Deze notitie handelt over de Tijdelijke referendumwet.
Aan de hand van een aantal begrippen uit de Trw zal de
procedure voor correctieve raadgevende referenda ingevolge de Trw uiteen worden
gezet.
In de bijlage is de opsomming overgenomen van gevolgen van
de Trw voor gemeenten, zoals beschreven in een ledenbrief van de VNG van 14
september 2001.
Na een jarenlange discussie over landelijke regelgeving
inzake referenda heeft de Eerste Kamer op 10 juli jl. de Tijdelijke
referendumwet aanvaard. De Trw treedt op 1 januari 2002 in werking en heeft een
tijdelijk karakter: de wet vervalt op 1 januari 2005.
Dit tijdelijke karakter hangt samen met het voornemen van de
regering om in 2005 een bindend referendum mogelijk te maken. Hiervoor is een
wijziging van de Grondwet noodzakelijk. Invoering van het bindend referendum
zal plaatsvinden door middel van een wet die grote overeenkomst heeft met de
Trw.
De Trw maakt correctieve raadgevende referenda op nationaal,
provinciaal en gemeentelijk niveau mogelijk. Correctieve raadgevende referenda
worden gehouden op initiatief van kiesgerechtigden over reeds genomen besluiten
die – in principe – nog niet in werking zijn getreden.
De Trw bevat in artikel 8 een
volledige opsomming van besluiten waarop de wet betrekking heeft. Leden 1 en 2
behandelen de besluiten waarover een referendum mogelijk is, lid 3 de besluiten
die van een referendum zijn uitgezonderd en lid 4 bevat de besluiten waarover
gemeenten zelf mogen beslissen of een referendum mogelijk is of niet.
Uitsluiten van een referendummogelijkheid voor bepaalde besluiten zal bij
verordening moeten geschieden.
Gemeentelijke referenda zijn
mogelijk over de volgende raadsbesluiten (artikel 8, leden 1 en 2):
-
vaststelling, wijziging of intrekking van algemeen
verbindende voorschriften (verordeningen),
-
beslissingen tot oprichting van of deelneming in
privaatrechtelijke rechtspersonen,
-
besluiten tot wijziging van de gemeentenaam,
-
besluiten tot het treffen, wijzigen of opheffen van een
gemeenschappelijke regeling,
-
besluiten tot wijziging van de gemeentelijke indeling
(grenscorrecties).
Over bestemmingsplannen, (medebewinds)verordeningen zonder
beleidsvrijheid, besluiten tot intrekking van een besluit naar aanleiding van
een daarover gehouden referendum, en wetten en verordeningen ter uitvoering van
verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties is geen referendum
mogelijk (artikel 8, derde lid Trw).
De genoemde beleidsvrijheid voor
gemeenten op grond van de Trw (artikel 8, vierde lid) heeft betrekking op de
volgende besluiten:
De wetgever heeft het aan de gemeenteraad overgelaten om te
bepalen of en welke bovengenoemde besluiten uit het vierde lid van artikel 8
Trw uitgezonderd zouden moeten worden van een gemeentelijk referendum. Indien
de raad van deze keuzemogelijkheid geen gebruik wenst te maken, is het niet
strikt noodzakelijk om een verordening vast te stellen. In dit geval geldt de
Trw onverkort en kan over alle in artikel 8, eerste en tweede lid genoemde
besluiten een gemeentelijk referendum worden gehouden, voorzover ze in het
derde lid niet van referendabiliteit zijn uitgesloten.
Burgemeester en wethouders besluiten
of over het raadsbesluit een referendum kan worden gehouden. Dit besluit
omtrent de referendabiliteit wordt tezamen met het raadsbesluit bekendgemaakt.
Burgemeester en wethouders hebben geen beleidsvrijheid bij
het vaststellen van de referendabiliteit. Zij dienen het besluit te toetsen aan
de objectieve criteria van de wet.
Als het besluit valt onder de besluiten, bedoeld in artikel
8, eerste en tweede lid, dient vastgesteld te worden of de uitzonderingen van
het derde of vierde lid van toepassing zijn.
Op deze wijze wordt vastgesteld of over het besluit een
referendum kan worden gehouden.
Als het gaat om andere besluiten
van de gemeenteraad dan die genoemd in de Trw,
hoeft geen besluit omtrent de referendabiliteit genomen te worden. De
Trw is niet van toepassing op deze besluiten. Wanneer burgemeester en
wethouders uit een oogpunt van goede voorlichting toch bekend maken dat over
een dergelijk besluit geen referendum mogelijk is, betekent dat nog niet dat
daardoor de Trw wel van toepassing zou worden.
Met bovenstaande bepalingen zal reeds gewerkt moeten worden bij de
raadsbesluiten die voor vaststelling in aanmerking komen in de eerste
raadsvergadering van het jaar 2002.
Direct gevolg van de regeling in
de Trw is dat besluiten genoemd in de Trw na vaststelling in de gemeenteraad
niet via de normale regeling uit de Gemeentewet (8 dagen na publicatie)
inwerking kunnen treden.
In werking treden kan pas als vaststaat dat er geen
referendum zal worden gehouden over het besluit.
Het is mogelijk om bij de
bekendmaking van het besluit en de referendabiliteit daarvan alvast een datum
van inwerkingtreding vast te stellen. Inwerkingtreding kan echter niet eerder
dan zes weken na de bekendmaking plaatsvinden. In het geval dat een referendum
zal worden gehouden, komt de vastgestelde datum van rechtswege, m.a.w. zonder
dat er een besluit voor nodig is, te vervallen.
Indien besloten wordt dat een besluit niet referendabel is,
wordt aangeraden inwerkingtreding niet eerder te laten plaatsvinden dan twaalf
dagen na bekendmaking. Dit heeft te maken met het feit dat tegen dit besluit
beroep kan worden ingesteld bij Gedeputeerde Staten.
De Trw kent een aparte regeling
voor spoedeisende besluiten (artikel 25 Trw). Dergelijke besluiten treden namelijk
direct na vaststelling in werking. Het spoedeisende karakter wordt door de raad
zelf aan een besluit toegekend. Een referendum kan echter na inwerkingtreding
alsnog plaatsvinden. Volgt er alsnog een geldige raadgevende
referendumuitspraak tot afwijzing, en leidt dit vervolgens tot intrekking van
het besluit, dan bepaalt de Trw onder welke omstandigheden de gemeente de
schade die daardoor mogelijk ontstaat moet vergoeden.
De Trw heeft een verplichtend
karakter. Indien aan de voorschriften van de Trw wordt voldaan, moeten
gemeenten een referendum houden. Dit wil zeggen dat de (kiesgerechtigde)
bevolking bepaalt of een referendum gehouden wordt, door het indienen van een
verzoek tot het houden van een referendum.
Kiesgerechtigd voor een gemeentelijk referendum zijn degenen
die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezingen van de leden van de gemeenteraad.
Bepalend bij de beoordeling van de kiesgerechtigdheid voor deelname aan de fase
van de stemming is de datum van het besluit van burgemeester en wethouders over
de dag waarop de stemming zal plaatsvinden.
Voor een gemeentelijk referendum
is het vereiste aantal kiesgerechtigden afhankelijk van de gemeentegrootte.
Voor Delft betekent dit, gebaseerd op de gegevens van
oktober, dat voor een geldig ingediend inleidend verzoek 300 kiesgerechtigden
zich moeten laten registreren en voor een geldig definitief onderzoek 4.557
ondersteuningsverklaringen ingediend moeten worden.
De uitslag van het referendum strekt tot afwijzing van een
besluit indien een meerderheid van de kiesgerechtigden die gestemd hebben, zich
tegen het besluit uitspreekt en ten minste 30% van de kiesgerechtigden omvat
die gerechtigd waren hun stem uit te brengen.
Bij de procedure voor het houden
van een referendum op basis van de Trw is zoveel mogelijk aangesloten bij de
Kieswet. De Trw en het daarop gebaseerde besluit omschrijven de procedure
nauwkeurig.
Met de officiële mededeling of
bekendmaking dat een besluit referendabel is, vangt de zogenaamde inleidende
fase aan. Gedurende deze fase, die drie weken duurt, kunnen
kiesgerechtigden een verzoek tot het houden van een referendum indienen.
De inleidende fase wordt gevolgd door de definitieve fase.
In deze fase, die zes weken duurt, kunnen kiesgerechtigden een ondersteuningsverklaring
voor het referendum afleggen.
Vervolgens is er de fase van de stemming over het
referendum. De stemmingsdag moet bepaald worden op een dag in de periode
liggende tussen de 50e dag en 4 maanden na het besluit van
burgemeester en wethouders dat een referendum zal moeten worden gehouden.
En tot slot de vaststelling van de uitslag van het
referendum.
In hoofdlijnen ziet de procedure er derhalve als volgt uit:
Na de vaststelling van de uitslag
dient de gemeenteraad een besluit te nemen tot intrekking van het eerder
genomen besluit of een beslissing over inwerkingtreding daarvan.
Referenda op basis van de Trw hebben een adviserend
karakter. Met andere woorden, na een gemeentelijk referendum heeft de
gemeenteraad de vrijheid om een uitspraak tot afwijzing van een besluit naast
zich neer te leggen.
Bij een correctief referendum heeft
de gemeente twee rollen: 1) organisator referendum en 2) inhoudelijke partij.
Aan de ene kant is de lokale overheid verantwoordelijk voor
de organisatie en het goede verloop van het referendum. Aan de andere kant is
diezelfde overheid bij een correctief referendum ook rechtstreeks
belanghebbende bij de uitslag.
Vooral de eerste rol leidt tot een
aantal verplichtingen om kenbaarheid te geven aan genomen besluiten en de stand
van zaken omtrent de eventuele referendumprocedure met betrekking tot die besluiten.
Gedacht moet hierbij worden aan publicatie van - besluit en referendabiliteit,
- plaats waar kiesgerechtigden hun inleidend verzoek kunnen indienen, - nadere
informatie over de te volgen referendumprocedure, - bekendmaking van de
samenvatting van het besluit.
De Trw regelt niets over (het
voeren van) de pro-campagne. Volgens de MvT is het aan de gemeente om te
bepalen of er naast de verplichte samenvatting van het besluit ook nog een
inhoudelijke gemeentelijke campagne wordt gevoerd.
Nationale en provinciale referenda worden op gemeentelijk
niveau gehouden.
Met uitzondering van besluiten tot wijziging van de
gemeentelijke indeling (grenscorrecties) en het besluit tot wijziging van de
gemeentenaam zijn provinciale referenda over dezelfde besluiten mogelijk als
gemeentelijke referenda, zij het dat het besluiten betreft van Provinciale
Staten. Wel kan het besluit tot wijziging van de provincienaam onderwerp zijn
van een provinciaal referendum. Nationale referenda kunnen worden gehouden over
wetten en (stilzwijgende goedkeuring van ) bepaalde verdragen.
Of inderdaad verzoeken tot het houden van een referendum
ingediend kunnen worden, zal voor wat betreft het nationaal niveau gecheckt
kunnen worden in de Staatscourant en via de website referendumwet.nl.
Voor het provinciaal niveau zal gekeken moeten worden in het
publicatieblad waarin normaliter de besluiten bekend worden gemaakt.
Deze versnippering van vindplaatsen van referendabele
besluiten vormt een punt van aandacht. Met betrekking tot een adequate
voorlichting aan de burger zal de gemeente, in ieder geval de afdeling
Publiekszaken, volledig op de hoogte moeten zijn van dergelijke besluiten en
hun publicatiedatum.
Het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties hanteert als uitgangspunt voor de uit de Trw
voortvloeiende bestuurskosten, dat iedere bestuurslaag de kosten van eigen
referenda draagt. De kosten die voor gemeenten voortvloeien uit nationale
referenda zullen door het Rijk aan de gemeenten worden vergoed.
Wat de kosten van gemeentelijke en provinciale referenda
betreft zijn deze kosten aan te merken als algemene bestuurskosten, die al via
het Gemeente- en Provinciefonds worden vergoed.
Hierover zijn intensieve overleggen geweest met VNG en IPO
die de mening zijn toegedaan dat deze kosten apart vergoed behoren te worden.
De Minister heeft aangegeven bereid te zijn de kostenontwikkeling in de
praktijk te volgen.
Bijlage: bij Notitie gevolgen van de Tijdelijke
referendumwet
De consequenties bij nationale en provinciale referenda
zijn:
De gevolgen van de Trw bij gemeentelijke referenda zijn
indien de gemeente op 15 februari 2001 niet beschikte over een verordening die
correctieve raadgevende referenda mogelijk maakte (zoals het geval is bij de
gemeente Delft):
-
Desgewenst zal de gemeenteraad voor 1-1-2002 een verordening
op grond van de Trw moeten vaststellen.
-
Voorgaande eventueel met opnemen van een voorziening in de
begroting voor de organisatie en voorlichting van referenda aangezien de
gemeente de kosten voor deze (verplichte) referenda vooralsnog zelf moet
dragen.
-
Bij voorkeur een plan van aanpak vaststellen waarin ingegaan
wordt op de wijze van voorbereiding van referenda, waarbij het aan te bevelen
is om te kiezen voor een integrale werkwijze waarbij de afdelingen
Bestuurszaken, Burgerzaken en Voorlichting betrokken worden (projectgroep,
taakverdeling, coördinatie, communicatie, eventueel subsidies voor de
voorlichtingscampagne), aangezien de Trw (vrijwel) niets regelt over de
organisatie, het budget en de voorlichting.