Het Nieuwe Kantoor
1 maart 2003
1. Inhoud. . . . . . . . . 2.
2. Algemeen. . . . . . . . 3.
2.1. Totstandkoming
globaal programma van eisen. . . . . 3.
2.2. Globaal
programma van eisen in relatie tot projectfase. . . . 5.
2.3. Structuur
globaal programma van eisen. . . . . 5.
3. Eisen. . . . . . . . . 7.
3.1. Functie-eisen. . . . . . . . 8.
3.1.1. Algemeen. . . . . . . . 9.
3.1.2. Gemeentelijke
organisatieonderdelen. . . . . . 9.
3.2. Prestatie-eisen. . . . . . . . 12.
3.2.1. Algemeen. . . . . . . . 13.
3.2.2. Definitie
bruto bebouwd vloeroppervlakte. . . . . 13.
3.2.3. De
huisvestingssituatie per 2003. . . . . . 14.
3.2.4. De
gewenste huisvestingssituatie in het nieuwe kantoor. . . . 14.
3.3. Beeldverwachtingen. . . . . . . 17.
3.3.1. Publieksruimten. . . . . . . . 18.
3.3.2. Kantoorruimten. . . . . . . . 19.
3.4. Interne
en externe voorwaarden. . . . . 20.
3.4.1. Interne
voorwaarden. . . . . . . 21.
3.4.2. Externe
eisen en voorwaarden. . . . . . 23.
3.5. Duurzaam
Bouwen. . . . . . . 25.
3.5.1. Eigenschappen terrein,
gebouw en inrichting. . . . . 26.
3.5.2. Arbeidsomstandigheden. . . . . . . 29.
Bijlage
“Investering en financiering” (geheim). . . . separaat
2. Algemeen.
2.1. Totstandkoming
globaal programma van eisen.
NEON Op
29 maart 2001 zijn door de gemeenteraad besluiten genomen inzake de
huisvesting
van de gemeentelijke organisatie. Deze besluitvorming heeft
plaatsgevonden
op grond van de ambtelijke nota “Opknappen en herhuisvesting
gemeentelijke
kantoorfuncties” waarin met name
ingegaan wordt op de
huisvestingsmutaties
(verbouwingen en verhuizingen alsmede de daarmee
gemoeide
kosten) ter ondersteuning van de
effectuering van de NEON (Naar
Externe
Oriëntatie in Negentiennegenennegentig) -reorganisatie.
Bij deze
effectuering staat de één-gemeente-gedachte centraal en wordt aan de
uitdrukkelijke
wens om tot “één loket” te komen zoveel mogelijk gestalte gegeven.
Burgers, bedrijven en instellingen
worden zoveel mogelijk op één plek ontvangen en kunnen daar al hun zaken met de
gemeente afwikkelen. Integratie van frontoffice en backoffice is hierbij
onontbeerlijk.
Hoewel
eind 2002 het aantal voor de gemeentelijke functies bestemde locaties zal zijn
geminimaliseerd
is centrale huisvesting, zoals nu reeds uit de huidige -tijdelijke-
situatie
blijkt, noodzakelijk.
De
huisvesting van de gemeentelijke organisatie is sinds de NEON-reorganisatie
weliswaar verbeterd maar de noodzakelijke samenhang en vooral de integratie
worden bepaald niet bevorderd door de huisvesting in verschillende locaties.
De wens om tot “één loket” te komen wordt nog niet verwerkelijkt.
Op 30
oktober 2001 heeft door het college besluitvorming plaatsgevonden over het
project
“Het Nieuwe Kantoor”. Dit project richt zich op de huisvesting van de
Het Nieuwe gemeentelijke
organisatie op de korte en de lange termijn; respectievelijk de periode
Kantoor tot de nieuwbouw (“De
overbrugging”) en de nieuwbouw (“Het nieuwe kantoor”).
De
afronding van alle verbouwingen en verhuisbewegingen in het kader van de
NEON-reorganisatie zal volgens planning eind 2002 plaatsvinden.
Momenteel
wordt in het kader van de NEON-reorganisatie een ventilatie-installatie in
het pand
Hooikade 13 aangebracht. Huisvesting van het Instituut Sociaal Raadslieden
in de Van
Bleyswijckstraat en de verbouwing van het pand Hooikade 30 volgen nog
later dit
jaar.
Eind
2002 zijn alle verhuizingen en verbouwingen tengevolge van de NEON-reorganisatie
in
grote
lijnen afgerond. De lijnorganisatie, in casu het mede daartoe ingerichte
vakteam
Huisvesting, Services en Middelen,
kan vanaf dat moment de huisvestingssituatie gedurende de periode tot de
nieuwbouw beheren. Hierbij zullen kleinere verhuisbewegingen, verbouwingen en
aanpassingen overigens uiteraard nodig blijven.
Tijdens het beheer van de periode
tot de nieuwbouw zal door vakteam Huisvesting, Services en Middelen de binnen
de projectgroep ontwikkelde “kantoornorm” worden geïmplementeerd en bewaakt.
Deze kantoornorm is inmiddels door vakteam Huisvesting, Services en Middelen
ter besluitvorming voorgelegd aan het Gemeentelijke ManagementTeam en het
college van burgemeester en wethouders.
De in het besluit van 30 oktober
2001 genoemde doelstellingen inzake de ontwikkeling van een norm voor het
doelmatig gebruiken van kantoorwerkplekken, het implementeren en het bewaken
daarvan alsmede het beheer van de
huisvestingssituatie van de gemeentelijke organisatie in het algemeen zijn
derhalve als projectdoelstellingen gerealiseerd. Op grond van de
voorbereidingen door de projectorganisatie vindt verdere operationalisering
plaats binnen de lijnorganisatie.
De
realisatie van de derde projectdoelstelling, zijnde het vervaardigen van
nieuwbouw programma’s
van eisen voor de nieuwbouw, zal in tijd worden gerelateerd aan het
Spoorzoneproject
en de locatie-ontwikkelingen binnen dat project en nog geruime tijd
in beslag
nemen.
Dit
globale programma van eisen sluit dan ook aan op de initiatieffase van het
Spoorzoneproject.
In juni 2002 wordt door de gemeentelijke directie Programma’s en
Projecten
in de vorm van een globaal programma van eisen kwantitatieve en
kwalitatieve informatie verwacht
over de in de Spoorzone te realiseren
gemeentelijke functies. Op de betekenis van het globale programma van
eisen op de volgende fases van het Spoorzoneproject wordt nog nader ingegaan.
Als
uitgangspunt voor dit globaal programma van eisen is het collegebesluit
locatiekeuze van 7 juni 2001 gehanteerd. Dit collegebesluit
handelt over de locatiekeuze van een
door
college kantoor voor
de gemeentelijke huisvesting en de daarmee samenhangende principiële
ruimtelijke en kwalitatieve uitgangspunten.Uitgegaan wordt van het gebied in de
“oksel” van de Westvest en de Westlandseweg welke gelegen is in het zuidelijk
gedeelte van het plangebied; de resultaten van het variantenonderzoek dat door
de directie Programma’s en Projecten wordt uitgevoerd zullen leiden tot een
meer nauwkeurige locatiebepaling.
In de aan
genoemde besluitvorming ten grondslag liggende ambtelijke nota wordt
over deze uitgangspunten het volgende opgemerkt:
“Geadviseerd wordt om in de verdere uitwerking naar een programma van
eisen,
maar ook vooruitlopend daarop, de genoemde 24.000 m² niet als bovengrens
te
beschouwen maar in verband met eventuele toekomstige ontwikkelingen als
taakuitbreidingen (al dan niet door landelijke wetswijzigingen), locale
beleidswijzigingen (met gevolgen voor de bemensing van de daaruit
voortkomende
taken) en gemeentelijke herindelingen een ruimtesurplus toe te voegen. De
precieze omvang van dit surplus heeft gezien de beschikbare capaciteit nu
nog
een beperkte relevantie. Door de flexibiliteit in het ontwerp te brengen
zullen
fluctuaties in het surplus opgevangen kunnen worden en verdisconteerd
kunnen
worden met verhuur aan derden.”
Naast het collegebesluit van 7
juni 2001 is de inhoud van dit globale programma van eisen tot stand gekomen op
basis van verdere uitwerkingen die in projectverband hebben plaatsgevonden; een
en ander via de vastgestelde projectorganisatie.
Hiertoe zijn de volgende
overleggen gevoerd.
stuurgroep - Stuurgroepvergaderingen hebben op 19
november 2001, 15 maart 2002,
15 mei
2002 en 25 september 2002 plaatsgevonden.
projectgroep - De
projectgroep heeft, met incidentele onderbrekingen, wekelijks
vergaderd waarbij op 30 januari
2002 een op beeldverwachtingen georiënteerde gerichte brainstormsessie heeft
plaatsgevonden.
deelprojectgroep - De deelprojectgroep DUurzaam BOuwen
heeft maandelijks vergaderd en
DUBO programma-onderdeel
3.6. (“Duurzaam Bouwen”) vormgegeven.
Daarnaast
heeft overleg plaatsgevonden met de directie Programma’s en Projecten.
Tevens
zijn vanuit de projectgroep op ad hoc basis gesprekken gevoerd met
medewerkers van diverse
lijnorganisatie-onderdelen. Inzake de vertrouwelijke bijlage “Investering en
financiering” zijn bijvoorbeeld gesprekken gevoerd met medewerkers van de
Centrale
Staf.
De deelprojectgroep Inpassingen en Verhuizingen heeft overwegend de fysieke
realisatie van het verder effectueren van de nota “Opknappen en
herhuisvesten
gemeentelijke kantoorfuncties” voorbereid, georganiseerd en begeleid.
De deelprojectgroep Gebruikers is, gezien de globaliteit van de projectfase, nog niet
geformeerd.
2.2. Globaal
programma van eisen in relatie tot projectfase.
De
methode en structuur die voor het programma van eisen zijn gekozen zijn conform
“Programma
van eisen – instrument voor kwaliteitsbeheersing”, Stichting
BouwResearchpublicatie
nummer 258, Rotterdam, 2000, vierde druk. Deze publicatie
gaat uit
van een programmaontwikkeling die inhoudelijk aansluit op de NEderlandse
Norm 2658
en de bijbehorende Nederlandse PraktijkRichtlijnen 3401 en 3405.
Zoals
hierboven is aangegeven sluit dit globaal programma van eisen aan op de
initiatieffase
van het Spoorzoneproject en ontwikkelt zich met een steeds grotere
mate van
detaillering, gerelateerd aan de nog komende planfases van het
Spoorzoneproject,
verder via een basisprogramma van eisen en bijstellingen ten
behoeve
van het voorlopig- en definitief ontwerp tot een definitief programma van
eisen. Dit
definitieve programma van eisen zal in de uiteindelijke contractstukken
worden
verwerkt.
Het
afstemmen van de planning tussen de directie Programma’s en Projecten en de
projectgroep
“Het Nieuwe Kantoor” is dan ook van groot belang: het programma van
eisen
dient voor elke planfase startpunt en toetsingskader voor het ontwerp te zijn.
Uiteraard
kan, indien het verloop en de fasering van het Spoorzoneproject daar
aanleiding
toe geven, de feitelijke programmaontwikkeling aangepast worden.
2.3. Structuur
globaal programma van eisen.
Het globaal programma van eisen kent een zevental hoofdelementen:
2.3.1. functie-eisen,
2.3.2. prestatie-eisen,
2.3.3. beeldverwachtingen,
2.3.4. interne
voorwaarden,
2.3.5. externe
eisen en voorwaarden,
2.3.6. duurzaam
bouwen en
2.3.7. investering,
financiering en exploitatie.
functie-eisen Onder functie-eisen worden die functies
geformuleerd welke in de huisvesting vanuit het beoogde gebruik moeten kunnen
worden verricht.
In
dit globale programma van eisen wordt volstaan met een schets van de huidige
gemeentelijke
organisatie op hoofdonderdelen. In de verdere ontwikkeling tot het
definitieve
programma van eisen zal verder worden ingegaan op gebruikersaantallen,
functierelaties,
enzovoorts.
prestatie-eisen De
prestatie-eisen zijn een uitwerking van de functie-eisen en vallen uiteen in
drie
hoofdgroepen:
- functionaliteit,
- comfort en
- veiligheid.
beeld- Onder beeldverwachtingen
worden de verwachtingen verstaan over de
verwachtingen architectuur
van het gebouw en het karakter van de omgeving die corresponderen
met de
drie invalshoeken van waaruit de gemeentelijke organisatie is te beschrijven:
- maatschappij/omgeving; huisvesting
als cultuurproduct,
- organisatie; huisvesting als
bedrijfs- of verblijfsmiddel en
- individu; huisvesting als werk- en
verblijfplek.
interne Met
interne voorwaarden worden hier de voorwaarden bedoeld met betrekking tot
voorwaarden kosten, tijd en andere
voorwaarden die vanuit de gemeentelijke organisatie worden
gesteld.
externe De
externe voorwaarden bestaan uit de wet- en regelgeving en
overheidsvoorschriften
voorwaarden die voor het project gelden:
- relevante vigerende wettelijke
voorschriften en richtlijnen,
- locatiegegevens (vorm en omvang,
bodemgesteldheid, bestemmingsplan),
- technische voorwaarden
(nutsbedrijven, waterschappen) en
- financieringsvoorwaarden (subsidies
en premies).
Uit
beknoptheidoverwegingen zijn de interne- en externe voorwaarden in dit globaal
programma
van eisen als één programmaonderdeel opgenomen.
duurzaam Onder
duurzaam bouwen worden in dit verband naast voorwaarden die betrekking
bouwen hebben
op energieverbruik en milieulast tevens de voorwaarden verstaan voor het
realiseren
van goede arbeidsomstandigheden.
investering en Investerings-,
exploitatie- en financieringscijfers zijn in de vertrouwelijke bijlage
“Investering
financiering en
Financiering” ondergebracht.
3. Eisen
3.1. Functie-eisen
3.1. Functie-eisen.
3.1.1. Algemeen.
Hier
worden de (gemeentelijke organisatie-) functies geformuleerd die in de
huisvesting
vanuit het beoogde gebruik moeten kunnen worden verricht.
In
dit globale programma van eisen wordt volstaan met een schets van de huidige
gemeentelijke
organisatie op hoofdonderdelen. In de verdere ontwikkeling tot het
definitieve
programma van eisen zal verder worden ingegaan op gebruikersaantallen,
functierelaties, enzovoorts.
De gemeente Delft kent een
organisatiemodel dat uit de volgende onderdelen bestaat:
- college van burgemeester en
wethouders,
- de cluster Bedrijven,
- de cluster Wijk/Stadszaken,
- de cluster Publiekszaken,
- de cluster Facilitaire Dienstverlening,
- de centrale staf en
- de directie Programma’s en Projecten.
Naar
verwachting zullen overigens begin 2003
enige kleinere organisatorische
wijzigingen
in de organisatie worden doorgevoerd.
Hieronder
een korte omschrijving per cluster.
3.1.2. Gemeentelijke
organisatieonderdelen.
3.1.2.1. College
van burgemeester en wethouders.
Het
college van burgemeester en wethouders is, inclusief secretariële- en
bestuursondersteuning,
gehuisvest in het pand Oude Delft 137.
3.1.2.2. Cluster
Bedrijven.
Dit
cluster biedt vanuit professionaliteit op een zelfstandige en ondernemende
wijze
maatschappelijk
nuttige diensten aan tegen marktconforme prijzen.
De
cluster Bedrijven bestaat uit verschillende onderdelen, te weten:
- Stadsbeheer,
- Brandweer,
- Sportbedrijf,
- Vrije AKademie,
- Gemeentearchief,
- Archeologie en
- Gemeentemusea.
De
cluster is, mede ingegeven door de inhoudelijke diversiteit, gehuisvest op
diverse
grotere en kleinere locaties.
Van
de cluster Bedrijven zullen Stadsbeheer, Sportbedrijf, Gemeentearchief en Archeologie
in het
nieuwe gebouw worden ondergebracht.
3.1.2.3. Cluster
Wijk/Stadzaken.
Door de cluster
Wijk/Stadszaken worden wijkgericht (beleids)producten, projecten en
diensten
aan groepen van burgers geleverd.
De
cluster Wijk/Stadszaken bestaat uit de sectoren:
- Duurzaamheid,
- Kennisstad,
- IngenieursBureau,
- Leefbaarheid en
- Wijkzaken en Projecten.
Deze
sectoren zijn verder onderverdeeld in vakteams.
De
hoofdlocatie van de cluster Wijk/Stadzaken is gelegen aan de Barbarasteeg 2.
De sector
Kennisstad is gevestigd in het kantoorgedeelte van het pand Staalweg 1.
3.1.2.4. Cluster
Publiekszaken.
De cluster Publiekszaken levert
directe dienstverlening aan individuele burgers en bedrijven en is het eerste
ontmoetingspunt tussen de burger als klant en de gemeentelijke organisatie.
De doelstelling van de cluster is
het goed en snel bedienen van de klant op basis van een goede serviceverlening
en op basis van wettelijke eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid en
rechtsgelijkheid.
De cluster Publiekszaken bestaat
uit de sectoren
- Werk,
Inkomen en Zorg en
- Burgerzaken,
Belastingen en Bouwen, Toezicht en Ondernemen.
Ook hier zijn deze sectoren
doorverdeeld in vakteams.
Per 1 januari 2003 zal de cluster
Publiekszaken verdeeld over drie locaties zijn gehuisvest:
- Phoenixstraat 16,
- Hooikade
13 en
- Hooikade
30.
Het clusteronderdeel Instituut
Sociaal Raadslieden is dan separaat gehuisvest in het pand Van Bleyswijckstraat.
3.1.2.5. Cluster
Facilitaire Dienstverlening.
De
cluster Facilitaire Dienstverlening ondersteunt de primaire processen van de
gemeentelijke
organisatie en schept voorwaarden waardoor die organisatie kan
functioneren.
De cluster voert een aantal taken uit die gebouwgebonden of met
specifieke
werkvelden samenhangen.
De vraag
uit de organisatie, wettelijke en gemeentelijke kaders en de beschikbare
middelen
bepalen de werkzaamheden van de cluster.
De
werkzaamheden van de cluster zijn in drie groepen te verdelen. Allereerst voert
de
cluster
een aantal operationele taken volledig in eigen beheer uit, zoals het voeren
van administraties, het verzorgen
van documentaire informatievoorziening en het beheren van systemen en gebouwen.
Verder levert de cluster “halffabrikaten” ten behoeve van de besturing zoals
overzichten, rapportages en begrotingen. Tenslotte heeft de cluster een
adviserende functie.
De cluster Facilitaire
Dienstverlening kent geen sectoren maar is onderverdeeld in de vakteams:
- Huisvesting,
Services en Middelen,
- Informatie-
en CommunicatieTechnologie,
- Documentaire
InformatieVoorziening,
- Personeel
en Organisatie,
- Financiën,
- Juridische
Zaken,
- Communicatie
en
- Beheer
gemeentelijke Onroerende Zaken.
De
hoofdlocatie van de cluster is kantoorgebouw “De Torenhove”, gelegen aan de
Martinus
Nijhofflaan 2. Van de meeste vakteams zijn enige medewerkers
gedeconcentreerd
werkzaam op locaties van andere clusters.
3.1.2.6. Centrale
Staf.
De Centrale Staf is de
voorwaardenscheppende staf met een regelende en
strategische rol voor de organisatie als geheel.
De
Centrale Staf behartigt de gemeentelijke controlfunctie alsmede het treasury
management.
De aard
van de werkzaamheden komt overeen met die van de
cluster
Facilitaire Dienstverlening.
De
Centrale Staf is gehuisvest in kantoorgebouw “De Torenhove”.
3.1.2.7. Directie
Programma’s en Projecten.
De
directie Programma’s en Projecten brengt gemeentebrede strategische
programma’s
en projecten tot uitvoering door deze aan te sturen en te faciliteren.
Programma’s
en Projecten is gehuisvest in het pand Westvest 41.
3.1.2.8. De
gemeenteraad en zijn Griffie.
De gemeenteraad maakt gebruik van
het Stadhuis; dit valt buiten het bestek van deze nota. De gemeenteraad van
Delft heeft op 27 juni 2002 besloten om een eigen raadsgriffie in te stellen.
Het werkgebied van de griffie bestaat uit verschillende soorten
raadsondersteuning.
De griffie
is momenteel (met name vanwege de nauwe werkrelatie met de secretariële- en
bestuursondersteuning
voor het college) gehuisvest in het pand Oude Delft 137.
Ook de
griffie zal, gezien de werkrelatie met de ambtelijke organisatie (dagelijkse
contacten
en gebruik
van faciliteiten), in het nieuwe gebouw worden ondergebracht.
3.2. Prestatie-eisen
3.2. Prestatie-eisen.
3.2.1. Algemeen.
De onder
3.1. aangegeven functie-eisen worden in dit hoofdstuk uitgewerkt tot
prestatie-eisen
die aan locatie en gebouw dienen te worden gesteld.
Deze
prestatie-eisen vallen uiteen in drie hoofdgroepen.
3.2.1.1. Functionaliteit.
Het
gebouw moet geschikt zijn voor het doel waarvoor het gebouwd is. Het moet
bereikbaar en toegankelijk zijn,
er moet voldoende ruimte zijn en de indeling moet
efficiënt zijn. Het gebouw moet zonodig op de groei worden gemaakt.
Dit
onderdeel zal in dit globaal programma van eisen met name gericht op de te
realiseren omvang, de ruimtebehoefte, worden uitgewerkt.
In de ontwikkeling naar het definitieve programma van eisen zal deze ruimtebehoefte in termen van technische detaillering en maatvoering verder worden uitgewerkt.
3.2.1.2. Comfort.
De ruimtecondities (thermisch
comfort, lucht, licht, geluid en dergelijke) moeten zijn afgestemd op de
activiteiten van en de personen in de organisatie.
3.2.1.3. Veiligheid.
De
huisvesting moet veilig zijn: voor mensen en processen, zowel binnen als buiten
de
organisatie.
In de ontwikkeling naar het
definitieve programma van eisen zal op 3.2.1.2. en 3.2.1.3. verder worden
ingegaan.
3.2.2. Functionaliteit,
ruimtebehoefte, definitie bruto bebouwd vloeroppervlakte (b.v.o.).
De
hieronder aangegeven aantallen vierkante meters zijn bruto vierkante meters,
conform de
definitiehantering in de NEderlandse Norm 1824, april 2001.
Indicatief
zijn deze vierkante meters in de norm als volgt opgebouwd:
3.2.2.1. Vloeroppervlakte
van werkplekken,
inclusief circulatieruimte, 50 %.
3.2.2.2. Supplementaire
afdelingsruimte, 5 %. (55 % is
afdelingsvloeroppervlakte)
3.2.2.3. Speciale
ruimten: kantine, archief (DIV),
OR-ruimte,
vergaderruimte, sanitaire ruimten,
werkkasten,
garderobe, 15
%. (70 % is nuttig vloeroppervlakte)
3.2.2.4. Verkeersruimten
(gangen, trappenhuizen, liften,
entree,
hallen) en technische-installatieruimten, 20
%. (90 % is netto vloeroppervlakte)
3.2.2.5. Constructie-oppervlakten
(wanden, kolommen), 10 %. (100 % is
bruto bebouwd vloeroppervlakte)
Deze
definitie komt overeen met de in de NEderlandse Norm 2580, mei
1997,
beschreven definitie die aangeeft dat de bruto-vloeroppervlakte van een ruimte
of van een
groep ruimten de oppervlakte is, gemeten op vloerniveau langs de
buitenomtrek
van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte
of groep
van ruimte omhullen.
3.2.3. De
huisvestingssituatie per 2003.
Conform
eerdergenoemd gemeenteraadsbesluit van 29 maart 2001 zullen de
verschillende gemeentelijke
organisatieonderdelen per 1 januari 2003 als volgt zijn gehuisvest.
Cluster
Bedrijven.
Exclusief
plantsoenposten, overslagstation, nieuw te bouwen brandweerkazerne en gemalen.
Staalweg 1,
eigendom, complex met kantoren, werkplaatsen, garages op bedrijfsterrein,
inclusief
sector Kennisstad van Wijk/Stadszaken, 7.469
m².
Mercuriusweg
4c, eigendom, Stadsbeheer selectieve
afvalinname, 1.400
m².
Oude Delft
169, eigendom, Gemeentearchief, 2.011
m².
Westvest 9,
eigendom, Vrije AKademie, 4.338
m².
Sint
Agathaplein 1 en 4, Oude Delft 199, eigendom, Gemeentemusea, 7.259
m².
Hooikade 2,
Archeologie, 352 m².
Cluster
Wijk/Stadszaken.
Barbarasteeg
2, huur, 4.076
m².
Cluster
Publiekszaken.
Phoenixstraat
16, eigendom, 3.957
m².
Hooikade
30, eigendom, 1.834
m².
Hooikade
13, eigendom, 3.571
m².
Van
Bleyswijckstraat eigendom Instituut Sociaal Raadslieden, 115 m².
Cluster
Facilitaire Dienstverlening en Centrale Staf.
Martinus
Nijhofflaan 2, huur, kantoren, tweede tot en met negende verdieping, 6.760 m².
Martinus
Nijhofflaan 2, huur, archiefruimte, eerste verdieping, inclusief
geconditioneerd
gedeelte (+
30 %) voor het Gemeentearchief, 599 m².
Directie
Programma’s en Projecten.
Westvest
41, huur, 495 m².
College
van burgemeester en wethouders, griffie.
Oude
Delft 137, eigendom, 1.126
m².
Totaal
45.362 vierkante meters bebouwd vloeroppervlakte.
3.2.4. De gewenste huisvestingssituatie in het nieuwe kantoor.
3.2.4.1. Algemeen.
In
het aan het collegebesluit van 7 juni 2001 ten grondslag liggende stuk wordt
voorgesteld om met name de
publieks- en kantoorfuncties van de gemeentelijke organisatie centraal te
huisvesten.
Concreet betekent dit centrale
huisvesting van de volgende organisatieonderdelen.
Cluster
Bedrijven.
Oude Delft
169, Gemeentearchief, 2.011
m².
Archeologie
(deel p.v.e.), 600 m².
Staalweg
(gedeeltelijk), 2.175
m².
Voor
Archeologie wordt hier uitgegaan van het eisenpakket dat in 1999 is
geformuleerd.
Op de
Staalweg zullen kantine, was- en kleedruimten alsmede een aan de buitendienst
gerelateerde minimaal
benodigde
kantoorcapaciteit beschikbaar blijven.
Cluster
Wijk/Stadszaken.
Barbarasteeg
2, 4.076
m².
Cluster
Publiekszaken.
Phoenixstraat
16, 3.957
m².
Hooikade
30, 1.834
m².
Hooikade
13, 3.571
m².
Cluster
Facilitaire Dienstverlening en Centrale Staf.
Martinus
Nijhofflaan 2, kantoren, tweede tot en met negende verdieping, 6.760
m².
Martinus
Nijhofflaan 2, archiefruimte, eerste verdieping, inclusief geconditioneerd
gedeelte (+
30 %) voor het Gemeentearchief, 599 m².
Directie Programma’s
en Projecten.
Westvest
41, 495 m².
College
van burgemeester en wethouders, griffie.
Oude
Delft 137, 1.126
m².
Totaal,
afgerond, 27.200 vierkante meters bebouwd vloeroppervlakte.
3.2.4.2. Publieksruimten.
Van
de onder 3.2.4.1. genoemde 27.200 m² is in de panden Hooikade 13 en
Phoenixstraat 16 momenteel ongeveer 1.000 m² in gebruik als
publieksruimten. Hiertoe
worden gerekend de wachtruimte, balieruimte, direct aan de balie
gerelateerde
werkplekruimte en spreekkamers. De afmetingen van deze huidige
publieksruimten zijn
niet tot stand gekomen op basis van een bouwkundig programma van eisen maar
zijn
bepaald en begrensd door het maximaal aantal m²’s dat beide gebouwen te
bieden
hebben.
Tijdens de programma-ontwikkeling wordt nader onderzoek verricht naar de
vereiste
omvang van de publieksruimten. In dit globaal programma van eisen wordt
echter
aangenomen dat, gezien ervaringen van de diverse betrokken vakteams met de
huidige
situatie, de nieuwe te realiseren publieksruimte ruimer opgezet dient te worden.
Uitgegaan dient nu te worden van 1.250 m² te realiseren publieksruimten,
zijnde 25%
meer dan het huidige oppervlakte, exclusief publieksruimten ten behoeve van
derden.
In relatie tot de onder 3.3.1. genoemde functies zal hiermee naar schatting
ongeveer de helft
van de op deze locatie voor publiek toegankelijke ruimte worden ingenomen.
3.2.4.3. Kantoorruimten.
Momenteel wordt door vakteam
Huisvesting, Services en Middelen een op doelmatig gebruiken van kantoorwerkplekken
gerichte kantoornorm voorbereid voor besluitvorming.
Eén van de uitgangspunten van deze
norm is dat per vakteam of per sector verschillende kantoorconcepten zijn te
realiseren. Tevens worden na implementatie van deze norm de onder 3.2.2.3. genoemde speciale ruimten en de
onder 3.2.2.4. genoemde verkeersruimten centraal beheerd door vakteam
Huisvesting, Services en Middelen.
In 2002 zal de norm binnen de
cluster Facilitaire Dienstverlening en mogelijk de Centrale Staf in
kantoorgebouw “De Torenhove” als pilotproject worden ingebracht.
Onbekend is nog wat de exacte
ruimtelijke gevolgen zijn van het effectueren van deze norm maar verwacht wordt
dat binnen de huidige als kantoorruimte in gebruik zijnde 24.200 m² in beperkte
mate ruimte beschikbaar komt.
Op grond hiervan wordt ervan
gegaan dat de onder 3.2.4.2. opgenomen verruiming met 250 m² binnen het totaal van 24.200 m² te verdisconteren is.
Uitgaande van de huidige omvang
zou derhalve 24.200 m² aan
kantoorruimte dienen te worden gerealiseerd.
Zoals
echter in het aan het collegebesluit van 7 juni 2001 ten grondslag liggende
stuk
wordt
aangegeven dient in verband met eventuele toekomstige ontwikkelingen als
taakuitbreidingen
(al dan niet door landelijke wetswijzigingen), locale beleidswijzigingen
(met
gevolgen voor de bemensingen van de daaruit voortkomende taken) en
gemeentelijke
herindelingen niet uitgegaan te worden van deze omvang als onder- of
bovengrens.
Door
de flexibiliteit in het ontwerp te brengen zullen fluctuaties in de
organisatie-
omvang opgevangen kunnen worden.
Uitgegaan
dient te worden van 26.500 m² (» 24.200 m² vermeerderd met 10 %) te
realiseren kantoorruimten. Hiervan zal de gemeente, al naar gelang de
ruimtebehoefte
van de gemeentelijke organisatie daar aanleiding toe geeft, een belangrijk deel voor
eigen
gebruik afnemen. Het gedeelte dat niet door de gemeente voor eigen
gebruik
wordt benut zal tegen marktwaarde, gerelateerd aan de marktsituatie van dat
moment en
de verhuurperiode, aan derden worden verhuurd.
3.2.4.4. Archiefruimten,
depotruimten Archeologie.
In
het totaal van 27.200 m² is
1.280 m² bestemd als geconditioneerde archiefruimte welke
voldoet aan de door de wetgeving (Archiefwet
1995) gestelde eisen (een stabiele
temperatuur van 18 ºC, een stabiele relatieve luchtvochtigheid van 55%, geen
watervoerende leidingen, hoge toelaatbare vloerbelasting in verband met
verrijdbare
archiefstellingen, geen daglichttoetreding, enzovoorts.). Daarnaast is 460 m² vereist als
uitleg-, depot- en wasruimten voor
Archeologie.
Uitgegaan
dient te worden van (afgerond) 1.750 m² te realiseren geconditioneerde
archiefruimte en depotruimte.
De
verhouding tussen deze archiefruimte en de onder 3.2.4.3. aangegeven
kantoorruimten zal wellicht nog worden beïnvloed
door nadere afstemming tussen het
Gemeentearchief en het vakteam Documentaire InformatieVoorziening.
3.2.4.5. Parkeerruimte.
Nog
niet bekend is op welke wijze de gemeentelijke parkeernorm in het
Spoorzonetraject
gestalte zal krijgen.
In dit globaal programma van eisen wordt ervan uitgegaan dat de normatief
te realiseren
parkeerruimte in exploitatie bij het Parkeerbedrijf wordt ondergebracht.
Evenzo geldt dit
voor de investering en het beheer van deze parkeerruimte.
3.2.4.6. Rekenuitgangspunten
voor de ruimtebehoefte in het nieuwe kantoor.
samenvatting Samengevat kunnen voor de
ruimtebehoefte in het nieuwe kantoor de volgende
uitgangspunten worden gehanteerd.
Publieksruimte,
1.250 m².
Kantoorruimte, 26.500
m².
Archiefruimte, 1.750 m².
Totaal aan bruto te bebouwen
vloeroppervlakte, 29.500
m².
3.3. Beeldverwachtingen
New Parliamentary Building, London,
Michael Hopkins
3.3. Beeldverwachtingen.
3.3.1. Publieksruimten.
De cluster
Publiekszaken levert directe dienstverlening aan individuele burgers en
bedrijven en is in
organisatorische zin het eerste ontmoetingspunt tussen de burger als
klant en de gemeentelijke organisatie. In fysieke zin bestaat dit eerste
ontmoetingspunt uit de feitelijke publieksruimten van het nieuwe kantoor.
Met name de publieksruimten dienen
herkenbaar te zijn als gemeentekantoor.
Onder de publieksruimten worden hier
verstaan:
- de direct voor publiek en zakelijke bezoekers toegankelijke wacht- en
balieruimte,
- de niet voor publiek toegankelijke direct aan de balieruimte gerelateerde
werkplekruimten en
- de onder begeleiding toegankelijke spreekkamers.
De
publieksruimten dienen uitnodigend en, zoals eerder aangegeven, herkenbaar te
zijn
en
uitstekend toegankelijk te zijn voor het gehele bezoekende publiek.
Voor realisatie van het uitnodigende en herkenbare karakter wordt
inzet en gebruik van middelen als transparantie, licht, evenwichtige
ruimtelijke verhoudingen, een nagenoeg vanzelfsprekend verkeerssysteem en
dergelijke verwacht.
Uitstekende
toegankelijkheid vereist het gelijkvloers positioneren van de verschillende
tot de
publieksruimten behorende bovengenoemde ruimtelijke onderdelen. Hierdoor
wordt
tevens een positieve bijdrage geleverd aan de relatie tussen bezoekers en
serviceverleners,
wordt een zo direct mogelijke relatie met de werkprocessen gelegd en
wordt een
zichtbare efficiëntie uitgestraald.
Vanuit de gemeentelijke
éénloketsgedachte dient te worden uitgegaan van een balie zonder verdere
functionele onderverdeling. Elke afzonderlijke balieplaats dient voor alle
publieksfuncties te kunnen worden gebruikt.
De publieksruimten moeten voldoen
aan hoge veiligheidseisen. De scheiding tussen bezoekers en serviceverleners
dient subtiel maar effectief aangebracht te worden.
De publieksruimten dienen,
rekening houdend met ruimere openingstijden,
gedeeltelijk afgesloten te kunnen worden waardoor beperkte balieruimte
in gebruik kan blijven.
Ook dient een deel van de publieksruimten
buiten kantooruren toegankelijk te zijn voor expositiedoeleinden.
De publieksruimten dienen, vanuit
de gemeentelijke dienstverlening bezien, de mogelijkheid te bieden tot een
serieuze verkenning van samenwerking met voor die dienstverlening belangrijke
relaties. In dit kader kan gedacht worden aan:
- Centrum voor Werk en Inkomen,
- het Bureau voor Rechtshulp,
- GGD,
- publieksbalie van het
Hoogheemraadschap van Delfland en
- Kamer van Koophandel.
In het
klantwaarderingsonderzoek dat door Publiekszaken in de tweede helft van 2002
zal worden
gedaan wordt hier nader op ingegaan teneinde hier meer inzicht te
verkrijgen.
Daarnaast ligt het voor de hand om
in het stationsgebied ook andere functies onder te
brengen
waarvan nog niet is te voorzien of situering in of aan de publieksruimten
plaatsvindt.
Voor deze
functies valt te denken aan:
- ANWB,
- Postkantoor,
- een bancaire instelling,
- enzovoorts.
De
gehele voor publiek toegankelijke ruimte zal deel uitmaken van het stationsgebied
waarbij
overwogen wordt om in dit gebied functies als hotel, horeca, supermarkt alsmede
een
leisure-achtige functie onder te brengen en waarbij het uiteindelijke ontwerp
van
stedenbouwkundige
Busquets leidend zal zijn.
In de ontwikkeling naar het definitieve programma van eisen zullen de beeldverwachtingen in de deelprojectgroep Gebruikers verder worden uitgewerkt.
Tevens is ter verdere uitwerking en visualering
van deze beeldverwachtingen vanuit de projectgroep samenwerking gezocht met het
vakteam Ruimtelijk Ordening.
3.3.2. Kantoorruimten.
De kantoorruimten dienen zodanig
te worden vormgegeven dat, ondanks nog nader te definiëren bouwkundige en
installatietechnische randvoorwaarden, zowel traditionele als meer innovatieve
kantoorconcepten zijn te realiseren.
Deze kantoorconcepten kunnen per vakteam of sector
verschillen. Het aantal vierkante
meters per vakteam of sector is gebaseerd op de gemeentelijke kantoornorm die
ter besluitvorming is aangeboden aan achtereenvolgens het Gemeentelijk
ManagementTeam en het college van burgemeester en wethouders.
De
mate waarin binnen de gemeentelijke organisatie van innovatieve
kantoorconcepten
gebruik zal worden gemaakt is nog
niet bekend. In de ontwikkeling naar het definitieve programma van eisen zal
hier nog nader onderzoek naar plaatsvinden. Ook zal in dit onderzoek aandacht
besteed worden aan eventuele maatvoeringsconsequenties van innovatieve
kantoorconcepten.
De
kantoorruimten dienen te worden gebouwd met een dermate (interne) flexibiliteit
dat
fluctuaties
in de omvang van de ambtelijke organisatie op te vangen zijn en dat
fasegewijze
ingebruikname door de ambtelijke organisatie mogelijk is.
Derhalve
dienen de kantoorruimten modulair opgebouwd te worden waardoor de
gemeente
al naar gelang de omvang van de gemeentelijke organisatie daar aanleiding
toe geeft
kantoorruimten op een functionele en herkenbare autonome wijze in gebruik
kan nemen
of juist als zelfstandige “unit” aan derden kan verhuren.
3.4. Interne en
externe voorwaarden
3.4. Interne en
externe voorwaarden.
3.4.1. Interne voorwaarden.
3.4.1.1. Algemeen.
Hier worden de globale interne
voorwaarden vastgelegd met betrekking tot kosten (het vaststellen van de
grondslagen voor de investeringskosten) en tijd (planning).
3.4.1.2. Berekeningsgrondslagen
voor investering.
Voor
de investeringsraming is uitgegaan van de NEderlandse Norm 2631
“Investeringskosten van gebouwen”.
Deze norm gaat uit van de volgende hoofdindeling:
- grondkosten,
- bouwkosten,
- inrichtingskosten en
- bijkomende kosten.
3.4.1.2.1. Grondkosten.
Onder
de grondkosten worden de kosten verstaan die gemoeid zijn met
verwervingskosten, kosten voor infrastructurele voorzieningen en kosten
voor het
bouwrijp maken.
In het collegebesluit van 15 januari 2002 zijn de grondprijzen voor de
diverse
bestemmingen vastgesteld.
Gezien de huidige marktsituatie wordt hier voor het
totaal te bebouwen vloeroppervlakte, ter grootte van 29.500 m²,
uitgegaan van een gemiddelde grondwaarde die gerelateerd
is aan gewone locaties.
3.4.1.2.2. Bouwkosten.
Bouwkosten
zijn de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen ten behoeve
van de realisering van een bouwproject tot en met de oplevering van het
gebouw en
bestaan uit de kosten voor bouwkundige werken,
werktuigbouwkundige- en installatietechnische werken alsmede vaste
inrichtingen.
De gehanteerde berekeningsgrondslagen zijn
opgebouwd uit de volgende componenten.
- Aanneemsom, bestaande uit:
- directe kosten,
- algemene bouwplaatskosten,
- algemene kosten,
- Construction All-Riskverzekering en
- winst en risico.
- Alle
direct aan de aanneemsom te relateren bijkomende kosten, bestaand uit
kosten
voor:
- projectmanagement,
- architect,
- toezicht,
- constructeur,
- adviseur bouwfysica,
- installatieadviseur,
- binnenhuisarchitect,
- bouwkostendeskundige,
- heffingen,
- enzovoorts.
3.4.1.2.3. Inrichtingskosten.
De
inrichtingskosten zijn de kosten die worden gemaakt om het gebouw
overeenkomstig
de bestemming te kunnen gebruiken en worden bepaald door de kosten van de
bedrijfsinstallaties, losse inrichtingen en
bouwkundige- en/of installatietechnische werken ten behoeve van
bedrijfsinstallaties en losse inrichtingen. Als concrete voorbeelden kunnen
hier worden genoemd baliemeubilair, pantry-inrichting, garderobemeubilair,
kantoormeubilair, enzovoorts.
3.4.1.2.4. Bijkomende
kosten.
De
bijkomende kosten hebben betrekking op kosten voor:
- voorbereiding en begeleiding,
- heffingen,
- verzekeringen,
- aanloopkosten,
- financieringskosten,
- risico-verrekeningen,
- onvoorziene uitgaven,
- B.T.W..
Deze
bijkomende kosten zijn, met uitzondering van de kosten voor B.T.W., opgenomen
in de
voor de grond-, bouw- en inrichtingskosten aangegeven berekeningsgrondslagen.
3.4.1.3. Berekeningsgrondslagen
voor exploitatie.
3.4.1.3.1. Voor
de exploitatie is uitgegaan van de NEderlandse Norm 2632
“Exploitatiekosten van gebouwen”.
Deze norm gaat uit van de volgende hoofdindeling:
- vaste kosten,
- energiekosten,
- onderhoudskosten,
- administratieve
beheerskosten en
- specifieke bedrijfskosten.
Onder de vaste kosten worden kosten verstaan met betrekking tot
afschrijving, huur,
heffingen en verzekeringskosten. Deze structurele vastgoedkosten zullen in
belangrijke
mate worden beïnvloed door afschrijving van de investeringskosten en
activering van de
“reserve gemeentelijke huisvesting” waarbij vooralsnog wordt uitgegaan dat
de gemeente
eigenaar wordt van het nieuwe gebouw. De stuurgroep
heeft op 15 maart 2002 op basis van een advies van vakteam Grond besloten om in
het verdere proces uit te gaan van koop.
De
specifieke bedrijfskosten hebben betrekking op de kosten van het gebruik van
het
gebouw die voortvloeien uit het functioneren van de gemeentelijke organisatie.
Voorbeelden hiervan zijn kosten voor catering, schoonmaak en beveiliging.
In dit globaal
programma van eisen worden tot deze kosten tevens de kosten voor intern
postverkeer
en receptiefuncties gerekend.
3.4.1.3.2. Vergelijking huisvestingproducten
vakteam Huisvesting, Services en Middelen.
In
de financieringsberekening worden nog niet de effecten betrokken
van de
gewijzigde productafname van het vakteam Huisvesting, Services en Middelen.
Wel is een
taakstelling van € 331.000 in de financiële paragraaf verwerkt.
3.4.1.4. Tijd.
De realisatie van de nieuwbouw is
in voorbereiding en uitvoering afhankelijk van het
projectverloop van het Spoorzoneproject. In de huidige planning van dat project
wordt ervan uitgegaan dat oplevering van de nieuwbouw waarop dit globaal
programma van
eisen gericht is in 2008 plaats
zal vinden.
Een
detailplanning van het Spoorzoneproject waarin de verschillende projectfasen
(voorlopig
ontwerp, definitief ontwerp, besteksfase, uitvoeringsfase) aangegeven zijn is
nog niet
beschikbaar. Naar verwachting wordt in het voorjaar van 2003 de planstudiefase
van het
Spoorzoneproject afgerond met een nota van uitgangspunten waarin alle
publieke
randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de infrastructuur en herinrichting van
het
stedelijk gebied (inrichting, verkeer, veiligheid en milieu) zijn
samengebracht.
Afstemmen
van de Spoorzoneprojectplanning tussen de directie Programma’s en
Projecten en de projectgroep “Het
Nieuwe Kantoor” is zoals eerder aangegeven van groot belang: het programma van
eisen dient voor elke planfase startpunt en toetsingskader voor het ontwerp
zijn.
3.4.2. Externe eisen en voorwaarden.
Hieronder
een, niet limitatieve, opsomming van diverse, al dan niet wettelijke, eisen en
voorwaarden die gesteld worden of gesteld kunnen worden aan het nieuw te
bouwen
kantoor voor de gemeentelijke organisatie.
3.4.2.1. Wet-
en regelgeving.
3.4.2.1.1. Algemeen.
- Bouwbesluit.
- Algemene wet bestuursrecht.
- Archiefwet 1995.
3.4.2.1.2. ARBeidOmstandigheden.
- Arbeidsomstandighedenwet.
- Veiligheidsbesluit Restgroepen (o.a.
voor kantoren).
- Veiligheidsbesluit voor Fabrieken en
Werkplaatsen.
- Ontwerpbesluit Arbeidsplaatsen.
- Bouwprocesbesluit
Arbeidsomstandighedenwet.
3.4.2.1.3. Milieu.
- Wet milieubeheer.
- Wet bodembescherming.
- Wet verontreiniging oppervlaktewater.
- Wet inzake de luchtverontreiniging.
- Wet geluidhinder.
- Energie Prestatie Normering.
3.4.2.1.4. Brandweereisen.
3.4.2.1.5. Toegankelijkheid
voor minder validen.
- Handboek voor Toegankelijkheid.
3.4.2.1.6. Baliewerk.
- Arbothemacahier “Baliewerk”.
3.4.2.2. Procedures.
- Overheidsprocedures.
- Bezwaarschriften en beroepsprocedures
3.4.2.3. Technische voorwaarden.
- Bestemmingsplan (rooilijnen, bebouwingshoogten, bebouwingspercentages).
- Verkeer,
openbaar vervoer.
- Energieleveranciers
(hoofdaansluitingen van gas, water, elektra en riolering).
- Waterschappen
(o.a. bemalings- en lozingsvergunning, infrastructuur afwatering).
3.4.2.4. Financieringsvoorwaarden.
Mogelijke
eisen die gesteld worden vanuit subsidieverlenende instanties.
3.5. DUurzaam
BOuwen
3.5. Duurzaam Bouwen.
3.5.1. Eigenschappen
terrein, gebouw en inrichting.
3.5.1.1. Algemeen;
ambities.
In de deelprojectgroep DUurzaam
BOuwen is voor dit programma-onderdeel uitgegaan
van een ambitieniveau dat
gebaseerd is op de trajecten die in onderstaand schema zijn te onderscheiden.
Dit schema maakt onderdeel uit van de publicatie “Naar duurzame ontwikkeling
met technologie” van J.L.A.Jansen en Ph. Vergragt , Milieu 1993/5, waarin
getracht is om het onderscheid tussen de diverse begrippen en daarmee
samenhangende ambitieniveaus zichtbaar te maken.
Met de
abstracte factor “20” wordt in dit schema het streven bedoeld om in 2030
met “20 *
minder milieubelasting per eenheid welvaart te voorzien in een behoefte”. Dit
streven
wordt gezien als het hoogst haalbare ambitieniveau.
De drie te onderscheiden trajecten
dienen gezamenlijk te leiden tot een duurzame ontwikkeling en laten zich als
volgt omschrijven:
- traject
1, (milieu)zorg, van zorgvuldig en optimalisering gebruik zijn,
- traject
2, aanpassing van de bestaande structuur en productverbetering en
- traject 3, fundamentele
vernieuwing, waarbij het nodig kan zijn om
bestaande structuren los te laten.
Dit
laatste traject vereist een voortschrijdende aandacht voor en toepassing van
fundamenteel
vernieuwende milieumaatregelen in alle fasen van het project.
3.5.1.2. EnergiePrestatieCoëfficiënt-norm.
Ingegeven door de voorbeeldfunctie
van de gemeente Delft zal uitgegaan dienen te worden van
EnergiePrestatieCoëfficiënt-norm die, ten tijde van de indiening van de
bouwaanvraag, minimaal 20 % lager ligt dan de geldende norm.
3.5.1.3. Trias ecologica.
Het ontwerp dient de mogelijkheid
te creëren om realisatie en gebruik van gebouw en installaties met minimaal
verbruik van zowel herwinbare- als niet herwinbare grondstoffen plaats te laten
vinden. Hierbij dient als uitgangspunt de zogenaamde “trias ecologica”*) te
gelden.
- voorkom
onnodig verbruik van grondstoffen (in) en voorkom afval (uit),
- gebruik
zoveel mogelijk duurzame grondstoffen (in) en bronnen en hergebruik
afval
(uit) en
- gebruik eindige grondstoffen en
bronnen verstandig (in) en verwerk afval
verstandig
(uit).
*)
http://www.bk.tudelft.nl/stedebouwkunde/som/downloads/EcoBo5.pdf
3.5.1.4. Duurzaam
bouwen concepten.
Binnen het Nationaal Pakket
Duurzaam Bouwen worden vier concepten met maatregelen onderscheiden:
- concept
1, het energie-efficiënte gebouw,
- concept 2, het gebouw met een
verbeterd binnenmilieu,
- concept 3, het
ecologische gebouw en
- concept 4, het flexibele
gebouw.
Het Nationaal Pakket Duurzaam
Bouwen adviseert om niet meer dan een tweetal con-cepten als uitgangspunt te
kiezen en binnen deze concepten een keuze te maken uit de mogelijke
maatregelen.
Met verwijzing naar eerder
genoemde programmaonderdelen is gekozen voor de concepten 1 en 4: een
energie-efficiënt gebouw en een flexibel gebouw.
Beide concepten dienen derhalve in
de verdere planontwikkeling als uitgangspunten te worden gehanteerd.
Hieronder wordt verder ingegaan op
de gekozen concepten.
3.5.1.4.1 Concept 1, Het
energie-efficiënte gebouw.
Bij een energie-efficiënt ontworpen gebouw is het in het bijzonder te doen om
minder verbruik van fossiele brandstoffen: gas en kolen (de laatste voor
elektriciteitscentrales). Doelen zijn beperking van de ongewenste uitstoot van
gassen -vooral CO2 - en uitstel van uitputting van de voorraden.
Energiebesparing begint overigens
(vooral bij grootschalige projecten) bij voorkeur niet bij het gebouwontwerp
maar al bij de keuze van de energielevering aan de locatie (gas, elektra en
eventueel warmte). Gebruikelijk is bijvoorbeeld dat stroom in elders gelegen
grote energiecentrales wordt opgewekt en wordt aangevoerd via
distributienetwerken; overwogen kan echter worden om met locale voorzieningen
elektriciteit, warmte en koude te produceren (warmte- en koudeopslag,
warmtekrachtinstallatie, en dergelijke) om tot een duurzamere
energievoorziening te komen.
Het energie-efficiënte gebouw
dient zodanig te zijn ontworpen dat het, bij een verstandig verbruik, slechts
weinig gas en elektriciteit vraagt. Daarvoor bestaat een in de praktijk goed
werkbaar gebleken strategie; de drie-stappenaanpak:
- beperk de vraag naar energie,
- gebruik duurzame
energiebronnen en
- gebruik energie-efficiënte
systemen.
Uitgangspunt voor het ontwerp dient te zijn dat minstens 20 % van de door het
gebouw verbruikte energie met duurzame
bronnen (onder meer zon en wind) moet worden opgewekt. Tevens dient
onderzoek plaats te vinden naar de mogelijkheden tot opwekking met locale
voorzieningen.
3.5.1.4.2. Concept 4: Het flexibele gebouw.
Een flexibel gebouw is een gebouw
dat kan blijven voldoen aan de vraag van de gebruiker, de eigenaar en de
'omgeving'. Flexibiliteit van een gebouw heeft de eigenschap aanpasbaar en
veranderbaar te zijn op grond van de fysieke samenstelling van het gebouw,
zowel ruimtelijk als materieel. Een flexibel gebouw heeft op de langere termijn
een hogere gebruiks- en economische waarde; het verlengt de functionele,
technische en economische levensduur. Dit levert milieuwinst op door minder
gebruik van nieuwe bouwmaterialen en het ontstaan van minder afval.
Er zijn verschillende vormen van flexibiliteit (huisvestingsflexibiliteit,
vastgoedflexibiliteit locatieflexibiliteit); in het ontwerp dient echter te
worden uitgegaan van de huisvestingsflexibiliteit waarin tegemoet gekomen wordt
aan de veranderende gebruikersvraag en waarbij het gebouw de dynamiek van de
organisatie kan volgen. Het gebouw dient eenvoudig en adequaat in te kunnen
spelen op:
- indelingswijzigingen,
- groei
(uitbreidbaarheid) en
- inkrimping
(gedeeltelijke verhuurbaarheid).
Deze eisen hebben met name invloed
op ontwerpkeuzes inzake de constructieve dimensionering (uitbreidbaarheid),
ontsluitingen en compartimentering (gedeeltelijke verhuurbaarheid) en het
inbouwpakket en de daaraan gerelateerde installatie-onderdelen
(indelingswijzigingen).
Een en ander in aanvulling op de
in het programmaonderdeel “Beeldverwachtingen” opgenomen bepalingen.
3.5.1.5. Water.
In
het ontwerp dienen middelen te worden aangewend om regenwater te gebruiken voor
spoeling
van toiletten en voor voeding van brandblusmiddelen en reinigingstappunten.
3.5.1.6. Ecologie.
Voor eventuele lagere gebouwdelen met zichtbare dakoppervlakten dient te worden
uitgegaan van daken met natuurlijke begroeiing.
3.5.1.7. Materialen.
Gebruik van koper, zink en lood dient te worden geminimaliseerd.
Gebruik van tropisch-hardhout
dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Indien toepassing toch noodzakelijk
mocht blijken dient hout voorzien van het Forest Stewardship Council-keurmerk
te worden gebruikt.
3.5.1.8. Afval.
Bij de
bouw van het nieuwe kantoor dient ruimte te worden gereserveerd voor de
ingezamelde afvalstromen uit het
kantoor: Klein Chemisch Afval (afgesloten), papier- en kartonafval, Groente-,
Fruit- en Tuinafval (cateringvoorzieningen) en restafval.
Op de
etages zullen afvalinzamelvoorzieningen geplaatst dienen te worden voor Klein
Chemisch
Afval en in de verschillende werkruimten dienen voorzieningen aanwezig te
zijn voor
papierafval en restafval.
3.5.1.9. Vloerafwerkingen.
De vloerafwerkingen dienen te
worden gekozen op basis van op milieuaspecten, gebruiks- en onderhoudsgemak en
arbeidsomstandighedenaspecten gemaakte overwegingen. Hierbij kan bijvoorbeeld
gedacht worden aan toepassing van linoleum in plaats van bouclé.
3.5.1.10. Inrichting.
Door
functionele eisen ontstane klimaatzones dienen adequaat en afdoende te
worden
gescheiden.
3.5.2. Arbeidsomstandigheden.
3.5.2.1. Algemeen.
Goede
arbeidsomstandigheden zorgen voor de condities waaronder werknemers
optimaal kunnen presteren en dragen bij aan het bedrijfseconomisch doel van de
organisatie.
Bij de bouw en inrichting spelen een groot aantal aspecten een rol die
tezamen de kwaliteit van het werken in kantoren bepalen. Rekening moet worden
gehouden met de ontwikkelingen op het gebied van arbeidsomstandigheden en
voortschrijdend inzicht in deze.
Voor de juiste arbeidsomstandigheden in het nieuwe kantoor dient uitgegaan te
worden van het Arbo-Informatieblad AI-7 “Kantoren”, ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, Sdu Uitgevers, Den Haag 2000, tweede herziene druk.
3.5.2.2. Binnenklimaat.
Voor eisen
met betrekking tot behaaglijkheid en klimatisering wordt het gestelde in de
leidraad Bouwfysische kwaliteit Rijkshuisvesting, Wettelijke eisen en
RijksGebouwenDienstrichtlijnen, september 1999, van kracht verklaard.
3.5.2.3. Kantoorruimte.
De NEderlandse Norm 1824 beschrijft vanuit ergonomisch oogpunt de minimumeisen
voor de hoeveelheid vloeroppervlak van werkplekken in kantoren. Deze norm is het
uitgangspunt waarop de door de projectgroep ontwikkelde “kantoornorm” is gebaseerd.
Uitgegaan dient te worden van deze gemeentelijke, nog vast te stellen, “kantoornorm” waarbij nog bijstelling plaats kan vinden naar gelang norm- of wetgevingswijzigingen en/of ervaringen uit het pilotproject hiertoe aanleiding geven.
3.5.2.4. Licht
en geluid.
Voor eisen met betrekking tot
verlichting, daglicht, uitzicht en zon- en helderheidswering
en geluidsnormen wordt het
gestelde in de leidraad Bouwfysische kwaliteit
Rijkshuisvesting, Wettelijke
eisen en RijksGebouwenDienstrichtlijnen, september 1999,
van kracht verklaard.
3.5.2.5. Speciale
ruimten.
3.5.2.5.1. Rookruimte.
Een nader te bepalen aantal ruimten zullen dermate dienen te
kunnen worden geklimatiseerd en geventileerd dat deze ruimten, als
uitzonderingen binnen het in principe rookvrije gebouw, als rookruimten kunnen
worden aangewezen.
3.5.2.5.2. Kopieerruimte.
Ruimten voor kopieerapparaten, laserprinters, faxapparatuur en dergelijke dienen
gesitueerd te worden in ruimten die op natuurlijke wijze toereikend kunnen worden
geventileerd.
3.5.2.5.3 EHBO-ruimte.
Naast het creëren van evenredig verdeelde en goed bereikbare plekken voor EHBO-
middelen, dient uitgegaan te worden van realisatie van een EHBO-ruimte (Arbeids-
omstandighedenbesluit artikel 3.25).
3.5.2.5.4. Kleedruimten.
Uitgegaan dient te worden van realisatie van kleedruimten voor die functies waarvoor
verkleden op kantoor noodzakelijk is (Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 3.22).
3.5.2.5.5. Kantine/restaurant.
Uitgegaan dient te worden van
realisatie van een ontspanningsruimte voor het
doorbrengen van pauzes van
voldoende grootte (Arbeidsomstandighedenbesluit
artikel 3.20.).
3.5.2.5.6. Sportzaal,
douche en kleedruimten.
Uitgegaan dient te worden van realisatie van een sportzaal (of fitnessruimte) met
bijbehorende kleed- en doucheruimten.
3.5.2.5.7. Sanitaire
ruimten.
Voor iedere 15 medewerkers dient tenminste één toilet aanwezig te zijn
(Arbeidsomstandighedenbesluit 3.24). Toiletten dienen te zijn gescheiden naar
sekse. De toiletten dienen goed schoongehouden te kunnen worden en te zijn
voorzien
van voldoende ventilatiemogelijkheden en wasmogelijkheden (inclusief
zeepreservoir en droogvoorziening).
3.5.2.6. Specifieke
onderwerpen.
3.5.2.6.1. Minder
valide medewerkers.
Alle ruimten (zowel publieks-, kantoor- als archiefruimten) dienen uitstekend toegankelijk
te zijn voor minder valide medewerkers en - bezoekers.
3.5.2.6.2. Diverse
veiligheidsaspecten.
Uitgegaan
dient te worden van realisatie van:
- noodverlichting,
- slipvrije
en effen vloeren (Arbeidsomstandighedenbesluit artikel. 3.11),
- voldoende ruime loop- en
vluchtroutes, zonder obstakels als losliggende
kabels
en snoeren op de werkplek (Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 3.6.
en
artikel 3.7),
- markering van glazen wanden dan wel
afscherming van deze glazen
wanden
tegen aanraking met medewerkers (Arbeidsomstandig-
hedenbesluit
artikel 3.11.),
- veilige
deuren, waarbij op transparante deuren altijd op ooghoogte een
markering moet zijn aangebracht, klapdeuren
altijd van een transparant
deel moeten zijn voorzien en schuifdeuren
moeten zijn voorzien van een
beveiliging tegen het uit de rails lopen
(Arbeidomstandig-
hedenbesluit artikel 3.13.) en
- ramen dienen zodanig te zijn
ontworpen dat ze in geopende stand geen
gevaar
opleveren voor medewerkers en dat ze schoongemaakt kunnen
worden
zonder gevaar voor de glazenwasser en de medewerkers in het
kantoorgebouw.
3.5.2.6.3. Brandveiligheid.
Het gebouw dient voorzien te zijn van voldoende geschikte, goed bereikbare en gemarkeerde brandbestrijdingsmiddelen en, waar nodig, branddetectoren en alarmsystemen (Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 3.25.).