Stuk 13 I Delft,
13 januari 2004.
342933
Aan
de gemeenteraad.
Geachte dames en heren,
1.
Inleiding
Het college heeft zich in
haar collegeprogramma 2002 –2006 ten doel gesteld een algemene nadeelcompensatieverordening
te doen vaststellen. Bijgaand treft u het daartoe strekkend besluit aan voor de
Algemene Nadeelcompensatieverordening Delft. Tevens treft u aan het besluit tot
benoeming van een onafhankelijke adviescommissie.
Het gemeentebestuur van Delft is zich ervan bewust dat het
belang van een individuele rechthebbende, in het gedrang kan komen door besluiten of handelingen verricht
door (namens of vanwege) een bestuursorgaan van de gemeente Delft.
Het gaat dan om rechtmatige
besluiten of rechtmatige (feitelijke) handelingen verricht door of namens de
gemeente Delft, door of namens een bestuursorgaan van de gemeente Delft. De
schade die wordt geleden ten gevolge van rechtmatig handelen van de gemeente
zal door de gemeente naar billijkheid worden vergoed, tenminste voor zover niet
op een andere wijze in vergoeding van schade is voorzien.
Met het vaststellen van deze Algemene
Nadeelcompensatieregeling Delft wordt beoogd een regeling in het leven te
roepen op grond waarvan benadeelden voldoende zekerheid wordt verschaft op
welke wijze een verzoek om nadeelcompensatie kan worden ingediend en volgens
welke normen het eventuele nadeel dat niet ten laste van de getroffene behoort
te blijven, zal worden vergoed.
De gemeente beoogt met het vaststellen van deze Algemene
Nadeelcompensatieverordening Delft geen aansprakelijkheden in het leven te
roepen die naar de huidige stand van het recht niet bestaan.
2. De
regeling op hoofdlijnen
De regeling geeft voorschriften inzake de wijze waarop een
verzoek tot het toekennen van een nadeelcompensatie kan worden aangevraagd. Ter
zake van het in behandeling nemen van een verzoek om nadeelcompensatie is leges
verschuldigd. Het legesbedrag bedraagt € 150,- indien door een natuurlijke
persoon een verzoek wordt ingediend, en € 300,-- indien door een ander dan een
natuurlijke persoon een verzoek wordt ingediend. Indien een verzoek wordt
gehonoreerd wordt teruggaaf van 100% van de geheven leges verleend. De verordening
bepaalt verder hoe een dergelijk verzoek wordt behandeld. Kern van dit laatste
is dat de behandeling van het verzoek geschiedt door een onafhankelijke, door
de raad te benoemen commissie van deskundigen. De adviescommissie stelt
onderzoek in naar en brengt
advies uit over de vraag of het nadeel een gevolg is van de
rechtmatige besluiten / handelingen van de gemeente; de omvang van het nadeel;
de vraag of het nadeel redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van
verzoeker behoort te blijven; de vraag of de vergoeding van het nadeel niet of
niet voldoende anderszins is verzekerd; en de hoogte van de door de gemeente te
verstrekken compensatie of vergoeding.
Alvorens een
definitief advies uit te brengen, stelt de commissie eerst een conceptadvies
op. Zowel verzoeker als het college hebben de mogelijkheid bij de commissie op
dit conceptadvies met indiening van een zienswijze te reageren. Met
inachtneming van deze zienswijzen wordt een definitief advies gegeven. Vervolgens
beslist het college op het verzoek tot nadeelcompensatie.
3. Rechtsbescherming
Het besluit van het college op een verzoek tot
nadeelcompensatie is een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing.
4. Samenstelling
van de onafhankelijke adviescommissie:
Wij hebben de leden en plaatsvervangend leden van de
bestaande nadeelcompensatie-commissie Autoluw bereid gevonden, zitting te nemen
in de te vormen onafhankelijke adviescommissie.
Deze commissie zal worden bijgestaan door een onafhankelijk
secretaris.
Bij dit raadsvoorstel is een conceptbesluit gevoegd,
houdende voornoemde personen te benoemen tot voorzitter, respectievelijk lid,
respectievelijk secretaris van de onafhankelijke adviescommissie nadeelcompensatie.
5. Communicatie
Indien u instemt met voorliggend voorstel, zal, naast de
reguliere bekendmaking van de regelgeving, in de Stadskrant een artikel
verschijnen waarin de werking van de verordening zal worden uitgelegd en
toegelicht.
6. Financiën
In principe behoort bij
een raadsvoorstel een financieel dekkingplan. In dit geval zullen de kosten van
de procedure en de kosten die eventueel ontstaan uit de regeling, ten laste van
het betreffende project of anders ten laste van de post onvoorzien komen.
5. Slot
Wij stellen u voor, onder voorbehoud van gunstig advies van
de commissie middelen en bestuur:
I.
Vast te stellen de volgende bijgevoegde
conceptverordening: Algemene Nadeelcompensatieverordening Delft
II.
Vast te stellen dat ingevolge artikel
25 TRW de Algemene Nadeelcompensatie-verordening Delft in werking zal treden
alvorens de in artikel 22, tweede lid, genoemde termijn is verstreken, namelijk
op 1 februari 2004.
III.
In te trekken de nadeelcompensatieverordening Delft 2001, i.e. de nadeelcompensatie
voor de autoluwe binnenstad.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Delft,
H.M.C.M. van
Oorschot ,burgemeester.
H.G.L.M. Camps ,secretaris.
De raad der gemeente Delft,
gelezen het voorstel van het college van 13 januari 2004;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet;
overwegende dat het college
zich in haar collegeprogramma 2002 –2006 ten doel heeft gesteld een algemene
nadeelcompensatieverordening te doen vaststellen;
b e s l u i t :
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29
januari 2004.
,burgemeester,
,griffier.
De raad der
gemeente Delft;
gelezen het
voorstel van het college van 13 januari 2004;
Gelet op het bepaalde in de
artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 149 van de
Gemeentewet,
Overwegende:
-
dat
als gevolg van besluiten of handelingen verricht door (namens of vanwege) een
bestuursorgaan van de gemeente Delft natuurlijke of rechtspersonen in
vergelijking met andere tot diezelfde groep behorende personen onevenredige
schade kunnen ondervinden die redelijkerwijs niet of niet geheel te hunner
laste behoort te blijven;
-
dat
dit mogelijke nadeel niet in alle gevallen op basis van bestaande wettelijke
regelingen voor vergoeding van overheidswege in aanmerking komt;
-
dat
het daarom wenselijk is voorschriften vast te leggen met betrekking tot de
inhoud, indiening en behandeling van verzoeken om vergoeding van schade welke
het gevolg is van besluitvorming door of vanwege de gemeente Delft;
-
dat op
verzoek van belanghebbende(n) hierover een afzonderlijk besluit zal worden
genomen (zuiver schadebesluit);
-
dat
het primaire schadeveroorzakende (kern)besluit en het zuivere schadebesluit afzonderlijke
besluiten zijn die wat betreft hun rechtmatigheid niet van elkaar afhankelijk
zijn.
b e s l u i t :
vast te stellen de navolgende
Algemene Nadeelcompensatieverordening Delft inclusief de toelichting op deze
verordening.
In deze
verordening wordt verstaan onder:
a.
bestuursorgaan:
burgemeester, het college en/of de gemeenteraad van de gemeente Delft;
b.
besluiten
of handelingen: rechtmatige besluiten of rechtmatige (feitelijke) handelingen
verricht door of namens de gemeente Delft, door of namens een bestuursorgaan
van de gemeente Delft;
c.
het
verzoek: een verzoek tot toekenning van nadeelcompensatie als bedoeld in artikel
3;
d.
de
verzoeker: de natuurlijke of rechtspersoon die een verzoek tot
nadeelcompensatie indient als bedoeld in artikel 3;
e.
het
nadeel: de schade die een direct gevolg is van besluiten of handelingen;
f.
nadeelcompensatie:
schadevergoeding voor onevenredige schade als omschreven in artikel 2;
g.
de
adviescommissie: de commissie als bedoeld in artikel 6.
Artikel
2 Het recht op nadeelcompensatie
1.
Het
college kan, op verzoek van degene die nadeel heeft geleden als gevolg van rechtmatige
besluiten of handelingen, welke schade tot gevolg hebben die een of meer natuurlijke
of rechtspersonen in vergelijking met andere tot diezelfde groep behorende personen
onevenredige zwaar treffen, schadevergoeding naar redelijkheid toekennen, voor
zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van verzoeker
behoort te blijven en aan het overige in deze verordening gestelde is voldaan.
2.
Bij de
nadeelcompensatie gaat het om de niet op een specifieke bepaling van een wet in
formele zin berustende schadevergoeding in geld of in natura, door een
bestuursorgaan toegekend of gewaarborgd, zulks ter zake van nadelen die
ontstaan als gevolg van rechtmatig overheidshandelen.
3.
Geen
vergoeding wordt toegekend voor zover een schadeverzoek op grond van een andere
specifieke bepaling van een wet in formele zin in aanmerking komt (o.a. artikel
49 WRO).
4.
Geen
vergoeding wordt toegekend voor schade die moet worden beschouwd als het gevolg
van een normale maatschappelijke ontwikkeling of die behoort tot het normaal
maatschappelijk risico van de verzoeker.
5.
Geen
vergoeding wordt toegekend voor zover de schade moet worden toegerekend aan het
eigen handelen of nalaten van de verzoeker.
6.
Geen
vergoeding wordt toegekend voor zover een vergoeding uit andere hoofde voldoende
is verzekerd.
7.
De
compensatie van het nadeel vindt plaats in geld of, indien dat naar het oordeel
van het college geschikter is, op andere wijze.
Artikel
3 Het verzoek om nadeelcompensatie
1.
Het
college stelt een Aanvraagformulier Nadeelcompensatie vast.
2.
Het
verzoek om nadeelcompensatie dient zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is
schriftelijk bij het college te worden ingediend door middel van indiening van
een volledig ingevuld en ondertekend Aanvraagformulier Nadeelcompensatie.
3.
Voor
het in behandeling nemen van een verzoek om nadeelcompensatie is verzoeker
leges verschuldigd, voor zover de wet dit toelaat, overeenkomstig het bepaalde
in de Legesverordening en de hierbij behorende tabel.
4.
Per
aaneengesloten periode van twaalf maanden kan slechts eenmaal een verzoek om
nadeelcompensatie over één besluit of handeling worden ingediend.
5.
De
verzoeker verstrekt voorts de gegevens en bescheiden die voor het nemen van de
beslissing op zijn verzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de
beschikking kan krijgen.
6.
Het
college bevestigt de ontvangst van het verzoek zo spoedig mogelijk, doch
uiterlijk binnen twee weken na ontvangst daarvan. Bij de ontvangstbevestiging
wordt de verzoeker in kennis gesteld van de te volgen procedure en de termijn
waarbinnen een beslissing zal worden genomen.
7.
Indien
naar het oordeel van het college niet of onvoldoende is voldaan aan het
bepaalde in het tweede, derde en vijfde lid van dit artikel, stelt zij de
verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een termijn van
vier weken na verzending van de brief waarin op het verzuim is gewezen.
Artikel
4 Vereenvoudigde behandeling van
het verzoek
1.
Indien
het verzoek niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 is ingediend of aangevuld
neemt het college het verzoek niet in behandeling.
2.
Het
college wijst het verzoek zonder nader onderzoek af indien het naar zijn
oordeel kennelijk ongegrond is danwel wijst het verzoek zonder nader onderzoek
toe indien het naar zijn oordeel kennelijk gegrond is.
3.
Een
besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen, danwel wegens kennelijke
ongegrondheid af te wijzen of wegens kennelijke gegrondheid toe te wijzen,
wordt aan de verzoeker binnen acht weken na ontvangst van het verzoek danwel
binnen vier weken nadat het verzoek is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde
termijn ongebruikt is verstreken meegedeeld.
4.
Het
college kan de in het vorige lid genoemde termijnen eenmaal met ten hoogste
acht weken verlengen. Het college stelt de verzoeker van een dergelijke
verlenging schriftelijk in kennis.
Artikel
5 De behandeling van het verzoek
1.
Indien
geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 4, wordt de aanvraag
binnen acht weken nadat het verzoek is ontvangen danwel nadat het verzoek is
aangevuld, toegezonden aan de adviescommissie met het verzoek het college van
advies te dienen over de op het verzoek te nemen beslissing.
2.
De
verzoeker wordt over het in behandeling nemen van zijn verzoek in kennis
gesteld. Hierbij wordt de verzoeker geïnformeerd over de samenstelling van de
adviescommissie die over zijn verzoek adviseert.
3.
In
eenvoudige gevallen heeft de adviescommissie het recht om de zaak door één van
de leden van de adviescommissie te doen behandelen en adviseren.
1. De adviescommissie is een vaste commissie,
bestaande uit drie leden, onder wie één voorzitter. Voor elk van de leden,
onder wie de voorzitter, alsmede voor de secretaris wordt een plaatsvervanger
benoemd.
2.
De adviescommissie wordt ingesteld door het college. Haar leden en de
secretaris worden door het college benoemd.
3.
De kosten, verbonden aan de werkzaamheden van de adviescommissie, komen
voor rekening van de gemeente.
4.
Leden van de adviescommissie, alsmede de secretaris kunnen slechts
worden benoemd wanneer van voldoende geschiktheid en onafhankelijkheid is
gebleken.
5.
Leden van de adviescommissie kunnen door het college, ambtshalve of op
verzoek, geheel of gedeeltelijk van hun taak worden ontheven wanneer op grond
van feiten en omstandigheden de onafhankelijkheid als bedoeld in lid 4 van dit
artikel, niet langer is gewaarborgd.
6.
Een verzoek om toepassing van het bepaalde in lid 5 van dit artikel kan
door de verzoeker schriftelijk worden ingediend bij het college, uiterlijk
binnen twee weken na verzending van de kennisgeving als bedoeld in artikel 5,
lid 2. Het verzoek dient door de verzoeker te worden gemotiveerd.
7.
De leden van de adviescommissie, de secretaris en hun plaatsvervangers
zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun uit hoofde van hun
adviescommissiewerkzaamheden ter kennis komt. Een uitzondering hierop vormt het
uitbrengen van het in artikel 9 lid 1 bedoelde rapport, de inhoud van dat
rapport en het uitwisselen van informatie met derden als bedoeld in artikel 7,
lid 4.
Artikel
7 Het onderzoek van de
adviescommissie
1.
De
adviescommissie stelt een onderzoek in naar:
a.
de
vraag of het nadeel een direct gevolg is van besluiten of handelingen;
b.
de
omvang van het nadeel;
c.
de
vraag of het nadeel redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de
verzoeker behoort te blijven, in welk verband tevens wordt onderzocht of de
verzoeker het risico van het nadeel (passief of actief) heeft aanvaard;
d.
de
vraag of de vergoeding van het nadeel niet of niet voldoende anderszins is
verzekerd.
2.
Het
college, alsook verzoeker stelt aan de adviescommissie, al dan niet op verzoek,
de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar
taak.
3.
De
adviescommissie kan een plaatsopneming houden, indien zij dit nodig acht.
4.
De
adviescommissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Hieronder
valt het recht om een externe deskundige in te schakelen voor de beoordeling
van het verzoek.
Artikel
8 Mondelinge toelichting
1.
De
adviescommissie stelt de verzoeker en het college binnen 8 weken na ontvangst
van het verzoek in de gelegenheid tijdens een hoorzitting een mondelinge
toelichting te geven. De adviescommissie verzendt de uitnodiging voor het geven
van een mondelinge toelichting tenminste twee weken voor de datum waarop de
toelichting wordt verlangd.
2.
De
verzoeker en het college mogen zich bij hun mondelinge toelichting laten
vertegenwoordigen en/of bijstaan door een gemachtigde. Meegekomen deskundigen
worden in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven.
3.
Van de
mondelinge toelichtingen wordt door de secretaris een verslag gemaakt. Het verslag
wordt aan de verzoeker en aan het college toegezonden.
Artikel
9 Het advies van de adviescommissie
1.
De
adviescommissie brengt in de vorm van een gemotiveerd rapport aan het college
advies uit over haar bevindingen. Wanneer zij daartoe aanleiding ziet,
adviseert de adviescommissie over de voorstellen voor maatregelen en
voorzieningen, waardoor het nadeel anders dan door een compensatie in geld kan
worden beperkt of ongedaan gemaakt.
2.
Alvorens
de adviescommissie haar definitieve advies aan het college opstelt, maakt zij
een concept-advies. Dit concept-advies wordt uiterlijk binnen twaalf weken na
de mondelinge toelichting als bedoeld in artikel 8 aan de verzoeker en aan het
college gezonden.
3.
De in
het tweede lid genoemde termijn kan eenmaal met ten hoogste zes weken worden
verlengd. De adviescommissie deelt verzoeker en het college schriftelijk en
gemotiveerd mee waarom de termijn wordt verlengd.
4.
De
verzoeker en het college maken hun eventuele zienswijzen bij het concept-advies
binnen zes weken na de datum van verzending daarvan schriftelijk aan de
adviescommissie bekend.
5.
De
adviescommissie zendt haar definitieve advies met verwerking van de zienswijzen
binnen zes weken na het verstrijken van de in het vorige lid genoemde termijn
toe aan de verzoeker en aan het college. Zij zendt dit advies samen met het
verslag van de hoorzitting en de ingebrachte zienswijzen toe aan de verzoeker
en het college.
6.
In
haar advies geeft de adviescommissie de uitkomst weer van het onderzoek als bedoeld
in artikel 7 lid 1. Tevens geeft de adviescommissie advies over de hoogte en de
vorm van de toe te kennen nadeelcompensatie.
7.
In
eenvoudige gevallen kan de adviescommissie met gezamenlijk goedvinden van partijen
bepalen dat zij, in afwijking van de in deze verordening beschreven procedure,
een verkorte behandeling zal toepassen.
Artikel
10 Overige vergoedingen
1.
Indien de nadeelcompensatie niet in geld maar op andere wijze wordt
toegekend, mag de waarde van de compensatie niet hoger zijn dan het bedrag in
geld waarop de verzoeker aanspraak zou kunnen maken.
2.
Indien het college besluit tot het toekennen van nadeelcompensatie kan
zij, gehoord de adviescommissie, aan de verzoeker die daarom tijdig heeft
verzocht een bijdrage toekennen voor de door hem gemaakte deskundigenkosten,
voor zover het inschakelen van deskundige bijstand redelijkerwijs noodzakelijk
was en voor zover de gemaakte kosten redelijk zijn.
Artikel
11 De beslissing op het verzoek
1.
Het
college beslist op het verzoek om nadeelcompensatie binnen zes weken nadat de
adviescommissie het definitieve advies aan het college heeft toegezonden.
2.
Het
besluit dient te worden gemotiveerd. Indien het college het advies van de adviescommissie
volgt, kan ter motivering van het besluit worden volstaan met een verwijzing
naar dit advies. Indien de beslissing afwijkt van het advies dienen de redenen
voor die afwijking in de motivering te worden vermeld.
3.
Het
gemotiveerde besluit wordt onverwijld aan de verzoeker toegezonden.
4.
Het
college kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal verlengen met ten
hoogste zes weken. Het college deelt dit schriftelijk en gemotiveerd mee aan de
verzoeker.
Indien te strikte toepassing van deze
verordening leidt tot een beslissing die onmiskenbaar en in ernstige mate als
onredelijk moet worden aangemerkt, kan het college, de adviescommissie gehoord,
in uitzonderlijke gevallen van de bepalingen van deze verordening afwijken.
Artikel
13 Inwerkingtreding
1.
Deze verordening treedt in
werking op 1 februari 2004.
2.
Op deze datum wordt ingetrokken de Nadeelcompensatieverordening gemeente
Delft 2001.
Artikel
14 Overgangs- en slotbepalingen
1.
Op
schadeverzoeken ingediend voordat deze verordening in werking is getreden, is
deze verordening niet van toepassing.
2.
Deze
verordening kan worden aangehaald als " Algemene
Nadeelcompensatieverordening gemeente Delft ".
Aldus
vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 januari 2004.
,burgemeester.
,griffier.
Toelichting
Algemene
nadeelcompensatieverordening gemeente Delft
De gemeente
Delft is zich ervan bewust dat bij de feitelijke uitvoering van werkzaamheden
in Delft voor derden financieel nadeel kan ontstaan dat redelijkerwijs niet of
niet geheel te hunner laste dient te blijven. De schade die op deze wijze wordt
geleden ten gevolge van rechtmatig handelen van de gemeente zal door de
gemeente naar billijkheid worden vergoed, tenminste voor zover niet op een
andere wijze in vergoeding van schade is voorzien.
Met het
vaststellen van deze nadeelcompensatieregeling wordt beoogd een regeling in het
leven te
roepen op grond waarvan benadeelden voldoende zekerheid wordt verschaft op
welke wijze
een verzoek om nadeelcompensatie kan worden ingediend en volgens welke
normen het
eventuele nadeel dat niet ten laste van de getroffene behoort te blijven, zal
worden
vergoed.
De raad
beoogt met het vaststellen van deze nadeelcompensatieverordening geen
aansprakelijkheden
in het leven te roepen die naar de huidige stand van het recht niet
bestaan.
Een
recht op nadeelcompensatie?
Er bestaat
geen recht op schadevergoeding uit rechtmatige overheidsdaad (behalve in de bij
wet geregelde gevallen). Nadeelcompensatieregelingen hebben ten dele een politieke
en pragmatische achtergrond. Zij dienen onder meer om de uitvoering van
overheidsprojecten feitelijk uitvoerbaar te maken. Nadeelcompensatie is dan een
middel om de besluitvorming soepel te doen verlopen. Een zorg tot nadeelcompensatie
kan worden aangenomen doordat de overheid verplicht is bepaalde met het recht
strijdige situaties op te heffen. Voor het aannemen van die verplichting is het
niet nodig dat een onrechtmatige daad kan worden aangewezen, want een
verplichting kan voortvloeien uit het ongeschreven recht. Dit kan leiden tot
het aannemen van een verplichting tot schadevergoeding direct op grond van
ongeschreven recht. Het bestuursrecht biedt daarvoor ruimte, omdat het geen
(semi-)gesloten systeem van verbintenissen kent.
De
rechtmatigheid van het besluit en de aanvaardbaarheid van de gevolgen moeten
worden onderscheiden, omdat bij het nemen van het besluit niet alle gevolgen
doorslaggevend (kunnen) zijn. Belangen moeten tegen elkaar worden afgewogen,
maar uiteindelijk moet de knoop worden doorgehakt, ook als het dienen van het
ene belang de schending van het ander belang oplevert. Vaak moeten de belangen
van de ene burger het afleggen tegen de belangen van een andere burger of tegen
algemene belangen
De overheid
mag een door haar te behartigen (algemeen) belang ten uitvoer leggen, ook als
daarbij bepaalde belangen van burgers benadeeld worden. Die burgers hebben wel
recht op – met name – financiële compensatie, maar moeten daar onder
omstandigheden ook genoegen mee nemen. De Hoge Raad spreekt niet van een
rechtsplicht tot compensatie, noch zegt hij dat hiervan geen sprake is. Zoveel
is zeker dat als de overheid zich niets aan de belangen van de schadelijdende
burger gelegen laat liggen, de overheid gewoon onrechtmatig handelt, met alle –
gewone – consequenties van dien, inclusief schadevergoeding en verbod.
Leffers en Aalscholvers-constructie,
Voorste-Stroom-arresten (strijd met égalité), Staat-Lavrijsen: de
onrechtmatigheid als basis wordt impliciet geconstrueerd door de Hoge Raad
doordat het niet nemen van compenserende maatregelen door de overheid
onzorgvuldig wordt genoemd tegenover de varkensmester. Omdat enerzijds het
uitgangspunt is dat het uitvaardigen van het swill-verbod rechtmatig en geboden
was, maar anderzijds het uitvaardigen ervan zonder compenserende maatregelen
onrechtmatig is, lijkt toch het feit dat Leffers in onevenredige mate is
getroffen de bepalende factor te zijn die het optreden van de overheid in casu
onrechtmatig maakt.
Het niet
aanbieden van schadevergoeding ter compensatie maakt het (totale) gedrag van de
overheid onrechtmatig. Daardoor wordt het besluit vernietigbaar.
(Lavrijsen: het bij huiszoeking toebrengen van onevenredig nadeel is jegens
Lavrijsen onrechtmatig, dat van onevenredig nadeel sprake is nu het onvergoed
blijven van schade die haar bij de in het kader van een strafrechtelijk
onderzoek tegen de verdachte gedane huiszoeking is toegebracht, niet behoort
tot het normale (bedrijfs)risico waarmee Lavrijsen in het maatschappelijk
verkeer heeft rekening te houden, en dat derhalve alle schade waarvoor in dit
geding vergoeding wordt gevorderd als onevenredig nadeel kan worden aangemerkt”
“Een van de verschijningsvormen van het gelijkheidsbeginsel is de regel dat de
onevenredig nadelige, dat wil zeggen buiten het normale maatschappelijke risico
of het normale bedrijfsrisico vallende, en op een beperkte groep burgers of
instellingen drukkende – gevolgen van een overheidshandeling of
overheidsbesluit niet ten laste van die beperkte groep behoren te komen, maar
gelijkelijk over de gemeenschap dienen te worden verdeeld. Uit deze regel
vloeit voort dat het toebrengen van zodanige onevenredige schade bij een op
zich zelf rechtmatige overheidshandeling als de onderhavige huiszoeking jegens
de getroffene onrechtmatig is. In zoverre levert een door de rechtbank verleend
verlof tot het doen van huiszoeking dus geen rechtvaardigingsgrond op voor het
toebrengen van schade).
De gehoudenheid tot het toekennen van compensatie voor
nadeel dat het gevolg is van een rechtmatige overheidsdaad berust niet op een
algemene wettelijke regeling. Wel zijn er enkele specifieke wettelijke
regelingen voor de vergoeding van schade, zoals de Wet op de Ruimtelijke
Ordening en de Onteigeningswet. In die gevallen is deze regeling niet van toepassing!
De gehoudenheid tot vergoeding van nadeelcompensatie berust
op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder de
onderzoeksplicht (vergelijk artikel 3:2 Awb) en de belangenafweging (vergelijk
artikel 3:4 Awb). Bestuursorganen zijn verplicht onderzoek te verrichten naar
de relevante feiten en de af te wegen belangen. Voor een antwoord op de vraag
of het bestuur zich voldoende heeft bekommerd om het zo mogelijk tegengaan van
schade is het van belang of het bestuur heeft voldaan aan haar onderzoeksplicht
(het formele zorgvuldigheidsbeginsel), te weten of zij er rekening mee heeft
gehouden dat er mogelijk schade op zal treden voor potentieel gelaedeerden. Pas
op basis van die gegevens kan een evenredige belangenafweging plaatsvinden. In
het kader van deze belangenafweging is het van belang, dat de voor een of meer
belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn
in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Indien een burger onevenredig
nadeel ondervindt van een overigens rechtmatige overheidshandeling, behoort hem
een compensatiemogelijkheid ter beschikking te staan. Hierin kan worden
voorzien door de toepassing van een nadeelcompensatieregeling.
Al eeuwen geleden werd recht gesproken
op basis van Lex Rhodia: de waarde van dat deel van de lading dat aan de zee is
prijsgegeven teneinde het schip van de ondergang te reden, moet vergoed worden
door de eigenaren van de lading die daardoor gered kon worden. Het
solidariteitsbeginsel ligt ook hieraan ten grondslag. Kort samengevat komt de
Rhodische wet neer op de volgende regel: “door een bijdrage van alleen wordt
vergoed wat ten behoeve van allen is prijsgegeven”. Gelijkheid, zekerheid en
vertrouwen, eigendomsbescherming. Men kan de overheid niet aansprakelijk houden
voor veranderde maatschappelijke opvattingen, wel voor het zorgvuldig en
proportioneel reageren daarop.
Onderhavige nadeelcompensatieverordening is van toepassing
indien er geen wettelijke bepalingen zijn die voorzien in vergoeding van schade
veroorzaakt door op zichzelf rechtmatige besluiten. In de rechtspraak is
aanvaard dat, wanneer specifieke wettelijke bepalingen die voorzien in
compensatie van nadelen veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen
ontbreken, onder omstandigheden bestuursorgaan op grond van het aan artikel
3:4, tweede lid (het evenredigheidsbeginsel) van de Algemene wet bestuursrecht
ten grondslag liggende algemene rechtsbeginsel van égalité devant les charges
publiques (gelijkheid voor de openbare lasten) gehouden zijn tot compensatie
van onevenredige – buiten het normale maatschappelijke risico vallende en op
een beperkte groep burgers of instellingen drukkende – schade die is ontstaan
in een door de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheden
ontstane rechtsverhouding (AB 1997/143 grondwaterbeschermingsgebied; AB
1997/229 Van Vlodrop).
De belangenafweging en de evenredigheidstoets moeten op twee
niveaus worden verricht. In artikel 3:4 lid 2 Awb gaat het om de
onevenredigheid tussen de nadelige gevolgen van het besluit en de met het
besluit te dienen doelen. Bij het égalité-beginsel gaat het om de onevenredige
benadeling van de ene burger in vergelijking met andere burgers.
MvA II, TK 1990-1991, 21 221, nr. 5, p. 56-58: Het verband tussen de
onevenredigheid in de lastenverdeling tussen de verschillende burgers die in
een gelijke of vergelijkbare positie verkeren en de regel die in artikel 3:4
lid 2 Awb is verwoord, is, dat bij het niet aanbieden van schadevergoeding aan
de onevenredig zwaar (in vergelijking met anderen) getroffen burgers, tevens
gesproken moet worden van een voor de gedupeerde belanghebbende nadelig gevolg
dat (door het uitblijven van vergoeding) als onevenredig moet worden beschouwd
in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Indien een belanghebbende
op grond van het égalité-beginsel recht heeft op nadeelcompensatie, is in de
opvatting van de regering het nemen van het besluit zonder nadeelcompensatie
reeds daarom in strijd met de eis van een evenwichtige belangenafweging. Het
bestuursorgaan zou dan moeten voldoen aan een verplichting tot
nadeelcompensatie op het moment waarop het besluit wordt genomen, tenzij in een
bijzonder wettelijk voorschrift of in een beleidsregel een afzonderlijke
grondslag voor nadeelcompensatie is opgenomen. In de niet geregelde gevallen
komt het er in deze op neer dat het schadeveroorzakende besluit, als ten
onrechte geen nadeelcompensatie wordt toegekend bij wege van een onzuiver
schadebesluit, voor vernietiging vatbaar is (jurisprudentie bestuursrechter;
Paul Krügerbrug). De nadeelcompensatieverordening voorkomt dit laatste en voorziet in
een regeling.
Deze nadeelcompensatieverordening beoogt te voorzien in een
regeling van afwikkeling van verzoeken om nadeelcompensatie ter zake van
feitelijke handelingen van en/of in opdracht van de gemeente Delft, alsmede ter
zake van besluiten van bestuursorganen van de gemeente Delft. Met de verordening
wordt beoogd een regeling in het leven te roepen op grond waarvan benadeelden
voldoende zekerheid wordt verschaft op welke wijze een verzoek om
nadeelcompensatie kan worden ingediend en volgens welke normen het eventuele
nadeel dat niet ten laste van de getroffene behoort te blijven, zal worden
vergoed.
Indien eenmaal is vastgesteld dat als gevolg van een
feitelijke uitvoeringshandeling of maatregel door (of namens) de gemeente
schade is veroorzaakt, dient de vraag te worden beantwoord of deze schade
redelijkerwijs ten laste van getroffene behoort te blijven. Behoort de schade
tot het normaal maatschappelijk risico, dan komt deze niet voor vergoeding in
aanmerking. Elke burger moet een zeker ongerief en/of financieel nadeel dulden
als gevolg van de omstandigheid dat hij tezamen met anderen op een beperkt
grondgebied in een gemeenschap verenigd leeft. De nadelige gevolgen van dit
rechtmatig overheidshandelen, dat als een normale maatschappelijke ontwikkeling
moet worden gezien, behoort in beginsel voor rekening van betrokkene te
blijven. Zo zijn bijvoorbeeld het afsluiten, reconstrueren, aanleggen en
verleggen van wegen maatschappelijke ontwikkelingen in het algemeen belang die
in beginsel geduld moeten worden. Dit neemt niet weg dat zich ten aanzien van
een individu feiten en omstandigheden kunnen voordoen waardoor deze door de
betreffende uitvoeringshandeling of maatregel dermate zwaar wordt getroffen dat
dit nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste kan blijven. Het hieruit voortvloeiende
onevenredige nadeel komt voor vergoeding in aanmerking, tenzij het nadeel
anderszins verzekerd is. Indien en voor zover anderszins in een vergoeding is
voorzien, bijvoorbeeld door aankoop of onteigening, is deze regeling niet van
toepassing. Ook indien de gelaedeerde het risico van het nadeel (passief of
actief) heeft aanvaard, komt hij niet voor vergoeding van het nadeel in
aanmerking. Van actieve risico-aanvaarding is sprake wanneer de gelaedeerde de
nadeel toebrengende handeling heeft of had kunnen voorzien. Uitgangspunt is dat
degene die zich in een situatie begeeft welke mogelijk onderhevig is aan
invloeden ten gevolge van handelen van de overheid, zorgvuldig dient te
onderzoeken welke maatregelen gelden, reeds zijn aangekondigd of te verwachten
zijn. Voorts is van belang of gelaedeerde in een bepaalde situatie een bepaalde
keuze heeft gemaakt, waaraan bijvoorbeeld kostenoverwegingen ten grondslag lagen.
Indien hij zich in een goedkopere, maar risicovollere situatie heeft begeven,
is het risico van mogelijk nadeel door de gelaedeerde aanvaard.
Van passieve risico-aanvaarding is sprake wanneer de
gelaedeerde tekort is geschoten in de zorg voor de eigen belangen. Hieronder
vallen allerlei vormen van "riskant stilzitten", zoals bijvoorbeeld
het niet tijdig nemen van redelijkerwijs te verlangen schadebeperkende
maatregelen of het aannemen van een afwachtende, berustende houding.
In dit
artikel worden enkele kernbegrippen van de regeling omschreven.
Het eerste
lid van dit artikel bevat de maatstaf aan de hand waarvan wordt gekeken of nadeelcompensatie
zal worden toegekend.
1.
Ten
eerste moet de schade het rechtstreekse gevolg zijn van door of vanwege de gemeente
Delft rechtmatig uitgevoerde feitelijke werkzaamheden c.q. genomen besluiten.
Er moet derhalve sprake zijn van causaal verband. Om te beoordelen of er sprake
is van causaal verband tussen het nadeel en de werkzaamheden dient een
vergelijking te worden gemaakt tussen de toestand zoals deze door het handelen
is geworden en de toestand zoals deze zonder het handelen zou zijn geweest op
hetzelfde moment.
2.
Ten
tweede moet het gaan om nadeel dat redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner
laste behoort te blijven (AB 1991/437, AB 1992/250, AB 1993/202, AB 1995/267,
AB 1995/444, AB 1996/440, JB 1998/278, ABRS 14 november 2000, BR 2001, p. 234,
ABRS 26 september 2001, BR 2002, p. 797). Nadeel dat geacht wordt tot het normaal
maatschappelijk risico te behoren komt niet voor vergoeding in aanmerking. Het
moet gaan om onevenredig nadeel, zie ook de algemene toelichting. Het ligt in
beginsel op de weg van de verzoeker om te stellen en aannemelijk te maken dat
er aanleiding bestaat om af te wijken van voormeld uitgangspunt (JB 1998/278,
AB 1996/440). De verzoeker dient niet alleen aannemelijk te maken dat hij
schade lijdt, of zal lijden, maar ook dat sprake is van onevenredige schade –
dat wil zeggen buiten diens normaal maatschappelijk risico, dan wel buiten
diens normale ondernemersrisico vallende en op een beperkte groep burgers of
instellingen drukkende schade – als gevolg van het betreffende besluit.
3.
De hoogte van de nadeelcompensatie is, in aansluiting op
de uitspraak van de Raad van State met betrekking tot het bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn (ABRS 20 februari 2001, AB2001/380), niet in de verordening
geregeld. Het wordt in eerste instantie aan de adviescommissie overgelaten vast
te stellen in hoeverre er aanleiding bestaat tot toepassing van een aftrek
wegens normaal maatschappelijk risico.
4.
Verder
geldt dat het nadeel niet voor vergoeding in aanmerking komt, indien de verzoeker
het risico van mogelijke benadeling (actief of passief) heeft aanvaard. Zie
voor de uitleg van deze begrippen de algemene toelichting.
5.
Ten
slotte komt het nadeel niet voor vergoeding in aanmerking indien het nadeel anderszins
is verzekerd. Deze nadeelcompensatieverordening heeft een aanvullend karakter.
Deze regeling treedt dan ook niet in de plaats van bestaande (wettelijke) compensatieregelingen.
Het zevende lid bepaalt dat het nadeel kan worden gecompenseerd in de vorm van
geld of op andere wijze. Nadeelcompensatie in natura kan worden toegekend op
verzoek van de gelaedeerde, van het college of op advies van de
adviescommissie.
1.
In dit
artikel worden regels gegeven voor de indiening van een verzoek om nadeelcompensatie.
In het tweede lid is bepaald dat het verzoek om nadeelcompensatie zo spoedig
als redelijkerwijs mogelijk is, schriftelijk bij het college wordt ingediend.
Een concrete termijn is hier niet genoemd, omdat het onjuist zou zijn om aan
een gelaedeerde tegen te werpen dat de termijn voor het indienen van een
verzoek reeds is verstreken, terwijl de weg naar de burgerlijke rechter nog wel
open zou staan (omdat de vordering nog niet verjaard is). Hiermee zou de
regeling aan een van haar doeleinden - te weten het scheppen van een
bestuursrechtelijk kader voor de behandeling van verzoeken om schadevergoeding
als gevolg van een rechtmatige overheidsdaad - voorbij schieten. Uit
bestuurlijk oogpunt moet het onwenselijk worden geacht dat nog verzoeken om
schadevergoeding worden ingediend jaren nadat het nadeel is gebleken. Een benadeelde
die zonder goede reden onnodig lang wacht met het indienen van zijn claim wordt
daarom geacht zijn aanspraak te hebben verwerkt. Er zijn echter gevallen waarin
de schade pas na langere tijd intreedt of voor de gelaedeerde kenbaar wordt.
Het zou onjuist zijn om hem dan tegen te werpen dat de termijn voor het
indienen van een verzoek reeds is verstreken, zeker indien de gelaedeerde dan
nog wel naar de burgerlijke rechter kan stappen (vgl. AB 1996/513: verzoek om
planschade kan niet aan een termijn worden gebonden).
2.
Het
indienen van een verzoek via een aanvraagformulier is verplicht gesteld. Dit is
ter uniformering van de verzoeken. Het aanvraagformulier bevat in elk geval de
volgende aandachtspunten:
a.
de
naam en het adres van de verzoeker;
b.
de
dagtekening;
c.
een
beschrijving van de handeling en/of het bestuursbesluit c.q. aanduiding van de
uitvoering van het werk of de maatregel die naar het oordeel van de verzoeker
het nadeel heeft veroorzaakt;
d.
een
opgave van de aard en omvang van het nadeel en een zo nauwkeurig mogelijke specificatie
van het bedrag van het nadeel;
e.
een
omschrijving van de wijze waarop het nadeel naar het oordeel van de verzoeker
dient te worden gecompenseerd en - zo een vergoeding in geld wordt gewenst -
een opgave van het schadebedrag dat naar het oordeel van verzoeker vergoed
dient te worden.
3.
In lid
3 van dit artikel is de bepaling opgenomen dat ter zake van het in behandeling
nemen van een verzoek om nadeelcompensatie op grond van het bepaalde in de Legesverordening
(met de bijbehorende tabel) leges verschuldigd is. Indien een verzoek wordt
gehonoreerd wordt teruggaaf van 100% van de geheven leges verleend. “Voor zover
de wet dit toelaat” is toegevoegd omdat
het nog niet geheel duidelijk is of het heffen van leges juridisch mogelijk is.
De belastingkamer van het gerechtshof te Den Haag heeft bij uitspraak van 14 november
2001 “Jacobswoude” het heffen van leges voor het in behandeling nemen van een
verzoek om planschade toelaatbaar geacht. Tegen deze uitspraak loopt nog beroep
in cassatie een procedure bij de Hoge Raad. Mocht de Hoge Raad het heffen van
leges ten behoeve van planschadeclaims niet accepteren dan moet de legesverordening
hieraan worden aangepast.
Voor planschadeverzoeken geldt in 2003 een leges van € 129,--. Of het
toelaatbaar wordt geacht om verzoeken om nadeelcompensatie eveneens leges te
heffen is niet geheel duidelijk. In de wetswijziging WRO wordt de aanvrager ex
art. 6.4 een recht van 300 euro te laten betalen bij de indiening van een
claim.
Voor verzoeken om nadeelcompensatie wordt in 2004 een recht van 150 euro berekend.
De verzoeker krijgt dit – overeenkomstig de overige regelingen - terug bij een
positieve beschikking.
4.
Een
maal per twaalf maanden een verzoek ten einde een opeenstapeling van verzoeken
te voorkomen. De verzoeker kan zijn voorkeur kenbaar maken omtrent de wijze van
compensatie van het geleden nadeel. Indien de verzoeker compensatie in geld
wenst, dient hij in het verzoekschrift de hoogte van het naar zijn oordeel te
vergoeden bedrag te vermelden. Dit bedrag hoeft niet hetzelfde te zijn als het
totale geleden nadeel, omdat in de vergoeding daarvan deels reeds voorzien kan
zijn of omdat een deel van het geleden nadeel niet voor vergoeding in
aanmerking komt vanwege de evenredigheidstoets.
5.
Het
vijfde lid vordert van de verzoeker dat hij alle gegevens verschaft - van welke
aard dan ook - die het college nodig heeft voor de beoordeling van de gegrondheid
van de schadeclaim. Deze verplichting wordt echter beperkt in zoverre, dat de
verzoeker slechts gehouden is die gegevens en bescheiden te verstrekken
waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
6.
Het
college moet volgens het zedse lid de ontvangst van het verzoek binnen twee weken
bevestigen. Tevens moeten zij de verzoeker informeren over de verdere procedure
en de termijnen. Overeenkomstig artikel 4:15 Awb moet het bestuursorgaan de belanghebbende
in kennis stellen indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven,
waarbij moet worden aangegeven binnen welke (redelijke) termijn de beschikking
kan worden tegemoet gezien.
7.
Indien
het verzoek onvolledig is of indien verzoeker onvoldoende gegevens heeft verstrekt
om het verzoek te kunnen beoordelen, geeft het college op grond van het vijfde
lid de verzoeker de gelegenheid om binnen vier weken de ontbrekende gegevens
en/of bescheiden te verschaffen.
1.
Het
college neemt geen onvolledige verzoeken in behandeling.
2.
Het
tweede lid is erop gebaseerd dat het onnodig is om voor eenvoudige en
duidelijke gevallen de zware procedure van behandeling van het verzoek om
nadeelcompensatie door een adviescommissie te volgen. Indien een verzoek naar
het oordeel van het college kennelijk gegrond of kennelijk ongegrond is, wordt
het verzoek zonder behandeling door de adviescommissie toe- of afgewezen. Indien
bijvoorbeeld na summier onderzoek reeds duidelijk is dat het geleden nadeel
voor vergoeding in aanmerking komt kan het college het verzoek direct, zonder
nader onderzoek, toewijzen. Eveneens kan het college het verzoek om
nadeelcompensatie direct afwijzen indien duidelijk is dat het geleden nadeel
niet door de gemeente is veroorzaakt.
3.
Het
derde en vierde lid bevatten termijnen waarbinnen een besluit om het verzoek
niet in behandeling te nemen, danwel wegens kennelijke ongegrondheid af te
wijzen of wegens kennelijke gegrondheid direct toe te wijzen, aan de verzoeker
wordt meegedeeld.
1.
Lid 1
en 2 spreken voor zich.
2.
Indien
er naar het oordeel van de adviescommissie sprake is van een eenvoudig geval,
kan de adviescommissie het verzoek door één lid, ter keuze van de adviescommissie,
laten behandelen.
Artikel
6 De samenstelling van de
adviescommissie.
Deze
adviescommissie bestaat uit drie vaste leden. Artikel 6 bevat tevens de
bepalingen die de deskundigheid en onafhankelijkheid van de leden bedingen.
Tevens is geheimhouding van hetgeen ter kennis komt in dit artikel vastgelegd.
1.
In lid
1 wordt bepaald aan de hand van welke vragen de adviescommissie het verzoek
moet onderzoeken. Het zal niet altijd nodig zijn alle in het eerste lid
genoemde vragen te beantwoorden. Wanneer bijvoorbeeld uit het onderzoek blijkt
dat het nadeel niet het gevolg is van besluiten of handelingen van de gemeente
Delft, dan zal de beantwoording van de overige vragen achterwege blijven.
2.
Alle
partijen moeten de hun beschikbare relevante informatie aan de adviescommissie
overleggen. Tot die gegevens behoren niet alleen het verzoek met de daarbij behorende
bescheiden, maar alle informatie die voor de beoordeling van het verzoek
noodzakelijk of dienstig kan worden geacht.
Dit
artikel, waarin de verzoeker en het college in de gelegenheid worden gesteld
een mondelinge toelichting te geven, spreekt voor zich.
Alvorens
een definitief advies aan het college te geven, rapporteert de adviescommissie
de bevindingen van haar onderzoek naar de in artikel 7 lid 1 gestelde vragen in
een concept-advies. Dit concept-advies wordt aan verzoeker en het college
gezonden, waarna verzoeker en het college hun eventuele bedenkingen tegen dit
concept-advies schriftelijk aan de adviescommissie bekend kunnen maken.
Blijkens lid 4 dienen deze bedenkingen binnen zes weken na de datum van
verzending van het concept-advies door de adviescommissie te zijn ontvangen.
Binnen zes weken na het verstrijken van de termijn waarbinnen de bedenkingen
kunnen worden ingediend verzendt de adviescommissie haar definitieve advies aan
verzoeker en aan het college.
Indien het
naar het oordeel van de adviescommissie niet redelijk is dat het nadeel geheel
of ten dele ten laste van de verzoeker blijft, beschrijft zij in het concept-advies
tevens de omvang en vorm van de toe te kennen nadeelcompensatie.
Het
college beslist binnen zes weken na ontvangst van het definitieve advies van de
adviescommissie op het verzoek om nadeelcompensatie. De beslissing op het
verzoek moet worden gemotiveerd. Ter motivering van het besluit kan het college
volstaan met een verwijzing naar het door de adviescommissie uitgebracht
advies, indien het advies zelf de motivering bevat en de beslissing in
overeenstemming is met het advies van de adviescommissie. Bij een afwijking van
het advies moet deze afwijking gemotiveerd worden.
Via
de hardheidsclausule is de mogelijkheid opengelaten om in incidentele gevallen
van het bepaalde in deze verordening af te wijken en een voor dat incidentele
geval passende nadeelcompensatie te verstrekken.
en
Deze
bepalingen spreken voor zich.