Deze gedragscode bevat
zowel normen over hoe in een bepaalde situatie te handelen als regels over
procedures die moeten worden gevolgd. Procedureafspraken kunnen een onlosmakelijk
onderdeel zijn van een gedragsregel en de transparantie en daarmee de
controleerbaarheid vergroten.
De gedragscode bestaat uit twee
onderdelen. Het algemene deel beschrijft een aantal kernbegrippen van
integriteit en plaatst daarmee het vraagstuk in een breder kader. Zij vormen
als het ware de algemene uitgangspunten voor de gedragscode. De gehanteerde
begrippen zijn in dezelfde of soms iets andere bewoordingen in de publicatie
terug te vinden.
Het tweede deel bevat de feitelijke
gedragsregels, waarbij een aantal thema’s wordt onderscheiden:
· algemene bepalingen
· belangenverstrengeling en aanbesteding
· nevenfuncties
· informatie
· aannemen van geschenken
· bestuurlijke uitgaven
· declaraties
· creditcards
· gebruik van gemeentelijke voorzieningen
· reizen buitenland
Algemeen: Kernbegrippen van bestuurlijke
integriteit
De leden van het college van
burgemeester en wethouders stellen bij hun handelen de kwaliteit van het
openbaar bestuur centraal. Integriteit van het openbaar bestuur is daarvoor een
belangrijke voorwaarde. De belangen van de gemeente, en in het verlengde
daarvan die van de burgers, zijn het primaire richtsnoer.
Bestuurlijke integriteit houdt in
dat de verantwoordelijkheid die met de functie samenhangt wordt aanvaard en dat
er de bereidheid is om daarover verantwoording af te leggen. Verantwoording
wordt intern afgelegd aan collega-bestuurders en de gemeenteraad, maar ook
extern aan organisaties en burgers voor wie bestuurders hun functie vervullen.
Een aantal kernbegrippen is daarbij
leidend en plaatst bestuurlijke integriteit in een breder perspectief:
· Dienstbaarheid
Het handelen van een bestuurder is
altijd en volledig gericht op het belang van de gemeente en op de organisaties
en burgers die daar onderdeel van uit maken.
· Functionaliteit
Het handelen van een bestuurder
heeft een herkenbaar verband met de functie die hij vervult in het bestuur.
· Onafhankelijkheid
Het handelen van een bestuurder
wordt gekenmerkt door onpartijdigheid, dat wil zeggen dat geen vermenging
optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook iedere schijn van een dergelijke
vermenging wordt vermeden.
· Openheid
Het handelen van een bestuurder is
transparant, opdat optimale verantwoording mogelijk is en de controlerende
organen volledig inzicht hebben in het handelen van de bestuurder en zijn
beweegredenen daarbij.
· Betrouwbaarheid
Op een bestuurder moet men kunnen
rekenen. Die houdt zich aan zijn afspraken. Kennis en informatie waarover hij
uit hoofde van zijn functie beschikt, wendt hij aan voor het doel waarvoor die
zijn gegeven.
· Zorgvuldigheid
Het handelen van een bestuurder is
zodanig dat alle organisaties en burgers op gelijke wijze en met respect worden
bejegend en dat belangen van partijen op correcte wijze worden afgewogen.
Deze kernbegrippen zijn de
toetssteen voor de nu volgende gedragsafspraken. Gedragingen moeten aan deze
kernbegrippen getoetst kunnen worden.
1.
Algemene
bepalingen
1.1.
Onder het college wordt verstaan: het college van
burgemeester en wethouders.
1.2.
Deze gedragscode geldt voor alle leden van het college.
1.3.
In gevallen waarin de code niet voorziet of waarbij de
toepassing niet eenduidig is, vindt bespreking plaats in het college.
1.4.
De code is openbaar en door derden te raadplegen.
1.5.
De leden van het college ontvangen bij hun aantreden een
exemplaar van de code.
2.
Belangenverstrengeling
en aanbesteding.
2.1.
Een lid van het college doet opgave van zijn financiële
belangen in ondernemingen en organisaties waarmee de gemeente zakelijke
betrekkingen onderhoudt. De opgave is openbaar en door derden te raadplegen.
2.2.
Bij privaat-publieke
samenwerkingsrelaties voorkomt het lid van het college (de schijn van)
bevoordeling in strijd met eerlijke concurrentieverhoudingen.
2.3.
Een voormalig lid van het college wordt het eerste jaar na
de beëindiging van zijn ambtstermijn uitgesloten van het tegen beloning
verrichten van werkzaamheden voor de gemeente.
2.4.
Een lid van het college dat familie- of
vriendschapsbetrekkingen heeft met een aanbieder van diensten aan de gemeente
onthoudt zich van deelname aan de besluitvorming over de betreffende opdracht.
2.5.
Een lid van het college neemt van een aanbieder van
diensten aan de gemeente geen faciliteiten of diensten aan die zijn
onafhankelijke positie ten opzichte van de aanbieder kan beďnvloeden.
3.
Nevenfuncties
3.1.
Een lid van het college vervult geen nevenfuncties waarbij
strijdigheid is of kan zijn met het belang van de gemeente.
3.2.
Een lid van het college maakt melding van al zijn
nevenfuncties waarbij tevens wordt aangegeven of de functie wel of niet
bezoldigd is. Deze gegevens worden openbaar gemaakt.
3.3.
Wanneer een lid van het college een nevenfunctie uitoefent
uit hoofde van het ambt (een nevenfunctie q.q.) dient de vergoeding hiervoor
die als beloningselement kan worden aangemerkt teruggestort worden in de gemeentekas.
Een onkostenvergoeding in verband met dergelijke nevenwerkzaamheden hoeft niet
teruggestort te worden, tenzij deze kosten voor rekening van de gemeente komen.
Ook dient de waarde van een eventuele beloning in natura die fiscaal als
inkomen wordt aangemerkt in de gemeentekas te worden gestort.
3.4.
Een lid van het college dat een nevenfunctie wil vervullen
anders dan uit hoofde van het ambt, bespreekt dit voornemen in het college.
Inkomsten uit deze nevenfunctie hoeven niet in de gemeentekas gestort te
worden. Als echter van gemeentefaciliteiten gebruik gemaakt wordt moet een
onkostenvergoeding wel in de gemeentekas gestort worden c.q. moet de
organisatie waarvoor gewerkt worden de kosten van het gebruik aan de gemeente
vergoeden.
3.5.
Bij eenmalige inkomsten c.q. geschenk in natura met een
waarde van meer dan € 45 voor een verleende dienst (bijvoorbeeld een lezing)
waarbij van gemeentelijke faciliteiten gebruik gemaakt is wordt deze aan de
gemeente afgedragen.
4.
Informatie
4.1.
een lid van het college gaat zorgvuldig en correct om met
informatie waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt.
4.2.
Een lid van het college houdt geen informatie achter voor
leden van de raad of andere belanghebbenden, tenzij deze geheim of
vertrouwelijk is en het niet geven van informatie dient plaats te vinden op
grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
4.3.
Een lid van het college maakt niet ten eigen bate of van
zijn persoonlijke betrekkingen gebruik van in de uitoefening van het ambt
verkregen informatie.
5.
Meningsuitingen
5.1.
Een lid van het college formuleert zijn (schriftelijke en
mondelinge) meningsuitingen zorgvuldig, draagt zorg voor een degelijke
feitenonderbouwing en legt daar rekenschap over af.
5.2.
Een lid van het college draagt er zorg voor dat de
toonzetting van de bewering niet geschiedt in persoonlijke grievende
bewoordingen.
5.3.
Naderhand onjuist gebleken worden door het betrokken lid
van het college ruiterlijk toegegeven en publiekelijk gerectificeerd.
6.
Aannemen
van geschenken.
6.1.
Geschenken en giften die een lid van het college uit hoofde
van zijn functie ontvangt, worden gemeld en geregistreerd en zijn eigendom van
de gemeente. Er wordt een gemeentelijke bestemming voor gezocht.
6.2.
Indien een lid van het college geschenken of giften
ontvangt van minder dan € 45 kunnen deze in afwijking van bovenstaande worden
behouden.
6.3.
Geschenken en giften worden niet op het huisadres
ontvangen.
7.
Bestuurlijke
uitgaven
7.1.
Uitgaven worden uitsluitend vergoed als de hoogte en de
functionaliteit ervan kunnen worden aangetoond.
7.2.
Ter bepaling van de functionaliteit van bestuurlijke
uitgaven worden de volgende criteria gehanteerd.
-
Met de uitgave is het belang van de gemeente gediend.
-
De uitgave vloeit voort uit de functie.
8.
Declaraties
8.1.
Een lid van het college declareert geen kosten die reeds op
ander wijze zijn vergoed.
8.2.
Declaraties worden afgewikkeld volgens een daartoe
vastgestelde administratieve procedure.
8.3.
Een declaratie wordt ingediend door middel van een daartoe
vastgesteld formulier. Bij het formulier wordt een betalingsbewijs gevoegd en
op het formulier wordt de functionaliteit van de uitgave vermeld.
8.4.
In geval van twijfel omtrent een declaratie wordt deze
voorgelegd aan de gemeentesecretaris. Bij blijvende twijfel legt deze de zaak
ter beslissing aan het college voor.
9.
Creditcards
Er wordt geen gebruik gemaakt van
een gemeentelijke creditkaart.
10.
Gebruik
van gemeentelijke voorzieningen
10.1.
Gebruik van gemeentelijke eigendommen of voorzieningen voor
privé-doeleinden is niet toegestaan.
10.2.
Leden van het college kunnen op basis van een overeenkomst
ter zake voor zakelijk gebruik een mobiele telefoon in bruikleen ter
beschikking krijgen. Voor privé-gesprekken wordt een forfaitaire vergoeding aan
de gemeente betaald.
10.3.
Als het belang van de gemeente daarmee is gediend kunnen de
leden van het college voor hun dienstreizen gebruik maken van het raamcontract
met het taxibedrijf. Indien dit qua tijdsbeslag in redelijke verhouding staat
tot autovervoer, wordt gebruik gemaakt van het openbaar vervoer.
11.
Reizen
buitenland
11.1.
Een lid van het college dat het voornemen heeft een
buitenlandse reis te maken, heeft toestemming nodig van het college.
11.2.
Een lid van het college dat het voornemen van een reis
meldt, verschaft informatie over het doel van de reis, de bijbehorende
beleidsoverwegingen en de samenstelling van het gezelschap.
11.3.
Uitnodigingen voor reizen, werkbezoeken en dergelijke op
kosten van derden worden altijd besproken in het college en onder meer getoetst
op het risico van belangenverstrengeling. Het gemeentelijk belang van de reis
is doorslaggevend voor de besluitvorming.
11.4.
Het ten laste van de gemeente meereizen van de partner van
een lid van het college is uitsluitend toegestaan wanneer dit gebeurt op
uitnodiging van de ontvangende partij en het belang van de gemeente daarmee
gediend is. Het meereizen van de partner wordt bij de besluitvorming van het
college betrokken.
11.5.
Het anderszins meereizen van derden op de koste van de
gemeente is niet toegestaan. Het meereizen van derden op eigen kosten is
toegestaan en wordt in dat geval bij de besluitvorming van het college betrokken.
11.6.
Het verlengen van een buitenlandse dienstreis voor
privé-doeleinden is toegestaan. De extra reis en verblijfkosten komen volledig
voor rekening van het collegelid.
11.7.
De in verband met de buitenlandse dienstreis gedane
functionele uitgaven worden vergoed voor zover zij redelijk en verantwoord
worden geacht.
12.
Overgangs-
en slotbepaling
Het college kan ter uitvoering
van deze gedragscode nadere regels stellen. Totdat en voor zover ten aanzien
van het daarin gestelde nadere regels worden gesteld blijven de Nadere regels
2001 Algemene afspraken met betrekking tot declaraties burgemeester en
wethouders, vastgesteld op door het college op 2 januari 2001 van kracht.