In dit memo wordt ingegaan op de
consequenties van de stelselwijziging met betrekking tot activering van
economische investeringen.
De stelselwijziging betreft de
wijziging van de comptabiliteitsvoorschriften (BBV) per 1 januari 2004. Het BBV
geeft op een aantal onderdelen strengere voorschriften dan bij de “oude”
comptabiliteitsvoorschriften. Dit geldt zeker op het vlak van gemeentelijke
investeringen. In het vervolg moeten
alle economische investeringen geactiveerd moeten worden. Saldering met
een reserve mag dus niet meer. Vandaar bijvoorbeeld de afboeking van de
Phoenixgarage, die in het boekjaar 2003 nog wel mag plaatsvinden maar vanaf
boekjaar 2004 niet meer.
Waar dus tot voor kort investeringen
gesaldeerd mochten worden met een reserve mag dat tegenwoordig niet meer. En
conform gemeentelijk beleid wordt aan investeringen rente toegerekend. Met
ingang van 2005 is dat voor nieuwe investeringen die gedekt (dus niet
gesaldeerd) worden uit een reserve vastgesteld op een percentage van 5,5%.
In de regelgeving wordt onderscheid
gemaakt naar investeringen in de openbare ruimte[1]
en investeringen met economisch nut. Met investeringen in de openbare ruimte
(wegen, bruggen, openbaar groen, pleinen, etc) kunnen geen middelen gegenereerd
worden. Investeringen in het rioolstelsel vallen daardoor onder het begrip economische investeringen.
Investeringen met economisch nut
zijn alle overige investeringen, en altijd die investeringen die opbrengsten
kunnen genereren (o.a. tolwegen, parkeermeters, betaalde parkeerplaatsen, alle
gebouwen waaronder een stadhuis).
Op de investeringen in de openbare
ruimte mogen wel reserves in mindering gebracht worden. Op die van economisch
nut niet. Activeren is bij investeringen met economisch nut altijd verplicht.
Het achterliggend idee voor de investeringen in de openbare ruimte is dat
boekwaarde weinig informatie oplevert, omdat deze investeringen immers niet
verkoopbaar zijn. Het is ook de lijn van het rijk dat voor zover deze
investeringen geactiveerd worden dit voor een zo kort mogelijke termijn
gebeurt, in deze lijn past ook dat reserves in mindering worden mogen gebracht
en resultaat afhankelijk op mag worden afgeschreven.
Dat ligt anders voor de investeringen
met economisch nut. Hiervoor geldt dat deze moeten worden geactiveerd,
en er vervolgens eenduidig op moet worden afgeschreven. (Enige uitzondering
daarvoor zijn investeringen in kunstvoorwerpen van cultuurhistorische waarde).
Afschrijven moet dus op een systematische manier, reserves worden niet
afgeboekt, en resultaatafhankelijk afschrijven is ook verboden. Achterliggend
idee hiervoor is, dat de begroting, meerjarenbegroting en de jaarstukken gelet
op hun functie een zo goed mogelijk beeld bieden in de financiële positie en de
ontwikkelingen daarin over de jaren heen. Extra afschrijven op deze activa is
alleen toegestaan als sprake is van duurzame waardevermindering of als het
actief eerder buiten gebruik worden gesteld.
Rentegevolgen van de systeemwijziging.
Als (zoals bij het Hoogovenspand) de
reserves niet in mindering gebracht kunnen worden op de boekwaarde leidt dat
dus tot een hogere rentelast voor dit investeringsproject.
Een reserve mag wél gebruikt worden
ter compensatie van de afschrijvingen op de investering.
Over de
boekwaarde van de “onrendabele top” wordt – ten opzichte van de situatie
voordien -extra rente toegerekend met percentages zoals bepaald door het
college in de nota nominale ontwikkelingen. Dit is echter een communicerend vat
met het treasuryhoofdstuk[2],
en met het treasuryresultaat, er wordt meer rente omgeslagen waardoor een
voordeel ontstaat op het treasuryresultaat.
Hoe sluizen we dit voordeel weer terug? Daar zijn meer oplossingen in
denkbaar:
1.
door een bijdrage vanuit het treasuryhoofdstuk aan de
exploitatie van het betreffende project
2.
of door bij de renteomslagtoerekening het onrendabele deel
buiten beschouwing te laten (en hiervoor rentepercentage 0% te hanteren)
3.
of door op de betreffende reserves voor de onrendabele top
het renteomslagpercentage bij te schrijven, en via resultaatsbestemming de
rente ten gunste te laten komen van de exploitatie van het project.
Oplossing 2 is de meest praktische oplossing, die ook nog in lijn ligt met een
eerdere oplossing zoals die gekozen is voor ICT investeringen. Voorgesteld
wordt om deze lijn formeel te maken middels een collegebesluit.
S&C,
15 april 2004.
[1] De investeringen in de openbare ruimte moeten wel maatschappelijk nut hebben
[2] In
het treasuryhoofdstuk worden verantwoord alle financieringslasten en
-opbrengsten die de gemeente maakt voor de financiering van de gewone dienst;
de investeringen met langlopende geldleningen, door derden bij de gemeente
opgenomen/ belegde gelden in rekening-courant. De rentelasten worden via het
omslagstelsel toegerekend naar de subfunbcties van de gewone dienst.