Stuk 120 I

01/014241                                                                                           Delft, 12 juni 2001.


Onderwerp:     Toelichting aanpassing treasurystatuut in het

                     kader van inwerkingtreding wet Fido.

 

Aan de gemeenteraad.

 

Geachte dames en heren,

Aanleiding

Net als bij veel gemeenten is de ontwikkeling van de treasuryfunctie in Delft de laatste jaren in een stroomversnelling geraakt. Niet in de laatste plaats door de steeds kapitaalintensiever worden van de taken die de gemeente verzorgt. De professionalisering van de treasuryfunctie bij decentrale overheden vroeg om een meer eigentijds wettelijk kader. Met ingang van 1 januari 2001 is dan ook de nieuwe wet Financiering decentrale overheden (wet fido) in werking getreden. De wet fido vervangt de uit 1987 stammende wet Financiering lagere overheden (wet filo).

 

Aanpassing statuut noodzakelijk

Eén van de centrale thema’s van de wet fido dat iedere gemeente in Nederland verplicht is een treasurystatuut op te stellen en na te leven. De gemeente Delft beschikt al een aantal jaren over een treasurystatuut, ook wel financieringsstatuut genoemd. Dit statuut werd door de raad vastgesteld op 27 augustus 1998. Als gevolg van de nieuwe wet fido is het echter wel noodzakelijk dat het nu geldende treasurystatuut enigszins wordt aangepast, om zo goed aan te sluiten bij het nieuwe, gemoderniseerde wettelijk kader.

 

In deze notitie wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste wijzigingen in het statuut en worden deze wijzigingen toegelicht. Deze notitie begeleidt het aangepaste treasurystatuut van de gemeente Delft. In de bij deze notitie gevoegde bijlage zijn de wijzigingen samengevat in een tabel weergegeven.

 

Aanpassingen statuut

De belangrijkste wijzigingen als gevolg van de wet fido hebben betrekking op:

1.       de wijze waarop renterisico wordt gemeten en beoordeeld,

2.       de rapportagevereisten,

3.       de gehanteerde limitering,

4.       het gebruik van derivaten.

 

Ad 1. Instrumentarium renterisico

In het nu geldende statuut wordt als norm gehanteerd dat het renterisico in enig jaar niet groter mag zijn dat 20% van de totale leningenportefeuille. De totale portefeuille betreft zowel langlopende als kortlopende leningen.

 

De wet fido maakt echter onderscheid tussen korte termijn en lange termijn. Voor de beheersing van renterisico’s op lange schuld hanteert wet fido een renterisiconorm. Deze norm stelt dat het renterisico in enig jaar niet groter mag zijn dan 20% van de omvang van de portefeuille van langlopende leningen (looptijd van een jaar of langer).

 

Voor de beheersing van renterisico’s op korte termijn hanteert wet fido een kasgeldlimiet. Deze limiet stelt dat het gemiddelde saldo van het korte geld -netto positie van leningen en beleggingen met een looptijd van minder dan een jaar- in een kwartaal niet groter mag zijn dan 8,2% van de omvang van de begroting. De wet fido staat toe dat een gemiddelde genomen wordt van de drie maanden van het betreffende kwartaal. De oude wet filo beschouwde de kasgeldlimiet nog per maand.

 

Het statuut is aangepast aan het instrumentarium dat door de nieuwe wet wordt gehanteerd om renterisico bij een lagere overheid in kaart te brengen en te beheersen.

 

Ad 2. Rapportagevereisten

Aansluitend bij de instrumenten renterisico en kasgeldlimiet, zijn in de wet fido en de comptabiliteitsvoorschriften toezichts- en rapportagevereisten vastgelegd. Zo dient de gemeente Delft in de financieringsparagraaf van het jaarverslag te rapporteren over de renterisico en de kasgeldlimiet. Daarnaast moet de gemeente in de financieringsparagraaf van de begroting een prognose geven van de ontwikkeling van de renterisiconorm en de kasgeldlimiet. Per kwartaal wordt verslag gedaan over de kasgeldlimiet aan de provincie. De provincie Zuid-Holland ziet als toezichthouder toe op de naleving van zowel de kasgeldlimiet als de renterisiconorm.

 

Het treasurystatuut is aangepast om deze rapportagevereisten vast te leggen en de naleving ervan formeel te verankeren in de organisatie van de gemeente.

 

Ad 3. Limitering

In de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden die de wet fido begeleidt, worden de kredietwaardigheidseisen vastgelegd die moet worden gesteld aan de partijen waarbij de gemeente middelen uitzet. Kort samengevat, komen deze bepalingen erop neer dat de gemeente alleen middelen mag uitzetten bij financiële instellingen met minimaal een

A-rating. Deze ratings worden afgeven door gezaghebbende instituten, zogenaamde rating agencies. Deze agencies beoordelen de krediet-waardigheid van een partij en brengen dit tot uitdrukking door middel van een kwalificatie op basis van een bepaalde schaal (van AAA tot en met D; zie ook bijlage). Hiermee sluit wet fido aan bij een in de financiële wereld zeer gebruikelijke en alom geaccepteerde wijze van kredietwaardigheidsbepaling.

 

 

In nu geldende treasurystatuut en de bijlagen bij dit statuut was reeds een limitering naar aard van de tegenpartijen en naar looptijden opgenomen. Deze limitering wordt in het aangepaste statuut verlaten; er wordt aangesloten bij de in de wet fido vastgelegde limieten zoals die hierboven zijn geschetst.

 

Ook aan de te gebruiken producten worden door de wet fido eisen gesteld.

Zo stelt fido dat er bij het uitzetten van middelen altijd sprake moet zijn van een hoofdsomgarantie en dat aandelen niet mogen worden gebruikt. Op deze punten behoefde het statuut geen aanpassing. In het nu geldende treasurystatuut waren deze bepalingen al van toepassing.


Ad 4. Gebruik derivaten

Het gebruik van derivaten door de gemeente is volgens het geldende treasurystatuut en de toelichting in de bijlage toegestaan, mits het derivaat wordt gebruikt voor het afdekken van risico’s. Het doen ontstaan van een zogenaamde ‘open positie’ is uitdrukkelijk niet toegestaan. Ook wet fido, en in het bijzonder de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden die de wet begeleidt, stelt dat financiële derivaten alleen mogen worden toegepast ter afdekking van renterisico’s.  Een financieel derivaat toepassen om ruimte te creëren binnen de kasgeldlimiet is niet meer toegestaan volgens fido. Het nieuwe statuut aangepast aan de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden. De ‘oude’ Circulaire derivaten van de minister van Financiën komt daarmee te vervallen.

 

Verdere aanpassingen

Sinds het vaststellen van het statuut in 1998 is gemeentelijke organisatie vanzelfsprekend aan verandering onderhevig geweest. Zo is met de ‘kanteling’ van de organisatie een andere organisatiewijze ontstaan. Bij het aanpassen van het treasurystatuut in het kader van wet fido zijn ook de veranderingen meegenomen die het gevolg zijn van de huidige orga-nisatiestructuur. 

 

Achtergrond wet fido

De financiële wereld heeft de laatste jaren een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. Zo is er inmiddels sprake van een Europese geld- en kapitaalmarkt –een proces van schaalvergroting dat nog steeds aan de gang is- en is het aantal nieuwe financiële producten dat is ontstaan, welhaast ongekend. Tegelijkertijd maakte de treasuryfunctie van veel decentrale overheden een sterke professionalisering door. De treasury-functie won aan belang in de organisatie, met name als gevolg van het steeds kapitaalintensiever worden van de door hen uitgevoerde taken.


 

De steeds dynamischer wordende financiële markten in combinatie met de steeds professioneler wordende organisatie vroeg om een moderner wettelijk kader. Een kader met meer aandacht voor transparantie en flexibiliteit, en waar knelpunten zoals de verplichting om leningen met een van minimaal 10 jaar aan te trekken, zijn weggenomen. Bovendien
was de monetaire doelstelling, één van de peilers van wet filo, overbodig geworden door de Europese monetaire integratie.


Doelstellingen fido

In feite heeft de wet fido een aantal doelstellingen voor ogen:

- het bijdragen aan de kredietwaardigheid van gemeenten

- het scheppen van een formeel kader voor de treasuryfunctie;
- het bevorderen van de transparantie van de treasuryfunctie;

- het aanreiken van handvaten voor toezicht;

- het instandhouden en zelfs het bevorderen van de autonomie van de gemeente.

 

De wet fido beoogt die doelstellingen te bereiken door een drietal thema’s centraal te stellen, te weten: ‘publiek taak’, ‘prudent beleid’ en ‘transparantie’. Thema’s die met name de betreffende decentrale overheid zelf moet invullen.

 

Zo heeft de wetgever ervoor gekozen geen exacte definitie te geven van ‘publieke taak’. Zeer bewust wordt de invulling van wat de publieke taak is, overgelaten aan de betreffende decentrale overheid. Fido dwingt als het ware de decentrale overheid daar hun gedachten over te bepalen. Voor de gemeente Delft betekent dit in feite dat de gemeenteraad bepaalt wat tot publieke taak van de gemeente Delft behoort. Op twee punten is de wet fido wel zeer duidelijk:

- het beleggen op zich behoort niet tot de taak van een decentrale overheid;

- het ‘bankieren’ - het aantrekken van middelen met het doel om deze tegen een hogere 
  rente weer uit te zetten - is geen taak van een decentrale overheid.

 

‘Publieke taak’, een toelichting

Het is een gemeente niet toegestaan aandelen aan te houden, tenzij dit voortvloeit uit de   publieke taak van de gemeente. Zo besloot de gemeenteraad  onlangs deel te nemen in een participatiemaatschappij door de koop van twee aandelen van die vennootschap. Deze participatiemaatschappij heeft tot doel productontwikkeling en bedrijvigheid te stimuleren. De gemeenteraad oordeelde dat het stimuleren van kennisontwikkeling en bedrijvigheid in Delft behoort tot haar publieke taak.

 

‘Bankieren’, een toelichting

Het is de gemeente niet toegestaan te ‘bankieren’. Dit sluit echter een efficiënt middelenbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van het tegen een rente uitzetten van tijdelijke liquiditeitsoverschotten, niet uit.



Wanneer de gemeenteraad oordeelt dat bijvoorbeeld het deelnemen in een PPS-constructie de publieke taak van de gemeente dient, dan staat de wet fido toe dat de gemeente middelen aantrekt van de kapitaalmarkt en die middelen vervolgens ‘doorleent’ aan de PPS-constructie. In dit geval is er volgens de wet geen sprake van ‘bankieren’.

 

Ook prudent treasurybeleid laat wet fido ter invulling over aan de betreffende decentrale overheid. De Memorie van toelichting is echter wel van mening dat het hebben van een treasurystatuut en het naleven daarvan, als prudent beleid moet worden gezien. Overigens is het hebben en naleven van een dergelijk statuut verplicht geworden als gevolg van het opnemen van die verplichting in de comptabiliteitsvoorschriften (gemeente-wet). Prudent beleid houdt echter ook in dat er sprake is van ‘eenheid van beleid’: Het treasurybeleid is
volgend ten opzichte van het algemene beleid en draagt bij aan het verwezenlijken van de algemene doelstellingen en de publieke taak.

 

In het nu geldende treasurystatuut kende deze twee thema’s reeds invulling. In nieuwe treasurystatuut zijn ze wat verder uitgewerkt langs het gedachtegoed van de wet fido.

 

Planning- en control binnen treasury

Transparantie ten slotte doelt vooral op het hebben van een éénduidige planning- en controlcyclus binnen de treasuryfunctie. Met name een heldere verantwoordelijkhedenstructuur die aan deze cyclus ten grondslag ligt. Er is voor gekozen om de planning- en controlcyclus voor de treasury verder vorm te geven en vast te leggen in het treasuryhandboek. Het handboek is een document dat het treasurystatuut aanvult. In het handboek worden de procedures, werkwijzen en afspraken beschreven en vastgelegd die direct volgen uit het formele kader van de treasury dat door middel van het treasurystatuut is verankerd in de organisatie.

 

Tot slot

Deze notitie begeleidt het nieuwe treasurystatuut. Dit nieuwe statuut is een aanpassing van het bestaande treasurystatuut. De aanpassingen zijn het gevolg van het inwerking treden van de wet financiering decentrale overheden (wet fido). In de notitie werd aangegeven welke aanpassingen er noodzakelijk waren om aan te sluiten bij de nieuwe wetgeving. De aanpassingen werden vervolgens kort toegelicht.

 

Wij stellen u voor, onder voorbehoud van gunstuig advies van de commissie middelen en bestuur - het treasurystatuut in zijn geheel vast te stellen -ter vervanging van het bestaande statuut- om zodoende transparantie en eenduidigheid te waarborgen.
U gelieve hiertoe het voor u ter inzage gelegde concept-treasurystatuut vast te stellen.

Hoogachtend,

Burgemeester en wethouders van Delft,

H.M.C.M. van Oorschot ,burgemeester.

N. Roos                                   ,secretaris.

 


Stuk 120 II

01/014241

 

 

De raad van de gemeente Delft;

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 juni 2001;

 

gelezen de notitie ‘Toelichting aanpassing treasurystatuut in kader van inwerkingtreding wet fido, d.d. 23 mei 2001;

 

b e s l u i t :

 

het navolgende treasurystatuut vast te stellen:

 

TREASURYSTATUUT

 

Het treasurystatuut gaat artikelsgewijs in op de doelstellingen en de randvoorwaarden van het financierings- en beleggingsbeleid van de gemeente Delft. Elk artikel wordt gevolgd door een in cursief weergegeven toelichting. Deze toelichting maakt een integraal deel uit van het artikel.

 

De formele werking van de bevoegdhedenverdeling tussen raad, het college van B&W en het hoofd van het vakteam Treasury en risk management, in casu de Treasurer, is in separate besluiten -te weten het Delegatiebesluit en het Mandaats-, machtingings- en volmachtsbesluit- vastgelegd.

 

In dit treasurystatuut  wordt verwezen naar het treasuryhandboek. Het treasuryhandboek bevat een verdere uitwerking van wat in dit treasurystatuut formeel is vastgelegd. In het handboek zijn in ieder geval geregeld: de wijze van control en verantwoording, de administratieve organisatie (AO) van de treasuryfunctie, de interne controle en de functiescheiding binnen de treasury. Dit handboek wordt door het college van B&W vastgesteld.

 

Begripsbepalingen

 

Artikel 1       Daar waar in dit treasurystatuut wordt verwezen naar de ‘wet fido’ heeft dit betrekking op het geheel van: de wet financiering decentrale overheden (staatsblad 2000, nr 587), de bijbehorende besluiten (staatsblad 2000, nr 589, nr 588 en nr 589), de memorie van toelichting (tweede kamer 1999/2000, 26906, nr 3), de uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden (21 december 2000/FM 2000/0403-M) en de regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (21 december 2000/FM 2000/0404-M).


 

Doelstellingen

 

Artikel 2       De Treasurer dient te streven naar een optimaal renteresultaat. Bij het verwezenlijken hiervan dient de Treasurer de bepalingen van dit treasurystatuut in acht te nemen.

 

                   Het streven naar een optimaal renteresultaat mag nimmer overschrijding van de voorwaarden zoals in de overige artikelen vastgelegd, tot gevolg hebben. Hierbij wordt onderkend dat deze limitering in handelen een tegenwerkend effect ten aanzien van een optimaal renteresultaat kan betekenen.

 

Artikel 3       Transacties vallend binnen het bereik van dit treasurystatuut, dienen op voor de gemeente Delft zo gunstig mogelijke condities te worden afgesloten.

 

                   Onder ‘condities’ wordt hier nadrukkelijk niet alleen bedoeld de rentepercentages, maar ook de bijkomende zaken zoals provisies, zekerheden en alle andere soorten kosten.

 

Artikel 4       Minimaal drie keer per jaar wordt door de Treasurer een rentevisie opgesteld en door het Treasuryberaad vastgesteld. De rentevisie ligt ten grondslag aan de transactie, indien de aard van de transactie dit vereist. In het Treasuryberaad zijn in ieder geval opgenomen: een vertegenwoordiger van het college van B&W, de directeur Centrale staf, het hoofd van het vakteam Treasury en risk management en een beleidsmedewerker van het vakteam Treasury en risk management.

 

                   Het Treasuryberaad heeft tot doel de strategische lijn van het liquiditeitenbeheer en het hiermee samenvallende renterisicobeheer, aan te geven. De tactische invulling hiervan is onder inachtneming van de overige hiervoor genoemde artikelen de verantwoordelijkheid van het vakteam Treasury en risk management. In die situaties waarin door het treasuryberaad geen visie kan worden geformuleerd, dient het treasuryberaad evengoed de strategische lijn zoals hiervoor bedoeld, aan te geven.

 

Voorwaarden

 

Artikel 5       Het renterisico op vaste schuld dient te allen tijde te voldoen aan de renterisiconorm zoals die is vastgelegd in de wet fido.

 

                   Onder ‘vaste schuld’ wordt verstaan het saldo van leningen en uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer. Het effect van een eventueel aanwezige derivaten op de rentetypische looptijd dient hierbij te worden meegenomen. Het renterisico op vaste schuld is het gedeelte van de vaste schuld dat in het betreffende jaar een nieuwe rente zal kennen. Het renterisico bestaat derhalve uit twee componenten: de renteherziening en de herfinanciering. Het renterisico mag niet meer dan een bepaald precentage van de vaste schuld, de norm zoals vastgelegd in de wet fido, bedragen. Momenteel is in de wet fido dit percentage 20%.

 

Artikel 6       De netto-vlottende schuld dient ten allen tijde te voldoen aan de kasgeldlimiet zoals die is vastgelegd in de wet fido.

 

                   Onder ‘netto-vlottende schuld’ wordt verstaan het saldo van leningen en uitzettingen met een rentetypische looptijd van korter dan één jaar. Rekening-courant en gelden in kas zijn hierbij inbegrepen. Het effect van eventueel aanwezige derivaten op de rentetypische looptijd dient te worden meegenomen. In een kwartaal dient de gemiddelde netto-vlottende schuld –dit is het gemiddelde van de netto-vlottende schuld op de eerste dag van iedere maand van het betreffende kwartaal- niet boven een bepaald percentage van het begrotingstotaal, de kasgeldlimiet zoals vastgelegd in de wet fido, mag uitkomen. Momenteel bedraagt dit percentage 8,2%. Onder ‘begrotingstotaal’ wordt verstaan de totale geautoriseerde lasten van de begroting, inclusief de begrotingswijzigingen die bij de begrotingsbehandeling zijn vastgelegd.

 

Begrotings- en rapportagevereisten wet fido

 

Artikel 7       De Treasurer draagt zorg voor het voldoen aan de rapportagevereisten met betrekking tot de renterisiconorm, zoals die zijn vastgelegd in de wet fido en de comptabiliteitsvoorschriften. Tevens draagt de Treasurer zorg voor de begrotingsvereisten met betrekking tot de renterisiconorm, zoals die zijn vastgelegd in de wet fido en de comptabiliteitsvoorschriften. Het Treasury-beraad ziet erop toe dat aan genoemde vereisten wordt voldaan.


 

                   De gegevens over de renterisiconorm worden één maal per jaar achteraf gerapporteerd in de financieringsparagraaf van het jaarverslag. Daarnaast wordt ook jaarlijks in de begroting een financieringsparagraaf opgenomen, waarin een prognose van de ontwikkeling van de renterisiconorm is gemaakt voor minimaal de komende vier jaren.

 

Artikel 8       De Treasurer draagt zorg voor het voldoen aan de rapportagevereisten met betrekking tot de kasgeldlimiet, zoals die zijn vastgelegd in de wet fido en de comptabiliteitsvoorschriften. Tevens draagt de Treasurer zorg voor de begrotingsvereisten met betrekking tot de kasgeldlimiet, zoals die zijn vastgelegd in de wet fido en de comptabiliteitsvoorschriften. Het Treasury-beraad ziet erop toe dat aan genoemde vereisten wordt voldaan.

 

De gegevens over de kasgeldlimiet worden op kwartaalbasis achteraf verstrekt aan de toezichthouders. Aan het einde van het jaar wordt achteraf in de financieringsparagraaf van het jaarverslag gerapporteerd op basis van de kwartaalrapportages van de kasgeldlimiet. Daarnaast wordt ook jaarlijks in de financieringsparagraaf van de begroting een prognose opgenomen van de ontwikkeling van de kasgeldlimiet voor minimaal het komende jaar.

 

Bevoegdheden

 

Artikel 9       De Treasurer is namens de het college van B&W bevoegd om uitzettingen te doen bij tegenpartijen die voldoen aan de kredietwaardigheidseisen zoals die zijn vastgelegd in de wet fido, in het bijzonder de regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden.

 

                   Uitzettingen mogen worden gedaan bij kredietwaardige partijen. Onder ‘kredietwaardige partijen’ wordt verstaan:

a.       financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen onder Nederlands of anderszins EER-toezicht) met minimaal een A-rating van ten minste één gezaghebbende rating agency (bijvoorbeeld Moody’s, Standard & Poor’s, Fitch IBCA).

b.      instellingen aan wiens papier door een bancaire toezichthouder in een EER-lidstaat de solvabiliteitsvrije status is toegekend.

c.       financiële instellingen zonder rating met minimaal een met een A-rating vergelijkbare kredietwaardigheid.

                   De bovenstaande vereisten gelden voor alle uitzettingen, zowel op lange termijn als korte termijn.                

 

 

                   Ad c. In het geval de gemeente het voornemen heeft een uitzetting te doen bij een partij zonder rating maar met een A-rating vergelijkbare kredietwaardigheid, stelt de Treasurer een voorstel op voor de onderbouwing van ‘met een A-rating vergelijkbare kredietwaardigheid’. Dit voorstel wordt vervolgens ter advisering voorgelegd aan het Treasuryberaad. Het Treasuryberaad stelt op basis van het voorstel vast of de tegenpartij naar het oordeel van de gemeente Delft een kredietwaardigheid heeft vergelijkbaar met een A-rating.

 

Artikel 10     De Treasurer is namens het college van B&W bevoegd om uitsluitend uitzettingen te doen in de vorm van financiële producten die voldoen aan de vereisten zoals die zijn vastgelegd in de wet fido, in het bijzonder de regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden.

 

                   De Treasurer kan uitsluitend gelden uitzetten in vorm van:

a.       producten waarbij de hoofdsom ten minste aan het einde van de looptijd intact is, uitgezet bij een partij die voldoet aan artikel 9;

b.      vastrentende waarden, uitgegeven door een instelling die voldoet aan artikel 9.    

           

                   Het uitzetten van gelden kan alleen plaatsvinden nadat alle mogelijkheden zijn onderzocht om de kennelijk overtollige liquiditeiten aan te wenden ter vroegtijdige aflossing van lopende leningen of ter investering in voor de gemeente binnen de publieke taak behorende zaken. Het op langere termijn beleggen van middelen is op zichzelf geen taak voor de gemeente.

 

                   Conform artikel 3, dient de Treasurer bij het doen van uitzettingen te streven naar de meest gunstige voorwaarden en condities, waarbij deze in ieder geval minimaal marktconform dienen te zijn.

 

Artikel 11     De Treasurer is namens het college van B&W bevoegd om gelden aan te trekken in de vorm van leningen, danwel door het uitgeven schuldbewijzen. Deze gelden mogen alleen betrokken worden van partijen die:

a.       voldoen aan de in artikel 9 gestelde vereisten;

b.       die zijn aangewezen door het Treasuryberaad op voorstel van de Treasurer.

 

                   Conform artikel 3, dient de Treasurer bij het aantrekken van gelden te streven naar de meest gunstige voorwaarden en condities, waarbij deze in ieder geval minimaal marktconform dienen te zijn.

 

Artikel 12     De Treasurer is namens het college van B&W bevoegd om financiële derivaten te gebruiken ter afdekking van financiële risico’s (‘hedging’). Het is uitdrukkelijk niet toegestaan om door middel van het gebruik van een financieel derivaat een open positie te creëren.

 

Artikel 13     Financiële derivaten kunnen alleen worden afgesloten met een instelling die voldoet aan artikel 9 van dit statuut of op een gereglementeerde markt zoals omschreven in artikel 4, lid 2 van de regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden.

           

Artikel 14     De Treasurer is namens het college van B&W bevoegd rekening-courant-overeenkomsten aan te gaan met in Nederland gevestigde bancaire instellingen.

 

                   Onder in Nederland gevestigde bankinstellingen worden in dit statuut verstaan bankinstellingen met statutaire zetel in Nederland alsmede dochters/kanto­ren van banken met statutaire zetel in het buitenland.  De bank dient onder toezicht van De Nederlandsche Bank N.V., als bedoeld in de Wet Toezicht Kredietwezen. Indien er sprake zal zijn van uitzetting van gelden op de rekening-courant dan is atikel 9 onverkort van toepassing op de instelling.

 

                   Bij het aangaan van rekening-courantovereenkomsten met de hierboven beschreven bankinstellin­gen dient de Treasurer te streven naar de meest gunstige voorwaarden en condities, waarbij deze in ieder geval minimaal marktcon­form dienen te zijn.

           

Artikel 16     De Treasurer is namens het college van B&W bevoegd om alle hierboven genoemde contracten af te sluiten in uitsluitend Nederlandse gulden of euro.

 

Overige bepalingen

 

Artikel 17     In het treasuryhandboek is nadere invulling gegeven aan de opzet van (a) stuur-informatie in de richting van het college van B&W en (b) verantwoordingsinformatie in de richting van de gemeenteraad.

                   Daarbij zal worden bepaald dat aan de gemeenteraad ten minste één keer per jaar, bij de behandeling van de concernrekening, een rapportage zal worden voorgelegd waarin aangegeven wordt in hoeverre de doelstellingen zijn gerealiseerd en de richtlijnen zijn nageleefd.

 

Artikel 18     Wijzigingen in dit treasurystatuut kunnen slechts worden aangebracht door de raad.


 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 juni 2001.

 

                                               ,burgemeester.

 

                                               ,secretaris.