In de commissie Middelen en Bestuur is gesproken over de voorbereiding van de mogelijke verkoop van aandelen Eneco In de commissie werden informatieve vragen gesteld over het besluitvormingsproces, mogelijke splitsing van leveringsbedrijf (het handelsbedrijf) en het netwerkbedrijf (netwerk en kabels), risico’s en beïnvloedingsmogelijkheden. In deze notitie wordt een nadere toelichting gegeven op:

Ø        Het besluitvormingsproces tot nu toe (§1);

Ø        De mogelijke splitsing van het huidige energiedistributiebedrijf in een leveringsbedrijf en een netwerkbedrijf (§2);

Ø        Risico’s verbonden aan energiebedrijven (§3);

Ø        Beïnvloedingsmogelijkheden vanuit het lokale belang (§4). 

 

De notitie wordt in paragraaf 5 afgesloten met een aantal conclusies.

 

Voor de bestuurlijke discussie is het overigens van belang een scherp onderscheid te maken tussen de elektriciteitsproductiesector (bedrijven die stroom produceren) en die – ook in Nederland – al volledig is geliberaliseerd en geprivatiseerd en de energiedistributiesector, waarover thans wordt gesproken. Dit betreft dan met name de energiedistributiebedrijven die bestaan uit een leveringbedrijf, ook wel handelsbedrijf of kaartenbak genoemd en een netwerkbedrijf, de benodigde infrastructuur om de energie daadwerkelijk bij de afnemer te leveren. Het betreft hier de zogenaamde laagspanningsnetten.

 

Daarnaast dient ook het onderscheid tussen liberalisering en privatisering van de energiesector helder te blijven. Bij liberalisering gaat het om de door de Europese Unie ingezette lijn om een vrije, open markt te creëren waarin consumenten zelf kunnen kiezen van wie ze producten en diensten willen afnemen. Ondernemers moeten die producten en diensten in vrije concurrentie kunnen aanbieden. Op tal van terreinen waar vroeger sprake was van een overheidsmonopolie is die liberalisering al gerealiseerd, zoals bij telefonie. Nu is de energiedistributie aan de beurt. De bedoeling is dat dit voor de consument zal resulteren in een betere prijs/kwaliteitsverhouding. Andere mogelijke voordelen zijn heldere offertes en overeenkomsten, redelijke leverings- en betalingsvoorwaarden, redelijke opzegtermijnen en goede klachtenregelingen.

 

Bij privatisering gaat het hierbij om verkoop van (publieke) aandelen aan private partrijen met het doel tot het afstoten van risico’s en/of  schaalvergroting. 

 

§1. Besluitvormingsproces

In hoeverre is de raad betrokken geweest bij het privatiseringsproces (schaalvergroting door middel van verkoop aan private partijen) van Eneco?

 

Hieronder volgt puntsgewijs een korte terugblik:

 

1.       De mogelijke verkoop van de aandelen Eneco is het sluitstuk van een gestaag proces van schaalvergroting binnen de Energiesector. Dit heeft tweede helft jaren ’90 met name een impuls gekregen vanuit:

Ø       de beoogde liberalisering van de energiesector. Ter uitvoering van de richtlijnen uit Brussel is het ministerie voor Economische Zaken in 1996 gestart met de eerste concrete beleidsvoornemens over de liberalisering van de elektriciteitsmarkt in Nederland. Ook werd de oprichting aangekondigd van de Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet (DTe), die in 1998 met zijn activiteiten begon. In 2001 is diens takenpakket fors uitgebreid. De liberalisering zelf heeft stapsgewijs plaatsgevonden. De ’mega-afnemers’ zijn al sinds 1998 vrij in het kiezen van hun leverancier. De rest van de groot zakelijke markt heeft die mogelijkheid sinds 1 januari 2002. Vanaf 1 juli 2002 kunnen de kleinverbruikers (de klein zakelijke markt en de consumentenmarkt) al zelf hun leverancier voor groene stroom kiezen. En sinds 1 juli 2004 is de liberalisering voltooid.

Ø       de sterke concurrentie ook over de landsgrenzen heen.

 

2.       Begin ’80 jaren bezat de gemeente nog eigen nutsbedrijven (gas, water, elektra) als onderdeel van de gemeentelijke organisatie. Geleidelijk aan zijn deze meer op afstand gekomen, en zijn opgegaan in een groter geheel. Het uit de gemeentelijke organisatie verzelfstandigde Delfland is opgegaan in NV Eneco (2000). En op provinciaal niveau is EZH opgegaan in Preussen Electra (1999) thans: E.ON.

Over beide operaties zijn uitgebreide politiek-bestuurlijke discussies gevoerd. Ook toen al stonden deze in het teken van de gevolgen voor tariefsontwikkeling, consequenties voor de kleingebruiker en de verminderde invloed van de gemeente. Voor Delfland gold dat als lokaal bedrijf nog scherper dan voor EZH. Desondanks gaven de argumenten van noodzakelijke schaalvergroting en liberalisering de doorslag. Door het vrijgeven van de energiedistributie ontstaat forse concurrentie en om de concurrentieslag te overleven is het belangrijk een sterke partij met een groot bereik te zijn.

In het vervolg op de verkoop van EZH is het netwerk (ondergebracht in TZH) in 2003 ingebracht in het staatsbedrijf TenneT, als stap in de ontwikkeling van een landelijk transportnet.

 

3.       Het schaalvergrotingsproces was daarmee nog niet afgelopen, 13 december 2001 werd door de toenmalige wethouder financiën in beslotenheid van de commissie Middelen en Bestuur een toelichting gegeven op vervolgstappen in de liberalisering, en de noodzaak voor Eneco om op te gaan in een groter geheel teneinde zelfstandig positie op te kunnen bouwen in Europa. Dit laatste zou in de praktijk neerkomen op privatisering. In de commissie Middelen en Bestuur is uitgebreid ingegaan op de te volgen privatiseringsstrategie. Als uitkomst van de te volgen aanpak werd verwacht, dat de betrokken gemeente-raden in 1e helft 2002 principebesluiten over een concrete verkoop zouden kunnen nemen. 

De in 2000 al ingestelde aandeelhouderscommissie begeleidt dit proces. Eind 2001/begin 2002 zijn er vervolgens ook geïnteresseerde partijen geweest om Eneco over te nemen. Het privatiseringsproces is toen echter enkele jaren op een laag pitje gezet. Dit werd vooral veroorzaakt omdat in de Tweede Kamer nadere regels werden gesteld waaraan een privatisering van de energiebedrijven zou moeten voldoen. Deze regels kwamen er op neer, dat niet meer het gehele bedrijf kon worden verkocht, maar dat het juridisch eigendom van de netten in alle gevallen bij de huidige aandeelhouders, zijnde de lokale overheden, zou moeten blijven. Ook werden extra waarborgen gesteld voor een onafhankelijk netbeheer.

 

4.       De verantwoordelijk minister heeft in 2002 een aangescherpt wettelijk kader gecreëerd  om streng toezicht op de netwerkbedrijven te kunnen creëren en om met een krachtig instrumentarium te verzekeren dat de energievoorziening (kwaliteit/storingen) gegarandeerd wordt. De thans voorgestelde splitsingswet is daarvan het uiteindelijke gevolg

 

5.       In de tussentijd bleef de aandeelhouderscommissie bij elkaar om voorbereidingen te treffen voor de verkoop. In de vertrouwelijke notitie “stand van zaken Eneco” voor de commissie M&B van 21 juni 2005, worden de laatste ontwikkelingen in de energiemarkt, de positie daarin van Eneco-energie en de consequenties daarvan voor de aandeelhouders beschreven. Het college pakt daarin de draad weer op van het streven naar verkoop van de aandelen; liefst geïntegreerde verkoop; als dit geen politieke realiteit meer is (door de splitsingsdiscussie) dan verkoop van de leveranciersactiviteiten van Eneco. In de besloten commissie geeft wethouder Mooiweer een toelichting op de aan de commissie toegezonden informatieve notitie inzake Eneco en geeft aan:

-          de Raad van Bestuur van Eneco te zullen vragen voorbereidingen te treffen voor verkoop van aandelen Eneco zonder onomkeerbare besluiten te nemen;

-          een nadere notitie op te stellen over de verschillen tussen gesplitste en geïntegreerde verkoop

 

6.       Het onderwerp is daaropvolgend weer geagendeerd voor de commissie van 12 oktober 2005, waarbij nu - gelet het wetsvoorstel van de minister waardoor splitsing onvermijdelijk kan worden -  aan de commissie gevraagd wordt om richtinggevende uitspraken te doen over de variant van gesplitste verkoop.

 

7.       In de notitie voor de commissie van 12 oktober  wordt tevens aangegeven, dat bij doorzetting van het privatiseringsproces voor het te nemen definitieve besluit de raad uiteraard nog formeel in positie zal zijn om zijn mogelijke “wensen en bedenkingen” terzake ter kennis van het college te brengen.

 

§2. Mogelijke splitsing van leveringsbedrijf en het distributiebedrijf

Moeten we als Delft wel een splitsing willen?

 

Het Kabinet  heeft in het belang van maximale concurrentie voor de afnemer  besloten dat het leveringbedrijf (de handelspoot) en het netwerkbedrijf (de kabels en de leidingen) niet langer in één hand mogen zijn. Hiertoe heeft het Kabinet  in het voorjaar van 2005 een wetsvoorstel aangenomen dat  voorziet in een splitsing van het leveringbedrijf en het netwerkbedrijf tot op het niveau van de aandeelhouder. De huidige publieke aandeelhouders van regionale energiebedrijven (provincies en gemeenten) worden dan aandeelhouder van beide soorten bedrijven. Verkoop van het (risicovolle) leveringbedrijf is dan toegestaan. De bedoeling is dat het netwerkbedrijf in handen van de overheid blijft.

 

Het advies van de Raad van State is in de zomer door de Minister verwerkt en in september is het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden.Tot nu toe heeft de Tweede Kamer de Minister en het Kabinet bij dit voornemen gesteund en wat op dit moment bekend is ten aanzien van de door de Kamer gestelde schriftelijke vragen wijst hier nog steeds op. Behandeling van het wetsvoorstel in de Kamer wordt nog dit jaar verwacht.

 

De discussie in de Tweede Kamer spitst zich thans toe op de vraag of het netwerkbedrijf volledig in handen van de overheid moet blijven of dat dit ook - deels - mag worden vervreemd. Deze discussie is nog niet uitgekristalliseerd, maar duidelijk is wel dat als het netwerkbedrijf mag worden vervreemd, dit tot maximaal 49% zal mogen en alleen aan partijen die door de Minister worden geoormerkt.

 

Mocht bij de definitieve behandeling van de wet blijken dat de splitsing niet nodig mocht blijken ligt het in de rede om het in de beginjaren 2000 al ingezette proces van geïntegreerde verkoop voort te zetten. Het gaat per saldo dus niet zozeer om de wil van Delft (en andere aandeelhouders) maar om goeddeels autonome ontwikkelingen waar we op in moeten spelen in het privatiseringsproces.

 

§3. Risico’s

Wat zijn de risico’s voor de aandeelhouder?

 

De risico's van het leveringsbedrijf

De Eneco-onderneming  anno 2005 is een NV volgens het structuurregime –aangestuurd door de Raad van bestuur onder toezicht van de Raad van Commissarissen - waarbij de invloed van de publieke aandeelhouders  zich in de praktijk  beperkt. In de dagelijkse praktijk gaat  de invloed van de AvA  niet verder dan het stellen van kritische vragen en plaatsen van opmerkingen over ad-hoc gebeurtenissen en incidenten waarbij het Eneco-bedrijf  in de publiciteit is gekomen. De wijzigingen die in het kader van het structuurregime te verwachten zijn, doen hier niets aan af

 

In dit verband moeten de aandeelhouders  zichzelf de vraag stellen wat zij nog zoeken in dit energiebedrijf, opererend in een voor gemeenten onbekende markt, waarbij de aandeelhouders voor 100 % risicodrager zijn m.b.t. de  financiële resultaten, zonder dat er directe grip is op het beleid van de Raad van Bestuur cq. de Raad van Commissarissen.

 

Het kan (financieel) goed gaan en …..het kan verkeren

De gemeente heeft nu direct baat bij de deelneming aan Eneco met name vanwege  het jaarlijkse dividend dat de laatste jaren op het niveau ligt van ca € 2 miljoen. Deze € 2 miljoen wordt via de besteding van de reserve Nutswinsten ingezet voor strategische projecten (o.m. Delft Kennisstad).

 

Het kan echter ook verkeren met Eneco, door de tucht van de markt kan men de concurrentieslag verliezen, en kan het bedrijf in het uiterste geval; failliet gaan. Dit heeft directe gevolgen voor de gemeentelijke financiën:

1.       het jaarlijks budget van € 2 miljoen vervalt, er moet geherprioteerd en/of bezuinigd worden om weer tot een sluitende begroting te komen

2.       de (vanuit de Delflandperiode stammende) gemeentegaranties voor leningen van Eneco tot een totaal bedrag ad € 28,8 miljoen zullen worden aangesproken. Dat betekent een forse aderlating voor ons reservevermogen en dat zal leiden tot een inperking van de beoogde investeringen in Grote Projecten en tot bezuinigingen.

 

Conclusie

Door de beperkte invloed en de niet weg te cijferen risico’s hebben de gemeentelijke aandeelhouders geen belang bij continuering van hun aandeelhoudersschap en ligt verkoop van het bedrijf d.m.v. het aanbieden van de aandelen voor de hand.

 

Wet FiDO

De wet FiDO betreft de wetgeving voor leningen, deelnemingen en garanties ten behoeve van de publieke taak.

 

In de Wet FiDO is als algemene norm opgenomen dat openbare lichamen alleen lenen, middelen uitzetten of garant staan voor zover dat direct dient ter behartiging van hun publieke taak. Bankachtige activiteiten, met het oogmerk geld te verdienen (ook al is dat om de publieke taak te bekostigen) zijn geen publieke taak en niet toegestaan.

 

De invulling van het begrip publieke taak is een verantwoordelijkheid van de openbare lichamen zelf, in de Wet FiDO is daar geen specifieke invulling aan gegeven. Publiek belang – het aanpakken van overheidactiviteiten -  is namelijk veelal gebonden aan een politieke keuze. Gaandeweg zijn er wel enige lijnen getrokken.

 

 

Aandeelhouderschap

Als gevolg van de Wet FiDO is het verboden om aandelen te houden bij wijze van belegging. Openbare lichamen zien zich dus genoodzaakt om te bepalen of het houden van aandelen in bijvoorbeeld nutsbedrijven, bedrijven als Schiphol, ontwikkelingsmaatschappijen enzovoorts, de publieke taak dient, en zo ja, waarom en hoe. Aandeelhouderschap ter behartiging van het openbaar belang voor gemeenten en provincies vereist daarbij  de goedkeuring van gedeputeerde staten respectievelijk de minister van BZK [1].

 

Het publiek belang zal dus gemotiveerd moeten worden en daarop zal worden getoetst door de provincie als toezichthouder. De toezichthouder zal toetsen of sprake is van openbaar belang en of er prudent met gemeentelijke financiële middelen omgegaan wordt, de provincie let daarbij dus ook sterk op de risico’s van een gemeentelijke deelneming.  Bankachtige activiteiten met als doel het genereren van inkomsten zijn verboden.

 

De lijn die in de praktijk wordt gevolgd is, dat aandeelhouderschap de publieke taak dient als  de aandeelhouder het oogmerk en de mogelijkheden heeft om invloed uit te oefenen. Dat kan zijn dat hij in een bedrijf een vinger in de pap houdt voor de publieke belangen van de decentrale overheid. Het kan ook zijn dat op die manier een bepaalde activiteit gestimuleerd wordt. Het moet wel verdedigbaar zijn dat een  gemeente er inderdaad een belang bij heeft. De wetgever geeft hierbij zelf het voorbeeld, dat een belang bij aandeelhouderschap in Schiphol voor de gemeente Haarlemmermeer beduidend makkelijker te beargumenteren is dan voor een gemeente in de kop van Overijssel. De parallel naar een op afstand gekomen energiesector dient zich hierbij aan.

 

Ook in ons gemeentelijk beleid met betrekking tot financiering en gemeentegaranties zoals verwoord in het treasurystatuut en de verordening gemeentegaranties op geldleningen wordt verwoord dat voor deelnemingen en garanties op geldleningen van derden het publiek belang voorop staat.  Zie met name artikel 2.1, 2.3, 5.1 en 13.9 van het Gemeentelijk Treasurystatuut:

Artikel 2. Uitgangspunten

1.       De gemeente kan leningen aangaan, middelen uitzetten of garanties verlenen

uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak van de
      gemeente.

3.       Risicodragend middelen uitzetten in de vorm van aandeelhouderschap in private ondernemingen is geen overheidstaak. De gemeente is terughoudend met aangaan van nieuwe deelnemingen. Bestaande deelnemingen worden, gelet op de huidige maatschappelijke ontwikkelingen, indien mogelijk en gewenst, zoveel mogelijk afgestoten. Het oprichten van gemeentelijke vennootschappen en public private partnerships voor investeringsprojecten als verlengstuk van de lokale publieke taak is wel toegestaan.

 

Artikel 5. Uitgangspunten risicobeheer

Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten:

1.       De gemeente mag leningen of garanties op grond van de “publieke taak” uitsluitend verstrekken aan door de gemeenteraad goedgekeurde derde partijen;

 

Artikel 13. Te hanteren algemene richtlijnen en limieten voor leningen en uitzettingen:

9.       Koersrisico’s op aandelen zijn uitgesloten, tenzij deze zijn gekocht in het kader van de uitoefening van de publieke taak;

 

 

§4. Invloed

Welke invloed heeft de (kleine) aandeelhouder nog nu en ook na de splitsing? Waar liggen de verantwoordelijkheden? Waarom willen de aandeelhouders eigenlijk van het energiebedrijf af?

In welke mate kan er nu en straks (na splitsing / verkoop) nog invloed uitgeoefend kunnen worden op: tarieven, armoede/wanbetaling/ afsluitingsbeleid/ groene stroom/energieopwekking uit natuurlijke bronnen/

 

Waarom willen de aandeelhouders eigenlijk van het energiebedrijf af?

Ook voor de lokale overheid zijn een goede stroomvoorziening, milieubeleid en waarborgen voor de consumenten een noodzaak. Maar is het aandeelhouderschap wel het instrument om dit te realiseren? Onze conclusie gelet op onderstaand overzicht van lokale issues en de daarbijbehorende verantwoordelijkheden is nee.

 

Wat zijn issues voor de lokale overheid?                                          Wie is verant-woordelijk?

Leveringszekerheid                                                                   DTe / Rijk

Leveringsbetrouwbaarheid (weinig storingen)                   DTe / Rijk

Prijs                                                                                        DTe

Kwaliteit                                                                                  DTe

Milieu                                                                                      Rijk

Afsluitbeleid                                                                             bedrijf

Investeringsniveau(=toekomstgericht)                             bedrijf en DTe

Is deelname in de vennootschap wettelijk opgedragen?    nee[2]        

 

·         het is historisch bepaald dat een aantal (en niet eens alle) lokale en provinciale overheden aandeelhouders zijn in een energiebedrijf.

·         alle publieke belangen bij de energiedistributie worden inmiddels  – terecht –  via  wetgeving gewaarborgd door het Rijk tezamen met DTe en NMA.

·         gemeenten hebben daarmee geen invloed meer op algemene belangen bij energievoorziening, zoals de zekerheid van levering aan consumenten en bedrijven, en de tariefstelling.

·         als aandeelhouders in structuur NV’s in een volledige geliberaliseerde markt  kunnen zij evenmin werkelijke invloed uitoefenen op de feitelijke bedrijfsvoering. Ook de aanstaande veranderingen in het structuurregime veranderen dit niet wezenlijk.

·         de risico’s voor energiebedrijven van de commerciële activiteiten in een vrije markt voor stroom en gas krijgen gemeenten als aandeelhouders gepresenteerd, waar zij zich wettelijk (wet FIDO) verre van moeten houden.

·         consumenten kunnen “stemmen met de voeten”, zij kunnen immers wisselen van bedrijf. Er is geen relatie meer tussen de Delftse burger met Eneco.

 

Dus: het aandeelhouderschap van de gemeente in een energiebedrijf wekt ten onrechte de indruk naar de burgers toe dat de gemeente door haar aandeelhouderschap de belangen van die burger waar het leveringszekerheid betreft zou kunnen behartigen. Hetgeen rond 2001 al heeft geleid tot de conclusie van de voltallige AvA om ENECO (als geheel) te willen verkopen. 

 

Lokale belangen

Bij verkoop is het van belang de lokale belangen van de gemeenten in het Eneco-bedrijf  veilig te stellen. Iedere aandeelhouder heeft in meer of mindere mate met deze lokale belangen te maken. Het gaat daarbij concreet om financiële belangen, (bij precarioheffing, concessievergoe-dingen of sportsponsoring), belangen op het terrein van de openbare veiligheid (onderhoud straatverlichting en straatmeubilair), milieubelangen (energiebesparing, groene stroom)  of om belangen die terugslaan op de bescherming van de burger( het afsluiten van nutsvoorzieningen in verband met niet-betalen).

 

Bij verkoop  zullen de gemeenten afzonderlijke afspraken met Eneco moeten maken m.b.t.  het veilig stellen van bovengenoemde belangen. Dit kan gebeuren in de vorm van het opstellen van convenanten of door het aangaan van overeenkomsten. Nieuwe afspraken komen dan  te staan  in het perspectief van een zakelijke relatie gebaseerd op privaatrechtelijke uitgangspunten.

 

§5. Conclusies:

1.       Over de gehele periode 2001-2005 is de raad geregeld geïnformeerd en geraadpleegd over voortgang en nieuwe ontwikkelingen. De raad is in 2001 geraadpleegd over de noodzaak en de aanpak van het privatiseringsproces van Eneco. De aanpak was er op gericht dat in 2002 door de gemeenteraden de principebesluiten over een concrete verkoop genomen zouden kunnen worden. Het verkoopproces werd volgens de met de raadscommissie gedeelde strategie gestart. Besprekingen met geïnteresseerde partijen vonden plaats. In 2002 brak door externe omstandigheden echter een gedwongen “rustpauze” aan. In de tussentijd bleef de aandeelhouderscommissie bij elkaar. De in 2005 uitgebrachte wetgeving geeft weer aanleiding het verkoopproces te reactiveren. De commissie is hierover geraadpleegd door middel van de notities van juni en oktober 2005.

 

2.       Afscheid nemen van het energiebedrijf als lokale publieke aandeelhouder ligt onverminderd in de rede, zeker van het risicovolle handelsbedrijf. Als splitsing daartoe de enige mogelijkheid biedt dan zal dat als een onvermijdelijkheid moeten worden beschouwd. Als de wetgever de voorwaarde tot splitsing alsnog loslaat, zou de definitieve verkoopstrategie (splitsing of integraal) nog nader bepaald moeten worden.

 

3.       De lokale belangen zullen in het verdere loop van het proces zoveel mogelijk veilig gesteld moeten worden.

 

Strategie&control, Bert den Uijl

 



[1] Artikel 160 Gemeentewet, en 158 Provinciewet

[2] Deelname in de vennootschap is historisch bepaald. Deelname is niet verplicht met die kanttekening dat de verkoop van aandelen op dit moment alleen toegestaan is aan een andere overheidsaandeelhouder.