Gemeentelijke Ombudscommissie Delft

 

verslag over het jaar

2004



Voorwoord

 

 

Dit is het twaalfde jaarverslag van de gemeentelijke Ombudscommissie. In de loop der jaren is het verslag steeds completer en overzichtelijker geworden, tot dat vorig jaar werd besloten tot enkele vereenvoudigingen. Nu het aantal ontvangen klachten voor het derde achtereenvolgende jaar is gedaald, zou er misschien aanleiding zijn op de weg van versobering voort te gaan. Dit is niet gebeurd omdat twee redenen. Enerzijds omdat daar weinig tijdsbesparing van werd verwacht, anderzijds omdat dit tot verlies aan informatie zou leiden. Er is zelfs een nieuwe paragraaf toegevoegd, waarin de gegronde klachten op het laagste organisatieniveau worden besproken. De samenstelling van dit jaarverslag is ten opzichte van dat van 2003 voor het overige praktisch ongewijzigd gebleven. Een beknopt tekstgedeelte wordt dus weer gevolgd door een compacte tabellenbijlage waarin de werkzaamheden op overzichtelijke wijze zijn gekwantificeerd en door bijlagen met de teksten van de Verordening gemeentelijke Ombudscommissie en van het Statuut voor de secretarissen. Samen waarborgen Verordening en Statuut dart het functioneren van de Commissie en haar secretaris onafhankelijk van het gemeentebestuur en de ambtelijke hiërarchie kan plaatsvinden. 

Het streven het jaarverslag zou vroeg mogelijk in het nieuwe jaar gereed te hebben, heeft tot gevolg dat het nu reeds in maart kan worden aangeboden aan Raad en College. 

Ik herhaal wat in het vorige jaarverslag ook al op deze plaats stond: mocht er behoefte bestaan aan informatie die niet in het jaarverslag is opgenomen, dan wil de Commissie daarin – binnen de grenzen van het redelijk mogelijke - in volgende jaarverslagen voorzien.

Delft, 15 maart 2004,

Mw. mr.  C.L. Liebregs, voorzitter



INHOUD

1.  Klachten in 2004

1.1     Algemeen

1.2     Formele toetsing

1.3     Inhoudelijke toetsing

1.4     Organisatieonderdelen

1.5     Doorlooptijd

 

2. Conclusies en aanbevelingen

2.1     Conclusies

2.2     Aanbevelingen

 

3. De Commissie

3.1         Wettelijke grondslag

3.2         Samenstelling

3.3         Vergaderingen

3.4         Publiciteit

 

 

Bijlagen

  I         Statistisch overzicht

 II         Verordening Gemeentelijke Ombudscommissie

III          Statuut voor de secretarissen



1. Klachten in 2004

1.1. Algemeen

Ook in 2004 is het aantal binnengekomen klaagschriften verhoudingsgewijs sterk afgenomen ten opzichte van het voorafgaande jaar. Het waren er in totaal negentien; in 2002 was dit aantal nog twee maal zo hoog. Alle deze zaken, op één na, konden nog in het jaar van binnenkomst worden afgehandeld. Slechts één zaak stond aan het eind van het jaar dus nog open, hetgeen aanzienlijk minder is dan in de meeste voorafgaande jaren.

In totaal zijn er in 2004 vierentwintig zaken afgehandeld, waaronder alle nog openstaande zaken uit 2003 en 2002. Dit resulteerde in tien rapporten. Zes zaken werden in een hoorzitting behandeld en bij vier zaken volstond het beschikbare dossier. Drie keer oordeelde de Ombudscommissie dat een of meer gedragingen onbehoorlijk waren, zes keer luidde het oordeel ‘behoorlijk’ en in een zaak hoefde uiteindelijk geen oordeel te worden gegeven omdat klager en gemeente tijdens de hoorzitting tot een vergelijk kwamen. Twee zaken zijn in een hoorzitting behandeld en vier andere konden aan de hand van de stukken worden beoordeeld.

Onder­staande tabel bevat een vergelijkend overzicht van de rapporten die de Ombuds­commissie in de afgelopen vijf jaar heeft uitgebracht.

Klachten waarover rapport is gemaakt naar oordeel en jaar van uitbrengen

Oordeel over de gedragingen

 

2004

2003

2002

2001

2000

Onbehoorlijk  (geheel of ge­deel­telijk)

 

3

2

4

4

2

Behoorlijk

 

6

3

2

4

5

Geen oordeel

 

-

-

-

-

1

Niet bevoegd/niet ontvankelijk

 

-

1

2

1

-

totaal aantal zaken met rapport

 

9

6

8

9

8

 

Bijlage I bevat een zevental tabellen die gezamenlijk een vrij compleet overzicht bieden van het werk van de Ombudscommissie. Op de tabellen 5 en 6 na worden de cijfers vergeleken met eerdere jaren. Indien de beschikbare cijfers – en de ruimte – dat toelaten, gaan we daarbij terug tot het jaar 1997. De absolute aantallen zijn niet in percentages omgerekend. Bij kleine tot zeer kleine aantallen is dat niet alleen onnodig, maar geven percentages daarnaast aanleiding tot onjuiste interpretaties.

De cijfers in bijlage I spreken over het algemeen voor zichzelf. Toch zal in de volgende paragrafen kort op enkele formele en inhoudelijke aspecten worden ingegaan. Wij beperken ons over het algemeen tot het verslagjaar.

 

1.2  Formele toetsing                   

Ontvankelijkheid

Bij de formele toetsing spreekt de Commissie zich nog niet uit over de inhoud van een klaag­schrift maar wordt uitsluitend bezien of de Commissie een klacht volgens de Verordening gemeentelijke Ombudscommissie in behandeling mag nemen. Tabel 6 van bijlage I bevat een overzicht van de klachten waarbij de Commissie niet aan een inhoudelijke beoordeling toekwam, met de redenen waarom niet. Bij elf klachten was niet aan het kenbaarheidsvereiste voldaan, een keer werd niet geklaagd over de gemeente (ambtenaar, bestuurder, bestuursorgaan) en een andere keer werd geklaagd over het algemene beleid van de gemeente.

Kenbaarheidsvereiste

De Ombudscommissie mag een klacht pas in behandeling nemen nadat burgemeester en wethouders in de gelegenheid zijn gesteld de klacht volgens de vereisten van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te handelen. Dit wordt bedoeld met het kenbaarheidsvereiste. Voldoet een klacht niet aan het kenbaarheidsvereiste, dan is het vast gebruik dat deze naar de desbetreffende clusterdirecteur[1] wordt doorgezonden voor interne afdoening door burgemeester en wethouders.

Door de jaren heen is het kenbaarheidsvereiste iets waaraan veel van de bij de Ombudscommissie inge­diende klachten niet voldoen. In de meeste jaren was dit de voornaamste oorzaak van niet-ontvankelijkheid van een klacht of een onderdeel daarvan. Het jaar 2004 vormt hierop geen uitzondering. Uit tabel 1 van bijlage I blijkt dat dit aantal de laatste jaren vrij constant is. Opmerkelijk is evenwel dat in 2004 ongeveer twee van elke drie ingediende klachten niet aan het kenbaarheidsvereiste voldeed. In de loop van 2004 is een folder tot stand gekomen waarin de hoofdlijnen van het gehele klachtentraject, dus zowel dat van de informele, mondelinge afhandeling als de formele schriftelijke interne afdoening en de procedure bij de Ombudscommissie uiteen worden gezet. Mogelijk dat dit tot gevolg heeft dat in 2005 minder klachten bij de Ombudscommissie worden ingediend die nog niet de interne behandelgang door de gemeente hebben doorlopen.

Samenloop met bezwaarprocedure:

Indien wordt geklaagd over een aangelegenheid waarover ook een bezwaarschrift is of had kunnen worden ingediend, is de Commissie niet bevoegd de desbetreffende klacht in behan­deling te nemen. Het doet dus niet toe of de indiener van een klacht al dan niet van de bezwaarmogelijkheid gebruik heeft gemaakt.

Verkeerd gerichte klachten

Onder deze noemer kunnen onder meer klachten worden samengevat

1.       over instanties die geen deel uitmaken van de gemeentelijke organisatie of niet werkzaam zijn on­der verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan van de gemeente[2];

2.       over de burgemeester als hoofd van de politie;

3.       die niet slaan op een concrete gedraging of nalatigheid. Voorbeelden hiervan zijn:

-  klachten over een algemeen verbindend voorschrift (zoals een verordening);

-  klachten over beleid van de gemeente, al dan niet vastgelegd in een beleidsregel.

Uit tabel 6 van bijlage I blijkt dat er in 2004 één klacht tegen het beleid van de gemeente was gericht (namelijk tegen de door de gemeente gehanteerde criteria voor het kwijtschelden van gemeentelijke belastingen) en één klacht tegen een niet-gemeentelijk orgaan, namelijk de GGD-Delfland, die sinds de fusie met enkele andere GGD’en, niet meer tot de gemeentelijke organisatie behoort.

Termijnen

Op grond van de Verordening - en in overeenstemming met hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - moet een klacht bij de Ombudscommissie worden ingediend binnen zes weken nadat de schriftelijke beslissing van of namens het bestuursorgaan op een klacht naar klager is verzonden. Wordt deze termijn overschreden, dan is de Commissie niet bevoegd een klacht in behandeling te nemen. Dit is in 2004 niet voorgekomen.

Bij de afhandeling van een klacht door een bestuursorgaan van de gemeente Delft geldt dat een klacht over een gedraging die meer dan twaalf maanden voor het indienen van een klacht heeft  plaatsgevonden, niet in behandeling behoeft te worden genomen. Indien om deze reden geen interne afdoening heeft plaatsgevonden door het bestuursorgaan waarover wordt geklaagd, zal ook de Ombudscommissie de klacht niet in behandeling nemen, tenzij zij van oordeel is dat er redenen zijn dit wel te doen. In 2004 is ook dit niet voorgekomen.

1.3  Inhoudelijke toetsing

Een klacht die de formele toetsing heeft doorstaan wordt inhoudelijk getoetst. Hierbij wordt beoordeeld of de klacht gegrond of ongegrond is.

In 2004 werden drie klachten gegrond bevonden. De volgende elementen van deze laatste klachten werden als onbehoorlijke gedraging aangemerkt.

·         Het niet beantwoorden van brieven (2 klachten)

·         Het niet nakomen van een toezegging

·         Het zich niet voldoende inspannen om door een bedrijfsvestiging veroorzaakte overlast voor bewoners te voorkomen

·         Niet gerechtvaardigde ongelijke behandeling

·         Zich blijven beroepen op een beleidsregel die niet volgens de wettelijke regels bekend was gemaakt, en waaraan achteraf een zeer lange terugwerkende kracht was verleend.

 

1.4  Organisatieonderdelen

De kerngegevens vindt u in tabel 3 van bijlage I. Per organisatieonderdeel  wordt hier getoond op welke wijze de in het verslagjaar afgehandelde of aangehouden klachten werden afgedaan en welk oordeel de Commissie heeft uitgesproken. Een fors gedeelte van deze klachten kwam niet voor behandeling door de Ombudscommissie in aanmerking omdat niet aan de voorwaarde was voldaan dat de gemeente eerst zelf in de gelegenheid moet zijn geweest de grief van de burger op te lossen (u hebt hierover al het een en ander kunnen lezen in.paragraaf 1.2 onder het kopje kenbaarheidsvereiste).  Een van deze klachten was gericht tegen het cluster Facilitaire dienstverlening en een tegen de (destijds nog zo geheten) Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften (deze laatste commissie is een afzonderlijk bestuursorgaan van de gemeente en heeft een eigen, wettelijk geregelde verantwoordelijkheid voor interne afdoening van tegen haar ingediende klachten). Over de drie hoogste bestuursorganen van de gemeente – gemeenteraad, burgemeester en college van burgemeester en wethouders – zijn in 2004 geen klachten behandeld of binnengekomen

Voorts valt nog het volgende op. In de eerste plaats: de in 2004 afgesloten klachten hadden in grote meerderheid betrekking op twee clusters, namelijk Publiekszaken en Wijk- en Stadszaken. Niet zo vreemd voor wie bedenkt dat vrijwel alle publiekscontacten van de gemeente voortvloeien uit activiteiten van en door deze twee clusters. In de tweede plaats valt op dat minder dan de helft van de klachten tot een beoordeling door de Ombudscommissie heeft geleid (vijf bij Publiekszaken, vier bij Wijk- en Stadszaken). En slechts in een derde van deze negen zaken kwam de Commissie tot een oordeel ten nadele van de gemeente, met andere woorden, was de klacht gegrond en oordeelde de Commissie dat de gedraging in kwestie van de gemeente onbehoorlijk was. Bij Publiekszaken gebeurde dat bij twee van de vijf klachten, bij Wijk- en Stadszaken bij een van de vier). Aan de hand van tabel 4, waarin wordt teruggegaan tot het eerste complete jaar waarin de reorganisatie NEON in werking was, kan worden opgemaakt dat het hierboven geschetste beeld de laatste vier jaren betrekkelijk constant is geweest.

Dalen we verder af in de organisatie, dan blijkt uit het grondmateriaal (en niet uit de tabellen) dat drie verschillende vakteams zich ‘eigenaar’ van een gegronde klacht mogen noemen.

1.       het vakteam Publieksbalie (met een klacht uit 2002 die na veel horten en stoten begin 2004 kon worden afgerond en waarin het vakteam het inhoudelijke gelijk aan zijn kant had, maar in procedureel opzicht onjuist had gehandeld);

2.       het vakteam Bouw- en Woningtoezicht (een klacht uit 2003, waarin de Commissie constateerde dat de gemeente zich niet of nauwelijks had ingespannen om een einde te maken aan de overlast die werd veroorzaakt door gedreun en geluid van een aanvankelijk zonder vergunningen in een woongebouw gevestigd bedrijf);

3.       het vakteam Grond[3] (met een klacht over ongelijke behandeling bij de verkoop van grond aan een particulier, waarbij de gemeente zich tegenover klager aanvankelijk beriep op een bij vergissing niet bekendgemaakte beleidsregel en naderhand een extreem lange terugwerkende kracht aan deze beleidsregel verleende toen deze alsnog formeel werd bekendgemaakt). 

Aparte vermelding verdient een klacht over de wijze waarop de gemeente zich had gedragen in een kwestie over het verplaatsen van een aanhechtingspunt van de straatverlichting boven een van de Delftse grachten. Na de knullige wijze waarop de aanvraag van klager door het verantwoordelijke vakteam Mobiliteit was behandeld en nadien een zelfgenoegzame opstelling van de behandelende ambtenaren, konden tijdens de hoorzitting afspraken worden gemaakt waardoor geheel aan de grief van klager tegemoet werd gekomen en deze zijn klacht heeft ingetrokken.

1.5 Doorlooptijd

In 2004 kon slechts één klacht binnen een periode van drie maanden worden afgehandeld. Doordat enkele problematische zaken uit 2002 en 2003 in 2004 werden afgehandeld en doordat van enkele nieuwe zaken, naar achteraf bleek, ten onrechte werd verondersteld dat er nog geen interne afhandeling had plaatsgevonden, zijn de doorlooptijden ook in 2004 toegenomen. De in het vorige verslag uitgesproken verwachting is daarmee helaas uitgekomen.

 

 

2.  Samenvatting en aanbevelingen

 

2.1. Samenvatting

·       Het aantal klachten dat in 2004 is binnengekomen, is ten opzichte van vorige jaren wederom vrij fors gedaald.

·       Meer dan de helft van de ingediende klachten was niet eerder bij het verantwoordelijke bestuursorgaan ingediend en kon om die reden niet in behandeling worden genomen. Deze klachten zijn door de Commissie voor interne afhandeling doorgezonden naar de desbetreffende clusterdirecteur. Twee klachten waren om andere redenen niet ontvankelijk en zijn zonder rapport afgedaan.

·       Van de klachten die wel in behandeling konden worden genomen, zijn er twee ingetrokken, waarvan één nadat tijdens de hoorzitting tot een vergelijk tussen klager en gemeente kon worden gekomen.

·       Over negen klachten is in 2004 een rapport uitgebracht. In drie zaken oordeelde de Ombudscommissie dat gedragingen waarover werd geklaagd, onbehoorlijk waren; zesmaal luidde het oordeel ‘behoorlijk’.

 

2.2. Aanbevelingen

In haar rapporten uit 2004 heeft de Ombudscommissie tweemaal een aanbeveling van algemene aard gedaan. Beide keren ging het om een klacht waarvan de gewraakte gedragingen niet als onbehoorlijk werden aangemerkt.

·         Bij de behandeling van een klacht over het uitblijven van een beslissing over een aanvraag van een bouwvergunning, bleek dat de vergunning reeds lang was verleend, maar dat door een onvoldoende personele bezetting gepaard gaand met een onvoldoende kwaliteitscontrole, de aanvrager daar niet van in kennis was gesteld. De vergunning was niet verzonden. De Commissie beval aan de organisatie van het vakteam BWT zo in te richten dat een betere kwaliteitscontrole kon plaatsvinden, bijvoorbeeld door één functionaris met de primaire kwaliteitsbewaking te belasten.

·         In een klacht over het vakteam Publieksbalie werd de gemeente verweten onvoldoende informatie te hebben verschaft aan klager toen deze zich aan de balie vervoegde voor een uittreksel uit de Gemeentelijke basisadministratie (GBA). In het onderhavige geval was klager er niet op gewezen dat het CBR bij het indienen van een aanvraag voor het rijbewijs C eist dat het rijbewijs B wordt overgelegd en dat de hierop vermelde persoonsgegevens niet mogen afwijken van die op het GBA-uittreksel. Bij klager kwamen ze – overigens door eigen schuld en toedoen – niet overeen. Tijdens de hoorzitting bleek dat de medewerkers van de Publieksbalie niet worden geïnstrueerd het publiek actief informatie te geven. Zij hoeven ook niet de kennis te hebben om dergelijke informatie te verstrekken. Kennis van de producten van de Publieksbalie zelf is voldoende. De Commissie beval burgemeester en wethouders aan de medewerkers van de Publieksbalie te instrueren actief informatie te verstrekken aan de burgers die aan de balie verschijnen en de daartoe eventueel ontbrekende kennis en vaardigheden op peil te brengen. 

3. De Commissie

3.1  Wettelijke grondslag  en bevoegdheid

De Gemeentelijke Ombudscommissie is ingesteld op grond van de Verordening Gemeente­lijke Ombudscommissie (hierna: de Verordening). De onafhankelijkheid van de Commissie vloeit voort uit artikel 2 van de Verordening. Het luidt als volgt: "Er is een gemeentelijke Ombudscommissie. De Commissie is niet ondergeschikt aan enig bestuursorgaan" (zie ook bijlage II). De Verordening is voor het laatst in 2000 gewijzigd.

De Ombudscommissie is bevoegd te oordelen over klachten over ‘de’  bestuursorganen van de gemeente en over iedereen die werkzaam is onder verantwoordelijkheid daarvan. Niet alleen het college van burgemeester en wethouders, de raad en de burgemeester vallen onder het begrip ‘bestuursorgaan’; dat is ook het geval met de door hen ingestelde organen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan raadscommissies, aan de Klachtencommissie Woonruimteverdeling, de Adviescommissie voor bezwaarschriften en de welstandscommissie.

De bevoegdheid van de Ombudscommissie strekt zich niet uit over individuele raadsleden. Dezen maken weliswaar deel uit van de gemeenteraad, maar zijn over hun werkzaamheden geen verantwoording schuldig aan de raad als zodanig. Individuele leden van het college van burgemeester en wethouders vallen wel onder de bevoegdheid van de Ombudscommissie, want zij werken onder verantwoordelijkheid van het college als zodanig.

 

3.2. Samenstelling

De gemeentelijke Ombudscommissie bestaat uit drie leden, waaronder de voorzit­ter en, zoals de Verordening stelt, 'een genoegzaam aantal' plaatsvervangende leden (momenteel twee), allen door de gemeenteraad benoemd op voordracht van Burge­meester en wethouders. Sinds de Wet dualisering in werking is getreden, worden nieuwe leden en plaatsvervangende leden van de Commissie door elk van de drie hoogste bestuursorganen van de gemeente afzonderlijk benoemd, namelijk door de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester.

De Commissie wordt bijgestaan door een ambtelijk secretaris, aangewezen door burge­meester en wethouders. De secretaris is in zijn werk alleen verantwoording schuldig aan de Commissie. Zijn onafhankelijke positie wordt nader geregeld in een statuut (zie bijlage III).

De Commissie bestond op 1 januari 2004 uit de volgende personen:

-      mw. mr. C.L. Liebregs, voorzitter

-      de heer mr. A. van der Lugt, lid en plv. voorzitter

-      de heer P. Naaborg, lid

-      mevrouw dr. W. Jacobs, plaatsvervangend lid

-      vacature, plaatsvervangend lid

In de vacature voor plaatsvervangend lid is voorzien met de benoeming per 1 april 2004 van de heer mr. W.H.C. van Eck. 

Secretaris van de Commissie is de heer drs. H. Milikan; plaats­vervangend secretarissen zijn mevrouw M.A. Rebel en de heer mr. J. Frederici.

 

3.3. Vergaderingen

De vergaderingen van de Commissie vinden plaats volgens een jaarlijks vastgesteld schema van één vergadering per vier à vijf weken. Indien nodig komt de Commissie ook tussentijds bijeen. De Commissie vergadert steeds op maandagavond. Sinds haar instelling op 1 januari 1993 tot het einde van het verslagjaar is de Ombuds­commissie in totaal 91 keer bijeengeweest.

In 2004 heeft de Commissie vier keer vergaderd, namelijk in april, september, november en december. Tijdens de vergaderingen van november en december zijn hoorzittingen gehouden. Zowel de indieners van de klachten als een vertegen­woordiging van burgemeester en wethouders waren daarbij aanwezig.

 

3.4. Publiciteit

De publieksfolder ‘Een klacht over de gemeente’ is radicaal herzien. Dit is gebeurd in nauwe samenwerking tussen de secretaris van de Commissie, het vakteam Juridische Zaken (voor de tekst) en het vakteam Communicatie voor de lay-out en vormgeving. Het gehele traject van klachtenbehandeling komt in de vernieuwde folder aan de orde. Afgewacht zal moeten worden of de nu omvangrijkere folder aan zijn doel zal beantwoorden. Voor wat betreft de Ombudscommissie is een van de doeleinden het voorkómen dat klachten bij haar worden ingediend zonder dat de interne afdoening heeft kunnen plaatsvinden. Reeds nu is duidelijk dat er veel vraag naar de folder is bij het vakteam Publieksbalie van de gemeente.

De Ombudscommissie staat als vanouds vermeld in de Stadsgids, zij het dat de informatie niet geheel juist is. De Commissie hoopt dat zij – zoals voorheen het geval was - voorafgaand aan het verschijnen van de volgende editie zal worden gevraagd de vermelding te controleren op juistheid.



bijlagen

 

             I            Statistisch overzicht

                           1     In- en uitstroom en wijze van afhandeling, 1997-2004

                           2     Oordeel, 1997-2004

                           3     Resultaat afhandeling per organisatieonderdeel, 2004

                           4     Gegronde klachten per organisatieonderdeel, 2001-2004

                           5     Aanbevelingen en oordeel, 2004

6          Niet ontvankelijke klachten naar redenen, 2004

7          Doorlooptijd, 1997-2004



II          Verordening Gemeentelijke Ombudscommissie

III         Statuut voor de secretarissen


Bijlage I             Statistisch overzicht[4]

 

Tabel 1:  In- en uitstroom en wijze van afhandeling, 2004 t/m 1997 

Status op 31 december

2004

2003

2002

2001

2000

1999

1998

1997

Aangehouden van vorig jaar

6

6

8

0

10

1

5

8

Nieuw ingekomen

19

26

37

35

26

44

33

59

Dit jaar af te handelen zaken

25

32

45

35

36

45

38

67

Schriftelijk met rapport

4

4

4

6

4

7

5

14

Hoorzitting en rapport

5

2

4

3

4

4

4

4

Niet ontvankelijk

2

4

20

6

14

11

8

15

Inge­trok­ken

2[5]

3

0

0

3

1

5

13

Voldeed niet aan kenbaarheidsvereiste; afgedaan zonder rapport [6])

11

13

11

12

11

12

15

16

Totaal aantal afgehandelde zaken

24

26

39

27

36

35

37

62

Nog niet afgehandeld op 31 december

1

6

6

8

0

10

1

5

 

 

Tabel 2: Oordeel, 2004-1997

Oordeel

2004

2003

2002

2001

2000

1999

1998

1997

Onbehoorlijk [7])

(geheel of gedeeltelijk)

3

2

4

4

2

7

5

8

Behoorlijk [8])

6

3

2

4

5

3

4

10

Geen oordeel

-

-

-

1

1

1

-

-

Niet ontvankelijk

-

1

2

-

-

-

-

-

totaal

9

6

8

9

8

11

9

18


 

Tabel 3:   Resultaat afhandeling per organisatieonderdeel[9]), 2004  

Gemeentelijk
orgaan

Alle
klachten

Onbe­hoor­lijk
(geheel/ gedeeltelijk)

Behoorlijk

Geen oordeel

Inge­trokken

Niet voldaan aan kenbaar­heids­vereiste

Niet ont­vankelijk,

Aange­houden

Gemeenteraad

-

-

-

-

-

-

-

-

Burgemeester

-

-

-

-

-

-

-

-

College

-

-

-

-

-

-

-

-

CBB/ACB [10])

1

-

-

-

-

1

-

-

Publiekszaken

11

2

3

-

-

5

1

-

Wijk/Stadsz.

11

1

3

-

2[11])

4

-

1

Facilitair

1

-

-

-

-

1

-

-

Geen gemeente

1

-

-

-

-

-

1

-

TOTAAL

25

3

6

-

2

11

2

1

 

 


Tabel 4:  Gegronde klachten[12]) 2004 - 2001, per organisatieonderdeel

Gemeentelijk orgaan

Rapport uitgebracht in het jaar

 

2004

2003

2002

2001

 

 

 

 

Publiekszaken

2

2

-

3

 

 

 

 

Wijk- en Stadszaken

1

-

4

1

 

 

 

 

Facilitaire Dienstverlening

-

-

-

-

 

 

 

 

Gegronde klachten,  totaal

3

2

4

4

 

 

 

 

 

 


Tabel 5:    Aanbevelingen en oordeel, rapport uitgebracht in 2004

 

Oordeel in rapport

 

Onbehoorlijk

Behoorlijk

Niet
 ontvankelijk

Geen
oordeel

Totaal

Met aanbeveling

--

3

-

-

3

Zonder aanbeveling

3

3

-

-

6

Totaal aantal rapporten

3

6

-

-

9

 

 


 



Tabel 6:  In 2004 binnengekomen klaagschriften die geheel of gedeeltelijk niet ontvan­kelijk waren, naar reden(en)

Redenen waarom een klacht of onderdelen daarvan niet in behandeling zijn genomen 

Aantal klachten

Omschrijving

art. [13])

Geen
rapport

Wel
rapport

1.       Niet voldaan aan het kenbaarheidsvereiste

10.1

11

 

2.       Meer dan 6 weken na interne afdoening klacht  voorbij

10.3 

 

 

3.       Gedraging heeft plaatsgevonden langer dan 12 maanden voor   het   indienen van de primaire klacht bij het bestuursorgaan[14]

10.1 en 10.2

 

 

4.       Er staat/stond een wettelijk geregel­de administratiefrechtelijke voor­zie­ning  open voor klager resp. is aanhan­gig resp. er is uit­spraak in ge­daan

8.1 sub e

 

 

5.       Andere procedure is aanhangig resp. daar is uitspraak in ge­daan

8.1 sub f

 

 

6.    Gericht tegen algemeen verbin­dend voor­schrift

8.1 sub c

 

 

7.    Gericht tegen algemeen beleid 

8.1 sub d

1

 

8.    Gericht tegen burgemeester als hoofd van de politie

1a 

 

 

9.    Klachten niet gericht tegen een ge­meen­telijk or­gaan

1a

1

 

10.  Geen concrete gedraging

1 sub d

 

 

11.  Gedraging niet voldoende duidelijk omschreven

7.2 sub c 

 

 

12.  Geen reactie van klager op brieven van de ombudscommissie

8.1 sub a

 

 

13. Klacht is ingetrokken of er werd een vergelijk gevonden

--

2

 

Totaal

15

--

 

 

Tabel 7:  Doorlooptijd van zaken met rapport, 2004-1997

 

rapport uitgebracht in :

Aantal volle weken

2004

2003

2002

2001

2000

1999

1998

1997

1  -    5

-

-

-

1

1

-

2

-

6  -  10

1

1

2

2

5

4

3

6

11  -  15

-

2

3

3

1

3

4

5

16  -  20

1

1

2

2

-

1

-

2

21  -  25

1

-

1

-

1

3

-

3

26 en meer

6

2

-

1

-

-

-

2

Aantal zaken met rapport

9

6

8

9

8

11

9

18

 


 

Bijlage II  

Verordening Gemeentelijke Ombudscommissie

 

 


De raad van de gemeente Delft, gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 april 1992, gelet op de artikelen 82 e.v. van de Gemeentewet,

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende Verordening gemeentelijke Ombudscommissie.

 


Artikel 1.

Deze verordening verstaat onder:

a .commissie:

de Commissie genoemd in artikel 2;

b. bestuursorgaan:

een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of een ander persoon of college, met enig open­baar gezag bekleed;

c. functionaris:

een ambtenaar, een gewezen ambtenaar, een persoon met wie door een bestuursor­gaan een arbeidsovereenkomst is geslo­ten naar burgerlijk recht, ook na beëindi­ging van de arbeidsovereenkomst, als­mede ieder ander persoon werkzaam on­der verantwoordelijkheid van het bestuurs­orgaan, met uitzondering van degene die in dienst is van de politie;

d.   gedraging:

het handelen of nalaten van een bestuurs­orgaan jegens een natuurlijk persoon of rechtspersoon.

 

Artikel 1a.

Deze verordening is van toepassing op de gedragingen van de bestuursorganen van de gemeente, met uitzondering van de burge­meester in zijn hoedanigheid van hoofd van politie, alsmede op gedragingen van be­stuursorganen die onder verantwoordelijkheid van de gemeente werkzaam zijn.

Een gedraging van een functionaris, verricht in de uitoefening van zijn functie, wordt aan­gemerkt als een gedraging van het bestuurs­orgaan onder wiens verantwoordelijkheid hij werkzaam is.

 

Artikel 2.

1.   Er is een gemeentelijke Ombudscom­mis­sie.

2.   De Commissie is niet ondergeschikt aan enig bestuursor­gaan.

 

Artikel 3.

1. De Commissie bestaat uit drie leden, welke  niet af­komstig zijn uit het midden van de raad.

a.  een voorzitter, op voordracht van bur­gemeester en wethou­ders, door de gemeenteraad benoemd;

b.  twee leden, eveneens op voordracht van burgemeester en wet­houders, door de gemeenteraad benoemd.

c.  de Commissie wijst uit haar midden een of meer plaatsvervangende voorzit­ters aan.

2.       Op dezelfde wijze als in het vorige lid wordt een genoegzaam aantal plaatsvervangen­de leden benoemd.

3.       Tot lid, respectievelijk plaatsvervangend lid van de Commissie is niet benoem­baar de­gene als bedoeld in artikel 1, sub c.

4.       Leden of plaatsvervangende leden van de Commissie nemen niet deel aan de be­handeling van een klacht als genoemd in artikel 6, wanneer de zaak waarop de klacht betrek­king heeft op hun echtgenoten of hun bloed- en aan­verwanten tot en met de derde graad persoonlijk aan­gaat, indien zij als gemachtigden in de zaak zijn betrok­ken, alsmede indien zich andere feiten of om­standigheden voordoen, die het vormen van een on­partijdig oor­deel kunnen be­moeilijken. Alsdan verschonen zij zich.

Wanneer de situatie als hiervoor weerge­geven, zich voordoet en betrokkene zich niet verschoont, kan hij door de indiener van de klacht gewraakt worden. Over een dergelijke wraking beslissen de overige le­den van de commissie.

 

Artikel 4.

1.       De leden en plaatsvervangende leden van de Commissie worden benoemd voor een periode van vier jaar.

2.       Zij kunnen voor maximaal één keer voor een periode van vier jaar worden herbe­noemd.

3.       Het lidmaatschap, respectievelijk het plaats­vervangend lidmaat­schap van de Commissie vervalt:

a.  bij het verkrijgen van de hoedanigheid van raads­lid, voor­zitter van de raad of ambtenaar;

b.  op eigen verzoek.

4.       De gemeenteraad trekt de benoeming van een lid, respec­tieve­lijk plaatsvervan­gend lid in wanneer dit lid naar het oordeel van de gemeenteraad door hande­len of na­la­ten het aanzien van de Commissie heeft geschaad.

5.       De leden van de Commissie genieten een vergoeding voor het bijwonen van de ver­gaderingen van de Commissie krachtens de in artikel 96 van de Gemeen­tewet vast­gestelde regeling.

6.       De werkelijk gemaakte kosten terzake van andere werk­zaamheden of bemoeiin­gen ten behoeve van de Commissie worden vergoed.

 

Artikel 5.

1.       De Commissie wordt in haar werkzaamhe­den bijgestaan door een ambtelijk secre­ta­ris, daartoe aangewezen door burge­meester en wethouders.

2.       Burgemeester en wethouders wijzen te­vens een plaats­vervanger aan.

3.       De secretaris is in de uitoefening van zijn functie uitslui­tend verantwoording schuldig aan de commissie. Burgemeester en wet­houders stellen terzake nadere regels vast.

 

Artikel 6.

De Commissie onderzoekt schriftelijke klach­ten over gedra­gingen van gemeentelijke or­ganen en beoordeelt of het betreffende or­gaan zich in een bepaalde aangelegenheid al dan niet behoorlijk heeft gedragen.

 

Artikel 7.

1 Een ieder heeft het recht zich tot de Com­missie te wenden met een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan.

2.  De klacht dient:

a)    op schrift te zijn gesteld

b)    naam, adres en woonplaats van klager te bevatten;

c)    de gedraging te omschrijven waarop de klacht be­trek­king heeft;

d)    de gronden te bevatten waarop de klacht berust;

e)    aan te geven dat toepassing is gege­ven aan het be­paalde in artikel 10 lid 1, alsmede wat de zienswij­ze is van het bestuursorgaan;

f)      te zijn gedagtekend.

3. De voorzitter wijst een klager die het be­paalde in het vorige lid niet in acht geno­men heeft op het gepleegde verzuim en stelt hem in de gelegenheid dit binnen een bepaalde termijn te herstellen.

4.  De voorzitter verwijst een klager die niet in staat is te voldoen aan het bepaalde in lid 2 naar een instan­tie die kla­ger bij het op schrift stellen van zijn klacht behulpzaam kan zijn.

 

Artikel 8.

1. De Commissie neemt een klacht niet in be­handeling:

a.       zolang niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 7 lid 2, respectievelijk de ter­mijn als genoemd in artikel 7 lid 3, on­benut, is verstreken;

b.       indien de termijn als genoemd in artikel 10 lid 4 is over­schreden;

c.       indien de klacht betrekking heeft op al­gemeen ver­bindende voorschriften;

d.       indien de klacht betrekking heeft op al­gemeen be­leid;

e.       indien de klacht betrekking heeft op een gedraging ten aanzien waarvan voor klager een wettelijk ge­regelde ad­ministratiefrechtelijke voorziening open­staat of heeft opengestaan en hij daar­van geen ge­bruik gemaakt heeft of in­dien in het kader van die voorziening een procedure aan­hangig is of uit­spraak is gedaan;

f.         indien de klacht betrekking heeft op een gedraging ten aanzien waarvan, anders dan ingevolge een wet­telijk ge­regel­de administratiefrechtelijke voor­zie­ning, een proce­dure aanhangig is of uitspraak is gedaan.

a)    indien de klacht betrekking heeft op een gedraging waarover reeds eerder een klacht is ingediend die met inacht­neming van artikel 9:4 e.v. Awb is be­handeld;

b)    zolang terzake van de gedraging waar­over wordt geklaagd een opsporings­onderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit en terzake van dat feit een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is.

2.  Wanneer overschrijding van de termijn als genoemd in lid 1, sub a en b redelijkerwijs verschoonbaar is, wordt een klacht toch in behandeling geno­men.

 

Artikel 9.

Indien de Commissie op grond van het be­paalde in artikel 8 een klacht niet in be­hande­ling neemt, doet zij daarvan zo spoedig moge­lijk schriftelijk mededeling aan de klager onder vermelding van de redenen.

 

Artikel 10.

1.    Alvorens een klacht aan de Commissie kan worden voorgelegd, dient de klacht te zijn ingediend bij het betrokken bestuurs­orgaan.

2.    Het bestuursorgaan dient bij de behande­ling van de klacht het bepaalde in de arti­kelen 9:4 e.v. Awb in acht te nemen.

3.    Indien de klager zich niet kan vinden in de afhandeling van de klacht door het be­stuursorgaan, kan hij zich, binnen een termijn van zes weken, tot de Commissie wenden.

4.    Indien de klacht door het bestuursorgaan niet binnen de in artikel 9:11 Awb gestelde termijn is afgehandeld, kan klager zich binnen een redelijke termijn tot de Com­missie wenden.

 

Artikel 11.

1.       Indien de Commissie het, in verband met een zorgvuldige behan­deling van een klacht, nodig oordeelt, stelt zij het be­stuursorgaan alsmede de klager in de ge­legenheid hun standpunt nader toe te lichten.

2.       De Commissie geeft aan of de toelichting schriftelijk of mon­deling, ten over­staan van de Commissiegegeven dient te wor­den.

3.       Indien de toelichting mondeling, ten over­staan van de Commissiegegeven dient te worden, belegt de Commissie daartoe een zitting, tijdens welke de Commissie voltal­lig aanwezig is.

4.       Het bestuursorgaan alsmede de klager wor­den tijdig en behoorlijk opgeroe­pen om tijdens een zitting aan­wezig te zijn.

5.       Indien het bestuursorgaan of de klager wij­ziging wenst van het tijdstip van de zitting, dient zulks bin­nen drie dagen na de in het vorige lid gedane mededeling, onder op­gaaf van redenen, te worden verzocht aan de voorzitter.

6.       De beslissing van de voorzitter op een ver­zoek als genoemd in het vorige lid wordt zo spoedig mogelijk aan de betrokkene meegedeeld.

7.       Het bestuursorgaan alsmede de klager kunnen zich tijdens een zitting laten bij­staan, of zich laten ver­tegenwoordigen door een gemachtigde.

8.       De Commissie bepaalt of het horen van het bestuursorgaan alsmede de klager tij­dens een zitting al dan niet in elkaars te­genwoordigheid zal plaatsvin­den.
De Com­missie besluit tot afzonderlijk ho­ren, indien aanneme­lijk is dat gezamen­lijk horen een zorgvuldige behandeling van de klacht zal belemmeren.

 

Artikel 12.

1.         Aan de Commissie worden desgevraagd, tenzij zwaar­wegende be­langen zich daar­tegen verzetten, hetgeen ter beoordeling van de Commissie is, alle inlich­tingen ver­strekt die voor de be­handeling van een klacht nodig zijn.

2.         De Commissie kan, in verband met de be­handeling van een klacht, ook anderen dan het bestuursorgaan waar­over een klacht is ingediend en de klager, om inlich­tingen vragen.

3.         De Commissie kan zich laten bijstaan door deskundigen.

 

Artikel 13.

1.        Wanneer het onderzoek naar aanleiding van een klacht is af­gesloten stelt de Commissie een rapport op waarin zij haar bevindingen en haar oordeel weer­geeft.

2.        De Commissie zendt haar rapport aan de klager, aan het bestuursorgaan op wiens gedraging de klacht be­trekking heeft, als­mede aan het lid van het college van bur­gemeester en wethouders, onder wiens verantwoorde­lijkheid de gedraging valt.

3.        Zo zij daartoe aanleiding ziet, kan de Com­mis­sie aan het bestuursorgaan, als ge­noemd in lid 2, haar zienswijze be­kend­ma­ken over eventueel te nemen maat­regelen.

4.        De Commissie stelt haar rapport op binnen redelijke termijn nadat een klacht aan haar is voorgelegd.

 

Artikel 14.

De Commissie zendt jaarlijks een verslag van haar werk­zaamheden aan de gemeente­raad.

 

Artikel 15.

1.         Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening ge­meentelijke ombuds­commissie.

2.         Zij treedt in werking op een door burge­meester en wethouders te bepalen tijdstip.

 

 

Aldus astgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 april 1992.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 17 december 1992

Gewijzigd bij raadsbesluit van 30 november 1995;  bekendgemaakt op 14 december 1995.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 25 januari 1996; bekendgemaakt op 17 mei 1996.

Laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 23 december 1999; bekendgemaakt op 6 januari 2000.


Bijlage III

Statuut met betrekking tot de positie van ambtelijk secretaris van de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften als­mede de Gemeentelijke Ombudscommissie

 

Burgemeester en wethouders, gelet op (…) alsmede het bepaalde in artikel 5, lid 3 van de Verordening ge­meentelijke Ombudscommissie [15]), stellen vast de volgende nadere regels:

 


 Artikel 1:

1.    De uitvoering van rechtspositieregelingen ten aanzien van de secretaris geschiedt uitsluitend door burgemeester en wethouders of door de vanwege burgemeester en wethouders gedele­geerde of gemandateerde functionaris.

2.    Over belangrijke rechtspositionele aange­legen­heden wordt door burgemeester en wethouders of door de vanwege burgemeester en wethouders gedelegeerde of gemanda­teerde functionaris, overleg gepleegd met de voorzitter van de betreffende commissie.

3.    Onder belangrijke rechtspositionele aangele­genheden worden in ieder geval begrepen:

a. vaststelling respectievelijk wijziging van de functiebeschrijving van de secretaris.

b. beoordeling van het functioneren van de secretaris, gericht op een op basis van die beoordeling te nemen beslissing.

c.  toekennen van buitengewoon verlof gedu­rende een periode van enige omvang.

 

Artikel 2:

1.       De secretaris volgt in verband met zijn functio­neren de aanwijzingen van de voorzit­ter van de  commissie op.

2.       De secretaris is geen aanspreekpunt van de commissie voor het gemeentebestuur of der­den.

3.       Op uitdrukkelijk verzoek van de voorzitter van de commissie kan onder omstandigheden van het bepaalde in lid 2 worden afgeweken.

4.       Onverminderd het bepaalde  in lid 2, verstrekt de secretaris, desgevraagd, aan het gemeente­bestuur of derden, inlichtingen met betrekking tot de feitelijke gang van zaken bij de com­missie alsmede - met inachtneming van het bepaalde in de Wet Openbaarheid van Be­stuur - aan betrokkenen, inzake de stand van de procedure.


5.       Wanneer er sprake is van een geschil tussen de voorzitter van de commissie en de secreta­ris, beslissen, wanneer één van beide partijen daarom verzoekt, burgemeester en wethou­ders.

6.       In het geval als genoemd in lid 5 kunnen bur­gemeester en wethouders partijen horen.

 

Artikel 3:

1.       De secretaris staat de commissie met raad en daad terzijde en zorgt voor een goed verloop van de secretariaatswerkzaamheden.

2.       De secretaris is de voorzitter behulpzaam bij het opstellen van een advies respectievelijk een oordeel van de commissie.

3.       De secretaris draagt zorg voor het maken van een schriftelijk verslag van het verhandelde tijdens een zitting van de commissie.

4.       De secretaris is de commissie behulpzaam bij het opstellen van het jaarverslag.

 

Artikel 4:

De secretaris gedraagt zich tijdens de uitoefening van zijn functie als een goed secretaris.

 

Artikel 5:

Burgemeester en wethouders of de vanwege bur­gemeester en wethouders gedelegeerde of ge­mandateerde functionaris, dragen er zorg voor dat de secretaris tengevolge van de met deze functie verband houdende werkzaamheden, niet in zijn positie wordt benadeeld.

 

 

Aldus vastgesteld door burgemeester en wet­hou­ders op 3 december 1992


 



[1] in Delft wordt sinds enkele jaren niet meer van ‘dienst’ maar ‘cluster’ gesproken

[2] bestuursorganen van de gemeente zoals hier bedoeld, zijn onder meer de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders; de burgemeester, de Adviescommissie voor bezwaarschriften  en de Ombudscommissie zelf

[3] tegenwoordig Vastgoed

[4] De gegevens in de tabellen 2 t/m 5 en 7  hebben betrekking op alle zaken waarover het rapport in het aangegeven jaar is uitgebracht. Sommige zaken zijn in het voorgaande jaar binnengekomen

[5] Afgedaan zonder rapport. Hierbij een zaak die is ingetrokken nadat partijen tijdens de hoorzitting tot elkaar waren gekomen

[6] Deze klachten zijn naar de desbetreffende clusterdirecteur doorgezonden ter interne afdoening conform hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht resp. de verordening “‘Uniforme interne afhandeling van klachten over de ambtelijke organisatie en het college van burgemeester en wethouders’ dan wel naar een ander bevoegd bestuursorgaan van de gemeente Delft.

[7] Onbehoorlijk: een of meer onderdelen van de klacht zijn gegrond

[8] Behoorlijk: de klacht is geheel ongegrond, voorzover ontvankelijk

[9] exclusief klachten die niet aan het kenbaarheidsvereiste voldeden

[10] Commissie voor de Beroep en Bezwaarschriften (CBB); in 2004 gewijzigd in Adviescommissie voor Bezwaarschriften (ACB)

[11] zie voernoot 5

[12] minimaal een van de gedragingen waarover werd geklaagd, is als  “onbehoorlijk”  aangemerkt

[13] De aangegeven artikelnummers verwijzen naar de desbetreffende artikelen van de Verordening gemeentelijke ombudscommissie

[14] Alleen indien een klacht om deze reden niet in behandeling is genomen voor interne afdoening door het bestuursorgaan waarover wordt geklaagd. Vergelijk de beleidsregel ‘Uniforme interne afhandeling van klachten over de ambtelijke organisatie en het college van burgemeester en wethouders.

[15] In 2005 zal de tekst enigszins worden gewijzigd