De
raad van de gemeente Delft;
gelezen
het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 november 2001;
gelet
op de artikelen 220 tot en met 220h en 229d, aanhef, eerste lid, onderdeel a,
en tweede lid, en 255a van de Gemeentewet;
b e s
l u i t :
vast
te stellen de volgende:
Verordening op de heffing en de invordering van
onroerende-zaakbelastingen 2002.
artikel
1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
In
deze verordening wordt verstaan onder:
a. Invorderingswet: de Invorderingswet 1990
(Stb. 221);
b. Algemene wet: de Algemene wet inzake
rijksbelastingen (Stb. 1959, 301);
c. Natuurschoonwet:
de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252);
d. Wet WOZ: de Wet waardering onroerende zaken
(Stb. 1994, 874);
e. onroerende zaak: de onroerende zaak, bedoeld
in hoofdstuk III van de Wet WOZ.
artikel
2 AARD VAN DE HEFFING EN BELASTBAAR FEIT
Onder
de naam "onroerende-zaakbelastingen" worden ter zake van binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe
belastingen geheven:
a. een gebruikersbelasting van degene die - naar
de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende
zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk
recht gebruikt;
b. een
eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een
onroerende zaak het genot heeft
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
artikel
3 BELASTINGPLICHT
1. De onroerende-zaakbelastingen wordt geheven
van:
a. degene
die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar
een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of
persoonlijk recht gebruikt;
b. degene
die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2. Met betrekking tot de gebruikersbelasting als
bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt:
a. gebruik
door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door een door de in
artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde
gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;
b. gebruik
door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven,
aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;
degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als
zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
c. het ter
beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt
als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld;
degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als
zodanig te verhalen op degene aan
wie de zaak ter beschikking is gesteld.
3. Met
betrekking tot de eigenarenbelasting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
b, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt
degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale
registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
artikel
4 GRONDSLAG EN MAATSTAF VAN HEFFING
1. De heffingsmaatstaf is op de voet van
hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor
het tijdvak waarbinnen het in artikel 2 en 3 bedoelde kalenderjaar valt.
2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak
geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ wordt de
heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing
van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste en tweede
lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet WOZ.
artikel
5 WAARDEPEILDATUM
De
waardepeildatum is 1 januari 1999.
artikel
6 TARIEVEN
De
onroerende-zaakbelastingen worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij
deze verordening behorende tarieventabel.
artikel
7 WIJZE VAN HEFFING
1. De onroerende-zaakbelastingen worden geheven
bij wege van aanslag.
2. Belastingaanslagen van minder dan € 9,--
worden niet opgelegd. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige volzin
wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen
onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.
artikel
8 ONTSTAAN VAN DE BELASTINGSCHULD
De
onroerende-zaakbelastingen zijn verschuldigd bij de aanvang van het kalenderjaar.
artikel
9 TIJDSTIP VAN BETALING EN BETALING IN TERMIJNEN
1. De
onroerende-zaakbelastingen moeten worden betaald binnen twee maanden na de
dagtekening van het aanslagbiljet.
2. In
afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één
aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag
bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 90,--, doch minder is dan € 2.270,--,
en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen
worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 10 gelijke
termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet
en elk van de volgende termijn telkens een maand later.
artikel
10 VRIJSTELLING
In
afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij het bepalen van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is
geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
a. ten
behoeve van de land- en bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond,
daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden,
die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder
daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
b. glasopstanden,
die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen,
voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;
c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn
bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
d. één of meer onroerende zaken die deel
uitmaken van een op grond van de Natuurschoonwet aangewezen landgoed dat
voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde
voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
e. natuurterreinen, waaronder mede worden
verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die
door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of
nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
worden;
f. openbare land- en waterwegen en banen voor
openbaar vervoer per rail, een en ander met
inbegrip van kunstwerken;
g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken
die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige
werken die dienen als woning;
h. werken die zijn bestemd voor de zuivering
van riool- en ander afvalwater en die worden
beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken
die dienen als woning;
i. werktuigen die van een onroerende zaak
kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die
werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen
zijn aan te merken.
j. straatmeubilair, waaronder begrepen alle
zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten
gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter
verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties,
standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
k. begraafplaatsen,
urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende
zaken die dienen als woning;
l. het
ongebouwde eigendom van onroerende zaken die bestemd zijn voor recreatieve
doeleinden.
artikel
11 NADERE REGELS DOOR HET COLLEGE VAN
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS.
Het
college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking
tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.
artikel
12 CITEERTITEL
Deze
verordening kan worden aangehaald als "Verordening onroerende-zaakbelastingen
Delft 2002".
artikel
13 INWERKINGTREDING
1. De
Verordening onroerende-zaakbelastingen gemeente Delft 2001, vastgesteld bij
raadsbesluit van 21 december 2000, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van
25 januari 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het vierde lid
genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van
toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
2.Deze
verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.
3.De
datum van ingang van de heffing is 1 januari 2002.
Aldus
vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 november 2001.
H.M.C.M.
van Oorschot ,burgemeester.
N. Roos ,secretaris.
INHOUD
TARIEVENTABEL, BEHORENDE BIJ DE
VERORDENING
ONROERENDE-ZAAKBELASTINGEN DELFT
2002
Hoofdstuk 1
1.1. |
Het tarief bedraagt ter zake van: |
|
|
1.1.1. |
de gebruikersbelasting |
|
|
|
voor elke volle € 2.268,-- van de
heffingsmaatstaf |
|
|
1.1.1.1. |
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen |
€ |
2,73; |
1.1.1.2. |
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen |
€ |
3,77; |
1.1.2. |
de eigenarenbelasting |
|
|
|
voor elke volle € 2.268,-- van de
heffingsmaatstaf |
|
|
1.1.2.1. |
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen |
€ |
3,41; |
1.1.2.2. |
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen |
€ |
4,71. |
1.2. |
Het bedrag van de belasting wordt |
|
|
|
per belastingaanslag naar beneden afgerond op hele euro. |
|
|
Behoort
bij en maakt deel uit van het raadsbesluit van 29 november 2001 tot
vaststelling van de Verordening onroerende-zaakbelastingen Delft 2002.
H.M.C.M.
van Oorschot ,burgemeester.
N. Roos ,secretaris.
TOELICHTING
OP
DE
VERORDENING ONROERENDE-ZAAKBELASTINGEN
DELFT 2002
INHOUD
Alle
in de tekst van de verordening genoemde bedragen zijn technisch omgerekend naar
euro.
De tarieven van de onroerende-zaakbelastingen zijn
verhoogd met het prijsstijgingspercentage van 5,75% en omgerekend naar euro.