- een onderzoek naar de
legesverordening
Centrale
Staf,
Strategie&Control,
RB
3
november 2004.
INHOUDSOPGAVE
1. Doelstelling en opzet van het onderzoek
2. Delftse kostentoerekeningssytematiek
3. Productiviteit en productieve uren
Productieve uren: een vergelijking met het rijk
4. Kostprijsberekening producten Burgerzaken
6. Leges Bouw en Woningtoezicht
7. Leges Toezicht Openbare Ruimte
1. Doelstelling en opzet van
het onderzoek
De doelstelling van deze nota en het daarvoor
verrichte onderzoek is om voor organisatie en bestuur transparant te maken hoe
de kostenstructuur voor de verschillende producten (cq productgroepen) is
opgezet en welke opbrengsten daar tegenover staan. Hiervoor wordt nader ingegaan
op begrippen als productiviteit en productieve uren en wordt de opbouw van de
kostprijs van een product uiteengezet.
Nevendoelstelling van het verrichte onderzoek is om
inzicht te verkrijgen waar de leges nog niet kostendekkend zijn. Eén van de onderdelen
van gemeentebrede bezuinigingsoperatie 2005-2008 ad €7 miljoen is immers de
taakstelling voor het kostendekkend maken van gemeentelijke leges. In de
programmabegroting 2005-2008 is daartoe onderstaande passage over de
bezuinigingstaakstelling voor het programma Dienstverlening opgenomen.
Bedragen *
€ 1.000
Dienstverlening |
2005 |
2006 |
2007 |
2008 |
Kostendekkendheid leges en
tarieven |
50 |
100 |
200 |
200 |
“Voor veel gemeentelijke producten en diensten geldt
dat aan gebruikers niet de volledige kostprijs berekend wordt. In een aantal
gevallen zijn deze producten gebonden aan een maximumtarief dat bepaald is door
het Rijk. Dat beperkt de wens om kostendekkende tarieven te kunnen realiseren.
Momenteel wordt onderzocht of voor de overige producten en diensten uit de
legesverordening, zoals bijvoorbeeld de verstrekking van bouwvergunningen,
verhoging van de tarieven tot het niveau van de kostprijs mogelijk is.”
De tariefmaximering door het rijk vormt een
belemmerende factor om tot een volledige kostendekkendheid van de leges te
komen. In het vervolg van deze rapportage zal dit nader worden toegelicht.
Om een invulling te geven aan de doelstelling
(transparantie kostenstructuur, inzicht in kostendekkendheid) zijn in eerste
instantie de producten uit de legesverordening bekeken. Deze producten worden
vooral voortgebracht door het cluster publiekszaken. Het gaat hierbij met name
om de producten van drie vakteams: Burgerzaken, Bouw- en Woningtoezicht en
Toezicht Openbare Ruimte (TOR). Per vakteam is een analyse gemaakt van de baten
en lasten en is gekeken welke tarieven niet kostendekkend zijn.
Binnen de legesverordening is dan nog sprake van een
restcategorie aan leges, waar verschillende vakteams in de Delftse organisatie
bij betrokken zijn.
Naast de in deze nota onderzochte leges, bestaan er
binnen de gemeente nog meer producten en diensten waar leges/tarieven over
worden geheven. Een voorbeeld hiervan zijn de begrafenisrechten waarvoor een
afzonderlijk raadvoorstel is opgesteld eveneens ter behandeling door de
commissie en gemeenteraad in november.
De commissie Middelen en Bestuur heeft op 19 oktober
2004 ingestemd om de accountant een opdracht te verstrekken om onderzoek te
doen naar de Delftse kostentoerekeningssystematiek. Daarbij wordt een
vergelijking van de systematiek bij overige gemeenten meegenomen.
Tenslotte
zal via een technisch overleg met enkele raadsleden in november van dit jaar
nog een bespreking plaatsvinden over de werkwijze waarop kosten worden toegerekend en welke relatie er is tussen
productiviteit en kostprijzen.
Gemeentelijke leges staan de laatste jaren
nadrukkelijk in de publieke belangstelling. Tussen gemeenten blijken grote
verschillen te bestaan in het gehanteerde legesniveau. Dit heeft ertoe geleid
dat enkele onderzoeken zijn verricht naar de achtergronden en mogelijke
verklaringen van deze verschillen (o.a. Deloitte,2004; VNG,2003). Twee
belangrijke bevindingen van deze onderzoeken zijn dat transparantie in
legesopbouw geen gemeengoed is voor gemeentelijke organisaties, en dat de wijze
waarop gemeenten de hoogte van de leges bepalen sterk uiteen loopt. Het is dan
ook op voorhand moeilijk om de leges van verschillende gemeenten te
vergelijken. Op lokaal niveau spelen bij de besluitvorming over de mogelijke
tariefsstijgingen uiteraard niet alleen het principe van kostendekkendheid,
maar ook marktconformiteit (vergelijkbaarheid met andere gemeentes) en
maatschappelijk draagvlak een belangrijke rol.
Kostenoriëntatie
en kostendekkendheid
Uit de landelijke onderzoeken blijkt dat een groot
deel van de onderzoeksgemeenten bij het vaststellen van de leges slechts in
beperkte mate kostengeoriënteerd zijn op het individuele productniveau.
Tariefstelling vindt doorgaans plaats op het niveau van de productgroep of
organisatie-eenheid. Hierbij vindt expliciet of impliciet kruissubsidiëring
tussen gemeentelijke producten plaats: het rijbewijs versus het paspoort of de
vergunning voor een dakkapel versus de vergunning voor een woningbouwcomplex.
Het wettelijk kader biedt ruimte voor dergelijke vormen van kruissubsidiëring.
De regel is dat kostendekkendheid op het niveau van de legesverordening in
plaats van op het individuele product wordt geïnterpreteerd.
Als gevolg van de beperkte kostenoriëntatie op
productniveau, kan de relatie tussen kosten en het tariefniveau voor de
gemeentelijke producten niet altijd één op één gelegd worden. Hiermee is echter
niet gezegd dat er geen relatie bestaat tussen het kostenniveau van een
gemeente en de gehanteerde tariefstelling. Alleen op het niveau van het individuele
product is deze relatie niet of vaak moeilijk te leggen.
Onderbouwing van de tarieven
De verschillende onderzoeken onderschreven dat
binnen gemeenten niet altijd transparant en expliciet wordt vastgelegd op basis
van welke overwegingen tarieven tot stand komen. Oordeelsvorming over (de
redelijkheid van) het niveau van tarieven dient in de eerste plaats binnen de
gemeenten (gemeenteraden) zelf plaats te vinden, waarbij inzicht in
tariefstelling een aandachtspunt is. Maximale kostendekkendheid fungeert
hierbij slechts als kader ter bescherming van de burger om te hoge
tariefstelling te voorkomen. Dit relativeert de verschillen in tarieven als
maatschappelijk probleem. Met deze opmerkingen verschuift de aandacht meer naar
de wijze waarop gemeenten binnen hun autonomie rekenschap afleggen aan de
burger over de prijsstelling. In die relatie ligt de verantwoordelijkheid
besloten om tekst en uitleg te geven over tariefstelling in relatie tot het
niveau van dienstverlening, organisatie en kostentoerekening. Centrale
richtlijnen en handreiking kunnen hierbij ondersteunend en stimulerend zijn.
Een voorbeeld hiervan is de invoering van artikel 212 van de gemeentewet. De
naleving van dit artikel betekent dat gemeenten meer inzicht dienen te geven in
de opbouw van tarieven.
In deze notitie wordt verder ingegaan op de
structuur van kosten/opbrengsten en de kostendekkendheid van tarieven. In
hoofdstuk 2 zal aandacht worden besteed aan de Delftse situatie in het
algemeen. Hier zal worden ingezoomd op een aantal zaken die van belang zijn in
het kader van het onderzoek, zoals de opbouw van het uurtarief en de
overheadkosten. In hoofdstuk 3 zullen de begrippen productiviteit en
productieve uren worden beschreven. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens de
kostprijsberekening geïllustreerd. In de hoofdstukken 5, 6 en 7 zullen
achtereenvolgens de resultaten worden weergegeven van onderzoek naar de leges
en tarieven bij de vakteams Burgerzaken, Bouw en Woningtoezicht en Toezicht
Openbare Ruimte (TOR) van Publiekszaken. In hoofdstuk 8 zal de Delftse
legesverordening worden toegelicht. In hoofdstuk 9 zullen tenslotte de
conclusies en aanbevelingen worden aangegeven.
2. Delftse
kostentoerekeningssytematiek
Kostentoerekening
In Delft wordt voor het vaststellen van kosten van
een product (dan wel een productgroep) uitgegaan van het vakteamtarief per uur
vermenigvuldigd met de benodigde tijd om een product voort te brengen, c.q. een
dienst te leveren.
Het vakteamtarief bestaat uit de gemiddelde
salariskosten en de overheadkosten. Ter illustratie wordt hieronder de opbouw van het tarief van een
vakteam getoond, zoals dat aan de hand van de begrotingscijfers wordt berekend.
De overheadkosten bestaan in eerste aanleg
uit de kosten die een vakteam krijgt doorbelast vanuit het cluster Facilitair.
De bestuurlijke overhead (de kosten van raad, college, en van de bij de
Centrale Staf ondergebrachte Bestuursondersteuning) wordt niet toegerekend aan
de producten. De door facilitair door te berekenen kosten worden berekend door
de werknemergebonden (C uit het voorbeeld hierboven) kosten te vermenigvuldigen
met het aantal werknemers en de werkplekgebonden (B uit het voorbeeld
hierboven) kosten te vermenigvuldigen met het aantal werkplekken. Hieronder
vallen onder andere alle kosten met betrekking tot huisvesting, informatie en
communicatiemiddelen, verstrekking van overige faciliteiten, personeelszaken,
financiën en communicatie.
Eén en ander komt overeen met de regelgeving
hieromtrent, zoals die is samengevat in kostprijsberekeningen van de VNG.
Hieronder wordt dit weergegeven.
Welke kosten mogen worden meegerekend?
Artikel 229b van de Gemeentewet stelt, dat in
verordeningen op grond waarvan rechten worden geheven, de tarieven op zodanige
wijze worden vastgesteld, dat de geraamde baten de geraamde lasten ter zake niet te bovengaan. De
kosten (lasten) die rechtstreeks met de dienstverlening samenhangen (directe
kosten) en de kosten waarvoor dit niet geldt, maar wel in enig verband staan
met die dienstverlening (indirecte kosten, overhead) mogen worden meegenomen in
het tarief. Hieronder volgt een opsomming van deze kosten. Daarnaast is ook
opgenomen welke kosten expliciet niet mogen worden meegerekend.
|
Directe kosten |
a. b. c. |
Directe
loonkosten; Directe
kapitaallasten (afschrijving op historische kostprijs); Directe
materiële kosten, waaronder mede kan worden gerekend: o
kosten van vooroverleg; o
kosten van extern advies; o
publicatiekosten; o
materiële kosten ter zake van het opstellen van beschikkingen; o
kosten van een eerste controle na vergunningverlening; o
lasten van periodiek onderhoud; o
dotatie aan een voorziening voor onderhoudskosten; o
dotatie aan een vervangingsreserve of vervangingsfonds onder de
volgende voorwaarden: -
uitsluitend bij voorzieningen waarvan de continuïteit naar huidige
inzichten gewaarborgd moeten blijven en die op grond van gemeentelijk beleid
in belangrijke of overwegende mate gedekt moeten worden uit de opbrengst van
leges, heffingen of prijzen/tarieven -
en bovendien de hoogte van de jaarlijkse storting aantoonbaar zijn
grondslag vindt in de meerjarenramingen of (meerjaren) beheersplannen. -
Met name valt dan te denken aan infrastructurele voorzieningen.
Kosten politie/brandweer bij specifieke dienstverlening. |
|
Indirecte kosten (overhead) |
d. e. f. g. |
Kosten van ondersteuning (secretariaat) en
management ten behoeve van voor de dienstverlening verrichte werkzaamheden; Huisvestingskosten;
kosten salarisadministratie; Overige kosten voor zover in enig verband met de
dienstverlening. |
|
Niet mee te rekenen kosten |
h. i. j. |
Kosten van plan- of
beleidsvoorbereiding; Kosten van periodieke
controle; Kosten van inspraak-, bezwaar- of
beroepprocedures. |
3. Productiviteit en productieve uren
Het
begrip productiviteit
Hieronder
wordt ingegaan op de berekening van de productieve uren per FTE, in casu het
‘bruto-netto-traject’ , Dit is niet hetzelfde als ‘de productiviteit.’ Een dergelijke berekening geeft de
beschikbare werktijd per FTE aan, welke nodig is om op begrotingsbasis
de kosten te verdelen. Het aantal netto productieve uren staat niet
gelijk aan de productiviteit per FTE, want daarvoor moet ook rekening gehouden
worden met efficiency en effectiviteit. Met andere woorden, hoe snel verricht
een medewerker een bepaalde activiteit en hoe doeltreffend is die activiteit.
Het begrip productieve uren per FTE is dus niets anders dan een verdeelsleutel
voor de kosten op begrotingsbasis.
Ook in Delft worden de productieve uren gebruikt om
kosten toe te rekenen aan specifieke producten. Hier zijn ten tijde van NEON
afspraken over vastgelegd in de nota Budgettering en Normering.
In
de nota Budgettering en Normering wordt onderscheid gemaakt in een aantal
functiecategorieën, waarbij elke categorie een eigen bruto-nettoberekening
kent.
Voor
weergave in dit hoofdstuk worden de gegevens van de categorie “kantoorpersoneel
normale omstandigheden” gehanteerd. Deze gegevens worden vergeleken met de
berekening van de productieve uren bij de Rijksoverheid, zoals weergegeven in
de Handleiding overheidstarieven 2004.
|
Delft |
|
Rijksoverheid |
|
Bruto
uren |
1874 |
|
1879,2 |
|
Feestdagen |
50 |
|
50,4 |
|
Omvang
aanstelling |
1824 |
100% |
1828.8 |
100% |
|
|
|
|
|
Verlofuren
basis |
170 |
12,8% |
165.6 |
9,3% |
Verlofuren
overig (CAR, UR en NUR) |
63 |
|
3.7 |
|
Ziekte-uren |
100 |
5,5% |
128 |
7, 0% |
|
|
|
|
|
Aantal
uren aanwezig |
1491 |
81,7% |
1531.5 |
83,7% |
Aantal
uren aanwezig |
1491 |
100% |
1531.5 |
100% |
Niet
productieve aanwezige uren (overleg,
persoonlijke verzorging) |
180 |
12% |
183.5 |
12% |
|
|
|
|
|
Netto
beschikbare werktijd voor productie |
1312 |
88% |
1348 |
88% |
In de berekening van productieve uren zijn tussen
Delft en het Rijk een aantal kleine verschillen waar te nemen, die het gevolg
zijn van keuzes voor bijvoorbeeld de specifieke tijdspanne waarover bepaalde
gemiddelden zijn berekend. Een groot verschil treedt echter op bij verlofuren.
In Delft wordt voor het totaal aan verlofuren de som
genomen van alle verlofmogelijkheden die de CAR/UR/NUR biedt en waar een
ambtenaar in de praktijk dus ook gebruik van maakt. Naast het basisverlof gaat
het dan onder andere om calamiteitenverlof, buitengewoon verlof, zorgverlof
etc.
De
verlofuren bij het Rijk bestaan uit het basisverlof en een gemiddeld
leeftijdsgebonden verlof. Ook het Rijk kent daarnaast nog andere
verlofregelingen, maar in de normering is daar geen rekening mee gehouden. Als
dat wel zou gebeuren, zal het verschil met het werkelijk aantal verlofuren
(overig) in Delft nagenoeg verdwijnen. Uitgedrukt in netto beschikbare werktijd
voor productie komt Delft dan waarschijnlijk zo’n 20 uur hoger uit dan het
Rijk.
4. Kostprijsberekening producten Burgerzaken
Hiervoor is in algemene lijnen duidelijk gemaakt hoe
het uurtarief van een vakteam is opgebouwd. In dit hoofdstuk zal een en ander
verder uitgewerkt worden tot op het niveau van de kosten van een individueel
aan de burger te leveren product. Om de totale kosten per product te berekenen
is uitgegaan van een berekeningswijze waarbij de benodigde tijd per product
wordt vermenigvuldigd met het vakteamtarief. Daarnaast zijn eventuele overige
kosten, als inkoop van goederen of af te dragen rijksleges natuurlijk ook
meegenomen bij de berekening van de totale kosten per product. Hoe tot het
hierboven genoemde tarief wordt gekomen, is uiteengezet in onderstaande tabel.
Omdat de producten van Burgerzaken voornamelijk worden voortgebracht door het
vakteam Publieksbalie, zijn de tarieven van beide vakteams uitgewerkt.
Onder overige goederen en diensten valt bij Burgerzaken
onder andere het onderhoud van het GBA.
De regel Directe uren heeft betrekking op de uren
die direct aan producten zijn toe te schrijven en waaraan de totale kosten van
het vakteam worden toegerekend. Het werkelijke aantal productieve uren van een
vakteam (zoals omschreven in de nota Planning en Normering, aantal Fte * netto
productieve uren per functiecategorie) is hoger, maar de uren van management,
secretariële ondersteuning en bijvoorbeeld applicatiebeheerders of financieel
medewerkers op vakteamniveau worden hierop in mindering gebracht.
Ter illustratie wordt in onderstaande tabel getoond
hoe de totale beschikbare uren worden onderverdeeld in directe en indirecte
uren. Waarbij dus uiteindelijk alle kosten van het vakteam worden toegerekend
aan de directe uren. Als voorbeeld is hier het vakteam Publieksbalie genomen,
omdat daar relatief veel indirecte functies zijn.
Urenverdeling Publieksbalie |
|
|
|
netto beschikbare werktijd voor productie |
46.186 |
|
|
indirecte uren |
9.346 |
Vakteamhoofd |
656 |
Teamleiders |
1.067 |
senior medw. Balie |
1.701 |
financieel
medw. |
1.968 |
secr.
Ondersteuning |
2.312 |
Receptie |
1.776 |
Applicatiebeheerder |
656 |
kwaliteitsmedw. |
911 |
|
|
directe uren |
36.840 |
Uit dit voorbeeld blijkt dat het vakteamtarief wordt
opgebouwd door de totale kosten van het vakteam Publieksbalie (€ 2.7 miljoen)
door het aantal direct productieve uren (36.840), hetgeen leidt tot een
tarief van € 74,75 Als ook de indirect productieve tijd aan de producten wordt
toegerekend ,wordt het vakteam tarief als volgt:
Totale kosten €
2.753.682
Directe en indirecte uren 46.186
Vakteamtarief €
59,62
Vervolgens wordt de kostprijs van een balieproduct
bepaald door het vakteamtarief te vermenigvuldigen met een toegerekende
verwerkingstijd per product. Dit kan bijvoorbeeld worden geïllustreerd aan de
hand van het product X. Voor dit product bedraagt de verwerkingstijd 23
minuten. De kostprijs wordt dan:
Toegerekende verwerkingstijd in uren 23/60 x vakteamtarief per uur € 74,75 = €
28,65.
Een alternatieve berekeningswijze is hierboven reeds
weergegeven. In dat geval wordt ook de indirect productieve uren in de
verwerkingstijd van het product opgenomen. De toegerekende verwerkingstijd van
het product wordt in dat geval 35,8 minuten. In dat geval wordt het lage vakteamtarief
gehanteerd. Nu wordt de kostprijs als volgt berekend:
Toegerekende verwerkingstijd in uren 28,8/60 x
vakteamtarief per uur € 59,62 = € 28,65
Bovenstaand voorbeeld dient slechts om te
illustreren dat vakteamtarieven op zichzelf weinig zeggen, maar dienen om de
totale kosten naar verschillende producten door te berekenen. In Delft is de
systematiek zo gekozen dat er relatief veel indirecte uren ten opzichte van
directe uren zijn, maar zoals hierboven weergegeven maakt dat voor de kostprijs
per product geen verschil. Uitgewerkt voorbeeld is derhalve een weergave van de
administratieve werkelijkheid. Het feitelijke aantal directe en indirecte uren
is afwijkend van deze administratieve werkelijkheid.
In vergelijking tot de situatie bij het Rijk lijkt
de tariefsopbouw binnen de Gemeente Delft in de pas te lopen. Voor aan externe
door te berekenen tarieven hanteert de Rijksoverheid de Handleiding
Overheidstarieven 2004. De overheadkosten zijn bij het Rijk per mensjaar
berekend op € 24.467 (Handleiding Overheidstarieven 2004). Dit is in de zelfde
orde van grote als bij de gemeente Delft, waar de overheadkosten ( in de zin
van werknemer- en werkplekgebonden kosten) voor een full-time medewerker met
een eigen werkplek uitkomen op € 24.554[1].
Het uiteindelijke uurtarief is in grote mate afhankelijk van de
schaalsalarissen, die binnen de gemeente sterk uiteenlopen. Dit geldt ook voor
het Rijk, waar men per salarisschaal een uurtarief heeft vastgesteld.
Voor Delft is dit echter niet werkbaar, omdat
bijvoorbeeld bij het vakteam Burgerzaken ambtenaren in schaal 7, 8 of 9 vaak
voor dezelfde producten werkzaamheden verrichten. Daarnaast speelt ook mee dat
de kosten van ondersteunende functies binnen een vakteam worden opgenomen in
het tarief per direct uur. Indien er gemiddeld hoger of lager ingeschaald
personeel werkzaam is, komt dit tot uitdrukking in een hoger of lager
vakteamtarief. Het is dus noodzakelijk om met een tarief per vakteam te werken.
De producten in de categorie burgerzaken die de
burger afneemt, leggen beslag op de uren van de vakteams Burgerzaken en
Publieksbalie. Daarom is ervoor gekozen om voor deze producten een gewogen
gemiddelde van beide vakteams te hanteren van € 83,72.
Als gekeken wordt naar tarieven, kan een onderscheid
worden gemaakt in 3 soorten. Te weten van rijkswege vastgesteld maximaal
tarief, van rijkswege vastgesteld nul-tarief en door de gemeente zelf te
bepalen tarief zonder maximum.
Het van rijkswege vastgestelde maximale
tarief heeft vooral betrekking op reisdocumenten. Onderzoek wijst uit dat op
deze groep producten ongeveer € 332.000 aan kosten niet wordt gedekt, doordat
niet meer dan het maximale tarief mag worden gevraagd.
Een product waarbij
dit het geval is, is het bijschrijven van een kind in het paspoort van ouders.
Onderstaande regel laat zien dat het maximaal te vragen tarief (van rijkswege
bepaald) € 7,77 is, terwijl er € 35,58 aan kosten voor wordt gemaakt.
Aangezien de kosten en opbrengsten wel worden
meegenomen in de berekening als in het algemeen over de kostendekkendheid wordt
gesproken, kan dit leiden tot te hoge verwachtingen met betrekking tot extra te
genereren opbrengsten door kostendekkende tarieven te vragen. Die mogelijkheid
is er namelijk eenvoudigweg niet.
Met betrekking tot die producten waar de gemeente geen
tarief voor mag berekenen, is een totaal aan kosten van € 840.000 gemoeid. Deze
producten houden verband met allerhande mutaties die verwerkt moeten worden in
de basisadministratie of burgerlijke stand, zoals verhuizingen of
akteverbeteringen. Aangezien er geen opbrengsten tegenover deze kosten staan,
is het kostendekkendheidspercentage 0%.
Voor de laatste categorie producten geldt geen
maximum tarief. Dit betreft bijvoorbeeld de producten rijbewijs en
uittreksel GBA. Voor deze categorie als geheel geldt dat hier voor
€ 18.000 meer dan de kosten wordt gedekt. Voor
enkele specifieke producten is er echter nog ruimte om € 66.000 aan kosten te
dekken middels verhoging van het tarief. De producten waarvoor dit geldt, zijn
vermissing paspoort en rijbewijs (€ 27.000 en € 16.000) en normaal huwelijk /
geregistreerd partnerschap (€ 23.000). Onderstaande tabel geeft dit samengevat
weer:
Uit bovenstaande blijkt dat veel kosten die aan
specifieke producten kunnen worden toegeschreven, niet gedekt kunnen worden
door de opbrengsten op dat product. Dit als gevolg van door het rijk opgelegde
maximale tarieven.
Daarnaast moet rekening gehouden worden met het feit
dat vakteam Burgerzaken en ook andere vakteams niet alleen maar producten en
diensten leveren waar een tarief voor gevraagd mag worden. Veel zaken vallen
gewoonweg onder de gemeentelijke taak, zoals bijvoorbeeld het verwerken van
mutaties in de GBA, en moeten voor de burger kosteloos zijn. Voor het
beoordelen van kostendekkendheid mogen dan ook alleen de kosten worden
opgevoerd waar ook middels leges of tarieven opbrengsten tegenover staan.
Om nog meer inzicht te krijgen in de tarieven, zijn
in onderstaande tabel voor een aantal homogene en dus goed vergelijkbare
producten de tarieven van omliggende en van enkele andere vergelijkbare
gemeenten opgenomen.
De tabel laat zien dat Delft het best te vergelijken
is met de grotere steden en in vergelijking tot de kleinere regiogemeenten
enigszins afwijkende tarieven hanteert. Voor de categorie reisdocumenten geldt
dat Delft net als de meeste andere gemeenten een tarief hanteert dat op of
tegen het door het Rijk opgelegde maximum ligt. Zoals reeds hierboven
beschreven zijn de kosten voor deze categorie producten in Delft hoger dan de
baten. Het is dan ook niet meer dan voor de handliggend om de komende jaren het
door het Rijk opgelegde maximum tarief voor deze producten te blijven hanteren.
Voor zowel de verstrekking van rijbewijzen als de
verstrekking van uittreksels GBA geldt dat volgens de in deze nota gehanteerde
kostentoerekeningssystematiek de producten tegen een meer dan kostendekkend
tarief worden aangeboden. De kosten bedragen respectievelijk € 29,31 en € 6.19.
Daar het tarief voor verstrekking van een rijbewijs relatief erg laag is, maar
toch meer dan kostendekkend, wordt geadviseerd om dit tarief de komende jaren
niet te verhogen en de marge hierop te gebruiken voor de kostendekkend van de
legesverordening als geheel.
Met betrekking tot het tarief voor het verstrekken
van een uittreksel GBA, hanteert Delft, in overeenstemming met sommige andere
gemeenten, de beleidslijn dat een deel van de kosten van het GBA systeem ook
worden doorberekend. Het betreft hier de kosten die samenhangen met individuele
informatieverstrekkingen uit de GBA en expliciet niet de kosten voor het
onderhouden en verwerken van mutaties in de GBA. Ook voor dit tarief wordt
geadviseerd om het de komende jaren niet te verhogen, om niet te veel af te
wijken van andere gemeenten.
Voor de extra werkzaamheden als gevolg van
vermissing van een reisdocument of rijbewijs worden bovenop het normale tarief
extra leges geheven. Deze leges zijn momenteel absoluut niet kostendekkend en
in vergelijking tot andere gemeenten ook relatief laag. Omdat het daarbij ook
nog eens gaat om extra werkzaamheden als gevolg van onzorgvuldig handelen van
een individuele burger, zou het hiervoor geldende tarief zo snel mogelijk
verhoogd moeten worden tot het niveau waarbij alle kosten worden gedekt.
Al met al kan gesteld worden dat het niet haalbaar
is om voor alle producten 100 procent kostendekkendheid te bereiken. Dit als
gevolg van reeds aangehaalde maximum tarieven. De legesverordening als totaal
wordt daardoor ook niet geheel kostendekkend. Om de kostendekkendheid van de
producten met een maximaal of een nul-tarief verder te kunnen verhogen zal ook
de kostenkant nader onderzocht moeten worden. Overigens moet daarbij niet
vergeten worden dat de publieksbalie pas korte tijd volledig draait volgens met
de nota Handen en Voeten gerealiseerde personele en organisatorische versterking.
Bijkomende vraag is of vanuit de behoefte aan kostenbesparingen er ook
ingeleverd moet/mag worden op het thans bereikte service- en kwaliteitsniveau.
6. Leges Bouw en
Woningtoezicht
Ook voor het onderdeel bouw en woningtoezicht is
gekeken naar de kostendekkendheid van de tarieven die geheven worden voor het
verlenen van diensten. Uitgangspunt bij deze analyse is het zorgen voor
kostendekkende tarieven door zowel te kijken naar de batenkant als de
lastenkant.
Als
gekeken wordt naar de batenkant, blijkt dat de tariefstelling is gebaseerd op
de omvang van de door de aanvrager opgegeven bouwsom, waarbij volgens een
staffel een tarief wordt bepaald voor het verlenen van een vergunning[2].
Bij de vergunningverlening is vaak sprake van
maatwerk en een unieke vergunning. Het unieke karakter van een vergunning maakt
het onmogelijk om van te voren nauwkeurig alle kosten aan een specifiek
product toe te rekenen. Een bij Nederlandse gemeenten veel gebruikte
handelswijze om toch tot een acceptabele tariefstelling te komen, is het
matchen van de totale baten en de totale lasten van Bouw- en woningtoezicht in
combinatie met het toetsen van de hoogte van de tarieven middels een benchmark.
Ook voor Delft lijkt deze handelswijze de meest voor
de hand liggende.
De relatie tussen de baten en lasten wordt binnen
dit werkveld van de bouwvergunningen niet in detail weergegeven, er worden geen
kosten aan een individueel product toegeschreven. Om de kostendekkendheid van
de tarieven voor producten van bouw- en woningtoezicht te beoordelen, moeten de
totale baten dus tegenover de totale lasten afgezet worden, voorzover deze
lasten op grond van de wet- en regelgeving uit de legesinkomsten mogen worden
gedekt. Zo komen de kosten voor regulier toezicht, handhaving, inspraak en
rechtsbescherming (bezwaar en beroep) ten laste van de algemene middelen.
Een groot deel van de opbrengsten wordt in de
praktijk gerealiseerd met het verlenen van vergunningen voor enkele grote(re)
bouwprojecten. Deze baten dekken een groot deel van de kosten die gemaakt
worden voor het verlenen van kleine bouwvergunningen en zorgen ervoor dat de
kleinere bouwvergunningen betaalbaar blijven en het tarief van zo’n vergunning
in een redelijke verhouding staat met wat men ervoor krijgt. Als zich echter in
een bepaald jaar minder grote projecten aandienen, valt ook gelijk de
kostendekkendheid een stuk lager uit, want het merendeel van het werk zit in
het verlenen van de kleinere vergunningen en grote projecten worden vaak ook
deels door externen afgehandeld. Het wegvallen van grote projecten betekent dus
vooral minder baten ter dekking van de totale lasten.
Gelijktijdig betekent dit ook, omdat Delft al jaren
letterlijk “tegen zijn grenzen” aan loopt en er geen sprake is van echte stadsuitleg,
dat de Delftse tarieven aan de hoge kant liggen. Er is te weinig structurele
compensatie vanuit grote bouwprojecten.
Benchmark
Zoals hiervoor reeds gemeld, zijn bouwvergunningen
an sich unieke producten welke moeilijk vergelijkbaar zijn. Om toch een
vergelijking te maken tussen tarieven van verschillende gemeenten, wordt in
benchmark-onderzoeken veelal gewerkt met een aantal scenario’s waarvoor per
gemeente wordt gekeken tot welk tarief een bepaald scenario zou leiden volgens
de legesverordening.
Recent heeft de Vereniging Eigen Huis nog onderzoek
gedaan naar de hoogte van de
bouwleges. Delft is hier niet in betrokken, maar ter
vergelijking is aan onderstaande tabel een regel met de uitkomsten voor Delft
toegevoegd.
Vereniging Eigen Huis,
2004, aangepast
Uit bovenstaande tabel is af te leiden dat Delft in
de verschillende scenario’s steeds in de top 3 van duurste gemeenten staat.
Mede vanwege deze constatering is een voorstel in routing om hoofdstuk 5 van de
legesverordening eenmalig grondig te herzien, echter zodanig, dat het
begrotingseffect van 2004 naar 2005 en verder ‘budgettair neutraal’ zal
verlopen: geen tariefverhogingen meer. De tot dusverre gehanteerde ‘dubbele
inflatiecorrectie’, die het gevolg was van jaarlijkse tariefverhoging op de
door prijsstijgingen inflatoire bouwsommen,
laten we volgens dit voorstel in het vervolg achterwege.
Een andere onderzoek, de meest recente versie van de
driejaarlijkse benchmark bouwvergunningen van PWC (2001) geeft aan dat voor
bijna alle onderzochte scenario’s in Delft het hoogste tarief betaald moet
worden van de deelnemende gemeenten. Vanuit meerdere onderzoeken komt dus naar
voren dat de bouwleges in Delft hoger liggen
Het onderzoek heeft zich ook gericht op de leges als
percentage van de kosten die uit de leges gedekt mogen worden
(kostendekkendheid). Voor Delft komt dit in dit onderzoek neer op een
percentage van 103% terwijl het gemiddelde van de deelnemende gemeenten op 118%
ligt.
Dus ondanks de veel hogere dan gemiddelde tarieven
heeft Delft een kostendekkendheidspercentage dat absoluut 15% lager ligt dan
gemiddeld.
Een kostendekkendheidspercentage van 103 % lijkt een
mooi resultaat, PWC stelt in haar rapport dat deze situatie bijna ideaal is,
maar met de wetenschap dat daar zeer hoge tarieven tegenover staan, betekent
dit dat de kosten ook relatief hoog zijn.
Deze hoge kosten in vergelijking tot andere
gemeenten zorgen ervoor dat de sector Bouw en Woningtoezicht in Delft
gevoeliger is voor marktomstandigheden en het achterwege blijven van
vergunningaanvragen voor grote bouwprojecten. Voor 2003 werd met de geraamde
baten slechts 93% van de geraamde lasten gedekt en dit jaar is dat percentage
89%. Echter, door een gering aantal recent ingediende grote bouwaanvragen
(Ikea, VDD-locatie, Zuidpoort veld 9) is het resultaat over 2004 beduidend
gunstiger.
Dit probleem wordt binnen de sector erkend en men is
bezig met een efficiency slag. Hierbij moet gedacht worden aan het ontwikkelen
van medewerkers zodat ze allround kunnen worden ingezet en het beter inrichten
van het werkproces. Dit leidt momenteel al tot een efficiëntere inzet van
personeel. Dit betekent in principe een verlaging van de kosten voor het
verlenen van bouwvergunningen en dus een betere kostendekkendheid. Deze
ontwikkeling kent echter ook z’n grenzen doordat ten eerste om reden van
integriteit (ook van hogerhand: MinVROM) wordt geëist dat er functiescheiding
is tussen vergunningverlening enerzijds en toezicht en handhaving anderzijds en
ten tweede deze functies ook verschillende competenties vergen.
De
tijd die personeel nu niet meer besteedt aan vergunningverlening en ‘over’ is,
wordt echter ingezet voor het bereiken van een hoger niveau van controle
tijdens de bouw. Op dit gebied is voor Delft nog een aanzienlijke verbetering mogelijk
in vergelijking tot het door het rijk gewenste niveau. Efficiencyverbeteringen
leiden bij de sector Bouw en Woningtoezicht dan niet tot een besparing voor de
organisatie, maar uiten zich middels een betere kwaliteit van het product Bouw
en Woningtoezicht.
In de praktijk blijkt bij
vakteam BWT behoefte te bestaan aan versterking van de personele capaciteit ten
behoeve van de controle tijdens de bouw en ten behoeve van de nazorg. Op dit
gebied is voor Delft namelijk nog een aanzienlijke verbetering mogelijk in
vergelijking tot het door het rijk gewenste niveau.
Deze capaciteit zou vrij
gespeeld kunnen worden uit bovengenoemde efficiencyverbeteringen. Dit leidt tot
een betere kwaliteit van het product Bouw en Woningtoezicht. Daarnaast kunnen
opbrengsten uit grote projecten deels voor deze activiteiten gereserveerd
worden. Hier wordt binnenkort een afzonderlijk voorstel voor uitgebracht.
Ten vervolge op dit
onderzoek naar de legesverordening zal het vakteam BWT in 2005 de
normeringsystematiek van benodigde uren in relatie tot de verschillende soorten
van vergunningen verder uitwerken.
7. Leges Toezicht Openbare
Ruimte
Binnen
de sector Toezicht Openbare Ruimte houdt het vakteam Vergunningen &
Ontheffingen (V&O) zich bezig met het verlenen van vergunningen,
ontheffingen en het ontvangen van meldingen. Daarnaast heeft zij een
belangrijke adviesrol naar de burger toe. Alleen met het verlenen van
vergunningen en ontheffingen worden daadwerkelijk baten gegenereerd. Het is
niet meer dan logisch dat met deze baten ook de kosten voor advies aan de
burger gedekt moeten worden. Alleen de producten waar de burger direct voor
betaalt en die zijn opgenomen in de legesverordening, zullen hier behandeld
worden, met uitzondering van parkeerproducten waarvoor een apart onderzoek
loopt. De producten zijn onder te verdelen in APV, Exploitatie/Drank en Horeca,
en Openbaar gemeente Water.
Op
een zelfde wijze als bij het vakteam Burgerzaken is naar de verschillende
producten gekeken om de kostendekkendheid te bepalen. De voorhanden zijnde
gegevens zullen in de toekomst verder verfijnd worden (zo zal per jaar
nauwkeuriger de bewerkingstijd bepaald kunnen worden en het normaal aantal te
verstrekken producten). Vooralsnog zal daarom hier op het niveau van
productgroep worden gekeken naar de kostendekkendheid.
Enkele
algemene zaken die van invloed zijn op de kostprijsberekening zijn de volgende.
· Een aantal producten, zoals bijvoorbeeld vergunningen
evenementen, is niet eenduidig qua ambtelijk inzet (grote evenementen vergen
meer aandacht dan kleine.
· Als gevolg van een nieuw
evenementen terrein zullen er in de toekomst meer evenementen plaatsvinden (10
grote /10 middel groot / 15 kleine)
· In bepaalde gevallen vindt
Leges kwijtschelding door het bestuur plaats
· Door stringentere handhaving
zullen waarschijnlijk meer vergunningaanvragen worden gedaan
· De kosten van handhaving
moeten waar mogelijk ook aan de specifieke producten worden toegerekend.
Per
productgroep wordt in onderstaande tabel aangegeven in welke orde van grootte
de kosten en opbrengsten liggen.
In deze categorie vallen onder andere vergunningen
en ontheffingen voor het plaatsen van obstakels op de weg en het houden van
collectes en loterijen. Zoals al eerder vermeld, worden de meldingen achterwege
gelaten en gaat het alleen om vergunningen en ontheffingen.
De producten die onder deze categorie vallen, hebben
allemaal betrekking op vergunningen voor het horecabedrijf. Het betreft
verschillende soorten vergunningen, waarbij differentiatie bestaat tussen soort
terras en openingstijden.
Voor het gebruik van kades voor laden en lossen etc.
wordt precario in rekening gebracht. Er wordt daarnaast echter ook tijd besteed
aan het verlenen van een ontheffing om gebruik te maken van de kade en het
water. Hiervoor wordt geen tarief in rekening gebracht. De mogelijkheid bestaat
wel om hier leges over te heffen. In totaal zou hiermee zo’n € 22.000 worden
ontvangen.
Vergelijkbaarheid met andere gemeentes
Tussen gemeenten bestaan grote verschillen in lokale
omstandigheden en de inhoud van geldende regelgeving zoals die in de verschillende
verordeningen is vastgelegd. Dit brengt met zich mee dat elke gemeente weer met
andere zaken rekening houdt bij het beoordelen van aanvragen tot vergunningen
of ontheffingen en zullen er weinig homogene producten zijn die met elkaar te
vergelijken zijn. Het wordt dan ook voor het werkveld van de APV weinig zinvol
geacht om de leges voor bepaalde producten te vergelijken met die in andere
gemeente. Het uitgangspunt moet in dit geval de eigen kostprijs zijn.
De leges en tarieven die een burger voor een
bepaalde dienst of product moet betalen, staan vermeld in de legesverordening
die jaarlijks door de raad wordt vastgesteld.De tarieventabel is opgedeeld in
18 hoofdstukken, waarvan een tweetal is vervallen. De overige hoofdstukken
beslaan globaal de volgende onderwerpen:
o
Met
betrekking tot Burgerzaken gaat het om gegevensverstrekking uit de
gemeentelijke basisadministratie, burgerlijke stand, reisdocumenten en
rijbewijzen.
o
Voor
Bouw- en Woningtoezicht zijn voornamelijk de verschillende bouw- en
sloop-vergunningen van belang.
o
Met
betrekking tot Toezicht Openbare Ruimte gaat het om alle zaken die nader zijn
beschreven in de APV, Drank- en horecaverordening en Wet op de kansspelen.
In principe is het de bedoeling dat in de legesverordening
bij de verschillende categorieën wordt aangegeven wat de mate van
kostendekkendheid is. Dit is in 2003 (in verband met het plaats te vinden
legesonderzoek) voor het laatst gebeurd. In de praktijk bleek het overigens
vaak lastig om nauwkeurig de relatie te leggen tussen bepaalde kosten en
opbrengsten. In het in de inleiding aangehaalde onderzoek is een dergelijke
constatering ook gemaakt, waaruit kan worden opgemaakt dat het zeker niet
alleen in Delft lastig is om kosten aan individuele producten toe te rekenen.
Desalniettemin is het uitgangspunt om per (groep van) product of dienst
duidelijkheid te verschaffen over de kosten en opbrengsten.
Onderstaande
tabel laat de indeling van de legesverordening zien en geeft waar mogelijk aan
wat de bijbehorende begrote kosten en opbrengsten zijn.
KOSTENDEKKENDHEID
LEGESVERORDENING DELFT.
|
|
Totale kosten 2005 |
Totale opbrengsten 2005 voor aanpassing |
Kostendekkingspercentage |
I. |
Burgerzaken |
€ 1.547.000 |
€ 1.268.000 |
82% |
Hoofdstuk 1 |
Algemeen |
|
|
|
o 1.1 |
Beschikkingen, gedrukte stukken, afschriFten en
dergelijke |
|
|
|
o 1.2 |
Administratiekosten |
|
|
|
Hoofdstuk 3 |
Burgerlijke stand |
€ 210.000 |
€ 188.000 |
90% |
o 3.1 |
Huwelijksvoltrekking en partner-schapsregistratie |
|
|
|
o 3.2 |
Annulering |
|
|
|
o 3.3 |
Omzetting van een geregistreerd partnerschap in een
huwelijk of van een huwelijk in een geregistreerd
partnerschap |
|
|
|
o 3.4 |
Bijzonder huis |
|
|
|
o 3.4-3.7 |
Overig |
|
|
|
Hoofdstuk 4 |
Verstrekkingen uit Gemeentelijke Basisadministratie
Persoonsgegevens |
€ 151.000 |
€ 202.000 |
134% |
Hoofdstuk 8 |
Kiezersregister |
|
|
|
Hoofdstuk 10 |
Reisdocumenten |
€ 1025.000 |
€ 726.000 |
71 % |
Hoofdstuk 11 |
Rijbewijzen |
€ 161.000 |
€ 152.000 |
95 % |
II. |
Bouw- en Woningtoezicht |
€ 2.492.000 |
€ 2.211.000 |
89% |
Hoofdstuk 5 |
Bouwvergunningen |
|
|
|
o 5.1 |
Definitieve bouwkosten |
|
|
|
o 5.2 |
Bouwvergunning |
|
|
|
o 5.3 |
Aanlegvergunning |
|
|
|
o 5.4-5.7 |
Vervallen |
|
|
|
o 5.8 |
Vergunning met toepassing van de Wet RO (art. 19
lid 1,2,3,4) |
|
|
|
o 5.9 |
Vrijstelling bestemmingsplan met toepassing van
artikel 19 Wet RO |
|
|
|
o 5.10 |
Artikel 50 en 51 Woningwet |
|
|
|
o 5.11 |
Sloopvergunning |
|
|
|
o 5.12 |
Wijziging bestemmingsplan; nemen
voorbereidingsbesluit |
|
|
|
o 5.13 |
Inzage stukken bestaand bouwwerk |
|
|
|
o 5.14 |
Planschadevergoeding art. 4 Wet RO |
|
|
|
o 5.15 |
Huisnummering |
|
|
|
o 5.16 |
(Spoed)aanvraag vergunning na aanvang uitvoering |
|
|
|
Hoofdstuk 6 |
Milieuvergunningen |
|
|
|
o 6.1-6.3 |
Vervallen |
|
|
|
o 6.4 |
Ontheffing afvalwater niet-inrichtingen |
|
|
|
o 6.5 |
Ontheffing route gevaarlijke stoffen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Hoofdstuk 9 |
Kadaster |
|
|
|
|
|
|
|
|
Hoofdstuk 15 |
Huisvestingswet |
€ 37.000 |
€ 54.000 |
146% |
|
|
|
|
|
III. |
Toezicht openbare ruimte |
€ 95.000 |
€ 74.500 |
78 % |
Hoofdstuk 12 |
Wet op de kansspelen |
€ 9.000 |
€ 10.000 |
111 % |
Hoofdstuk 13 |
Drank- en Horecawet |
€ 17.000 |
€ 17.000 |
100 % |
|
|
|
|
|
Hoofdstuk 18 |
Diversen |
|
|
|
18.1 |
Algemeen |
|
|
|
18.2 |
Carillon |
|
|
|
|
|
|
|
|
18.5 |
Ventvergunning |
€ 1.000 |
€ 500 |
50 % |
18.7 |
Drank- en Horecaverordening 1996 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
18.11 |
Exploitatieverordening Horeca 1998 |
€ 21.000 |
€ 15.000 |
71 % |
18.11.1 |
Exploitatievergunning horecabedrijf |
|
|
|
18.11.2 |
Vergunning terras bij horecabedrijf |
|
|
|
18.11.3 |
Ontheffing sluitingsuur horecabedrijf |
|
|
|
18.12 |
Marktverordening |
€ 12.000 |
€12.000 |
100 % |
18.13 |
Gemeentelijk straatnaamregister |
|
|
|
18.14 |
Snuffelmarkt en dergelijke |
€ 35.000 |
€20.000 |
57 % |
18.15 |
Vergunning kindercentrum |
|
|
|
18.17 |
Overige APV-vergunningen |
|
|
|
18.18 |
Lijkbezorging |
|
|
|
18.19 |
Kabel- en leidingwerkzaamheden |
- |
- |
-- |
18.20 |
Vergunning seksinrichting/escortbedrijf |
- |
- |
- |
IV |
Restcategorie |
|
|
|
Hoofdstuk 2 |
Bestuursstukken |
|
|
|
2.1 |
Financiële stukken |
|
|
|
2.2 |
Abonnement |
|
|
|
Hoofdstuk 7, 14 |
Vervallen |
|
|
|
|
|
|
|
|
Hoofdstuk 16 |
Verkeer en vervoer |
|
|
|
|
|
|
|
|
Hoofdstuk 17 |
Brandweer |
|
|
|
|
|
|
|
|
18.3 |
Wet bescherming persoonsgegevens |
|
|
|
18.4 |
Bodeminformatie |
|
|
|
|
|
|
|
|
18.6 |
Algemene nadeelcompensatie-verordening Delft |
|
|
|
|
|
|
|
|
18.9 |
Verzamelen statistische gegevens |
|
|
|
18.10 |
Gemeentegarantie |
|
|
|
|
|
|
|
|
18.16 |
Naturalisatie
(vervallen per 01-03-03) |
|
|
|
In algemene zin kan gesteld worden dat de
kostendekkendheid van leges en tarieven bepaald moet worden door de
legesopbrengsten op een bepaald product te zetten tegenover de kosten die voor
dat product gemaakt worden. Dit lijkt een duidelijke en eenvoudige situatie,
maar is dat allerminst.
Bij de drie onderzochte vakteams Burgerzaken, Bouw-
en Woningtoezicht, Vergunningen en Ontheffingen wordt verschillend omgegaan met
de gedetailleerdheid van vastlegging. Bij Burgerzaken is dit het verst
doorgevoerd men werkt met een individuele bewerkingstijden per product en past
daarop het vakteamtarief toe. Bij Burgerzaken werkt dit (met ondersteuning van
het BAVAK systeem) perfect en kan vrij nauwkeurig worden bepaald welke kosten
voor een bepaald product worden gemaakt.
Bij Bouw- en Woningtoezicht. Enerzijds ligt een
dergelijk systeem als bij Burgerzaken niet voor de hand. Het is immers
onmogelijk om per soort bouwvergunning aan te geven wat de tijdsbesteding is,
omdat geen enkele vergunning het zelfde is en er steeds weer andere factoren
meespelen. Anderzijds is het soms ook moeilijk om een goede splitsing te maken
tussen kosten die wel en kosten die niet doorberekend mogen worden aan de
vergunningaanvrager. Dit leidt ertoe dat er binnen een bepaalde marge een
gevoelsmatige balans gevonden moet worden, om niet te veel kosten in rekening
te brengen, maar ook niet te weinig.
Voor vakteam Vergunningen en Ontheffingen lijkt de
systematiek van Burgerzaken wel een goede oplossing, maar zal wel eerst
periodiek getoetst moeten worden op de bewerkingstijden. Een kleine afwijking
kan namelijk grote gevolgen hebben.
Zoals uit de tabel in hoofdstuk 8 valt af te leiden,
is op het niveau van productgroepen al een groot aantal leges en tarieven
kostendekkend. Er zijn echter nog
verscheidene leges niet kostendekkend en hiervan wordt voorgesteld om deze in
drie jaar tijd, volgens de taakstelling in de programmabegroting, kostendekkend
te maken.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid om leges te gaan
heffen over alle vergunningen en ontheffingen die worden aangevraagd met
betrekking tot de productgroep openbaar gemeente water.
Een vervolg op het in deze notitie beschreven
onderzoek is in ieder geval het actualiseren en verder verbeteren van de
kwaliteit van de gegevens, zoals onder andere de bewerkingstijden. Daarnaast is
het zeker ook van belang om verder te kijken dan de legesverordening en ook
alle overige tarieven die door de gemeente Delft aan externe partijen worden
berekend, tegen het licht te houden.
Naar
aanleiding van hetgeen in deze notitie is verwoord, wordt u verzocht over de
volgende punten een standpunt in te nemen.
a)
Uitgangspunt
blijft dat alle tarieven kostendekkend dienen te zijn. Dit kan zowel betekenen
dat tarieven voor producten moeten worden verhoogd, maar ook dat ze naar
beneden toe moeten worden bijgesteld.
b)
Binnen
de mogelijkheid om binnen de legesverordening voor minder dan kostendekkende
tarieven compensatie te zoeken in andere tarieven uitgaan van kostendekkendheid
van de productgroepen als geheel.
c)
De
systematiek van kostprijsberekening die in deze nota is beschreven, wordt bij
toekomstige legesverordeningen gehanteerd om inzicht te bieden in de kostprijzen
van specifieke productgroepen. Bij de legesverordening 2005 zal hiermee een
begin worden gemaakt.
d)
Om
dit inzicht te kunnen bieden, is het
noodzakelijk dat de registratie van aantallen en verwerkingstijden per product
nauwkeuriger wordt gemaakt. Dit moet
leiden tot een normeringssystematiek van benodigde uren.
e)
Bij
het vaststellen van de legesverordening 2005 moet de haalbaarheid van de
taakstelling met betrekking tot het kostendekkend maken van leges en tarieven
worden getoetst, zoals opgenomen onder programma dienstverlening in de
Programmabegroting 2005.
[1] Daar past wel de kanttekening bij dat de overhead op rijksniveau bestaat uit huisvestingskosten, automatiseringskosten en overige overhead, welke voornamelijk bestaan uit exploitatiekosten, bureaukosten, reiskosten en opleidingskosten. De Delftse facilitaire overhead bestaat daarnaast nog uit veel andere componenten, zoals p&o, financiën, communicatie en juridische ondersteuning. Dit heeft te maken met de verregaande centralisatie van de middelenfuncties in Delft, terwijl deze in vele andere organisaties onderdeel uitmaken van het primaire proces.
[2] In geval deze aantoonbaar onjuist wordt opgegeven stelt de gemeente zelf de bouwsom vast conform NEN 2631.