Het Nieuwe Kantoor

 

Globaal programma van eisen

 

1 maart 2003

1.                     Inhoud.

 

1.                     Inhoud. .           .           .           .           .           .           .           .           2.

 

2.                     Algemeen.        .           .           .           .           .           .           .           3.

 

2.1.                         Totstandkoming globaal programma van eisen.   .           .           .           .           3.

2.2.                         Globaal programma van eisen in relatie tot projectfase.     .           .           .           5.

2.3.                         Structuur globaal programma van eisen.           .           .           .           .           5.

 

3.                     Eisen.   .           .           .           .           .           .           .           .           7.

 

3.1.                  Functie-eisen.   .           .           .           .           .           .           .           8.

 

3.1.1.                      Algemeen.           .           .           .           .           .           .           .           9.

3.1.2.                      Gemeentelijke organisatieonderdelen.  .           .           .           .           .           9.

 

3.2.                  Prestatie-eisen. .           .           .           .           .           .           .           12.

 

3.2.1.                      Algemeen.           .           .           .           .           .           .           .           13.

3.2.2.                      Definitie bruto bebouwd vloeroppervlakte.         .           .           .           .           13.

3.2.3.                      De huisvestingssituatie per 2003.       .           .           .           .           .           14.

3.2.4.                      De gewenste huisvestingssituatie in het nieuwe kantoor.  .           .           .           14.

 

3.3.                  Beeldverwachtingen.      .           .           .           .           .           .           17.

 

3.3.1.                      Publieksruimten.    .           .           .           .           .           .           .           18.

3.3.2.                      Kantoorruimten.     .           .           .           .           .           .           .           19.

 

3.4.                  Interne en externe voorwaarden. .           .           .           .           20.

 

3.4.1.                      Interne voorwaarden.         .           .           .           .           .           .           21.

3.4.2.                      Externe eisen en voorwaarden.         .           .           .           .           .           23.

 

3.5.                  Duurzaam Bouwen.       .           .           .           .           .           .           25.

 

3.5.1.                      Eigenschappen terrein, gebouw en inrichting.    .           .           .           .           26.

3.5.2.                      Arbeidsomstandigheden.     .           .           .           .           .           .           29.

 

 

 

Bijlage “Investering en financiering” (geheim).      .           .           .           separaat


 2.                    Algemeen.

 

 

2.1.                  Totstandkoming globaal programma van eisen.

 

NEON                 Op 29 maart 2001 zijn door de gemeenteraad besluiten genomen inzake de

huisvesting van de gemeentelijke organisatie. Deze besluitvorming heeft

plaatsgevonden op grond van de ambtelijke nota “Opknappen en herhuisvesting

gemeentelijke kantoorfuncties”  waarin met name ingegaan wordt op de

huisvestingsmutaties (verbouwingen en verhuizingen alsmede de daarmee

gemoeide kosten)  ter ondersteuning van de effectuering van de NEON (Naar

Externe Oriëntatie in Negentiennegenennegentig) -reorganisatie.

 

Bij deze effectuering staat de één-gemeente-gedachte centraal en wordt aan de

uitdrukkelijke wens om tot “één loket” te komen zoveel mogelijk gestalte gegeven.

Burgers, bedrijven en instellingen worden zoveel mogelijk op één plek ontvangen en kunnen daar al hun zaken met de gemeente afwikkelen. Integratie van frontoffice en backoffice is hierbij onontbeerlijk.

 

Hoewel eind 2002 het aantal voor de gemeentelijke functies bestemde locaties zal zijn

geminimaliseerd is centrale huisvesting, zoals nu reeds uit de huidige -tijdelijke-

situatie blijkt, noodzakelijk.

De huisvesting van de gemeentelijke organisatie is sinds de NEON-reorganisatie

weliswaar verbeterd maar de noodzakelijke samenhang en vooral de integratie

worden bepaald niet bevorderd door de huisvesting in verschillende locaties.

De wens om tot “één loket” te komen wordt nog niet verwerkelijkt.

 

                Op 30 oktober 2001 heeft door het college besluitvorming plaatsgevonden over het

project “Het Nieuwe Kantoor”. Dit project richt zich op de huisvesting van de

Het Nieuwe          gemeentelijke organisatie op de korte en de lange termijn; respectievelijk de periode

Kantoor              tot de nieuwbouw (“De overbrugging”) en de nieuwbouw (“Het nieuwe kantoor”).

 

De afronding van alle verbouwingen en verhuisbewegingen in het kader van de

NEON-reorganisatie zal volgens planning eind 2002 plaatsvinden.

 

Momenteel wordt in het kader van de NEON-reorganisatie een ventilatie-installatie in

het pand Hooikade 13 aangebracht. Huisvesting van het Instituut Sociaal Raadslieden

in de Van Bleyswijckstraat en de verbouwing van het pand Hooikade 30 volgen nog

later dit jaar.

 

            Eind 2002 zijn alle verhuizingen en verbouwingen tengevolge van de NEON-reorganisatie in

grote lijnen afgerond. De lijnorganisatie, in casu het mede daartoe ingerichte vakteam

Huisvesting, Services en Middelen, kan vanaf dat moment de huisvestingssituatie gedurende de periode tot de nieuwbouw beheren. Hierbij zullen kleinere verhuisbewegingen, verbouwingen en aanpassingen overigens uiteraard nodig blijven.

 

Tijdens het beheer van de periode tot de nieuwbouw zal door vakteam Huisvesting, Services en Middelen de binnen de projectgroep ontwikkelde “kantoornorm” worden geïmplementeerd en bewaakt. Deze kantoornorm is inmiddels door vakteam Huisvesting, Services en Middelen ter besluitvorming voorgelegd aan het Gemeentelijke ManagementTeam en het college van burgemeester en wethouders.

 

De in het besluit van 30 oktober 2001 genoemde doelstellingen inzake de ontwikkeling van een norm voor het doelmatig gebruiken van kantoorwerkplekken, het implementeren en het bewaken daarvan alsmede het  beheer van de huisvestingssituatie van de gemeentelijke organisatie in het algemeen zijn derhalve als projectdoelstellingen gerealiseerd. Op grond van de voorbereidingen door de projectorganisatie vindt verdere operationalisering plaats binnen de lijnorganisatie.

 

                        De realisatie van de derde projectdoelstelling, zijnde het vervaardigen van 

nieuwbouw         programma’s van eisen voor de nieuwbouw, zal in tijd worden gerelateerd aan het

Spoorzoneproject en de locatie-ontwikkelingen binnen dat project en nog geruime tijd

in beslag nemen.

 

Dit globale programma van eisen sluit dan ook aan op de initiatieffase van het

Spoorzoneproject. In juni 2002 wordt door de gemeentelijke directie Programma’s en

Projecten in de vorm van een globaal programma van eisen kwantitatieve en

kwalitatieve informatie verwacht over de in de Spoorzone te realiseren  gemeentelijke functies. Op de betekenis van het globale programma van eisen op de volgende fases van het Spoorzoneproject wordt nog nader ingegaan.

 

                        Als uitgangspunt voor dit globaal programma van eisen is het collegebesluit

locatiekeuze         van 7 juni 2001 gehanteerd. Dit collegebesluit handelt over de locatiekeuze van een

door college         kantoor voor de gemeentelijke huisvesting en de daarmee samenhangende principiële ruimtelijke en kwalitatieve uitgangspunten.Uitgegaan wordt van het gebied in de “oksel” van de Westvest en de Westlandseweg welke gelegen is in het zuidelijk gedeelte van het plangebied; de resultaten van het variantenonderzoek dat door de directie Programma’s en Projecten wordt uitgevoerd zullen leiden tot een meer nauwkeurige locatiebepaling.

                        In de aan genoemde besluitvorming ten grondslag liggende ambtelijke nota wordt

over deze uitgangspunten het volgende opgemerkt:

 

“Geadviseerd wordt om in de verdere uitwerking naar een programma van eisen,

maar ook vooruitlopend daarop, de genoemde 24.000 m² niet als bovengrens te

beschouwen maar in verband met eventuele toekomstige ontwikkelingen als

taakuitbreidingen (al dan niet door landelijke wetswijzigingen), locale

beleidswijzigingen (met gevolgen voor de bemensing van de daaruit voortkomende

taken) en gemeentelijke herindelingen een ruimtesurplus toe te voegen. De

precieze omvang van dit surplus heeft gezien de beschikbare capaciteit nu nog

een beperkte relevantie. Door de flexibiliteit in het ontwerp te brengen zullen

fluctuaties in het surplus opgevangen kunnen worden en verdisconteerd kunnen

worden met verhuur aan derden.”

 

Naast het collegebesluit van 7 juni 2001 is de inhoud van dit globale programma van eisen tot stand gekomen op basis van verdere uitwerkingen die in projectverband hebben plaatsgevonden; een en ander via de vastgestelde projectorganisatie.

Hiertoe zijn de volgende overleggen gevoerd.

 

stuurgroep          -           Stuurgroepvergaderingen hebben op 19 november 2001, 15 maart 2002,

15 mei 2002 en 25 september 2002 plaatsgevonden.

 

projectgroep        -           De projectgroep heeft, met incidentele onderbrekingen, wekelijks

vergaderd waarbij op 30 januari 2002 een op beeldverwachtingen georiënteerde gerichte brainstormsessie heeft plaatsgevonden.

 

deelprojectgroep    -           De deelprojectgroep DUurzaam BOuwen heeft maandelijks vergaderd en

DUBO                            programma-onderdeel 3.6. (“Duurzaam Bouwen”) vormgegeven.

 

                        Daarnaast heeft overleg plaatsgevonden met de directie Programma’s en Projecten.

 

                        Tevens zijn vanuit de projectgroep op ad hoc basis gesprekken gevoerd met

medewerkers van diverse lijnorganisatie-onderdelen. Inzake de vertrouwelijke bijlage “Investering en financiering” zijn bijvoorbeeld gesprekken gevoerd met medewerkers van de

Centrale Staf.

 

De deelprojectgroep Inpassingen en Verhuizingen heeft overwegend de fysieke

realisatie van het verder effectueren van de nota “Opknappen en herhuisvesten

gemeentelijke kantoorfuncties” voorbereid, georganiseerd en begeleid.

 

De deelprojectgroep Gebruikers is, gezien de globaliteit van de projectfase, nog niet

geformeerd.

 

2.2.                  Globaal programma van eisen in relatie tot projectfase.

 

                        De methode en structuur die voor het programma van eisen zijn gekozen zijn conform

“Programma van eisen – instrument voor kwaliteitsbeheersing”, Stichting

BouwResearchpublicatie nummer 258, Rotterdam, 2000, vierde druk. Deze publicatie

gaat uit van een programmaontwikkeling die inhoudelijk aansluit op de NEderlandse

Norm 2658 en de bijbehorende Nederlandse PraktijkRichtlijnen 3401 en 3405.

                       

Zoals hierboven is aangegeven sluit dit globaal programma van eisen aan op de

initiatieffase van het Spoorzoneproject en ontwikkelt zich met een steeds grotere

mate van detaillering, gerelateerd aan de nog komende planfases van het

Spoorzoneproject, verder via een basisprogramma van eisen en bijstellingen ten

behoeve van het voorlopig- en definitief ontwerp tot een definitief programma van

eisen. Dit definitieve programma van eisen zal in de uiteindelijke contractstukken

worden verwerkt.

Het afstemmen van de planning tussen de directie Programma’s en Projecten en de

projectgroep “Het Nieuwe Kantoor” is dan ook van groot belang: het programma van

eisen dient voor elke planfase startpunt en toetsingskader voor het ontwerp te zijn.

Uiteraard kan, indien het verloop en de fasering van het Spoorzoneproject daar

aanleiding toe geven, de feitelijke programmaontwikkeling aangepast worden.

                       

2.3.                  Structuur globaal programma van eisen.

 

                        Het globaal programma van eisen kent een zevental hoofdelementen:

 

2.3.1.               functie-eisen,

2.3.2.               prestatie-eisen,

2.3.3.               beeldverwachtingen,

2.3.4.               interne voorwaarden,

2.3.5.               externe eisen en voorwaarden,

2.3.6.               duurzaam bouwen en

2.3.7.               investering, financiering en exploitatie.

 

functie-eisen        Onder functie-eisen worden die functies geformuleerd welke in de huisvesting vanuit het beoogde gebruik moeten kunnen worden verricht.

                        In dit globale programma van eisen wordt volstaan met een schets van de huidige

gemeentelijke organisatie op hoofdonderdelen. In de verdere ontwikkeling tot het

definitieve programma van eisen zal verder worden ingegaan op gebruikersaantallen,

functierelaties, enzovoorts.

 

prestatie-eisen      De prestatie-eisen zijn een uitwerking van de functie-eisen en vallen uiteen in drie

hoofdgroepen:

 

-           functionaliteit,

-           comfort en

-           veiligheid.

 

beeld-                     Onder beeldverwachtingen worden de verwachtingen verstaan over de

verwachtingen     architectuur van het gebouw en het karakter van de omgeving die corresponderen

met de drie invalshoeken van waaruit de gemeentelijke organisatie is te beschrijven:

 

-           maatschappij/omgeving; huisvesting als cultuurproduct,

-           organisatie; huisvesting als bedrijfs- of verblijfsmiddel en

-           individu; huisvesting als werk- en verblijfplek.

 

interne               Met interne voorwaarden worden hier de voorwaarden bedoeld met betrekking tot

voorwaarden       kosten, tijd en andere voorwaarden die vanuit de gemeentelijke organisatie worden

gesteld.

 

externe              De externe voorwaarden bestaan uit de wet- en regelgeving en overheidsvoorschriften

voorwaarden       die voor het project gelden:

 

-           relevante vigerende wettelijke voorschriften en richtlijnen,

-           locatiegegevens (vorm en omvang, bodemgesteldheid, bestemmingsplan),

-           technische voorwaarden (nutsbedrijven, waterschappen) en

-           financieringsvoorwaarden (subsidies en premies).

 

                        Uit beknoptheidoverwegingen zijn de interne- en externe voorwaarden in dit globaal

programma van eisen als één programmaonderdeel opgenomen.

 

duurzaam               Onder duurzaam bouwen worden in dit verband naast voorwaarden die betrekking

bouwen              hebben op energieverbruik en milieulast tevens de voorwaarden verstaan voor het

realiseren van goede arbeidsomstandigheden.

 

investering en       Investerings-, exploitatie- en financieringscijfers zijn in de vertrouwelijke bijlage “Investering

financiering             en Financiering” ondergebracht.


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.                     Eisen


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.1.          Functie-eisen

 


3.1.                  Functie-eisen.

 

 

3.1.1.               Algemeen.

 

                        Hier worden de (gemeentelijke organisatie-) functies geformuleerd die in de

huisvesting vanuit het beoogde gebruik moeten kunnen worden verricht.

 

                        In dit globale programma van eisen wordt volstaan met een schets van de huidige

gemeentelijke organisatie op hoofdonderdelen. In de verdere ontwikkeling tot het

definitieve programma van eisen zal verder worden ingegaan op gebruikersaantallen,

functierelaties, enzovoorts.

 

De gemeente Delft kent een organisatiemodel dat uit de volgende onderdelen bestaat:

 

-           college van burgemeester en wethouders,

-           de cluster Bedrijven,

-           de cluster Wijk/Stadszaken,

-           de cluster Publiekszaken,

-           de cluster Facilitaire Dienstverlening,

-           de centrale staf en

-           de directie Programma’s en Projecten.

 

Naar verwachting zullen overigens begin 2003  enige kleinere organisatorische

wijzigingen in de organisatie worden doorgevoerd.

 

Hieronder een korte omschrijving per cluster.

 

3.1.2.               Gemeentelijke organisatieonderdelen.

 

3.1.2.1.             College van burgemeester en wethouders.

 

Het college van burgemeester en wethouders is, inclusief secretariële- en

bestuursondersteuning, gehuisvest in het pand Oude Delft 137.

 

3.1.2.2.             Cluster Bedrijven.

                       

                        Dit cluster biedt vanuit professionaliteit op een zelfstandige en ondernemende wijze

maatschappelijk nuttige diensten aan tegen marktconforme prijzen.

                        De cluster Bedrijven bestaat uit verschillende onderdelen, te weten:

 

                        -           Stadsbeheer,   

                        -           Brandweer,

                        -           Sportbedrijf,

                        -           Vrije AKademie,

-           Gemeentearchief,         

                        -           Archeologie en

                        -           Gemeentemusea.

                       

                        De cluster is, mede ingegeven door de inhoudelijke diversiteit, gehuisvest op diverse

grotere en kleinere locaties.

 

                        Van de cluster Bedrijven zullen Stadsbeheer, Sportbedrijf, Gemeentearchief  en Archeologie

in het nieuwe gebouw worden ondergebracht.

 

3.1.2.3.             Cluster Wijk/Stadzaken.


            Door de cluster Wijk/Stadszaken worden wijkgericht (beleids)producten, projecten en

diensten aan groepen van burgers geleverd.

 

                        De cluster Wijk/Stadszaken bestaat uit de sectoren:

 

                        -           Duurzaamheid,

                        -           Kennisstad,

                        -           IngenieursBureau,

                        -           Leefbaarheid en

                        -           Wijkzaken en Projecten.

 

                        Deze sectoren zijn verder onderverdeeld in vakteams.

 

                        De hoofdlocatie van de cluster Wijk/Stadzaken is gelegen aan de Barbarasteeg 2.

De sector Kennisstad is gevestigd in het kantoorgedeelte van het pand Staalweg 1.

 

3.1.2.4.             Cluster Publiekszaken.

 

De cluster Publiekszaken levert directe dienstverlening aan individuele burgers en bedrijven en is het eerste ontmoetingspunt tussen de burger als klant en de gemeentelijke organisatie.

De doelstelling van de cluster is het goed en snel bedienen van de klant op basis van een goede serviceverlening en op basis van wettelijke eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid en rechtsgelijkheid.

 

De cluster Publiekszaken bestaat uit de sectoren

-           Werk, Inkomen en Zorg en

-           Burgerzaken, Belastingen en Bouwen, Toezicht en Ondernemen.

 

Ook hier zijn deze sectoren doorverdeeld in vakteams.

 

Per 1 januari 2003 zal de cluster Publiekszaken verdeeld over drie locaties zijn gehuisvest:

 

-           Phoenixstraat 16,

            -           Hooikade 13 en

            -           Hooikade 30.

 

Het clusteronderdeel Instituut Sociaal Raadslieden is dan separaat gehuisvest in het  pand Van Bleyswijckstraat.

 

3.1.2.5.             Cluster Facilitaire Dienstverlening.

 

                        De cluster Facilitaire Dienstverlening ondersteunt de primaire processen van de

gemeentelijke organisatie en schept voorwaarden waardoor die organisatie kan

functioneren. De cluster voert een aantal taken uit die gebouwgebonden of met

specifieke werkvelden samenhangen.

De vraag uit de organisatie, wettelijke en gemeentelijke kaders en de beschikbare

middelen bepalen de werkzaamheden van de cluster.

De werkzaamheden van de cluster zijn in drie groepen te verdelen. Allereerst voert de

cluster een aantal operationele taken volledig in eigen beheer uit, zoals het voeren

van administraties, het verzorgen van documentaire informatievoorziening en het beheren van systemen en gebouwen. Verder levert de cluster “halffabrikaten” ten behoeve van de besturing zoals overzichten, rapportages en begrotingen. Tenslotte heeft de cluster een adviserende functie.

 

De cluster Facilitaire Dienstverlening kent geen sectoren maar is onderverdeeld in de vakteams:

 

-           Huisvesting, Services en Middelen,

-           Informatie- en CommunicatieTechnologie,

-           Documentaire InformatieVoorziening,

-           Personeel en Organisatie,

-           Financiën,

-           Juridische Zaken,

-           Communicatie en

-           Beheer gemeentelijke Onroerende Zaken.

 

De hoofdlocatie van de cluster is kantoorgebouw “De Torenhove”, gelegen aan de

Martinus Nijhofflaan 2. Van de meeste vakteams zijn enige medewerkers

gedeconcentreerd werkzaam op locaties van andere clusters.

 

3.1.2.6.             Centrale Staf.

 

De Centrale Staf is de voorwaardenscheppende staf met een regelende en
strategische rol voor de organisatie als geheel.

                        De Centrale Staf behartigt de gemeentelijke controlfunctie alsmede het treasury

management.

De aard van de werkzaamheden komt overeen met die van de

cluster Facilitaire Dienstverlening.

 

De Centrale Staf is gehuisvest in kantoorgebouw “De Torenhove”.

 

3.1.2.7.             Directie Programma’s en Projecten.

 

                        De directie Programma’s en Projecten brengt gemeentebrede strategische

programma’s en projecten tot uitvoering door deze aan te sturen en te faciliteren.

 

Programma’s en Projecten is gehuisvest in het pand Westvest 41.

 

3.1.2.8.             De gemeenteraad en zijn Griffie.

 

De gemeenteraad maakt gebruik van het Stadhuis; dit valt buiten het bestek van deze nota. De gemeenteraad van Delft heeft op 27 juni 2002 besloten om een eigen raadsgriffie in te stellen. Het werkgebied van de griffie bestaat uit verschillende soorten raadsondersteuning.

 

De griffie is momenteel (met name vanwege de nauwe werkrelatie met de secretariële- en

bestuursondersteuning voor het college) gehuisvest in het pand Oude Delft 137.

 

Ook de griffie zal, gezien de werkrelatie met de ambtelijke organisatie (dagelijkse contacten

en gebruik van faciliteiten), in het nieuwe gebouw worden ondergebracht.

 

 

 

 

 

                         

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2.                  Prestatie-eisen

 


3.2.                  Prestatie-eisen.

 

 

3.2.1.               Algemeen.

 

De onder 3.1. aangegeven functie-eisen worden in dit hoofdstuk uitgewerkt tot

prestatie-eisen die aan locatie en gebouw dienen te worden gesteld.

Deze prestatie-eisen vallen uiteen in drie hoofdgroepen.

 

3.2.1.1.             Functionaliteit.

           

            Het gebouw moet geschikt zijn voor het doel waarvoor het gebouwd is. Het moet

bereikbaar en toegankelijk zijn, er moet voldoende ruimte zijn en de indeling moet
efficiënt zijn. Het gebouw moet zonodig op de groei worden gemaakt.

Dit onderdeel zal in dit globaal programma van eisen met name gericht op de te

realiseren omvang, de ruimtebehoefte, worden uitgewerkt.

In de ontwikkeling naar het definitieve programma van eisen zal deze ruimtebehoefte in termen van technische detaillering en maatvoering verder worden uitgewerkt.

 

3.2.1.2.             Comfort.

 

De ruimtecondities (thermisch comfort, lucht, licht, geluid en dergelijke) moeten zijn afgestemd op de activiteiten van en de personen in de organisatie.

 

3.2.1.3.             Veiligheid.

 

                        De huisvesting moet veilig zijn: voor mensen en processen, zowel binnen als buiten

de organisatie.

 

In de ontwikkeling naar het definitieve programma van eisen zal op 3.2.1.2. en 3.2.1.3. verder worden ingegaan.

 

3.2.2.               Functionaliteit, ruimtebehoefte, definitie bruto bebouwd vloeroppervlakte (b.v.o.).

 

                        De hieronder aangegeven aantallen vierkante meters zijn bruto vierkante meters,

conform de definitiehantering in de NEderlandse Norm 1824, april 2001.

Indicatief zijn deze vierkante meters in de norm als volgt opgebouwd:

 

3.2.2.1.             Vloeroppervlakte van werkplekken,

inclusief circulatieruimte,                                   50 %.

 

3.2.2.2.             Supplementaire afdelingsruimte,               5 %. (55 % is afdelingsvloeroppervlakte)

 

 

3.2.2.3.             Speciale ruimten: kantine, archief (DIV),

                        OR-ruimte, vergaderruimte, sanitaire ruimten,

werkkasten, garderobe,                                     15 %. (70 % is nuttig vloeroppervlakte)

 

3.2.2.4.             Verkeersruimten (gangen, trappenhuizen, liften,

                        entree, hallen) en technische-installatieruimten,  20 %. (90 % is netto vloeroppervlakte)

 

3.2.2.5.             Constructie-oppervlakten (wanden, kolommen),   10 %. (100 % is bruto bebouwd vloeroppervlakte)

 

                        Deze definitie komt overeen met de in de NEderlandse Norm 2580, mei

1997, beschreven definitie die aangeeft dat de bruto-vloeroppervlakte van een ruimte

of van een groep ruimten de oppervlakte is, gemeten op vloerniveau langs de

buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte

of groep van ruimte omhullen.

 

3.2.3.               De huisvestingssituatie per 2003.

 

 

                        Conform eerdergenoemd gemeenteraadsbesluit van 29 maart 2001 zullen de

verschillende gemeentelijke organisatieonderdelen per 1 januari 2003 als volgt zijn gehuisvest.

 

Cluster Bedrijven.

 

Exclusief plantsoenposten, overslagstation, nieuw te bouwen brandweerkazerne en gemalen.

 

Staalweg 1, eigendom, complex met kantoren, werkplaatsen, garages op bedrijfsterrein,

inclusief sector Kennisstad van Wijk/Stadszaken,                                                                                             7.469 m².

Mercuriusweg 4c,  eigendom, Stadsbeheer selectieve afvalinname,                                                 1.400 m².

Oude Delft 169, eigendom, Gemeentearchief,                                                                                     2.011 m².

Westvest 9, eigendom, Vrije AKademie,                                                                                                             4.338 m².

Sint Agathaplein 1 en 4, Oude Delft 199, eigendom, Gemeentemusea,                                              7.259 m².

Hooikade 2, Archeologie,                                                                                                                        352 m².

 

Cluster Wijk/Stadszaken.

 

Barbarasteeg 2, huur,                                                                                                                         4.076 m².

 

Cluster Publiekszaken.

 

Phoenixstraat 16, eigendom,                                                                                                               3.957 m².

Hooikade 30, eigendom,                                                                                                                       1.834 m².

Hooikade 13, eigendom,                                                                                                                       3.571 m².

                               Van Bleyswijckstraat eigendom Instituut Sociaal Raadslieden,                                                              115 m².

 

Cluster Facilitaire Dienstverlening en Centrale Staf.

 

Martinus Nijhofflaan 2, huur, kantoren, tweede tot en met negende verdieping,                                6.760 m².

Martinus Nijhofflaan 2, huur, archiefruimte, eerste verdieping, inclusief geconditioneerd

gedeelte (+ 30 %) voor het Gemeentearchief,                                                                                       599 m².

 

Directie Programma’s en Projecten.

 

                               Westvest 41, huur,                                                                                                                                 495 m².               

                               College van burgemeester en wethouders, griffie.

 

                               Oude Delft 137, eigendom,                                                                                                                  1.126 m².

 

Totaal 45.362 vierkante meters bebouwd vloeroppervlakte.

 

 

3.2.4.               De gewenste huisvestingssituatie in het nieuwe kantoor.

 

3.2.4.1.             Algemeen.

 

                        In het aan het collegebesluit van 7 juni 2001 ten grondslag liggende stuk wordt

voorgesteld om met name de publieks- en kantoorfuncties van de gemeentelijke organisatie centraal te huisvesten.

Concreet betekent dit centrale huisvesting van de volgende organisatieonderdelen.

 

Cluster Bedrijven.

 

Oude Delft 169, Gemeentearchief,                                                                                                      2.011 m².

Archeologie (deel p.v.e.),                                                                                                                       600 m².

Staalweg (gedeeltelijk),                                                                                                                       2.175 m².

 

Voor Archeologie wordt hier uitgegaan van het eisenpakket dat in 1999 is geformuleerd.

Op de Staalweg zullen kantine, was- en kleedruimten alsmede een aan de buitendienst gerelateerde minimaal

benodigde kantoorcapaciteit beschikbaar blijven.

 

Cluster Wijk/Stadszaken.

 

Barbarasteeg 2,                                                                                                                                   4.076 m².

 


Cluster Publiekszaken.

 

Phoenixstraat 16,                                                                                                                                 3.957 m².

Hooikade 30,                                                                                                                                        1.834 m².

Hooikade 13,                                                                                                                                        3.571 m².

 

Cluster Facilitaire Dienstverlening en Centrale Staf.

 

Martinus Nijhofflaan 2, kantoren, tweede tot en met negende verdieping,                                         6.760 m².

Martinus Nijhofflaan 2, archiefruimte, eerste verdieping, inclusief geconditioneerd

gedeelte (+ 30 %) voor het Gemeentearchief,                                                                                       599 m².

 

Directie Programma’s en Projecten.

 

                               Westvest 41,                                                                                                                                          495 m².               

                               College van burgemeester en wethouders, griffie.

 

                               Oude Delft 137,                                                                                                                                    1.126 m².

 

Totaal, afgerond, 27.200 vierkante meters bebouwd vloeroppervlakte.

 

3.2.4.2.             Publieksruimten.

 

                        Van de onder 3.2.4.1. genoemde 27.200 m² is in de panden Hooikade 13 en

Phoenixstraat 16 momenteel ongeveer 1.000 m² in gebruik als publieksruimten. Hiertoe

worden gerekend de wachtruimte, balieruimte, direct aan de balie gerelateerde

werkplekruimte en spreekkamers. De afmetingen van deze huidige publieksruimten zijn

niet tot stand gekomen op basis van een bouwkundig programma van eisen maar zijn

bepaald en begrensd door het maximaal aantal m²’s dat beide gebouwen te bieden

hebben.

Tijdens de programma-ontwikkeling wordt nader onderzoek verricht naar de vereiste

omvang van de publieksruimten. In dit globaal programma van eisen wordt echter

aangenomen dat, gezien ervaringen van de diverse betrokken vakteams met de huidige

situatie, de nieuwe te realiseren publieksruimte ruimer opgezet  dient te worden.

 

Uitgegaan dient nu te worden van 1.250 m² te realiseren publieksruimten, zijnde 25%

meer dan het huidige oppervlakte, exclusief publieksruimten ten behoeve van derden.

 

In relatie tot de onder 3.3.1. genoemde functies zal hiermee naar schatting ongeveer de helft

van de op deze locatie voor publiek toegankelijke ruimte worden ingenomen.

 

3.2.4.3.             Kantoorruimten.

 

Momenteel wordt door vakteam Huisvesting, Services en Middelen een op doelmatig gebruiken van kantoorwerkplekken gerichte kantoornorm voorbereid voor besluitvorming.

 

Eén van de uitgangspunten van deze norm is dat per vakteam of per sector verschillende kantoorconcepten zijn te realiseren. Tevens worden na implementatie van deze norm de onder  3.2.2.3. genoemde speciale ruimten en de onder 3.2.2.4. genoemde verkeersruimten centraal beheerd door vakteam Huisvesting, Services en Middelen.

 

In 2002 zal de norm binnen de cluster Facilitaire Dienstverlening en mogelijk de Centrale Staf in kantoorgebouw “De Torenhove” als pilotproject worden ingebracht.

 

Onbekend is nog wat de exacte ruimtelijke gevolgen zijn van het effectueren van deze norm maar verwacht wordt dat binnen de huidige als kantoorruimte in gebruik zijnde 24.200 m² in beperkte mate ruimte beschikbaar komt.

 

Op grond hiervan wordt ervan gegaan dat de onder 3.2.4.2. opgenomen verruiming met 250 m²  binnen het totaal van 24.200 m² te  verdisconteren is.

 

Uitgaande van de huidige omvang zou derhalve  24.200 m² aan kantoorruimte dienen te  worden gerealiseerd.

 

                        Zoals echter in het aan het collegebesluit van 7 juni 2001 ten grondslag liggende stuk

wordt aangegeven dient in verband met eventuele toekomstige ontwikkelingen als

taakuitbreidingen (al dan niet door landelijke wetswijzigingen), locale beleidswijzigingen

(met gevolgen voor de bemensingen van de daaruit voortkomende taken) en

gemeentelijke herindelingen niet uitgegaan te worden van deze omvang als onder- of

bovengrens.

 

            Door de flexibiliteit in het ontwerp te brengen zullen fluctuaties in de organisatie-

omvang opgevangen kunnen worden.

 

                        Uitgegaan dient te worden van 26.500 m² (» 24.200 m² vermeerderd met 10 %) te

realiseren kantoorruimten. Hiervan zal de gemeente, al naar gelang de ruimtebehoefte

van de gemeentelijke organisatie daar aanleiding toe geeft, een belangrijk deel voor

eigen gebruik afnemen. Het gedeelte dat niet door de gemeente voor eigen gebruik

wordt benut zal tegen marktwaarde, gerelateerd aan de marktsituatie van dat moment en

de verhuurperiode, aan derden worden verhuurd.

 

3.2.4.4.             Archiefruimten, depotruimten Archeologie.

 

                        In het totaal van 27.200 m² is 1.280 m² bestemd als geconditioneerde archiefruimte welke

voldoet aan de door de wetgeving (Archiefwet 1995) gestelde eisen (een stabiele

temperatuur van 18 ºC, een stabiele relatieve luchtvochtigheid van 55%, geen

watervoerende leidingen, hoge toelaatbare vloerbelasting in verband met verrijdbare

archiefstellingen, geen daglichttoetreding, enzovoorts.). Daarnaast is 460 m² vereist als

uitleg-, depot- en wasruimten voor Archeologie.

 

                        Uitgegaan dient te worden van (afgerond) 1.750 m² te realiseren geconditioneerde

archiefruimte en depotruimte.

 

                        De verhouding tussen deze archiefruimte en de onder 3.2.4.3. aangegeven

kantoorruimten zal wellicht nog worden beïnvloed door nadere afstemming tussen het
Gemeentearchief en het vakteam Documentaire InformatieVoorziening.

 

3.2.4.5.             Parkeerruimte.

 

                        Nog niet bekend is op welke wijze de gemeentelijke parkeernorm in het Spoorzonetraject

gestalte zal krijgen.

In dit globaal programma van eisen wordt ervan uitgegaan dat de normatief te realiseren

parkeerruimte in exploitatie bij het Parkeerbedrijf wordt ondergebracht. Evenzo geldt dit

voor de investering en het beheer van deze parkeerruimte.                      

 

3.2.4.6.             Rekenuitgangspunten voor de ruimtebehoefte in het nieuwe kantoor.

 

samenvatting        Samengevat kunnen voor de ruimtebehoefte in het nieuwe kantoor de volgende

uitgangspunten worden gehanteerd.

 

                Publieksruimte,                                                                                                                                      1.250 m².

                               Kantoorruimte,                                                                                                                                     26.500 m².

                Archiefruimte,                                                                                                                                        1.750 m².

               

                               Totaal aan bruto te bebouwen vloeroppervlakte,                                                                              29.500 m².


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.3.                  Beeldverwachtingen

 

New Parliamentary Building, London, Michael Hopkins


 

 

3.3.                  Beeldverwachtingen.

 

3.3.1.               Publieksruimten.

 

De cluster Publiekszaken levert directe dienstverlening aan individuele burgers en

bedrijven en is in organisatorische zin het eerste ontmoetingspunt tussen de burger als
klant en de gemeentelijke organisatie. In fysieke zin bestaat dit eerste ontmoetingspunt uit de feitelijke publieksruimten van het nieuwe kantoor.

 

Met name de publieksruimten dienen herkenbaar te zijn als gemeentekantoor.

 

Onder de publieksruimten worden hier verstaan:

 

-           de direct voor publiek en zakelijke bezoekers toegankelijke wacht- en

balieruimte,

-           de niet voor publiek toegankelijke direct aan de balieruimte gerelateerde

werkplekruimten en

-           de onder begeleiding toegankelijke spreekkamers.

 

De publieksruimten dienen uitnodigend en, zoals eerder aangegeven, herkenbaar te zijn

en uitstekend toegankelijk te zijn voor het gehele bezoekende publiek.

Voor realisatie van het  uitnodigende en herkenbare karakter wordt inzet en gebruik van middelen als transparantie, licht, evenwichtige ruimtelijke verhoudingen, een nagenoeg vanzelfsprekend verkeerssysteem en dergelijke verwacht.

Uitstekende toegankelijkheid vereist het gelijkvloers positioneren van de verschillende

tot de publieksruimten behorende bovengenoemde ruimtelijke onderdelen. Hierdoor

wordt tevens een positieve bijdrage geleverd aan de relatie tussen bezoekers en

serviceverleners, wordt een zo direct mogelijke relatie met de werkprocessen gelegd en

wordt een zichtbare efficiëntie uitgestraald.

Vanuit de gemeentelijke éénloketsgedachte dient te worden uitgegaan van een balie zonder verdere functionele onderverdeling. Elke afzonderlijke balieplaats dient voor alle publieksfuncties te kunnen worden gebruikt.

De publieksruimten moeten voldoen aan hoge veiligheidseisen. De scheiding tussen bezoekers en serviceverleners dient subtiel maar effectief aangebracht te worden.

 

De publieksruimten dienen, rekening houdend met ruimere openingstijden,  gedeeltelijk afgesloten te kunnen worden waardoor beperkte balieruimte in gebruik kan blijven.

Ook dient een deel van de publieksruimten buiten kantooruren toegankelijk te zijn voor expositiedoeleinden.

 

De publieksruimten dienen, vanuit de gemeentelijke dienstverlening bezien, de mogelijkheid te bieden tot een serieuze verkenning van samenwerking met voor die dienstverlening belangrijke relaties. In dit kader kan gedacht worden aan:

 

                        -           Centrum voor Werk en Inkomen,

                        -           het Bureau voor Rechtshulp,

                        -           GGD,

                        -           publieksbalie van het Hoogheemraadschap van Delfland en

-           Kamer van Koophandel.

 

In het klantwaarderingsonderzoek dat door Publiekszaken in de tweede helft van 2002

zal worden gedaan wordt hier nader op ingegaan teneinde hier meer inzicht te

verkrijgen.

                       

                       


Daarnaast ligt het voor de hand om in het stationsgebied ook andere functies onder te

brengen waarvan nog niet is te voorzien of situering in of aan de publieksruimten plaatsvindt.

Voor deze functies valt te denken aan:

 

                        -           ANWB,

                        -           Postkantoor,

                        -           een bancaire instelling,

                        -           enzovoorts.

 

                        De gehele voor publiek toegankelijke ruimte zal deel uitmaken van het stationsgebied

waarbij overwogen wordt om in dit gebied functies als hotel, horeca, supermarkt alsmede

een leisure-achtige functie onder te brengen en waarbij het uiteindelijke ontwerp van

stedenbouwkundige Busquets leidend zal zijn.

           

In de ontwikkeling naar het definitieve programma van eisen zullen de beeldverwachtingen in de deelprojectgroep Gebruikers verder worden uitgewerkt.

Tevens is ter verdere uitwerking en visualering van deze beeldverwachtingen vanuit de projectgroep samenwerking gezocht met het vakteam Ruimtelijk Ordening.

 

3.3.2.               Kantoorruimten.

 

De kantoorruimten dienen zodanig te worden vormgegeven dat, ondanks nog nader te definiëren bouwkundige en installatietechnische randvoorwaarden, zowel traditionele als meer innovatieve kantoorconcepten zijn te realiseren.

 

Deze kantoorconcepten kunnen per vakteam of sector verschillen. Het aantal vierkante
meters per vakteam of sector is gebaseerd op de gemeentelijke kantoornorm die ter besluitvorming is aangeboden aan achtereenvolgens het Gemeentelijk ManagementTeam en het college van burgemeester en wethouders.

 

                        De mate waarin binnen de gemeentelijke organisatie van innovatieve kantoorconcepten

gebruik zal worden gemaakt is nog niet bekend. In de ontwikkeling naar het definitieve programma van eisen zal hier nog nader onderzoek naar plaatsvinden. Ook zal in dit onderzoek aandacht besteed worden aan eventuele maatvoeringsconsequenties van innovatieve kantoorconcepten.

 

                        De kantoorruimten dienen te worden gebouwd met een dermate (interne) flexibiliteit dat

fluctuaties in de omvang van de ambtelijke organisatie op te vangen zijn en dat

fasegewijze ingebruikname door de ambtelijke organisatie mogelijk is.

Derhalve dienen de kantoorruimten modulair opgebouwd te worden waardoor de

gemeente al naar gelang de omvang van de gemeentelijke organisatie daar aanleiding

toe geeft kantoorruimten op een functionele en herkenbare autonome wijze in gebruik

kan nemen of juist als zelfstandige “unit” aan derden kan verhuren.

 

 

 

 


 

 

 

 

 

3.4.                  Interne en externe voorwaarden

 

 


3.4.                  Interne en externe voorwaarden.

 

3.4.1.               Interne voorwaarden.

 

3.4.1.1.             Algemeen.

 

Hier worden de globale interne voorwaarden vastgelegd met betrekking tot kosten (het vaststellen van de grondslagen voor de investeringskosten) en tijd (planning).

 

3.4.1.2.             Berekeningsgrondslagen voor investering.

 

                        Voor de investeringsraming is uitgegaan van de NEderlandse Norm 2631

“Investeringskosten van gebouwen”.

Deze norm gaat uit van de volgende hoofdindeling:

 

-           grondkosten,

-           bouwkosten,

-           inrichtingskosten en

-           bijkomende kosten.

 

3.4.1.2.1.          Grondkosten.

 

                        Onder de grondkosten worden de kosten verstaan die gemoeid zijn met

verwervingskosten, kosten voor infrastructurele voorzieningen en kosten voor het

bouwrijp maken.

 

In het collegebesluit van 15 januari 2002 zijn de grondprijzen voor de diverse

bestemmingen vastgesteld.

 

Gezien de huidige marktsituatie wordt hier voor het totaal te bebouwen vloeroppervlakte, ter grootte van 29.500 m²,  uitgegaan van een gemiddelde grondwaarde die gerelateerd

is aan gewone locaties.

 

3.4.1.2.2.          Bouwkosten.

 

                        Bouwkosten zijn de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen ten behoeve

van de realisering van een bouwproject tot en met de oplevering van het gebouw en

bestaan uit de kosten voor bouwkundige werken, werktuigbouwkundige- en installatietechnische werken alsmede vaste inrichtingen.

 

De gehanteerde berekeningsgrondslagen zijn opgebouwd uit de volgende componenten.

 

-           Aanneemsom, bestaande uit:

 

            -           directe kosten,

            -           algemene bouwplaatskosten,

            -           algemene kosten,

            -           Construction All-Riskverzekering en

            -           winst en risico.

 

-           Alle direct aan de aanneemsom te relateren bijkomende kosten, bestaand uit

            kosten voor:

 

            -           projectmanagement,

            -           architect,

            -           toezicht,

            -           constructeur,

            -           adviseur bouwfysica,

            -           installatieadviseur,

            -           binnenhuisarchitect,

            -           bouwkostendeskundige,

            -           heffingen,

            -           enzovoorts.

 

3.4.1.2.3.          Inrichtingskosten.

 

                        De inrichtingskosten zijn de kosten die worden gemaakt om het gebouw overeenkomstig

de bestemming te kunnen gebruiken en worden bepaald door de kosten van de

bedrijfsinstallaties, losse inrichtingen en bouwkundige- en/of installatietechnische werken ten behoeve van bedrijfsinstallaties en losse inrichtingen. Als concrete voorbeelden kunnen hier worden genoemd baliemeubilair, pantry-inrichting, garderobemeubilair, kantoormeubilair, enzovoorts.

 

3.4.1.2.4.          Bijkomende kosten.

 

                        De bijkomende kosten hebben betrekking op kosten voor:

 

                        -           voorbereiding en begeleiding,

                        -           heffingen,

                        -           verzekeringen,

                        -           aanloopkosten,

                        -           financieringskosten,

                        -           risico-verrekeningen,

                        -           onvoorziene uitgaven,

                        -           B.T.W..

                       

                        Deze bijkomende kosten zijn, met uitzondering van de kosten voor B.T.W., opgenomen in de

voor de grond-, bouw- en inrichtingskosten aangegeven berekeningsgrondslagen.

 

 

3.4.1.3.             Berekeningsgrondslagen voor exploitatie.

 

3.4.1.3.1.          Voor de exploitatie is uitgegaan van de NEderlandse Norm 2632

“Exploitatiekosten van gebouwen”.

 

Deze norm gaat uit van de volgende hoofdindeling:

 

-           vaste kosten,

-           energiekosten,

-           onderhoudskosten,

-           administratieve beheerskosten en

-           specifieke bedrijfskosten.

 

Onder de vaste kosten worden kosten verstaan met betrekking tot afschrijving, huur,

heffingen en verzekeringskosten. Deze structurele vastgoedkosten zullen in belangrijke

mate worden beïnvloed door afschrijving van de investeringskosten en activering van de

“reserve gemeentelijke huisvesting” waarbij vooralsnog wordt uitgegaan dat de gemeente

eigenaar wordt van het nieuwe gebouw. De stuurgroep heeft op 15 maart 2002 op basis van een advies van vakteam Grond besloten om in het verdere proces uit te gaan van koop.

 

                        De specifieke bedrijfskosten hebben betrekking op de kosten van het gebruik van het

gebouw die voortvloeien uit het functioneren van de gemeentelijke organisatie.

Voorbeelden hiervan zijn kosten voor catering, schoonmaak en beveiliging. In dit globaal

programma van eisen worden tot deze kosten tevens de kosten voor intern postverkeer

en receptiefuncties gerekend.

 

3.4.1.3.2.          Vergelijking huisvestingproducten vakteam Huisvesting, Services en Middelen.

 

                        In de financieringsberekening worden nog niet de effecten betrokken

van de gewijzigde productafname van het vakteam Huisvesting, Services en Middelen.

Wel is een taakstelling van € 331.000 in de financiële paragraaf verwerkt.

 

3.4.1.4.             Tijd.

 

De realisatie van de nieuwbouw is in voorbereiding en uitvoering afhankelijk van het
projectverloop van het Spoorzoneproject. In de huidige planning van dat project wordt ervan uitgegaan dat oplevering van de nieuwbouw waarop dit globaal programma van

eisen gericht is in 2008 plaats zal vinden.

 

Een detailplanning van het Spoorzoneproject waarin de verschillende projectfasen

(voorlopig ontwerp, definitief ontwerp, besteksfase, uitvoeringsfase) aangegeven zijn is

nog niet beschikbaar. Naar verwachting wordt in het voorjaar van 2003 de planstudiefase

van het Spoorzoneproject afgerond met een nota van uitgangspunten waarin alle

publieke randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de infrastructuur en herinrichting van

het stedelijk gebied (inrichting, verkeer, veiligheid en milieu) zijn samengebracht.

Afstemmen van de Spoorzoneprojectplanning tussen de directie Programma’s en

Projecten en de projectgroep “Het Nieuwe Kantoor” is zoals eerder aangegeven van groot belang: het programma van eisen dient voor elke planfase startpunt en toetsingskader voor het ontwerp zijn.

 

3.4.2.               Externe eisen en voorwaarden.

 

                        Hieronder een, niet limitatieve, opsomming van diverse, al dan niet wettelijke, eisen en

voorwaarden die gesteld worden of gesteld kunnen worden aan het nieuw te bouwen

kantoor voor de gemeentelijke organisatie.

 

3.4.2.1.             Wet- en regelgeving.

 

3.4.2.1.1.          Algemeen.

 

-           Bouwbesluit.

-           Algemene wet bestuursrecht.

-           Archiefwet 1995.

 

3.4.2.1.2.          ARBeidOmstandigheden.

 

-           Arbeidsomstandighedenwet.

-           Veiligheidsbesluit Restgroepen (o.a. voor kantoren).

-           Veiligheidsbesluit voor Fabrieken en Werkplaatsen.

-           Ontwerpbesluit Arbeidsplaatsen.

-           Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandighedenwet.

 

3.4.2.1.3.          Milieu.

 

-           Wet milieubeheer.

-           Wet bodembescherming.

-           Wet verontreiniging oppervlaktewater.

-           Wet inzake de luchtverontreiniging.

-           Wet geluidhinder.

-           Energie Prestatie Normering.

 

3.4.2.1.4.          Brandweereisen.

 

3.4.2.1.5.          Toegankelijkheid voor minder validen.

 

                        -           Handboek voor Toegankelijkheid.

 

3.4.2.1.6.          Baliewerk.

 

                        -           Arbothemacahier “Baliewerk”.

 

3.4.2.2.             Procedures.

 

                        -           Overheidsprocedures.

                        -           Bezwaarschriften en beroepsprocedures

 

3.4.2.3.             Technische voorwaarden.

 

-           Bestemmingsplan (rooilijnen, bebouwingshoogten, bebouwingspercentages).

-           Verkeer, openbaar vervoer.

-           Energieleveranciers (hoofdaansluitingen van gas, water, elektra en riolering).

-           Waterschappen (o.a. bemalings- en lozingsvergunning, infrastructuur afwatering).

 

3.4.2.4.             Financieringsvoorwaarden.

 

                        Mogelijke eisen die gesteld worden vanuit subsidieverlenende instanties.


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.5.                  DUurzaam BOuwen    

 


3.5.                  Duurzaam Bouwen.

 

3.5.1.               Eigenschappen terrein, gebouw en inrichting.

 

3.5.1.1.             Algemeen; ambities.

 

                        In de deelprojectgroep DUurzaam BOuwen is voor dit programma-onderdeel uitgegaan

van een ambitieniveau dat gebaseerd is op de trajecten die in onderstaand schema zijn te onderscheiden. Dit schema maakt onderdeel uit van de publicatie “Naar duurzame ontwikkeling met technologie” van J.L.A.Jansen en Ph. Vergragt , Milieu 1993/5, waarin getracht is om het onderscheid tussen de diverse begrippen en daarmee samenhangende ambitieniveaus zichtbaar te maken.





Met de abstracte factor “20” wordt in dit schema het streven bedoeld om in 2030

met “20 * minder milieubelasting per eenheid welvaart te voorzien in een behoefte”. Dit

streven wordt gezien als het hoogst haalbare ambitieniveau.

 

De drie te onderscheiden trajecten dienen gezamenlijk te leiden tot een duurzame ontwikkeling en laten zich als volgt omschrijven:

 

-           traject 1, (milieu)zorg, van zorgvuldig en optimalisering gebruik zijn,

-           traject 2, aanpassing van de bestaande structuur en productverbetering en
-           traject 3, fundamentele vernieuwing, waarbij het nodig kan zijn om

  bestaande structuren los te laten.

 

Dit laatste traject vereist een voortschrijdende aandacht voor en toepassing van

fundamenteel vernieuwende milieumaatregelen in alle fasen van het project.

3.5.1.2.                         EnergiePrestatieCoëfficiënt-norm.


Ingegeven door  de voorbeeldfunctie van de gemeente Delft zal uitgegaan dienen te worden van EnergiePrestatieCoëfficiënt-norm die, ten tijde van de indiening van de bouwaanvraag, minimaal 20 % lager ligt dan de geldende norm.

                                  

3.5.1.3.             Trias ecologica.

 

Het ontwerp dient de mogelijkheid te creëren om realisatie en gebruik van gebouw en installaties met minimaal verbruik van zowel herwinbare- als niet herwinbare grondstoffen plaats te laten vinden. Hierbij dient als uitgangspunt de zogenaamde “trias ecologica”*) te gelden.

 

-           voorkom onnodig verbruik van grondstoffen (in) en voorkom afval (uit),

-           gebruik zoveel mogelijk duurzame grondstoffen (in) en bronnen en hergebruik

afval (uit) en

                        -           gebruik eindige grondstoffen en bronnen verstandig (in) en verwerk afval

verstandig (uit).

 

                        *) http://www.bk.tudelft.nl/stedebouwkunde/som/downloads/EcoBo5.pdf

                       

 

3.5.1.4.                        Duurzaam bouwen concepten.

Binnen het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen worden vier concepten met maatregelen onderscheiden:

-           concept 1, het energie-efficiënte gebouw,
-           concept 2, het gebouw met een verbeterd binnenmilieu,
-           concept 3, het ecologische gebouw en
-           concept 4, het flexibele gebouw.

Het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen adviseert om niet meer dan een tweetal con-cepten als uitgangspunt te kiezen en binnen deze concepten een keuze te maken uit de mogelijke maatregelen.

 

Met verwijzing naar eerder genoemde programmaonderdelen is gekozen voor de concepten 1 en 4: een energie-efficiënt gebouw en een flexibel gebouw.

Beide concepten dienen derhalve in de verdere planontwikkeling als uitgangspunten te worden gehanteerd.

 

Hieronder wordt verder ingegaan op de gekozen concepten.

 

3.5.1.4.1                       Concept 1, Het energie-efficiënte gebouw.


Bij een energie-efficiënt ontworpen gebouw is het in het bijzonder te doen om minder verbruik van fossiele brandstoffen: gas en kolen (de laatste voor elektriciteitscentrales). Doelen zijn beperking van de ongewenste uitstoot van gassen -vooral CO2 - en uitstel van uitputting van de voorraden.

 

Energiebesparing begint overigens (vooral bij grootschalige projecten) bij voorkeur niet bij het gebouwontwerp maar al bij de keuze van de energielevering aan de locatie (gas, elektra en eventueel warmte). Gebruikelijk is bijvoorbeeld dat stroom in elders gelegen grote energiecentrales wordt opgewekt en wordt aangevoerd via distributienetwerken; overwogen kan echter worden om met locale voorzieningen elektriciteit, warmte en koude te produceren (warmte- en koudeopslag, warmtekrachtinstallatie, en dergelijke) om tot een duurzamere energievoorziening te komen.

Het energie-efficiënte gebouw dient zodanig te zijn ontworpen dat het, bij een verstandig verbruik, slechts weinig gas en elektriciteit vraagt. Daarvoor bestaat een in de praktijk goed werkbaar gebleken strategie; de drie-stappenaanpak:

-           beperk de vraag naar energie,
-           gebruik duurzame energiebronnen en
-           gebruik energie-efficiënte systemen.

Uitgangspunt voor het ontwerp dient te zijn dat minstens 20 % van de door het gebouw verbruikte energie met duurzame  bronnen (onder meer zon en wind) moet worden opgewekt. Tevens dient onderzoek plaats te vinden naar de mogelijkheden tot opwekking met locale voorzieningen.

3.5.1.4.2.          Concept 4: Het flexibele gebouw.

 

Een flexibel gebouw is een gebouw dat kan blijven voldoen aan de vraag van de gebruiker, de eigenaar en de 'omgeving'. Flexibiliteit van een gebouw heeft de eigenschap aanpasbaar en veranderbaar te zijn op grond van de fysieke samenstelling van het gebouw, zowel ruimtelijk als materieel. Een flexibel gebouw heeft op de langere termijn een hogere gebruiks- en economische waarde; het verlengt de functionele, technische en economische levensduur. Dit levert milieuwinst op door minder gebruik van nieuwe bouwmaterialen en het ontstaan van minder afval.
Er zijn verschillende vormen van flexibiliteit (huisvestingsflexibiliteit, vastgoedflexibiliteit locatieflexibiliteit); in het ontwerp dient echter te worden uitgegaan van de huisvestingsflexibiliteit waarin tegemoet gekomen wordt aan de veranderende gebruikersvraag en waarbij het gebouw de dynamiek van de organisatie kan volgen. Het gebouw dient eenvoudig en adequaat in te kunnen spelen op:

 

-           indelingswijzigingen,

-           groei (uitbreidbaarheid) en

-           inkrimping (gedeeltelijke verhuurbaarheid).

 

Deze eisen hebben met name invloed op ontwerpkeuzes inzake de constructieve dimensionering (uitbreidbaarheid), ontsluitingen en compartimentering (gedeeltelijke verhuurbaarheid) en het inbouwpakket en de daaraan gerelateerde installatie-onderdelen (indelingswijzigingen).

 

Een en ander in aanvulling op de in het programmaonderdeel “Beeldverwachtingen” opgenomen bepalingen.

3.5.1.5.             Water.

                        In het ontwerp dienen middelen te worden aangewend om regenwater te gebruiken voor

spoeling van toiletten en voor voeding van brandblusmiddelen en reinigingstappunten.

 

3.5.1.6.             Ecologie.

 

Voor eventuele lagere gebouwdelen met zichtbare dakoppervlakten dient te worden

uitgegaan van daken met natuurlijke begroeiing.

 

3.5.1.7.             Materialen.

                        Gebruik van koper, zink en lood dient te worden geminimaliseerd.

 

Gebruik van tropisch-hardhout dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Indien toepassing toch noodzakelijk mocht blijken dient hout voorzien van het Forest Stewardship Council-keurmerk te worden gebruikt.

 

3.5.1.8.             Afval.

Bij de bouw van het nieuwe kantoor dient ruimte te worden gereserveerd voor de

ingezamelde afvalstromen uit het kantoor: Klein Chemisch Afval (afgesloten), papier- en kartonafval, Groente-, Fruit- en Tuinafval (cateringvoorzieningen) en restafval.

 

Op de etages zullen afvalinzamelvoorzieningen geplaatst dienen te worden voor Klein

Chemisch Afval en in de verschillende werkruimten dienen voorzieningen aanwezig te

zijn voor papierafval en restafval.

3.5.1.9.             Vloerafwerkingen.

De vloerafwerkingen dienen te worden gekozen op basis van op milieuaspecten, gebruiks- en onderhoudsgemak en arbeidsomstandighedenaspecten gemaakte overwegingen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan toepassing van linoleum in plaats van bouclé.

 

3.5.1.10.           Inrichting.

 

                        Door functionele eisen ontstane klimaatzones dienen adequaat en afdoende te

worden gescheiden.

 

3.5.2.               Arbeidsomstandigheden.

 

3.5.2.1.             Algemeen.

 

Goede arbeidsomstandigheden zorgen voor de condities waaronder werknemers
optimaal kunnen presteren en dragen bij aan het bedrijfseconomisch doel van de organisatie.

Bij de bouw en inrichting spelen een groot aantal aspecten een rol die

tezamen de kwaliteit van het werken in kantoren bepalen. Rekening moet worden

gehouden met de ontwikkelingen op het gebied van arbeidsomstandigheden en

voortschrijdend inzicht in deze.

 

Voor de juiste arbeidsomstandigheden in het nieuwe kantoor dient uitgegaan te

worden van het Arbo-Informatieblad AI-7 “Kantoren”, ministerie van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid, Sdu Uitgevers, Den Haag 2000,  tweede herziene druk.

 

3.5.2.2.             Binnenklimaat.

      

Voor eisen met betrekking tot behaaglijkheid en klimatisering wordt het gestelde in de leidraad Bouwfysische kwaliteit Rijkshuisvesting, Wettelijke eisen en RijksGebouwenDienstrichtlijnen, september 1999, van kracht verklaard.

 

3.5.2.3.             Kantoorruimte.

 

De NEderlandse Norm 1824 beschrijft vanuit ergonomisch oogpunt de minimumeisen

voor de hoeveelheid vloeroppervlak van werkplekken in kantoren. Deze norm is het

uitgangspunt waarop de door de projectgroep ontwikkelde “kantoornorm” is gebaseerd.

Uitgegaan dient te worden van deze gemeentelijke, nog vast te stellen, “kantoornorm” waarbij nog bijstelling plaats kan vinden naar gelang norm- of wetgevingswijzigingen en/of ervaringen uit het pilotproject hiertoe aanleiding geven.

 

3.5.2.4.             Licht en geluid.

 

                 Voor eisen met betrekking tot verlichting, daglicht, uitzicht en zon- en helderheidswering

                 en geluidsnormen wordt het gestelde in de leidraad Bouwfysische kwaliteit

                 Rijkshuisvesting, Wettelijke eisen en RijksGebouwenDienstrichtlijnen, september 1999,

                 van kracht verklaard.

 

3.5.2.5.             Speciale ruimten.

 

3.5.2.5.1.          Rookruimte.

 

Een nader te bepalen aantal ruimten zullen dermate dienen te kunnen worden geklimatiseerd en geventileerd dat deze ruimten, als uitzonderingen binnen het in principe rookvrije gebouw, als rookruimten kunnen worden aangewezen.

 

3.5.2.5.2.          Kopieerruimte.

 

Ruimten voor kopieerapparaten, laserprinters, faxapparatuur en dergelijke dienen

gesitueerd te worden in ruimten die op natuurlijke wijze toereikend kunnen worden

geventileerd.

                       

3.5.2.5.3           EHBO-ruimte.

 

Naast het creëren van evenredig verdeelde en goed bereikbare plekken voor EHBO-

middelen, dient uitgegaan te worden van realisatie van een EHBO-ruimte (Arbeids-

omstandighedenbesluit artikel 3.25).

 

3.5.2.5.4.          Kleedruimten.

 

Uitgegaan dient te worden van realisatie van kleedruimten voor die functies waarvoor

verkleden op kantoor noodzakelijk is (Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 3.22).

 

3.5.2.5.5.          Kantine/restaurant.

 

                 Uitgegaan dient te worden van realisatie van een ontspanningsruimte voor het

                 doorbrengen van pauzes van voldoende grootte (Arbeidsomstandighedenbesluit

                 artikel 3.20.).

 

3.5.2.5.6.          Sportzaal, douche en kleedruimten.

 

Uitgegaan dient te worden van realisatie van een sportzaal (of fitnessruimte) met

bijbehorende kleed- en doucheruimten.

 

3.5.2.5.7.          Sanitaire ruimten.

 

Voor iedere 15 medewerkers dient  tenminste één toilet aanwezig te zijn

(Arbeidsomstandighedenbesluit 3.24). Toiletten dienen te zijn gescheiden naar

sekse. De toiletten dienen goed schoongehouden te kunnen worden en te zijn

voorzien van voldoende ventilatiemogelijkheden en wasmogelijkheden (inclusief zeepreservoir en droogvoorziening).

 

3.5.2.6.             Specifieke onderwerpen.

 

3.5.2.6.1.          Minder valide medewerkers.

 

Alle ruimten (zowel publieks-, kantoor- als archiefruimten) dienen uitstekend toegankelijk

te zijn voor minder valide medewerkers en - bezoekers.

 

3.5.2.6.2.          Diverse veiligheidsaspecten.

 

                 Uitgegaan dient te worden van realisatie van:                 

 

                 -           noodverlichting,

                -           slipvrije en effen vloeren (Arbeidsomstandighedenbesluit artikel. 3.11),

            -           voldoende ruime loop- en vluchtroutes, zonder obstakels als losliggende

                        kabels en snoeren op de werkplek (Arbeidsomstandighedenbesluit  artikel 3.6.

                        en artikel 3.7),

            -           markering van glazen wanden dan wel afscherming van deze glazen

                        wanden tegen aanraking met medewerkers (Arbeidsomstandig-

                        hedenbesluit artikel 3.11.),

            -           veilige deuren, waarbij op transparante deuren altijd op ooghoogte een

                        markering moet zijn aangebracht, klapdeuren altijd van een transparant

                        deel moeten zijn voorzien en schuifdeuren moeten zijn voorzien van een

                        beveiliging tegen het uit de rails lopen (Arbeidomstandig-

                        hedenbesluit artikel 3.13.) en

                 -           ramen dienen zodanig te zijn ontworpen dat ze in geopende stand geen

                            gevaar opleveren voor medewerkers en dat ze schoongemaakt kunnen

                            worden zonder gevaar voor de glazenwasser en de medewerkers in het

                            kantoorgebouw.

 

3.5.2.6.3.          Brandveiligheid.

 

Het gebouw dient voorzien te zijn van voldoende geschikte, goed bereikbare en gemarkeerde brandbestrijdingsmiddelen en, waar nodig, branddetectoren en alarmsystemen (Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 3.25.).