Stuk 21 I

02/001682                                                                                           Delft, 5 februari 2002.

 

Onderwerp: Herinrichting “Delftse Rekenkamer”.

 

 

Aan de gemeenteraad,

 

Geachte dames en heren,

 

 

Reeds eerder is In “De Delftse rekenkamer geëvalueerd’[1] beschreven hoe invulling gegeven kan worden aan de versterking van de rekenkamerfunctie. In de evaluatienota worden twee hoofdvarianten onderscheiden: de structurele onderzoekscommissie en de onafhankelijke rekenkamer. Binnen deze hoofdvarianten zijn dan nog verschillende modellen denkbaar:

I.      een structurele onderzoekscommissie instellen, die naast raadsleden (c.q. de commissieleden/niet-raadsleden) bestaat uit leden, die niet afkomstig zijn uit de gemeenteraad. Binnen deze variant zijn de volgende modellen voor de bemensing te typeren :

IA Volgens het huidige model (leden uit het midden van de raad)

IB Het gemengde model (raadsleden/externen)

IC Het externe model (alleen externen)

II.  een rekenkamer als bedoeld in het wetsvoorstel dualisering lokaal bestuur[2]. De rekenkamer krijgt een aparte status, de rekenkamerleden zijn niet afkomstig uit de gemeenteraad. De verschillende modellen voor deze rekenkamer zijn:
IIA Een Delftse rekenkamer
IIB Een gemeenschappelijke rekenkamer

 

De commissie Middelen en Bestuur heeft zijn keus voor één van deze modellen opgeschort tot het moment dat de wet dualisering lokaal bestuur helderheid zou verschaffen op welke manier gemeentes hun rekenkamer(functie) vorm zouden kunnen –en misschien wel zouden moeten!- geven.

 

Het wetsvoorstel voor de aanpassing van de Gemeentewet op de dualisering van het gemeentebestuur geeft ruimte voor beide oplossingsrichtingen; gemeentes kunnen kiezen wat het beste bij hun besturingsmodel (en de bestuurscultuur) past.

 

Voorgesteld wordt nu definitief te kiezen voor de structurele onderzoekscommissie met een gemengde (leden vanuit het midden van de raad en leden van buiten het Delftse gemeentebestuur) samenstelling.

 

De huidige rekenkamerfunctie komt daardoor te vervallen, geen ad hoc onderzoeken meer. De onderzoekscommissie zal gestructureerd, planmatig te werk gaan, en zal daarvoor ook een werkprogramma opstellen dat jaarlijks aan de gemeenteraad wordt voorgelegd.


 

Via de Verordening ‘Delftse Rekenkamer’ (zie stuk 21 III) worden de functie, de positionering, en de samenstelling alsook het werkgebied en de werkwijze van de structurele onderzoekscommissie nader gereglementeerd.

 

De keus uit de verschillende modellen

Onder druk van de Tweede Kamer, en veel gemeentes heeft het kabinet de verplichte instelling van een lokale rekenkamer opgeheven. Wij zijn daar verheugd over. Bij de minister stond immers de figuur van de Algemene Rekenkamer model voor de lokale rekenkamer. De controle op de rechtmatigheid, en het financieel beheer krijgt daarmee naar ons oordeel teveel gewicht. Er vindt dan een forse stapeling van controle plaats. Dit terwijl de gemeenteraad ook gebruik kan maken van andere middelen om zich een oordeel te kunnen vormen met betrekking tot de rechtmatigheid en het financiële beheer. We hebben immers de accountantscontrole, de beleidscyclus met zijn planning en verantwoordingskant, voortgangsrapportages voor specifieke beleidsvelden en (nog verder te ontwikkelen) audits op de kwaliteit van de bedrijfsvoering. Wij zien liever dat het rekenkamerinstrument bestemd wordt voor selectief en specifiek onderzoek naar bereikte effecten en naar causale verbanden tussen gevoerd beleid en bereikte effecten.

 

Het Wetsvoorstel dualisering lokaal bestuur geeft nu ruimte voor het gewenste –en ook noodzakelijke- maatwerk op lokaal niveau, gemeentes kunnen kiezen wat het beste bij hun besturingsmodel (en de bestuurscultuur) past, dat kan dan een structurele onderzoekscommissie zijn, maar ook een rekenkamermodel als van de Algemene Rekenkamer.

 

Onze voorkeur gaat uit naar de onderzoekscommissie en wel volgens het eerder genoemde ‘gemengde model’ IB. Onze belangrijkste argumenten hiervoor zijn:

 

Maatwerk in de vormgeving en de juiste maatvoering voor te verrichten onderzoeken achten wij het beste gewaarborgd in het ‘gemengde model’. Een bijkomend aspect is, dat de door ons voorgestane vormgeving van het rekenkamerinstrument daarbij ook nog een qua capaciteit en kosten redelijke/beheersbare vorm zal blijven behouden.

 

Het borgen van onafhankelijkheid

Een belangrijk toetspunt voor de herinrichting van de rekenkamerfunctie is de onafhankelijkheid. Het rekenkamerinstrument is immers een bron voor kritische reflectie, niet alleen ten opzichte van de beleidsuitvoering van het college en de ambtelijke organisatie, maar ook ten aanzien van de (kaderstellende en controlerende) rol van de raad in beleidsprocessen. De legitimiteit, de impact en het gezag van een rekenkamercommissie staat of valt met de integriteit en geloofwaardigheid die zij in de ogen van de verschillende belanghebbenden heeft.


 

De onafhankelijke positie ten opzichte van het college is de essentie van de bijdrage aan de versterking van de positie van de raad ten opzichte van het college.

 

In de verordening ‘Delftse rekenkamer’, die door ons grotendeels analoog is opgesteld aan de wettelijke bepalingen voor het (algemene) rekenkamermodel hebben we veel aandacht gegeven aan de onafhankelijke positionering en werkwijze van de rekenkamercommissie.

De onafhankelijkheid van de rekenkamer kan onder meer vorm gegeven worden door de beschikbaarheid van een eigen budget, waarborgen voor toegang tot informatie, procedures voor onderwerpselectie, waarbij de rekenkamer het voortouw heeft en een volledig bij de rekenkamer geplaatste verantwoordelijkheid voor de opdrachtformulering, inrichting en uitvoering van het onderzoek. Het blijft uiteraard de bevoegdheid van de raad om te beslissen welke politiek-bestuurlijke consequenties verbonden worden aan de bevindingen (conclusies en aanbevelingen) van de rekenkamer.

 

De financiële paragraaf

Het huidige budget bedraagt € 32.000,--. De instelling van een permanente rekenkamer vergt aanvullende middelen: een verhoging van het budget voor onderzoeken met externe ondersteuning, een werkbudget ten behoeve van benodigde faciliteiten, en een budget voor vrij te maken ambtelijke ondersteuning.

Het totaal benodigde budget bedraagt naar onze voorlopige inschatting (uitgaande van twee onderzoeken per jaar) minimaal € 125.000,--. Daarbij is ook rekening gehouden met verstrekking vergoedingen aan de commissieleden.

 

Ter vergelijking, de kosten van het (algemene) rekenkamermodel zouden aanmerkelijk hoger geraamd moeten worden. Er zal dan immers sprake zijn van een professioneel apparaat met bijbehorende beloning, van extra organisatorische voorzieningen, en ook zal rekening gehouden moeten worden met een te verwachten natuurlijke beweging, dat er meer dan twee onderzoeken per jaar uitgevoerd gaan worden Dit zal dan tenminste een verdubbeling van de kosten met zich mee brengen.

 

Voor de implementatie van de dualisering in ons lokaal bestuur verkrijgen de gemeentes aanvullende middelen via het Gemeentefonds. Het rijk heeft dit echter minimalistisch ingevuld, het beschikbaar komende bedrag zal lang niet toereikend zijn om alle te treffen voorzieningen (zoals de raadsgriffie) te bekostigen. Voor het aanvullend benodigd budget met betrekking tot de rekenkamer zal het Gemeentefonds geen compensatie geven. Het door u beschikbaar te stellen budget ad € 125.000,--  zou (op halfjaarbasis ad € 62.500,--) in 2002 ten laste kunnen komen van de begrotingspost onvoorzien. Voor 2003 e.v. kan het door u vastgestelde budget meegenomen worden in het financieel meerjarenbeeld van de Zomernota 2003-2006.

 

Voorstel

Wij stellen u voor, onder voorbehoud van gunstig advies commissie Middelen en Bestuur,

A.       Akkoord te gaan met de instelling van een permanente rekenkamer in de vorm van een structurele onderzoekscommissie met een gemengde samenstelling;

B.       Akkoord te gaan met intensivering van het onderzoeksprogramma, en een grotere vrij te maken ambtelijke capaciteit;


 

C.       Voor het functioneren van de rekenkamer een aanvullend budget ad € 125.000,-- vast te stellen. De dekking van het voor 2002 benodigde bedrag van € 62.500,-- geschiedt vanuit de begrotingspost onvoorzien. Voor 2003 e.v. wordt het benodigde budget opgenomen in de Zomernota 2003-2006;

D.       De Verordening ‘Delftse Rekenkamer’ vast te stellen respectievelijk het reglement Rekenkamerfunctie in te trekken;

E.       Aan de nieuwe raad mee te geven de herinrichting van de rekenkamerfunctie daadwerkelijk vorm te geven,

en daartoe vast te stellen de 13e wijziging van de gemeentebegroting voor het dienstjaar 2002.

 

Hoogachtend,

 

Burgemeester en wethouders van Delft,

 

 

H.M.C.M. van Oorschot ,burgemeester.

 

 

N. Roos                                   ,secretaris.


 

De raad van de gemeente Delft;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 februari 2002;

 

met inachtneming van het advies van de commissie Middelen en Bestuur;

 

rekening houdend met de aanstaande wijzigingen in de Gemeentewet volgens het wetsvoorstel dualisering lokaal bestuur;

 

b e s l u i t :

 

 

A        Akkoord te gaan met de instelling van een permanente rekenkamer in de vorm van een structurele onderzoekscommissie met een gemengde samenstelling;

B        Akkoord te gaan met intensivering van het onderzoeksprogramma, en een grotere vrij te maken ambtelijke capaciteit;

C        Voor het functioneren van de rekenkamer een aanvullend budget ad Є 125.000 vast te stellen. De dekking van het voor 2002 benodigde bedrag van Є 62.500 geschiedt vanuit de begrotingspost onvoorzien. Voor 2003 e.v. wordt het benodigde budget opgenomen in de Zomernota 2003-2006;

D        De Verordening ‘Delftse Rekenkamer’ vast te stellen respectievelijk het reglement Rekenkamerfunctie in te trekken;

E        Aan de nieuwe raad mee te geven de herinrichting van de rekenkamerfunctie daadwerkelijk vorm te geven,

en daartoe vast te stellen de 13e wijziging van de gemeentebegroting voor het dienstjaar 2002.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 februari 2002.

 

 

            ,burgemeester.

 

 

 

                                   ,secretaris.

 


 

De raad der gemeente Delft;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 februari 2002;

 

gelet op de artikelen 82 e.v. van de Gemeentewet;

 

rekening houdend met de aanstaande wijzigingen in de Gemeentewet volgens het wetsvoorstel dualisering lokaal bestuur;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de volgende

 

Verordening Delftse Rekenkamer.

 

Artikel 1.

Deze verordening verstaat onder

a.       commissie: de commissie genoemd in artikel 2;

b.       externe leden: de leden van de commissie, welke niet afkomstig zijn uit het midden van de raad

c.       interne leden: de leden van de commissie, welke afkomstig zijn uit het midden van de raad

d.       bestuursorgaan: een orgaan van een rechtspersoon, die krachtens publiekrecht is ingesteld of een ander persoon of college met enig openbaar gezag bekleed.

 

Artikel 2.

1.       Er is een gemeentelijke rekenkamercommissie.

2.       De commissie is niet ondergeschikt aan enig bestuursorgaan.

 

Artikel 3.

De taak van de commissie is het doen uitvoeren van beleidsevaluaties. De effectiviteit en de efficiëntie van het gemeentelijke beleid staan daarbij centraal.

Artikel 4

1. De commissie bestaat uit vijf leden die door de gemeenteraad worden benoemd:

a.       een externe voorzitter

b.       twee externe leden

c.       twee interne leden

d.       de commissie wijst uit haar midden een of meer plaatsvervangende voorzitters aan.

2.  Op dezelfde wijze als in het vorige lid wordt een genoegzaam aantal plaatsvervangende leden benoemd.

3.  Voorafgaand aan de benoemingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, pleegt de raad overleg met de commissie.

4.  Leden van het college van burgemeester en wethouders maken geen deel uit van de commissie.


 Artikel 5

1. De voorzitter en de externe leden van de commissie worden benoemd voor een periode van vier jaar.

2. Zij kunnen voor maximaal één keer voor een periode van vier jaar worden herbenoemd.

3. De interne leden van de commissie worden benoemd voor een periode van twee jaar.

4. Het lidmaatschap, respectievelijk het plaatsvervangend lidmaatschap van de commissie vervalt:

  1. op eigen verzoek;
  2. bij de aanvaarding van een betrekking die onverenigbaar is met het lidmaatschap;
  3. wanneer door ziekte of gebreken het commissielid blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen.

5. De gemeenteraad trekt de benoeming van een lid, respectievelijk plaatsvervangend lid in wanneer dit lid naar het oordeel van de gemeenteraad door handelen of nalaten het aanzien van de commissie heeft geschaad.

 

Artikel 6

1. De leden van de commissie genieten een vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie krachtens de in artikel 96 van de Gemeentewet vastgestelde regeling.

2. De werkelijk gemaakte kosten terzake van andere werkzaamheden of bemoeiingen ten behoeve van de commissie worden vergoed.

 

Artikel 7

De commissie stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen en andere werkzaamheden vast. Zij zendt het reglement ter kennisneming aan de raad.

 

Artikel 8

1.       De commissie kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent de inhoud van stukken die aan haar worden overgelegd, geheimhouding opleggen.

2.       De geheimhouding wordt door allen die van deze stukken kennis dragen in acht genomen totdat de commissie haar opheft.

 

Artikel 9

1. De raad stelt, na overleg met de commissie, de commissie de nodige middelen ter beschikking voor een goede uitoefening van haar werkzaamheden.

2. Op voordracht van de voorzitter van de commissie benoemt het college zoveel ambtenaren van de commissie als nodig zijn voor een goede uitoefening van haar werkzaamheden.

3. De ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor de commissie zijn ter zake van die werkzaamheden uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie.

 

Artikel 10

1. De commissie onderzoekt de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het beleid van het gemeentebestuur.

2. Het werkprogramma van de commissie wordt afgestemd met de gemeenteraad.

3. De commissie doet jaarlijks een voorstel welke onderwerpen voor het komende jaar in aanmerking komen voor een (vlakte- of diepte)onderzoek.


 

 

4. Tevens kan de commissie op verzoek van de raad onderzoeken instellen. Mocht de commissie van oordeel zijn, dat het door de raad gewenste onderzoek niet past in doel en functie van rekenkameronderzoeken of anderszins niet inpasbaar is in het werkprogramma van de commissie dan wordt dit verzoek van de raad niet overgenomen.

 

Artikel 11

1. De commissie is belast met de organisatie van het onderzoek, dat wil zeggen:

a. de exacte formulering van de onderzoeksopdracht en de onderzoeksvragen;

b. de mogelijke selectie van het onderzoeksbureau;

c. de bewaking van de kwaliteit en de voortgang van het onderzoek.

2. De commissie kan zich laten bijstaan door deskundigen.

 

Artikel 12

1. De commissie komt op gezette tijden bijeen en bespreekt de beheersmatige en inhoudelijke aspecten en problemen van te verrichten onderzoeken. De commissie heeft de bevoegdheid om hierover zelfstandig beslissingen te nemen.

2. Het staat de commissie vrij om de gemeenteraad tussentijds te informeren over de voortgang van een onderzoek.

 

Artikel 13

De commissie kan bij het uitoefenen van haar taak gebruik maken van de resultaten van door anderen verrichte onderzoeken.

 

Artikel 14

1. De commissie is bevoegd alle documenten die berusten bij het gemeentebestuur te onderzoeken.

2. Het college verstrekt desgevraagd alle inlichtingen die de commissie ter vervulling van haar taak nodig acht.

 

Artikel 15

1. De commissie heeft de in de volgende leden vermelde bevoegdheden ten aanzien van:

a. openbare lichamen ingesteld krachtens de Wet Gemeenschappelijke Regelingen waaraan de gemeente deelneemt;

b. stichtingen waaraan de gemeente deelneemt

c. naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid waarvan de gemeente meer dan vijftig procent van het geplaatste aandelenkapitaal houdt.

2. De commissie kan haar bevoegdheden, bedoeld in dit artikel, ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde openbare lichamen, stichtingen en vennootschapen uitoefenen over de jaren dat de gemeente deelneemt in de desbetreffende regelingen, stichtingen respectievelijk meer dan vijftig procent van het geplaatste aandelenkapitaal houdt van die vennootschappen.

3. Door onderzoek van documenten die berusten bij het gemeentebestuur, kan de commissie kennis nemen van jaarrekeningen van betrokken rechtspersonen, daarop betrekking hebbende rapporten van hen die deze jaarrekeningen hebben gecontroleerd en overige bescheiden, en kan zij bij het college daarover nadere inlichtingen inwinnen.

4. De commissie is bevoegd bij de betrokken rechtspersoon nadere inlichtingen in te winnen over de bescheiden bedoeld in het derde lid.


 

5. De commissie kan, indien de bescheiden bedoeld in het derde lid daartoe aanleiding geven, voor nader onderzoek in overleg treden met de betrokken rechtspersoon. Het college wordt door de commissie van haar voornemen een dergelijk onderzoek in te stellen in kennis gesteld.

6. De commissie deelt aan het college of aan de betrokken rechtspersoon de opmerkingen en bedenkingen mee die zij naar aanleiding van haar bevindingen van belang acht. Aan het college kan zij ter zake voorstellen doen.

7. Van gegevens en bevindingen die naar hun aard vertrouwelijk zijn, maakt de commissie geen melding in haar jaarverslag of in een rapport.

 

Artikel 16

1. De commissie biedt de raad en het college elk jaar voor 1 april aan:

  1. een verslag van haar werkzaamheden over het voorgaande jaar en
  2. rapporten met onderzoeksbevindingen.

2. De commissie kan ook tussentijds aan de raad en het college een rapport aanbieden.

3. Verslagen en rapporten van de commissie zijn openbaar. Slechts indien wordt gerapporteerd over stukken waarover geheimhouding is opgelegd, kan de commissie tot geheimhouding besluiten.

 

Artikel 17

1. De commissie draagt de eindverantwoordelijkheid voor de definitieve formulering van de conclusies van het rekenkameronderzoek. De gemeenteraad stelt de politiek-bestuurlijke eindconclusies vast.

2. Het onderzoek van de commissie mondt uit in een rapportage waarin bevindingen, conclusies en aanbevelingen zijn opgenomen. Deze rapportage wordt volgens het principe van "hoor en wederhoor" om commentaar voorgelegd aan gemeentesecretaris (namens de gemeentelijke organisatie) en de portefeuillehouder (namens het college van burgemeester en wethouders). Deze toetsen (voorzover relevant) de volledigheid en de juistheid van de feiten en geven hun oordeel over de conclusies. De nota en het antwoord van het diensthoofd/ de directeur en de portefeuillehouder zijn openbare stukken. Is deze procedure afgerond dan wordt tot openbare bestuurlijke behandeling van het rekenkameronderzoek overgegaan.

3. Als onderdeel van de besluitvorming in de gemeenteraad wordt tevens vastgelegd wanneer en op welke wijze B&W aan de gemeenteraad zal rapporteren over de opvolging van door de raad vastgestelde conclusies en aanbevelingen.

 

Artikel 18

1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Delftse Rekenkamer

2. Zij treedt in werking op een door de gemeenteraad te bepalen tijdstip.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 februari 2002.



,burgemeester.

 

 

,secretaris.

 

 


 

MEMORIE VAN TOELICHTING BIJ DE VERORDENING ‘DELFTSE REKENKAMER’

 

 

Doelstelling en taak van de Rekenkamer (Artikel 3)

Uit discussies van de commissie Middelen en Bestuur komt telkens naar voren, dat het belangrijkste doel van de rekenkamer moet zijn, dat door middel van onderzoek bijdragen worden geleverd aan de effectiviteit en de efficiency van het gemeentelijke beleid. De uitkomsten van het rekenkameronderzoek zijn in hoofdzaak bedoeld om te leren. Ten vervolge op rekenkameronderzoeken moet veel aandacht besteed worden aan het monitoren wat gedaan wordt met de leerpunten/ verbeterpunten uit het rekenkamerrapport.

Het rekenkameronderzoek is een instrument van en voor de gemeenteraad.

 

Voorzitter en leden (Artikel 4/5)

Voorzitter en leden worden door de gemeenteraad benoemd.

De commissie kiest uit zijn midden een of meer plaatsvervangende voorzitters. De voorzitter zorgt voor het tijdig en periodiek bijeenroepen van de commissie, het leiden van de vergaderingen, en draagt zorg voor de rapportering met betrekking tot onderwerpselectie en onderzoeksresultaten aan de gemeenteraad. De voorzitter en de externe leden van de commissie zouden voor vier jaar benoemd kunnen worden. Voor deelname van raadsleden is van belang, dat alle politieke partijen daarvoor in aanmerking kunnen komen; een benoeming van twee jaar bevordert de mogelijkheden daarvoor.

 

Ambtelijke ondersteuning (artikel 9)

Om te zorgen dat de commissie optimaal kan fungeren wordt deze ondersteund door een ambtelijk secretaris. De gemeentesecretaris wijst een ambtelijk secretaris aan en bevordert dat deze ambtenaar in voldoende mate wordt vrijgesteld voor deze taak en kan rekenen op voldoende ondersteuning. De ambtelijk secretaris is belast met de volgende werkzaamheden: agendaplanning, informatieverzameling, beheren van de longlist met onderwerpen, verslaggeving, dossiervorming en bewaking procesgang, voortgang en kwaliteitsbewaking van het onderzoek, en levert bijdragen aan de bestuurlijke rapportages. Tevens bewaakt de ambtelijk secretaris het rekenkamerbudget De ambtelijk secretaris wordt alleen aangestuurd door de commissie.

 

Onderwerpselectie (Artikel 10)

De commissie doet jaarlijks een voorstel welke onderwerpen voor het komende jaar in aanmerking komen voor een vlakte- of diepteonderzoek. Hiervoor heeft de commissie de beschikking over een longlist van onderwerpen die in aanmerking kunnen komen voor een rekenkameronderzoek. De secretaris van de commissie beheert de longlist en werkt de probleemformulering uit voor de verschillende onderwerpen. In de onderwerpformulering staat de begrenzing van het onderzoek aangegeven. Een onderwerp komt op de longlist als het onderwerp voldoet aan de volgende selectiecriteria:

a. het onderzoek moet gericht zijn op de effectiviteit, efficiency of economy (zuinigheid) van het gekozen onderwerp;

b. het moet een bestuurlijk onderwerp zijn; het bestuur en de organisatie moeten ‘ervan leren’;

c. de doorlooptijd van het onderzoek moet beperkt zijn.

 


 

Onderwerpuitwerking (Artikel 10/11)

Denkmodel is dat er jaarlijks één vlakteonderzoek en één diepteonderzoek uitgevoerd worden. Vlakteonderzoeken zijn vooral bestemd om de formulering van een diepgaander onderzoek op te kunnen stellen of om tot de constatering te komen dat verder onderzoek niet noodzakelijk is. De doorlooptijd van een vlakteonderzoek is ongeveer 6 tot 8 weken.

Voor de verdere uitwerking van het diepteonderzoek wordt per onderzoek een plan van aanpak opgesteld. In dit plan van aanpak wordt aangegeven welke partijen (ambtelijke afdelingen, externen, individuele ambtenaren en bestuurders) op welke wijze in de verschillende fasen van het onderzoek, de interpretatie van het onderzoeksmateriaal en de conclusies en aanbevelingen mogelijk worden betrokken. In dit plan van aanpak wordt tevens aangegeven wat de geplande doorlooptijd en deadline van het onderzoek is. (Het rekenkameronderzoek zelf duurt bij voorkeur maximaal een half jaar.) Bij voorkeur communiceert de commissie aan de hand van dit plan van aanpak met alle (mogelijke) betrokkenen, opdat duidelijk is wat van deze betrokkenen gedurende het onderzoek verlangd wordt.

 

Voor de uitvoering van het onderzoek kan worden gekozen voor inschakeling van een ten opzichte van het onderzoeksonderwerp onafhankelijke onderzoeker. Dit neemt niet weg dat de bij het onderwerp (ambtelijk en/of bestuurlijk) betrokkenen wel kunnen worden verzocht te ondersteunen bij de verkenning van het onderzoeksterrein dan wel bij de verdere aanscherping van de onderzoeksvragen.


 

 

Bijlage I. samenhang beleidsevaluatieonderzoeken en audits

 

Onderscheid kan gemaakt worden tussen beleidsevaluaties en operational audits. Bij beleidsevaluaties staat centraal de effectiviteit; hoe zijn de bereikte prestaties en effecten ten opzicht van het beoogde resultaat te beoordelen. Operationele audits worden in het algemeen over de volle breedte van de bedrijfsvoering toegepast

 

Beleidsevaluaties en operational audits zijn complementair aan elkaar.

Evaluaties met betrekking tot de bedrijfsvoering als bij operational audits en beleidsevaluaties als bij een rekenkameronderzoek zijn wel in functie en werkwijze te onderscheiden, maar hebben ook een sterke relatie met elkaar. Zo kunnen tekortkomingen in het realiseren van prestaties in effecten van beleid hun oorzaak vinden in de organisatie. Dat betekent ook dat de scheiding tussen beleidsevaluaties en audits op de bedrijfsvoering niet scherp getrokken moet worden. Bij rekenkameronderzoeken zal ook de efficiency/ doelmatigheid van de organisatie een belangrijk toetspunt zijn. De rekenkamer zou de ruimte moeten krijgen om zich daar een goed oordeel over te vormen. Dit kan of door daar zelf nader onderzoek naar te doen, of door aan het college c.q. de auditcommissie te verzoeken hier onderzoek naar te doen. Analoog geldt voor audits door B&W/ GMT, dat deze organen de ruimte krijgen om onderzoek te doen naar effectiviteit van het gevoerde beleid.

 

Audits

Bij audits gaat het om een kritische beoordeling van de kwaliteit van bedrijfsvoerings-processen inclusief de verantwoording die daarover afgelegd wordt.

 

Operationele auditing is te omschrijven als een onafhankelijke onderzoeksfunctie gericht op de doelmatigheid en kwaliteit van de bedrijfsvoering. Doorgaans wordt een operational audit als intern gericht gezien, gericht op het beheer van processen binnen de organisatie en niet op de extern te bereiken (beleids-)resultaten.

 

Binnen deze noemers voor verschillende soorten van onderzoeken (beleidsevaluaties en operational audits) zijn er veel specifieke audits. De meest bekende zijn de financial audit (in eerste aanleg via de externe controle van de accountant op juistheid en volledigheid), en de EDP-audit m.b.t. de betrouwbaarheid/ continuïteit van informatiesystemen. Maar daarnaast kan ook sprake zijn van bijv. een management audit, een legal audit, een tax-audit, een cultuur-audit, een milieu-audit etc. Alle aspecten van de bedrijfsvoering kunnen vanzelfsprekend in aanmerking komen voor een doorlichting, oftewel een audit.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



[1]  De Delftse rekenkamer geëvalueerd’, een beleidsnota opgesteld door de Centrale Staf, d.d. 23 november 2000.

[2]  De belangrijkste bepalingen m.b. t. de te versterken controletaak van de gemeenteraad zijn opgenomen in een afzonderlijke bijlage van dit raadsvoorstel (Bijlage II).