|
INHOUD |
|
|
|
|
§ |
|
pagina |
|
|
|
1. |
samenvatting |
2 |
|
|
|
2. |
informatiebehoefte
en informatieplicht |
3 |
|
2.1 Gedualiseerde
verhoudingen |
3 |
|
2.2 Onderscheid naar soort informatie |
4 |
|
2.3 Actieve informatieplicht |
4 |
|
2.4 Passieve informatieplicht |
4 |
|
2.5 De procedure voor de uitvoering passieve
informatieplicht |
4 |
|
|
|
3. |
criteria voor openbaarheid en
geheimhouding |
7 |
|
3.1 Een zorgvuldige werkwijze |
7 |
|
3.2 De Wet Openbaarheid van Bestuur |
7 |
|
3.3 Toepassen van geheimhouding |
8 |
|
|
|
|
bijlagen selectie wet-
en regelgeving |
9 |
I. |
Gemeentewet: Informatievoorziening
t.b.v. de raad |
9 |
|
|
|
II. |
Wet openbaarheid van Bestuur |
10 |
|
|
|
III. |
Opleggen van geheimhouding |
11 |
§ 1. samenvatting
In deze notitie wordt in
paragraaf 2 (zonder volledigheid na te streven) een nadere toelichting gegeven
op de wijze waarop invulling gegeven kan worden aan de informatiebehoefte van
de raad. Door middel van paragraaf 3
wordt ingezoomd op de criteria die van belang zijn m.b.t. het al dan niet openbaar maken van informatie.
Informatiebehoefte en
informatieplicht (§ 2)
Voor de meningsvorming van de
raad is informatie van het college nodig.
Deze wordt door het college
c.q. de ambtelijke organisatie deels actief, deels ‘passief’
(naar aanleiding van mondelinge en/of schriftelijke vragen van de raad)
geleverd.
Daarbij blijkt ook dat
raadsleden met enige regelmaat informatie wensen, die in het verband van de Wet Openbaarheid van Bestuur
niet openbaar gemaakt kan worden. In wezen is er onderscheid naar vier
soorten van informatie:
A.
informatie
die conform de WOB openbaar dient te zijn;
B.
informatie,
die op grond van de WOB niet openbaar gemaakt behoeft te worden, maar op
verzoek onder de noemer van geheimhouding ter inzage gegeven wordt
C.
informatie,
die op grond van de WOB niet openbaar gemaakt behoeft te worden, maar expliciet
aan de raad als geheim is aangeboden
D.
Informatie
die om zeer specifieke redenen niet aan raadsleden wordt verstrekt. Het formele
wettelijk kader voor het informatierecht van de raad wordt gegeven in de nieuwe
Gemeentewet.
Voor het door de ambtelijke
organisatie verstrekken van informatie aan raadsleden geldt een vaste procedure.
De kern daarvan is dat
o
voor
informatievragen van beperkte omvang
c.q. voor het opvragen (of in kunnen zien) van openbare documenten rechtstreeks
met betrokken ambtenaren contact opgenomen kan worden
o
voor
bewerkelijke informatievragen strikt volgens de verordening ‘ambtelijke
bijstand en fractieondersteuning’ wordt gewerkt. Verzoeken van raadsleden om
informatie worden dan eerst voorgelegd aan de griffier.
Bijlage I geeft een overzicht
van relevante wetsartikelen.
Criteria voor openbaarheid en
geheimhouding (§ 3)
Zowel voor organisatie,
college als raad is het van belang om zorgvuldig met de openbaarmaking van
informatie om te gaan, de uitzonderingsgrond om informatie als geheim te
behandelen zal duidelijk
aangegeven/gemotiveerd moeten worden.
De formele kaders voor al dan
niet openbaarheid van stukken zijn onderdeel van de Gemeentewet, alsmede de Wet
Openbaarheid van Bestuur (WOB). Deze wettelijke bepalingen zijn vertaald naar
de Reglementen van Orde voor zowel de raad als zijn commissies en naar de
ontwerpgedragscode. Het opleggen van geheimhouding is rechtstreeks verbonden
aan de uitzonderingsbepalingen van artikel 10 van de Wet Openbaarheid van
Bestuur.
Praktijk was dat stukken
veelal onder de noemer van ‘vertrouwelijkheid’ worden verstrekt. De
vertrouwelijkheid van stukken roept soms vragen op en wordt ook wel eens
genegeerd. In tegenstelling tot het
formele begrip ‘geheimhouding’ kan daar vervolgens maar beperkt tegen
opgetreden worden. Het college heeft zich hierop beraden en kiest nu voor een
consequente toepassing waarbij documenten voor de raad in het vervolg ofwel
openbaar (A) dan wel onder geheimhouding ter beschikking staan (B/C) ofwel niet
kunnen worden verstrekt (D). Zie paragraaf 2.2 voor een nadere toelichting op deze
rubrieken A t/m D.
Bijlage II en III geven een
overzicht van de wettelijke en gemeentelijke bepalingen.
§ 2 informatiebehoefte en
informatieplicht
§ 2.1 Gedualiseerde verhoudingen
Ook in Delft worden raadsleden veel
belast met papierwerk en langdurige vergaderingen. De wetgever beoogt daar met
de dualisering verandering in te krijgen. Van formeel (mede)besturend orgaan
dat veel formele besluiten neemt, verandert de raad in een orgaan dat
politieker moet opereren teneinde zijn eindverantwoordelijkheid waar te kunnen
maken.
In de nieuwe gedualiseerde
verhoudingen zal het accent meer komen te
liggen op gerichte controle en beïnvloeding van het collegebeleid
en op agendering door de raad zelf van voor burgers belangrijke onderwerpen,
waarbij zo nodig zelf inhoudelijke initiatieven worden genomen.
Wat een raad (c.q. alle
afzonderlijke raadsleden tezamen) daarvoor aan informatie nodig heeft is niet
met een schaartje te knippen. Toch zou dat wel op een andere manier kunnen, dan
nu vaak het geval is. Detailinformatie over de uitvoering leidt immers niet
direct tot beter inzicht welke prestaties/effecten gerealiseerd worden en/of
dat op een effectieve wijze gebeurt dan wel bijstelling behoeft. Met de
dualisering wordt nagestreefd, dat de raad in beginsel de
beleidsuitvoering door het college op afstand volgt, en zich daardoor meer op
de voorkant (sturing vooraf via agendavorming en beleidsvoorbereiding; en de
controle hierop) dan wel op de achterkant (bijsturing op basis van
verantwoording en evaluatie) kan richten.
§ 2.2 Onderscheid naar soort informatie
Onderscheid wordt
gemaakt naar de soort informatie:
A. informatie die conform de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB)
openbaar dient te zijn. Deze informatie wordt conform de wet verstrekt.
B. Informatie die op grond van de WOB niet openbaar gemaakt
behoeft te worden (zie voor de criteria § 3) en nog onder het college rust. Op
verzoek wordt deze informatie per ommegaande onder geheimhouding op locatie
(Jongenshuis) ter inzage gegeven, tenzij deze valt onder categorie C. De
ter inzage gegeven informatie mag niet openbaar worden gebruikt, en evenmin
worden gekopieerd. Op misbruik van deze informatie (waaronder het in het
openbaar gebruiken ervan) kan het college als sanctie opleggen dat een raadslid
toegang tot deze informatie (voor een periode) wordt ontzegd.
C. Informatie die op grond van de WOB niet openbaar gemaakt
behoeft te worden (zie voor de criteria § 3) en aan de Raad als “geheim” is aangeboden. Deze informatie mag niet openbaar worden
gebruikt, niet worden gekopieerd en valt onder de geheimhoudingsplicht, tot het
moment dat de Raad deze geheimhoudingsplicht opheft. Op misbruik[1]
van geheime informatie (waaronder het in het openbaar gebruiken ervan) kan
strafrechtelijke vervolging komen te staan.
D. Informatie die om zeer specifieke redenen per definitie niet
aan raadsleden wordt verstrekt. Deze redenen zijn (limitatief):
1. Verstrekken van de informatie betekent ernstige inbreuk op
de persoonlijke levenssfeer van personen,
2. De informatie betreft mogelijk strafbare feiten, op grond
waarvan die informatie aan het openbaar ministerie is of op korte termijn zal
worden voorgelegd.
3. Betreffende raadslid of leden hebben een persoonlijk belang
bij het beschikken over de gevraagde informatie, welk belang niet voortvloeit
uit de functie van raadslid.
§ 2.3 Actieve informatieplicht
Voorwaarde voor de uitoefening van
een goede controle is dat raadsleden tijdig en volledig worden geïnformeerd door
het college en de burgemeester. Daartoe is in de Gemeentewet, naast de al
bestaande passieve informatieplicht (waarbij gereageerd wordt op
informatieverzoeken), een actieve informatieplicht jegens de raad opgenomen.
Bij de actieve informatieplicht verstrekt
het college uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en
de uitvoering daarvan. Uiteraard op zo’n manier (vorm, inhoud, tijdigheid), dat
de raad daar naar behoren inzicht in kan krijgen, om zo nodig nadere
verantwoording te kunnen vragen, danwel nieuwe kaders aan te kunnen geven voor
de bestuurstaak van het college.
Eėn van de nieuwe voorbeelden
van actieve informatievoorziening (niet alleen naar de raad) wordt de
verplichting voor het college om de besluitenlijsten openbaar te maken. Dit
zal in het 4e kwartaal
2002 gaan plaatsvinden. Gedachte
hierbij is dat hierdoor het gemeentebestuur transparanter wordt. De
verplichting geldt niet voor informatie waarvoor geheimhouding is opgelegd of
informatie waarvan openbaarmaking in strijd is met het openbaar belang.
Maar het college geeft uiteraard ook nu al op veel manieren invulling aan de actieve informatievoorziening, zoals bijv. in de vorm van beleidsstukken/voortgangsrapportages die aan commissies worden voorgelegd, of ook de beleidscyclusdocumenten, rapportages van derden die naar de raad gaan, persberichten van het college, etc. Het college kan de raad actief informeren zowel bij openbare als bij vertrouwelijke informatie.
§ 2.4 Passieve informatieplicht (actief vragenrecht)
In de nieuwe Gemeentewet is het
recht van individuele raadsleden gehandhaafd om inlichtingen te vragen, alsmede
de verplichting van het college respectievelijk de burgemeester de gevraagde
inlichtingen aan de raad te verstrekken (zie bijlage I: artikel 155 resp.
artikelen 169 en 180).
Het recht om inlichtingen komt
derhalve aan ieder raadslid toe. Dit betekent ook dat op elke vraag van een
raadslid inhoudelijk moet worden gereageerd.
Een eventuele weigering om
verzochte inlichtingen te verstrekken, is overigens niet vatbaar voor beroep op
de bestuursrechter. Een geschil over de toepassing van de
informatieverplichting moet op politiek niveau worden uitgevochten. Indien geen
informatie (of slechts deels) wordt verstrekt geldt de politieke
verantwoordingsplicht. Uiteindelijk kan de meerderheid van de raad beslissen of met het niet verstrekken van informatie
genoegen kan worden genomen. Dit kan in het extreme vervolgens leiden tot een
motie van wantrouwen en ontslag.
§ 2.5 Procedure voor uitvoering passieve
informatieplicht
Voordat
een raadslid de formele stap doet van vragen stellen aan het college c.q. de
wethouder (via de commissie of via art.
36 Reglement van Orde van de raad, of via een interpellatie in de raad) is het
vaak gebruikelijk , dat het raadslid hiertoe de ambtelijke organisatie
benadert.
Er
wordt dan onderscheid gemaakt naar de volgende soort vragen:
a.
informatievragen
die mondeling of met eenvoudige E-mailreactie kunnen worden afgedaan en
waarvoor dus ook geen bewerking van informatie nodig is.
Deze vragen kunnen rechtstreeks (mondeling of per E-mail) aan
ambtenaren worden gesteld en door hen beantwoord, mits het antwoord niet valt
onder de categorie B of C. Bij twijfel legt de betreffende ambtenaar de vraag
direct bij de raadsgriffier terug, waarna beoordeling van het verzoek
plaatsvindt. De griffier regelt het contact daarover met de vraagsteller.
b.
informatievragen die bewerkelijk zijn
De werkwijze hiervoor is uitgewerkt in de verordening
‘ambtelijke bijstand en fractieondersteuning’; daar staat geschreven:
Artikel 1. 1. Een raadslid kan
zich tot de griffier wenden met een verzoek om:
2. De informatie, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel a of b, wordt door de griffier, een
medewerker van de griffie of op verzoek van de griffier door een
ambtenaar gegeven. 3. Indien een ambtenaar twijfelt of
het verzoek betrekking heeft op informatie bedoeld in
het eerste lid, onderdeel a of b, stelt hij de secretaris daarvan in
kennis. De secretaris
beslist. 4. De bijstand, bedoeld in het eerste
lid, onderdeel c, wordt verleend door de griffier of
een medewerker van de griffie. Indien de gevraagde bijstand niet door
de griffier of een
medewerker van de griffie kan worden verleend kan de griffier de
secretaris verzoeken,
één of meer ambtenaren aan te wijzen, die de gevraagde bijstand zo
spoedig mogelijk
verlenen. Artikel 2. 1. Ambtelijke
bijstand op verzoek van de griffier wordt verstrekt, tenzij: a.niet
aannemelijk is gemaakt dat de bijstand betrekking heeft op de werkzaamheden
van de raad als zodanig; b.dit
het belang van de gemeente kan schaden; c.dit
het werkbaar evenwicht als genoemd in artikel 5 verstoort. 2.
De secretaris beoordeelt of ambtelijke bijstand op grond van het eerste lid
geweigerd wordt. 3.
Indien de bijstand op grond van het eerste lid wordt geweigerd deelt de
secretaris dit met redenen omkleed mee aan de griffier en aan het raadslid dat
het verzoek heeft ingediend. Artikel 3. Indien het verzoek
om bijstand van een ambtenaar door de secretaris wordt geweigerd kan de
griffier of het betrokken raadslid het verzoek voorleggen aan de
burgemeester. De burgemeester beslist zo spoedig mogelijk over het verzoek. Artikel 4. 1. Indien een
raadslid niet tevreden is over door een ambtenaar verleende bijstand, doet
hij of de griffier hiervan mededeling aan de secretaris. 2. Indien overleg
met de secretaris niet leidt tot een voor beide partijen bevredigende oplossing
leggen zij de zaak voor aan de burgemeester. De burgemeester beslist zo
spoedig mogelijk over de zaak. Artikel 5. De secretaris ziet
toe op een werkbaar evenwicht tussen het aantal malen dat een beroep gedaan
wordt op het verlenen van ambtelijke bijstand als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, en de beschikbare capaciteit van de reguliere ambtelijke
organisatie. Artikel 6. De secretaris
verstrekt de desbetreffende portefeuillehouder in het college desgewenst inlichtingen
omtrent verzoeken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c. |
Informatieverzoeken
kunnen leiden tot het besluit, dat de vragen niet of slechts deels en/of pas
later beantwoord kunnen worden. Het staat het raadslid dan vrij om de
burgemeester te verzoeken om hierin te arbitreren of via andere hem ter
beschikking staande instrumenten (bijv. via de schriftelijke vraag volgens
artikel 36 Reglement van Orde, een interpellatie of een motie) alsnog nadere
informatie te verlangen.
In de verordening ‘ambtelijke
bijstand en fractieondersteuning’ zijn doelbewust (in afwijking op het model
van de VNG) geen beperkingen ingebouwd voor mogelijkheden van raadsleden om
informatie op te vragen. Er wordt van uitgegaan, dat dat ook niet nodig is.
Mocht blijken, dat raadsleden
structureel een groot beroep doen op de ambtelijke organisatie kan het voor de
beheersbaarheid van de ambtelijke organisatie alsnog nodig zijn:
·
het
aantal uren of malen dat een raadslid een beroep kan doen op ondersteuning vast
te stellen.
·
een
budget vast te stellen voor de inzet van de ambtelijke organisatie door de raad
·
de
raadsfracties anderszins te faciliteren bijv. via een uitbreiding van het
budget voor fractieondersteuning.
Bij de evaluatie van de werking van
de verordening (2e helft 2003) kan dit nader beoordeeld worden.
§ 3. criteria voor openbaarheid en
geheimhouding
§ 3.1 Een
zorgvuldige werkwijze
De eerste beoordeling met
betrekking tot de openbaarheid van stukken ligt in de regel bij het college. Al
bij het opstellen van B&W-nota’s zal een duidelijke afweging gemaakt te
worden. Gelet op het feit dat een B&W-nota diverse echelons (commissies en
raad) passeert, moet voorkomen worden dat een nota en/of achterliggende
documenten ten onrechte als niet openbaar wordt bestempeld. Dat betekent overigens
niet, dat alle openbare stukken m.b.t. een beleidsvraagstuk ook naar
commissieleden/raadsleden toegezonden zouden moeten worden. Soms is het
raadsvoorstel al voldoende, vaak gaat het om een raadsvoorstel met een
bijbehorende rapportage/nota, overige informatie kan ter inzage liggen.
Praktijk was dat stukken
veelal onder de noemer van ‘vertrouwelijkheid’ worden verstrekt. De stilzwijgende afspraak hierbij is, dat de
leden van de raadsfracties deze informatie niet openbaar (burgers, pers, …) zullen
maken. Tenzij men deze stilzwijgende afspraak wil bruskeren kan daar dan ook niet in openbare vergaderingen over
beraadslaagd worden. In feite is hier sprake van een informele geheimhouding.
Deze vertrouwelijkheid van
stukken roept evenwel soms vragen op en wordt ook wel eens genegeerd. In
tegenstelling tot het formele begrip
‘geheimhouding’ kan daar maar beperkt tegen opgetreden worden. Het college
heeft zich hierop beraden en kiest nu voor een consequente toepassing waarbij
documenten voor de raad in het vervolg ofwel openbaar dan wel geheim zijn.
Een commissielid/raadslid kan
dan nog steeds zijn twijfels hebben over het geheime karakter van documenten.
De formele toetsingscriteria daarvoor zijn de eerder genoemde
uitzonderingsgronden van artikel 10/11 van de WOB.
Bij de (belangen)afweging
door het college van al dan niet openbaarmaking wordt ook overwogen of niet
openbare informatie (evt. deels en/of bewerkt) wel onder geheimhouding aan de
raad ter beschikking kan worden gesteld.
§ 3.2 Wet Openbaarheid van Bestuur.
Het doel van de Wet
Openbaarheid van Bestuur is een goede democratische bestuursvoering mogelijk te
maken. De openbaarheid van stukken op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur
betreft informatie vastgelegd in documenten, die betrekking hebben op een
bestuurlijke aangelegenheid. Het gaat dan om alle facetten van het openbaar
bestuur, waaronder de voorbereiding en de uitvoering van beleid.
Eenieder kan een beroep doen
op de Wet Openbaarheid van Bestuur, er hoeft geen sprake te zijn van een rechtstreeks
belang bij de informatie.
Het verstrekken van
informatie blijft achterwege wanneer het bedrijfs- of fabricagegevens betreft
die vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. In andere gevallen dient er
een belangenafweging plaats te vinden en wordt afgezien van openbaarheid
wanneer het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de volgende belangen:
(a) de economische of
financiële belangen van de gemeente;
(b) opsporing en vervolging
van strafbare feiten;
(c ) de inspectie, controle
en toezicht door bestuursorganen;
(d) de eerbiediging van de
persoonlijke levenssfeer;
(e) het belang dat de
geadresseerde erbij heeft om als eerste kennis te nemen van de
informatie;
(f) het voorkomen van
onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid
betrokken personen of
rechtspersonen dan wel derden
De gronden hiervoor genoemd
onder (a), (d) en (f) zullen het meest van toepassing zijn; waarbij veelal wel
ter geheimhouding over de onder (a) genoemde economische of financiële belangen
informatie verstrekt zal worden!
Daarnaast is nog een artikel
11 in de WOB waarin staat dat in geval van een verzoek om informatie uit
documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad binnen een bestuursorgaan,
er geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke
beleidsopvattingen. Deze informatie kan volgens het tweede lid van artikel 11
eventueel wel in een geanonimiseerde vorm of met toestemming van betrokkenen
verstrekt worden.
In eerste instantie vindt de
afweging of stukken openbaar gemaakt worden plaats in het verband van het
besluitvormingsproces van de gemeente. Door tijdsverloop kan de
uitzonderingsgrond inmiddels vervallen zijn. Er dient dan een tweede afweging
gemaakt te worden of deze documenten op het moment dat de informatie gevraagd
wordt, nog steeds daadwerkelijk onder de uitzonderingsgronden en beperkingen
van de artikelen 10 en 11 WOB vallen.
§ 3.3 Toepassen van
geheimhouding
Op grond van artikel 25 van
de Gemeentewet is het mogelijk om geheimhouding op te leggen omtrent hetgeen in
de besloten raadsvergadering is behandeld en omtrent de inhoud van de stukken
die worden overgelegd aan de raad of aan leden van de raad. In artikel 86 is
een overeenkomstige regeling opgenomen voor commissievergaderingen. Eenzelfde
regeling geldt ook voor het college van burgemeester en wethouders (artikel
55).
In de artikelen wordt een
rechtstreekse relatie gelegd met de uitzonderingsbepalingen van artikel 10 van
de Wet Openbaarheid van Bestuur.
Bijlage
I. Gemeentewet: Informatievoorziening t.b.v. de raad
1. [Het college en elk van zijn leden afzonderlijk zijn] De leden van het college zijn, tezamen en
ieder afzonderlijk, aan de raad verantwoording schuldig over het door het
college gevoerde bestuur.
2. Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening
van zijn taak nodig heeft.
3. Zij geven de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden
gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het
openbaar belang.
4. Zij geven de raad vooraf inlichtingen over de uitoefening van de
bevoegdheden, bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder e, f, g en h, indien de
raad daarom verzoekt of indien de uitoefening ingrijpende gevolgen kan hebben
voor de gemeente. In het laatste geval neemt het college geen besluit dan nadat
de raad zijn wensen en bedenkingen ter zake ter kennis van het college heeft
kunnen brengen.
1. De burgemeester is aan de raad verantwoording schuldig over het door
hem gevoerde bestuur.
2. Hij geeft de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening
van zijn taak nodig heeft.
3. Hij geeft de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden
gevraagde inlichtingen, tenzij het
verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang.
1. Een lid van de raad kan het college of de burgemeester mondeling of
schriftelijk vragen stellen.
2. Een lid van de raad kan de raad verlof vragen tot het houden van een
interpellatie over een onderwerp dat niet staat vermeld op de agenda, bedoeld
in artikel 19, tweede lid, om het college of de burgemeester hierover
inlichtingen te vragen. De raad stelt hierover nadere regels.
Bijlage
II: Wet openbaarheid van Bestuur
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
b. bestuurlijke
aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een
bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;
c. intern beraad: het
beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel
binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke
verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;
etc.
Hoofdstuk V. Uitzonderingsgronden en
beperkingen
Artikel 10
1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft
achterwege voor zover dit:
a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;
b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of
rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege
voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale
organisaties;
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere
publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, eerste lid, onder c en d, en
het tweede lid, bedoelde bestuursorganen;
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen
nemen van de informatie;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de
aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van
derden.
3. Het tweede lid, aanhef en onder b, is van toepassing op het verstrekken van
milieu-informatie voor zover deze handelingen betreft met een vertrouwelijk
karakter.
4. Het tweede lid, aanhef en onder g, is niet van toepassing op het verstrekken
van milieu-informatie. Het verstrekken van deze informatie ingevolge deze wet
kan achterwege blijven voor zover het gegevens betreft waarvan openbaarmaking
aantasting van het milieu waarschijnlijker zou maken.
Artikel 11
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten
behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin
opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2. Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en
democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen
herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich
erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot
personen herleidbare vorm worden verstrekt.
3. Met betrekking tot adviezen van een ambtelijke of gemengd samengestelde
adviescommissie kan het verstrekken van informatie over de daarin opgenomen
persoonlijke beleidsopvattingen plaatsvinden, indien het voornemen daartoe door
het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat aan de leden van de
adviescommissie voor de aanvang van hun werkzaamheden kenbaar is gemaakt.
Bijlage
III: Opleggen van
geheimhouding
1.
De raad kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet
Openbaarheid van Bestuur (Stb. 1991,
703), omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud
van de stukken die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding opleggen.
Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens
die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de
behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de
raad haar opheft.
2. Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet Openbaarheid van Bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
3. De krachtens het
tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan de
raad overgelegde stukken vervalt, indien de oplegging niet door de raad in zijn
eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft
van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
4. De krachtens het
tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan
leden van de raad overgelegde stukken wordt in acht genomen totdat het orgaan
dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent
geheimhouding is opgelegd, aan de raad is voorgelegd, totdat de raad haar
opheft. De raad kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die
blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting
hebbende leden is bezocht.
1. Het college kan op
grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet Openbaarheid van
Bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de
inhoud van de stukken die aan het college worden overgelegd, geheimhouding
opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde
wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij
de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken
kennis dragen, in acht genomen totdat het college haar opheft.
2. Op grond van een belang,
genoemd in artikel 10 van de Wet Openbaarheid van Bestuur, kan de geheimhouding
eveneens worden opgelegd door de burgemeester of een commissie, ten aanzien van
de stukken die zij aan het college overleggen. Daarvan wordt op de stukken
melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat
de verplichting heeft opgelegd, dan wel de raad haar opheft.
3. Indien het college
zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding
geldt tot de raad heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat
de raad haar opheft.
1. Een commissie kan in een besloten
vergadering, op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet
Openbaarheid van Bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren
behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden
overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten
vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding
wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het
behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie
haar opheft.
2.
Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet Openbaarheid van
Bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter van
een commissie, het college en de burgemeester, ieder ten aanzien van stukken
die hij aan een commissie overlegt. Daarvan wordt op de stukken melding
gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de
verplichting heeft opgelegd, dan wel de raad haar opheft.
3. Indien een
commissie zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot
geheimhouding geldt tot de raad heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht
genomen totdat de raad haar opheft.
3.Indien omtrent stukken op grond van artikel 25,
eerste of tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, blijven
deze stukken in afwijking van het eerste lid, onder berusting van de griffier
en verleent de griffier de leden van de raad inzage
Voor de afloop van de besloten vergadering beslist de raad
overeenkomstig artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet of omtrent de inhoud
van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden. De raad kan
besluiten de geheimhouding op te heffen.
Indien de raad
op grond van artikel 25, derde en vierde lid, artikel 55, tweede en derde lid,
of artikel 86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voornemens is de
geheimhouding op te heffen wordt, indien daarom wordt verzocht door het orgaan
dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met het
desbetreffende orgaan overleg gevoerd
Reglement van orde raadscommissies:
3.
Indien
voor stukken op grond van artikel 86, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding
is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste lid, onder
berusting van de griffier en verleent de griffier een lid inzage.
Voor
de afloop van de besloten vergadering beslist de raadscommissie overeenkomstig
artikel 86, eerste lid, van de Gemeentewet of omtrent de inhoud van de stukken
en het verhandelde geheimhouding zal gelden. De raadscommissie kan besluiten de
geheimhouding op te heffen.
Indien
de raad op grond van artikel 25, derde en vierde lid, van de Gemeentewet
voornemens is de geheimhouding op te heffen wordt daarover, indien de
raadscommissie die geheimhouding heeft opgelegd daarom verzoekt, in een
besloten vergadering met de raadscommissie overleg gevoerd.
Informatie
4.1© Een raadslid gaat zorgvuldig en correct om
met informatie waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt. Hij verstrekt
geen informatie waaromtrent de geheimhoudingsplicht is opgelegd.
4.2© Een raadslid houdt geen informatie achter,
tenzij deze geheim of vertrouwelijk is en het niet geven van informatie
mogelijk is op grond van artikel 10 van de Wet Openbaarheid van Bestuur.
4.3© Een raadslid maakt niet ten eigen bate of
van zijn persoonlijke betrekkingen gebruik van in de uitoefening van het ambt
verkregen informatie.
[1] Indien een raadslid het met de geheimhoudingsplicht niet
eens is, behoort hij/zij zich door middel van een bezwaarschrift te wenden tot
de bestuursrechter. In spoedeisende gevallen (actualiteit!) kan ook bij de
president van de rechtbank (sector bestuursrecht) een voorlopige voorziening
worden aangevraagd. Na de bezwaarprocedure zijn er nog twee 'kansenrondes'
over: het beroep en het hoger beroep