in perspectief
december 2005
Versie: B&W Cie 1720
0112
06
(rev.)5
Concept ! Document in opbouw ! 290405
0. Samenvatting en
aanbevelingen
1.
Inleiding, aanleiding
2.
Wat is voor handen,
stand van zaken
2.1. Achtergrond en huidige situatie
2.2. Huidige organisatie
2.3. SWOT-analyse
3.
Wat willen we:
doelstellingen en ambities
3.0. Inleiding
3.1. Waarom steden internationaal
actief zijn?
3.2. Ambitiess
3.3. Doelstellingen
4. Contouren
nieuw beleid
4.0 Inleiding
4.1. Intensivering bestaand beleid stedenbanden
4.2. Europa
4.3. Delft Kennisstad Internationaal
4.4. Communicatie naar de interne organisatie,
partners, burgers
5.
Hoe te organiseren ?
5.0. Inleiding
5.1. Capaciteit
5.2. Organisatie
5.3. Financiële aspecten
Bijlagen
IV. Voorgestelde globale werkstructuur
internationaal beleid
V. Gebruikte bronnen
|
1. Inleiding,
aanleiding
Delft is
internationaal bekend om zijn historische binnenstad en vanwege de Technische
Universiteit en andere gerenommeerde kennisinstellingen. In het internationaal
beleid worden deze unieke sterke kanten van Delft echter nog weinig benut. Er is alle
aanleiding toe de kracht van Delft beter voor het voetlicht te brengen zodat
toerisme, economie en de kennisregio daar meer voordeel
van profiterenhebben.
Dat betekent samenwerking met partijen in en om de stad, om kansen op de
internationale
markt te creëren en meer baat te
profiterenhebben
van deze unieke kwaliteiten van de stad.
Het huidige
Delftse internationaal beleid focust op stedencontacten. Dit beleid is de
laatste maal neergelegd in de nota van september 1998 “Samenhang en prioriteiten, gemeentelijk
internationaal beleid vernieuwd”. Die nota kan gezien worden als een uitwerking
van het uitgangspunt in het collegeprogramma 1998 – 2002: “Delft is een
internationaal georiënteerde stad. Dit blijkt mede uit een actief gemeentelijk
internationaal
beleid, waarvan internationale solidariteit de kern is. Bij de vormgeving van
het beleid kiest Delft voor stedencontacten als het belangrijkste
beleidsinstrument.”
In het
Collegeprogramma 2002 – 2006 “Voorzetten en doorzetten” stelt het college: “We handhaven de
uitgangspunten van het internationaal beleid, die zijn aangenomen in de vorige
periode. We verhogen het budget gefaseerd tot 1 € per inwoner ten behoeve van
projecten in Mamelodi, Esteli en Adapazari.”
In april 2003
heeft de raad vervolgens
de Nota “Stand van zaken en voortgang Internationaal beleid” vastgesteld.
Daarin werd aangegeven hoe “het Delftse internationale beleid de komende vier
jaar gestalte krijgt en wat de speerpunten van beleid zijn”.
Samengevat kent
het bestaande internationaal
beleid van Delft thans een aantal hoofdsporen:
- jumelages,
gericht op internationale
oriëntatie van burgers door middel
van culturele uitwisseling,
waarbij de gemeente alleen faciliteert. De
jumelages delen niet in de solidariteitsmiddelen.
- stedenbanden, gebaseerd
op een beleid van internationale
solidariteit, waarbij de gemeente
zelf een
belangrijke actor is, niet in de laatste
plaats op bestuurlijk niveau;
- internationale (steden)netwerken, die voor een onderdeel van beleid meerwaarde
kunnen hebben
(Energie-Cités voor milieu,
Bertelsmann-netwerk voor bestuur en management, maar ook
Technopolicy Network voor kennissteden);
- enigermate in in de marge van het internationaal beleid: internationale profilering (stadmarketing) van
Delft,
gericht op enerzijds toerisme en anderzijds werving van internationale
(kennis)bedrijvigheid.
Nu er halverwege
de collegeperiode een andere portefeuillehouder Internationaal Beleid is
aangetreden en de personele samenstelling op “internationaal beleid” is gewijzigd, is er
behoefte aan een beeld van de stand van zaken en zonodig een herijking en
vernieuwing van het internationaal beleid, op basis van datgene wat tot dusver
tot stand is gebracht en gelet op wat er op het internationale speelveld verandert. Veel gemeenten in
Nederland oriënteren zich bijvoorbeeld net als Delft op de vraag hoe zij met
“Europa” en de positie in het internationale speelveld om moeten gaan.
De burgemeester
heeft als verantwoordelijk portefeuillehouder op 7 december 2004 in de Commissie Middelen
& Bestuur uiteengezet dat hij het internationaal beleid van de gemeente een
impuls wilde geven en hij heeft toegezegd daarover in 2005 met een notitie te
komen.
Deze notitie komt
tegemoet aan deze toezegging en bevat aanbevelingen voor intensivering en aanpassing van onderdelen van
het internationaal beleid en een gefaseerde aanpak voor de versterking en
professionalisering van de organisatie op dit punt.
Een concept van
deze notitie vormde de gespreksbasis voor een miniconferentie op 27 september 2005 met
externe en interne betrokkenen bij het internationale speelveld. De
mini-conferentie was bedoeld om met de deelnemers de mogelijke (nieuwe)
internationale activiteiten van de gemeente nauwkeuriger in beeld te brengen en
te prioriteren. (Bijlage I is het verslag van de
bijeenkomst).
De aanbevelingen
uit de conferentie zijn zoveel mogelijk verwerkt in deze versie van de nota.
De conclusies van
de conferentie waren:
“ De
gemeente moet keuzes maken als het gaat om haar identiteit en de inzet op internationale
activiteiten. Beleidsinhoudelijk ligt de keuze voor “waterkennis” voor de hand.
De kennisinstituten hebben een actieve inzet van de gemeente nodig (zie de
discussie rond het Delta Instituut). Lokale en regionale samenwerking met kennisinstellingen,
bedrijven en andere overheden is absolute voorwaarde voor enige impact op het
internationale speelveld. “Europese” middelen kunnen daarbij helpen, maar ook
om die te verkrijgen is een lange-termijn visie en inzet nodig. De kracht van
Delft mag ook de
bestaande solidariteits-steden ten goede komen en de jarenlange ervaring en
know-how in die steden kan beter benut worden in Delft. Het voorgestelde
platform (klankbordgroep) kan een goede springplank zijn om de samenhang in het
internationale beleid
verder vorm te geven.”
2.
Wat is voor handen,
stand van zaken
2.1 Achtergrond
en huidige situatie
Het huidige
internationale beleid van de gemeente Delft is, zoals gesteld, gebaseerd op de nota “Samenhang en
prioriteiten” – gemeentelijk internationaal beleid
vernieuwd – (september 1998). Daarin staat internationale solidariteit
centraal: de gemeente heeft een eigen verantwoordelijkheid om een bijdrage te
leveren aan bevordering van solidariteit en het tot stand brengen van een
internationale rechtsorde. Op
de terreinen van internationale kennisuitwisseling, promotie en economische
relaties was toen nog geen beleid ontwikkeld, ook al waren er wel incidentele
activiteiten. Er was wel aandacht voor de economische kanten van de
internationalisering, maar die aspecten
waren nog niet ingebed in het gemeentelijk internationaal beleid. De nota
mondde uit in een aantal voorstellen, die zich als volgt laten samenvatten:
Er zullen vier
stedenbanden zijn, twee gericht op solidariteit (Estelí en Mamelodi (Tshwane))
en twee op
economische samenwerking (voorstel voor invulling wordt voorbereid). Periodieke
evaluatie van de stedenbanden is uitgangspunt. De samenwerking met het
Bertelsmann-kennisnetwerk wordt voorgezet. De jumelages met Aarau, Kfar Sava en
Kingston worden voortgezet,
Castrop Rauxel beëindigd en de stedenband met Freiberg gewijzigd.
De projectmatige
samenwerking met Tuzla wordt gaandeweg beëindigd.
De nota “Stand van
zaken en voortgang Internationaal beleid”, in april 2003 door de Raad
vastgesteld, bouwt voort
op deze lijn.
Geconstateerd
wordt dat de jumelages met Castrop en Kingston, wegens gebrek aan
burger-initiatief, zijn beëindigd en dat de stedenband met Freiberg is omgezet
naar een jumelage. Er is een jumelage met een stad uit een herkomstland van
Delftse
allochtonen (Adapazari in Turkije) opgezet. Economische stedenbanden (“Van deze
soort wil Delft zelf beter worden”) zijn nog niet ontwikkeld, maar er zijn wel
initiatieven in die sfeer (Israël Office Delft, Technopolicy-netwerk).
Op grond daarvan
werd toen
besloten:
1. de stedenbanden met Tshwane en Estelí
ongewijzigd voort te zetten;
2. de jumelages met Freiberg, Kfar Saba,
Adapazari en Aarau ongewijzigd voort te zetten;
3. de mogelijkheden van een economische
stedenband met Austin verder te onderzoeken;
4. actief, maar bescheiden te blijven
participeren in het kennisnetwerk Bertelsmann.
Sindsdien
functioneren de stedenbanden en jumelages redelijk goed. Er is geen economische
stedenband aangegaan (maar het Technopolicy netwerk is tot stand gekomen). Het kennisnetwerk van
de Bertelsmann-stichting is in 2003 afgesloten, toen de gemeente Delft al
weinig actief meer in het netwerk was; het heeft geen vervolg gekregen.
De gemeente Delft
is sedert 2000 wel lid van Énergie Cités, een op
energiebeleid gericht
netwerk van 110 Europese steden.
Jumelages en
stedenbanden vormen de bestendige gedragslijn van de gemeente, voor netwerken
en meer economische “opbrengst” zoekt de gemeente naar de juiste vorm en
inhoud.
Voor de
stedenbanden en jumelages geldt dat draagvlak
bij en medewerking van de bevolking (zowel in Delft als in de partnersteden)
een voorwaarde is. Het aantal stedenbanden en jumelages is gelimiteerd tot 2
respectievelijk 4 (en dus geldt: nieuw voor oud). Er moet een heldere
doelstelling aan ten grondslag
liggen; ze worden voor een bepaalde tijd aangegaan en/of ze worden periodiek
geëvalueerd. Mutatis mutandis geldt éénnéén en ander ook voor de netwerken.
De situatie in
Delft weerspiegelt de ontwikkeling van internationale activiteiten die veel steden doorgemaakt hebben.
Na de oorlog en de wederopbouw was er behoefte aan vriendschappelijke contacten
over de grens. Toen zijn veel jumelages ontstaan.
Vervolgens kwam
een fase van bewustzijn van de kloof tussen arm en rijk, de opbouw van
ontwikkelingshulp,
c.q. internationale samenwerking en het delen van welvaart. Dit was het klimaat
waarin de stedenbanden gebaseerd op internationale solidariteit ontstonden.
Met het kleiner
worden van de wereld door de invloed van de televisie, het internationale reizen en internet
(globalisering), de ontwikkeling van een internationale markt en een toegenomen
verzakelijking opereert ook een gemeente steeds meer in een mondiale markt. Dit
wordt nog eens versterkt door het feit dat de samenwerking in Europa er toe
geleid heeft dat
Europa steeds meer het karakter van een vierde bestuurslaag boven de nationale
overheden heeft gekregen. De EU en “Brussel” zijn “binnenlandse zaken”
geworden. De europeseEuropese sturingsinstrumenten zijn “regels” en “geld”.
De regels komen “vanzelf”
over ons; het geld moet actief verworven worden.
En hoewel “Delft”
internationaal gezien een A-merk is, blijft dat niet vanzelf zo, omdat overal
om ons heen steden meedingen naar die status. Er is sprake van sterke
internationale concurrentie tussen
steden. Hetzelfde geldt voor het kenniscomplex in Delft.
Het is dus niet
zozeer de vraag of de gemeente Delft, als lokale overheid, zich internationaal
moet oriënteren en op het internationale speelveld moet acteren, maar hoe en
met welk ambitieniveau.
2.2. Huidige
organisatie
De portefeuille
“internationaal beleid” wordt bestuurlijk beheerd door de burgemeester. De
vakwethouders zijn zelf verantwoordelijk voor de internationale aspecten van
hun portefeuilles.
De specifieke
beschikbare ambtelijke capaciteit
voor internationale activiteit is tamelijk bescheiden en internationale
activiteiten zitten in werkpakketten van verschillende medewerkers:
- De coördinatie
van de jumelages ligt bij Kabinet en representatie (circa 0,1 fte)
- De coördinatie
van de stedenbanden
(internationale solidariteit) geschiedt bij Welzijn (0,5 fte)
- De
bestuursassistent van de burgemeester was voor 0,2 fte bezig met
internationaal beleid,
m.n. met het brandweerproject Adapazari
(inmiddels voortgezet door een tijdelijke
coördinator)
- Aan de activiteiten/projecten van de stedenbanden werken diverse medewerkers
van vakteams
al of niet incidenteel mee (tezamen geschat
op 0,3 fte).
- Er is tijdelijk
(twee jaar tot medio 2006) 0,5 fte uit de EZH-gelden beschikbaar gesteld aan de
stedenbanden
voor ondersteuning van de stichtingen voor de stedenbanden.
Verder is er inzet
van medewerkers wier taken ook internationale aspecten in zich hebben:
- Voor
stadsmarketing is er nu 0,8 fte medewerker bij CKE
- De
accountmanager bij CKE opereert óók internationaal
- Delft
participeert in de Stichting Delft Kennisstad
- Delft
participeert financieel in de Stichting WFIA
- Delft
participeert in het South-Holland – Sjanghai Pudong
Co-innovation programma
- Delft ontwikkelt
samen met Rotterdam de internationaal
geörienteerde high-tech zone
rond
Technopolis en Schieveen
- Milieu heeft een
groot subsidietraject van de EU lopen (SESAC), waarin enkele medewerkers
aan projecten werken (tezamen ruim 1 fte)
- WIZ (Werk,
inkomen, zorg) heeft ervaring met
bijdragen uit het Europees Sociaal Fonds ESF
- Delft krijgt
subsidie uit het Interreg-programma voor de opwaardering van het park in
Poptahof.
Er zijn daarnaast
incidentele contacten met en bezoeken vanuit het buitenland, bijvoorbeeld
vanuit de jumelages
en stedenbanden. Maar ook de TU-Delft en het Unesco-IHE
Institute for Water Education hebben nog wel eens groepen buitenlandse
relaties of studenten die voorgelicht willen worden over een bepaald aspect van
de gemeentelijke zorg. Veelal betekent dat een
geïmproviseerde ontvangst en presentaties, omdat de gemeente hierin weinig
routine heeft ontwikkeld en geen standaard (presentatie)materiaal voor dit
soort gelegenheden heeft.
2.3. SWOT-analyse
Om de vraag te
kunnen beantwoorden hoe en met welk ambitieniveau Delft op het internationale speelveld kan
opereren, is een globale sterkte-zwakte analyse van het huidige internationaal
beleid en de activiteiten die daarbinnen plaatsvinden opgesteld. Daaraan moet
geen absolute geldigheid toegekend worden, het is bruikbaar als typering. Zo kan het volgende beeld als
hulpmiddel dienen in de discussie:
Delft is in
potentie een AAA-merk, wereldwijd bekend vanwege de historische binnenstad en
vanwege de technische universiteit en andere kennisinstituten. Met name de
“waterkennis” is
internationaal vermaard en goed georganiseerd aanwezig. Er zijn veel
internationaal opererende instituten en organisaties in en om Delft aanwezig.
Er is in de gemeente(lijke organisatie) ervaring en een zekere traditie op
internationaal gebied.
Maar de kennis en
ervaring in de organisatie is versnipperd aanwezig, evenals de kennis van
andere culturen. De invulling van het internationaal beleid is tamelijk
traditioneel. Er is geen relatie met de strategische speerpunten voor de stad,
noch een duidelijke
inbedding in strategie/beleid/structuur. Dat komt ook tot uitdrukking in het
bescheiden budget voor internationaal beleid.
Hoewel Delft bijna een 100.000+ gemeente
is, is ze op het internationale speelveldDe
gemeente Delft is tamelijk klein, dat wil zeggen dat ze altijd
partners nodig heeft om een internationale ambitie waar te maken. Maar de
cultuur van extern samenwerken is nog niet sterk ontwikkeld in de organisatie.
Dat wordt versterkt door de cultuur van “doe maar gewoon”, terwijl trots op wat
Delft te bieden
heeft, een cultuur van uitstraling en promotie van de “unique selling points”
van Delft juist nodig is om internationaal “verschil” te maken. Het gevolg is
ook dat de gemeente weinig actief is voor de internationaal opererende
instituten of
maatschappelijke organisaties.
Natuurlijk zijn er
ook kansen voor de gemeente. “Europa” is ingewikkeld en de kost gaat meestal
voor de baat uit, maar de gemeente kan veel meer profijt halen uit Brussel.
Samenwerking in de regio, de grote steden of steden met vergelijkbare “profielen” biedt
meerwaarde. Delft kan leren van de ervaringen van anderen.
Hoe nutten andere Europese steden hun kennispotentieel uit ? Hoe exploiteren
zij hun historische binnenstad ? Binnen de organisatie kan verder veel
meer gebruik
gemaakt worden van specifieke kennis (taal en cultuur) van medewerkers. Het
ontwikkelen van de internationale dimensies van het werken bij de gemeente kan
voor medewerkers ook een stimulans en bindingsfactor betekenen. En tenslotte,
als externen, in dit geval
vertegenwoordigers van de ICT-sector, beweren dat “de nieuwe gouden eeuw in
Delft begint”, waarom zou de gemeente die kans dan niet grijpen ?
Samengevat ziet de
SWOT-analyse er als volgt uit:
|
|
|
|
Wil de gemeente de slag
naar het internationaal speelveld niet missen, dan moet er meer draagvlak en steun ontwikkeld
worden voor de internationale activiteiten van de gemeente en moet de
organisatie wat meer “antennes” voor de internationale dimensies van het
gemeentelijk werkterrein ontwikkelen.
Verder moet de
gemeente de samenwerkingsmogelijkheden
met partners in de stad en de regio uitbouwen worden en zal de gemeente voor de
instituten en bedrijven haar partnerschap op het internationale speelveld zelf
moeten invullen. Dat vergt wel meer en gebundelde capaciteit binnen de
organisatie.
3.
Wat willen we: ambities
3.1. Inleiding
De gemeente Delft wil
een extern geörienteerdegeoriënteerde organisatie zijn. Meer en meer wordt ook het
werk van een lokale overheid bepaald door de internationale context. Of dat nu
gaat om europeseEuropese regelgeving,
de multiculturele uitdagingen, de internationalisering van wetenschap en
techniek, het feit dat ook de Delftse bedrijven en kennisinstellingen opereren
in een mondiale markt of dat de burgers zich wereldwijd oriënteren. Externe
oriëntatie betekent dus in veel
gevallen ook een blik over (lands)grenzen heen. Dat betekent ook dat de
gemeente meer en meer internationale activiteiten gaat ontplooien.
Activiteiten die
veelal onderdeel zijn van een bepaald beleids- of werkterrein van de gemeente.
Dat werk wordt bepaald
door de strategische en beleidsmatige speerpunten van de stad, zoals neergelegd
in het collegeprogramma en de programmabegrotingen.
Het
“internationaal beleid” zou het kader moeten bieden waarbinnen die activiteiten
verricht worden. Internationaal
beleid is echter geen doel op zich. Ook is het nauwelijks een zelfstandig
beleidsterrein voor een gemeente. Het staat ten dienste van de uitvoering van
de verschillende activiteiten die de gemeente onderneemt ter wille van haar
burgers.
3.2. Waarom steden internationaal actief zijn
Er kunnen verschillende
motieven zijn om internationaal actief te zijn. Bovendien hangt het sterk af
van het karakter of de kenmerken van de stad zelf. De publikatiepublicatie “Grenze(n)loze Gemeenten”
(lit. 3.)
onderscheidt vijf
invalshoeken:
- het ideële
motief: het
vraaggericht bijdragen aan ontwikkelingssamenwerking, armoedebestrijding,
solidariteit, vrede, democratische en bestuurlijke ontwikkeling op lokaal
niveau in andere landen. Burgers en burgerinitiatieven spelen hier een grote rol.
Er vindt overigens
de laatste tijd een omkering in denken plaats, in de trant van “niet alleen
brengen maar ook halen”.
- het economische
motief: ter
versterking van de eigen concurrentiepositie en de locale economie kan een
gerichte internationale
promotie van het lokale en regionale economische profiel van de gemeente leiden
tot meer bekendheid en nieuwe (handels)relaties voor ondernemingen en
kennisinstellingen. De lokale bedrijven en kennisinstellingen spelen hier een
grote rol.
- het
bestuurlijk-organisatorische motief:
gemeenten kunnen internationale kontakten en netwerken gebruiken om te zoeken
naar kennis en “best practices” in het buitenland ten behoeve van het
functioneren van de eigen bestuurlijk-ambtelijke organisatie, de publieke dienstverlening of
een bepaald gemeentelijk beleidsterrein.
- het sociale
cohesie motief: de
samenhang in de bevolking van een stad kan bevorderd worden door actief in te
zetten op relaties met (steden uit) herkomstlanden van delen van de bevolking
van de stad.
Uiteraard spelen intermediaire organisaties van allochtonen hier een grote rol.
- het motief van
de duurzame ontwikkeling:
duurzaamheid heeft een sterk internationaal karakter. Niet alleen omdat
milieuverontreiniging grensoverschrijdend is, maar ook omdat de aanpak mondiaal georganiseerd is.
Een gemeente die actief is op het gebied van duurzaamheid opereert bijna
vanzelfsprekend ook op internationaal gebied.
Bij de Delftse
internationale activiteiten spelen al deze motieven in meerdere of mindere mate een rol. Genoemde
publikatiepublicatie hanteert ook verschillende “archetypes” of
profielen van gemeenten, die globaal aangeven met welke specifieke vraagstukken
de gemeente te maken heeft en wat de internationale dimensies daarvan kunnen
zijn (kort
samengevat in bijlage
II).
Als we deze
typeringen gebruiken is Delft, vanuit het buitenland bezien, een typische
“Holland promotie gemeente”. Het cultureel erfgoed overstijgt het lokaal
belang. Daarnaast heeft Delft expliciet gekozen voor het Kennisstad profiel. In zekere mate
is Delft ook een betrokken gemeente: het internationale solidariteitsbeginsel
is al jaren een rode draad in de internationale activiteiten. Vanuit het
duurzaamheidsbeleid heeft Delft eigenstandig internationale activiteiten ontwikkeld.
3.3.
Ambities voor Delft
Delft is dus een
veelzijdige stad met veel verschillende kenmerken, die weerspiegelen in de
internationale activiteiten. Maar voorgesteld Voorgesteld wordt om in die activiteiten meer onderlinge
afstemming en samenhang aan te
brengen. Daartoe is het ook nodig een focus te kiezen, die meer aansluit bij de
strategische speerpunten van de stad, c.q. de eigen identiteit van de stad.
Zonder af te doen
aan de huidige inzet op het gebied van de jumelages en de stedenbanden, zou het economisch motief bij
de keuze van internationale activiteiten zwaarder moeten gelden en zouden die
activiteiten zich moeten concentreren op de toeristische sector enerzijds en
Delft als kennisstad anderzijds (en zo mogelijk elkaar onderling versterkend). Daartoe zou Delft zeker
meer kennis van, toegang tot en profijt van het Europese speelveld moeten
ontwikkelen, ten behoeve van een betere uitvoering van het eigen beleid.
We formuleren voor
het internationale beleid daarom voor de komende jarentijd
vijf speerpunten:
accentverschuivingen in twee bestaande speerpunten en drie nieuwe ambities:
* Handhaven van de
bestaande beleidslijn rond jumelages. We stimuleren onderlinge samen-werking
van de jumelage besturen en we zijn bereid met de jumelage-besturen te bezien of zij baatprofijt kunnen hebben van europeseEuropese subsidies ter bevordering van stedencontacten
* Handhaven van
het beleid met betrekking tot de stedenbanden met Estéli en Tshwane, met dien
verstande dat we de stedenbanden willen evalueren, dat ze projectmatiger opgezet en beheerd moeten
worden en dat er een duidelijker
profijt voor de Delftse gemeenschap moet worden geformuleerd.dat de resultaten,
in welke vorm dan ook, duidelijker zichtbaar worden.
* De unieke
kwaliteiten van Delft als cultureel
erfgoed en als kennisstad moeten beter benut worden om Delft internationaal op
de kaart te zetten en dus economisch profijtvoordeel
op te leveren.
Dat kan alleen in
samenwerking, dat wil zeggen dat alleen nieuwe economische en/of culturele
projecten worden
gestart als locale of regionale partners daaraan meewerken.
* Er zal een
zodanige kennis van en toegang tot Europese subsidie-programma’s ontwikkeld
worden dat de gemeente optimaal gebruik kan
makenprofiteren van Europese middelen voor de ontwikkeling en uitvoering van
het Delftse beleid.
* Het vermogen van
de Delftse gemeentelijke organisatie om internationale activiteiten te
ontplooien en daarmee meerwaarde te creëren voor het eigen beleidsterrein zal
worden versterkt, onder meer door vorming en opleiding.
4.
Contouren nieuw beleid
4.0.
Inleiding
De gemeente Delft
wil zich op de internationale markt nadrukkelijker presenteren. De
internationale activiteiten van de gemeente Delft moeten daarbij meer op
leveren voor Delft zelf. De verschuiving
in denken die ook bij het ideële motief gesignaleerd is (“Niet alleen brengen,
maar ook halen”) geldt voor het hele internationale beleid. Want de lokale
overheid moet naar de burgers kunnen verantwoorden dat de middelen die in
internationale activiteiten
gestoken worden ook een “opbrengst” hebben. Deze “opbrengst” hoeft niet persé
in geld uitgedrukt te worden, ook begrip van burgers voor
de maatschappelijke omstandigheden van mensen elders in de wereld, vergroting
van de deskundigheid van ambtenaren door
de inzet van hun vaardigheden in andere omstandigheden en het kunnen leren van
collega’s in steden in ontwikkelingslanden vormen ook een “opbrengst”. Daarbij verdient het
Europese speelveld extra aandacht, niet alleen omdat het lokale beleid
grotendeels bepaald
wordt door Europese regelgeving, maar ook omdat “Europa” krachtige financiële
stimuleringsmiddelen ter beschikking heeft voor werkterreinen die ook van
belang zijn in de Delftse strategische agenda.
4.1.
Intensivering bestaand beleid stedenbanden
De internationale
stedenbanden met Estelí en Tshwane moeten vooral blijven bestaan, temeer daar
er meerjarig in is geïnvesteerd en ze ook binnen de Delftse bevolking op veel
steun kunnen rekenen. Inmiddels is wel het subsidie-regime van het Rijk, dat uitgevoerd
wordt door VNG-International,
veranderd en stringenter geworden. De oude regeling voor Gemeentelijke
Samenwerking met Ontwikkelingslanden (GSO) is vervangen door het LOGO-South
programma, gericht op versterking van het “LOcal GOvernment” in ontwikkelingslanden, als
voorwaarde voor armoedebestrijding. Delft doetmoet voor de samenwerking met Estelí en Tshwane
nieuwe project-aanvragen doen. Het LOGO-South programma loopt tot 2009. De
projectsubsidieaanvragens komen rond de jaarwisseling 2006 in de commissie
aan de orde.worden ter kennis van de Raad gebracht.
Het kan ook zinnig
zijn om de lopende stedenbanden in deze fase te laten evalueren. Evaluatie is,
zoals eerder opgemerkt, destijds een eis geweest bij het opstarten van de
stedenbanden. Bovendien kunnen
de nieuwe samenwerkingsprojecten met de evaluatieresultaten hun voordeel doen. Medio 2006 loopt ook het
contract met de extern coördinator stedenbanden af. Dit gegeven en hoe daar mee om te gaan kan
ook in de evaluatie meegenomen worden,
waarbij vooralsnog
het uitgangspunt is dat het contract verlengd zal worden.
De bewaking van de
stedenbandprojecten naar tijd, geld, informatie, organisatie en kwaliteit moet
op een professioneler niveau gebeuren dan tot dusver geschied is.
4.2.
Europa
”Europa wordt steeds belangrijker. Dat
geldt ook voor de lokale overheden. Steeds meer bestuurlijke bevoegdheden
verschuiven van de nationale overheden naar de Europese Unie. De praktische
uitvoering van de Europese richtlijnen ligt vervolgens grotendeels op het bord
van de gemeentes.
Daarnaast richt de Europese Commissie zelf haar beleid in toenemende mate op de
regio’s en de decentrale overheden. De Commissie hecht veel waarde aan een
goede relatie met de Europese burgers. De Europese unie is
gegrondvest op het ideaal van
welvaart en vrede en veiligheid voor alle inwoners op het Europese continent.
“Europa” lijkt ver weg, maar Europa is van de burgers en voor de burgers.
De Europese Unie
investeert direct in de relatie met zijn burgers met beleid en met subsidies.
Door de jaren heen
wordt steeds meer Europees beleid rechtsreeks gericht op de regio’s en op de
bestuurslagen die het dichtst bij de burger staan. Dat uitgangspunt is nu ook
expliciet vast-gelegd
in de Europese Grondwet, waarvan het concept is
goedgekeurd. Voor het eerst hebben
decentrale overheden formeel een plaats gekregen, in het Comité van de Regio’s.
Voor de Europese Commissie, het Parlement en de ministerraden zijn de
decentrale overheden serieuze gesprekspartners geworden.
Inmiddels is na de
referenda in
Nederland en Frankrijk onduidelijk of de Grondwet in deze vorm de eindstreep
zal halen. Maar de positieverbetering van decentrale overheden zal niet meer
ongedaan gemaakt worden.
“Europa” bepaalt
inmiddels meer dan de helft van de nieuwe nationale wet- en regelgeving. Direct en
indirect, bewust en onbewust is de invloed van “Brussel” merkbaar in het
dagelijks leven: landbouwbeleid, de Euro, concurrentiebeleid, het Europese
alarmnummer 112, het vrije verkeer van mensen, kapitaal en goederen, voedselveiligheid, de uniforme
Europese normen voor o.a. de kwaliteit van drinkwater. Op veel uiteenlopende
terreinen heeft de Europese Unie gezorgd voor harmonisatie van wetgeving.
Besluitvorming in het Nederlandse parlement heeft voor een aanzienlijk deel
betrekking op het
uitvoeren van eerdere “Brusselse” afspraken.
De invloed van
Europa neemt gestaag toe en dat is ook
op lokaal niveau merkbaar. Gemeenten zijn in de Nederlandse bestuurlijke
structuur vaak uiteindelijk verantwoordelijk voor de uitvoering van Europese richtlijnen. Dat geldt
vooral voor wetgeving op het gebied van milieu (handhaving !), verkeer en
vervoer, publieksdiensten en het aanbesteden van projecten. De (Europese en de)
Nederlandse overheid stellen daarbij decentrale overheden in toenemende mate aansprakelijk voor een
correcte uitvoering van Europees beleid.
Naast een
bestuurlijke “machtsfactor” kan de Europese Unie voor gemeenten een belangrijke
co-financier zijn voor lokale initiatieven of uitvoering van lokaal beleid.
Niet alle Europese beleidsterreinen
hebben echter voor gemeenten evenveel prioriteit. De aandacht concentreert zich
op die dossiers die direct of indirect van invloed zijn op het lokale bestuur.”
(ontleend aan 4).
Europa als “bestuurlijke
machtsfactor” heeft ook voor Delft formele
consequenties. Dan gaat het om vragen als: is de Delftse
regelgeving “europa-proof” ? En: verlenen we via subsidies en financiële
voorwaarden geen ongeoorloofde “staatssteun”
En voldoen we aan de
europeseEuropese regels voor inkoop en aanbesteding. Wat dat laatste betreft
heeft de gemeente Delft een volwassen en uitgekristalliseerd beleid met dito
uitvoering.
Het thema van de
ongeoorloofde “staatssteun” -waartoe
ook gunstige grondverkoop-voorwaarden kunnen behoren, die
concurrentievervalsend werken- wordt thans door het
vakteam juridische zaken bezien; er zal een aparte nota over verschijnen.
Omdat er steeds
meer regels uit “Brussel” komen, bestaat de kans dat bestaande nationale of
lokale regelgeving strijdig wordt met die europeseEuropese regels. De Europese
Commissie acht het de verantwoordelijkheid van de “lagere” overheden om te
bezien of dergelijke strijdigheid optreedt. Het beoordelen of de Delftse
regelgeving “Eeuropa-proof” is, kan een omvangrijke operatie
opleveren. Het college heeft in een eerder
stadium besloten geen extra menskracht ter beschikking te stellen om dit te
onderzoeken (5). De juridische vakafdeling houdt de ontwikkelingen op dit
dossier echter in de gaten, zodat voorkomen wordt dat er risico’s voor de
gemeente ontstaan. Aangezien
dit tot het normale juridische werk behoort, zal het niet (meer)
als internationale activiteit beschouwd worden.
Naast de formele
aspecten gaat het om de beleidsinhoudelijke aspecten die voor Delft van belang
zijn en die wellicht ondersteund kunnen worden
door stimuleringsmiddelen van de Europese Commissie. Zoals gezegd stuurt
“Europa” in grote lijnen met regels en met geld. Die middelen worden uiteraard
ingezet om bepaalde europeseEuropese beleidsdoelstellingen te behalen. Er moet dus
een match gevonden
worden tussen speerpunten in het beleid van “Europa”, veelal vertaald in
programma’s en bijbehorende subsidieregelingen, en speerpunten voor Delft.
In bijlage III wordt een korte
introductie gegeven in hoe “Europa” werkt.
Een eerste
verkenning van mogelijke
“matches” tussen Delfts en Europees beleid leert dat de Delftse
Kennisstad-ambitie uitstekend past bij de Europese Lissabon-strategie en de
Kader-programma’s
voor Onderzoek en innovatie. Daarnaast dienen de structuur- en cohesiefondsen
nader bekeken te
worden, om te bezien of deze impulsen kunnen geven aan de Delftse
sociaal-economische ontwikkeling. En voorts sporen de
duurzaamheisdoelstellingen van Europa (verdrag van Göteborg) en die van Delft
goed, zodat synergie daar voor de hand ligt.
”Europa” is een vak apart. Het
vergt veel kennis en ervaring om de weg te vinden in het woud van Europese
instituten, organisaties, programma’s, subsidieregelingen en mogelijke
partners.
Omdat Europa sterk
insteekt op “transnationale samenwerking” betekent een subsidieaanvrage vrijwel
altijd het organiseren van één of andere vorm van samenwerking met buitenlandse
partners. Dat betekent veelal extra werk, maar ook extra ingebrachte kennis en
ervaring.
Voorgesteld wordt
dat binnen de organisatie kennis en know-how op het gebied van europees beleid en
subsidiemogelijkheden wordt opgebouwd en dat hier vooralsnog 0,5 fte voor wordt
vrijgemaakt op tijdelijke basis. .Deze
persoon zou binnen drie jaar minimaal 1 miljoen euro aan subsidies op moeten
leveren.
Daar past een
duidelijke
kanttekening bij: niet de subsidiemogelijkheid bepaalt de richting van het
beleid, maar de Delftse beleidskeuzes bepalen het eventueel inzetten op
Europese subsidies.
De vier grote
steden (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht) hebben er gezamenlijk
voor gekozen om
gezamenlijk de aandacht te richten op de volgende
(Europese) beleidsterreinen: Structuur-fondsen,
Kenniseconomie, Bestuurlijke verhoudingen, Openbare orde en veiligheid, Milieu,
Diensten van algemeen belang, Aanbestedingen, Staatssteun. Zij doen dit met een
gezamenlijk bureau in Brussel. Onderzocht wordt of Delft ondersteuning van dit
bureau of andere bestaande organisaties kan verwerven bij het ontwikkelen van
toegang tot en een netwerk in Brussel.
4.3.Delft Kennisstad
Internationaal
De kennisstad-strategie
gaat uit van het enorme potentieel aan kennisintensieve instellingen en
bedrijven in Delft en ziet dit potentieel als een aantrekkende kracht voor de
vestiging van verwante bedrijven en zo als een kans op versterking van de
lokale economie.
Met de ontwikkeling van Technopolis heeft de stad inmiddels ook
vestigingsmogelijkheden voor dergelijke bedrijven. De internationale werving
van bedrijven is door Delft ondergebracht in de West-Holland Foreign Investment
Agency (WFIA) te Den Haag. Voor
de internationale contacten, zoals recent met China, via deelname aan het South-Holland Sjanghai
Pudong Co-innovation Prgogramma en de contacten met de steden Xian en Shenzhen, en
het naar Delft halen van kennis speelt de strategisch
accountmanager van CKE een rol.
Een belangrijk
onderdeel van de kennisstad-strategie is de promotie van wat Delft te bieden
heeft. Dat is een onderdeel van de stadsmarketing
(lit.
6),
waarover in het najaar van 2005 een aparte nota zal verschijnen. Daarin komt zal
de internationale profilering
van Delft uiteraard aan bod komen, zowel ten aanzien van de toeristische sector
als van de kennis-sector.
Belangrijk is dat vanuit internationaal perspectief
een keuze voor een duidelijke identiteit noodzakelijk is. Een focus op de kennis rond “water”
wordt daarbij vaak genoemd.Een
ander aandachtspunt is dat “kennisstad”
vanuit internationaal perspectief alleen maar regionaal georganiseerd
kan worden: samenwerking via de diverse bestaande kanalen en netwerken is
noodzaak.
Het stimuleren van
dergelijke samenwerking is niet primair een onderdeel van het “buitenlands
beleid” van de gemeente.
Wel is een goede onderlinge afstemming gewenst. Binnen de gemeentelijke organisatie is dat de
taak van de coördinator. Verder zullen
Daarom zullen in
de voorgestelde klankbordgroep internationaal beleid (zie paragraaf 5.2.)
vertegen-woordigers
van de Delftse kennisinstellingen gevraagd worden.
In het bijzonder zal aandacht besteed worden
aan wat de combinatie van die twee voor voordelen kan opleveren voor beide sectoren
apart.De
gemeente participeert in de Stichting Delft Kennisstad. De stichting is een samenwerkings-verband van de zogenoemde
vier O's: onderwijs, onderzoeksinstellingen, ondernemers en overheid. De
TU-Delft, twee HBO-instellingen, TNO,
de gemeente Delft, de Kamer van Koophandel Haaglanden, drie Delftse
bedrijvennetwerken en VNO-NCW West zijn er alle bij betrokken. In de Raad van
Advies hebben bestuursvoorzitters zitting. Het werkapparaat van de stichting
werkt samen met de medewerkers
van de Kennisalliantie en organiseert
publiciteit discussie- en
netwerkbijeenkomsten.
De Kennisalliantie
Zuid-Holland heeft als hoofddoel meer kennisintensieve bedrijvigheid naar de
regio te brengen. De Kennisalliantie Zuid-Holland heeft de ambitie om hèt platform te zijn
waarin deelnemers aan de regionale kenniseconomie elkaar ontmoeten,
activiteiten op elkaar afstemmen en samen met de kennisintensieve bedrijvigheid
en innovatie naar een hoger plan te tillen. De Kennisalliantie wordt gesteund
door de provincie
Zuid-Holland en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).
Onderzocht zal worden met de Stichting/
en de Kennisalliantie
of zij meer en beter benut kunnen worden om als vehikel te dienen voor het
formuleren van projecten die de kennisstad
en de kennisregio een plek geven in de Europese/internationale kenniseconomie. (Regionale) samenwerking en
netwerken is daarbij onontbeerlijk.
4.4.
Communicatie naar de interne organisatie,
partners, burgers
De ambitie om in
de organisatie betere antennes te
ontwikkelen voor de kansen en mogelijkheden van internationale activiteiten
voor het eigen werkterrein, brengt met zich mee dat deze boodschap duidelijk
gecommuniceerd moet worden, dat successen gedeeld en informatie over kansrijke
regelingen verspreid moet
worden. Er wordt daarom systematische(r) aandacht aan internationaal beleid
besteed in de interne communicatie binnen de organisatie. Europa moet onderdeel
worden van het vormings- en opleidingsprogramma van de gemeente (bijvoorbeeld
het Management Development-programma)
Communicatie met
de diverse partners (Stichting Delft Kennisstad, Kennisalliantie, maar ook de
individuele instituten als TU-Delft, TNO, IHE) moet mede gericht zijn op het
uitbouwen van een gezamenlijke ambitie tot en samenwerking bij internationale
activiteiten.
Tenslotte zullen de
internationale activiteiten van de gemeente regelmatig naar de burgers
gecommuniceerd moeten worden. Dat kan bijvoorbeeld in het kader van de
projecten waarvoor
europeseEuropese subsidie verkregen is. Maar ook de ambitie dat, en
hoe, Delft internationaal actief wil zijn moet naar buiten toe duidelijk zijn.
Al was het alleen al voor het draagvlak, de democratische legitimatie en
controle. Overigens biedt dit ook de gelegenheid burgers van het belang van “Europa” te doordringen. Bij
de uitwerking van deze notitie zal daartoe een beknopt communicatieplan
opgesteld worden, waarin voor de verschillende doelgroepen de geschikte
instrumenten zullen worden beschreven en ingepland.
5.
Hoe te organiseren ?
5.0. Inleiding
De burgemeester is
bestuurlijk primair verantwoordelijk voor de ontwikkeling, uitvoering en
coördinatie van de internationale aspecten van het gemeentelijk beleid.
De vakwethouders
zijn met de vakteams zelf verantwoordelijk voor het ontwikkelen en vormgeven van een eventuele
internationale dimensie van hun werk.
Deze twee
basisprincipes blijven gehandhaafd. Het is wel noodzakelijk meer coördinatie
aan te brengen in de internationale activiteiten, opdat uitwisseling van kennis
en ervaring en daarmee synergie
kan ontstaan, en om ondersteuning aan
te bieden. Zeker waar het gaat om specifieke kennisgebieden als het exploreren
van europeseEuropese subsidiemogelijkheden hoeft niet elk vakteam
het wiel zelf uit te vinden.
5.1. Capaciteit
Het is tamelijk
simpel: voor de
uitvoering van internationaal beleid op een hoger ambitieniveau is meer en
eventueel andere inzet aan menskracht nodig dan thans beschikbaar is. Dat lijkt
een lastige boodschap in tijden van bezuiniging en inkrimping van het ambtelijk
apparaat. Aan de andere
kant verdient deze inzet zich grotendeels zelf op termijn terug. We zetten
primair in op een betere interne en externe coördinatie van de internationale
activiteiten in de stad en op de toe-gang
tot “Europa”. Ervaring met Europese subsidiëring in de organisatie
(SESAC-project van het vakteam Milieu) leert dat het gaat om werk vanuit een visie en met een lange adem, dat het beste vanuit de vakteams
zelf gedaan kan worden, waarbij specialistische ondersteuning welkom is.
Wij stellen daartoe voor
de coördinatiefunctie
internationaal beleid met 0,2 fte in te vullen en het specialisme “Europa” (tijdelijk) met 0,5 fte vorm te geven. Om het
“gastheerschap” van de gemeente voor internationale gezelschappen en het
relatiebeheer rond internationale activiteiten
beter in te vullen zou de bestaande representatiefunctie van circa 0,1 fte op
een hoger plan moeten kunnen functioneren en zou deze uitgebreid moeten worden
naar 0,2 fte.
5.2. Organisatie
De
coördinatie-werkzaamheden en het specialisme “Europa” zijn typisch ondersteunende taken
voor de rest van de organisatie. Een positie in of bij de staf ligt dan het
meest voor de hand (S&C, BPS). In de coördinatorfunctie is per 1 januari 2006 Je zou ook aan Wijk-Stadszaken kunnen denken
als expertisecentrum,want
daar liggen de
meeste raakvlakkenvoorzien bij BPS (via de Programma-begroting). Voor het Europaspecialisme ligt een
combinatiefunctie
met die van een
subsidiedeskundige bij S&C voor de hand.
De ambtelijk
coördinator zou gesteund moeten worden door een ambtelijke coördinatiegroep, bestaande
uit de medewerkers die op één of andere wijze betrokken zijn bij vorming of
uitvoering van internationaal beleid. In de huidige situatie zijn dat: Milieu,
Cultuur, Kennis en Economie (CKE), Leefbaarheid, Representatie. De coördinator stemt af met de
portefeuillehouder internationaal beleid. Omdat internationaal beleid in feite
alle portefeuilles raakt, vervult het college de rol van stuurgroep. Om het
internationaal beleid een stevige basis en draagvlak te geven wordt een
klankbordgroep van
externen geformeerd, die 1 à 2 maal per jaar advies geeft over de inhoud en
uitvoering van het lokale buitenland-beleid.
Dit beeld is
geschetst in bijlage
IV.
5.0.5.3.
Financiële aspecten
In paragraaf 2.2. is
gesignaleerd dat er in de organisatie nu al
één tot enkele full-time equivalenten aan capaciteit incidenteel en structureel
aan internationale activiteiten besteed wordt. Overigens dient daarbij bedacht
te worden dat alleen al het door de EU gesubsidieerde energie-project SESAC
voor de gemeente ruim
een miljoen euro heeft opgeleverd.Verhoging van het
ambitieniveau op internationaal gebied impliceert een uitbreiding van
(0,2+0,5+0,1) = 0,8 fte , hetgeen globaal neerkomt op een jaarlast van € 56.500
personeelslasten en werkplekkosten per jaar. In de Programmabegroting 2006-2009 is voor de coördinatorfunctie
reeds € 20.000 bestemd. Hiermede kan ook enige uitbreiding van capaciteit voor de gastheer/-relatiebeheerfunctie
gerealiseerd worden. Voor de taken betreffende Europa stellen wij voor
gedurende drie jaar een beroep te doen op de reserve Nutswinsten (0,5 fte, € 40.000/jaar).
Hiervoor zal nieuw beleids geld ingezet worden.De in het
collegeprogramma aangegeven verhoging van het werkbudget tot 1 €/inwoner voor
stedenbanden is gerealiseerd en het brandweerproject in Adapazari is
op zich gerealiseerdafgerond. Ook hier geldt dat een hogere ambitie meer inzet
van budget vergt. Voor de stedenbanden,
waarvoor een project-subsidieaanvraag via VNG-international gedaan zal worden,
zal een eventuele de claim op budget in die aanvraag zichtbaar worden.
Voor projecten
waarvoor Europese subsidiegelden aangevraagd wordt, geldt veelal een cofinancieringsregelingco-financieringsregeling. Dat wil zeggen dat de
gemeente er geld ten laste van het eigen beleidsterrein in moet stoppen.
Dergelijke aanvragen komen
ook apart in de besluitvorming.
Vooralsnog wordt € 4000 ten laste van nieuw beleid
als werkbudget ingezet, om het gastheerschap meer vorm te geven en reiskosten
naar Brussel etc. te dekken. Bezien zal worden of de inzet van de “specialist
Europa” deels als
voorbereidingskosten ten laste gebracht kan worden van eventueel binnen gehaalde subsidies.
Wij zullen in een
separate notitie inzicht verschaffen in de besteding van het werkbudget
stedenbanden en het beheer daarvan
en in de urenbesteding van .andere medewerkers in de organisatie voor
internationale activiteiten.
Bijlage I
Dinsdag 27 september
2005
Locatie: UNESCO-IHE
Institute for Water Education
Samenvattend verslag
De gemeente Delft organiseerde op 27 september
2005 een korte conferentie rond het verder te ontwikkelen internationale beleid
van de gemeente. De
gemeente wil naast de lijn van de internationale solidariteit ook de lijn van
internationale profilering ten behoeve
van de ontwikkeling van de stad verder stimuleren. Dat is de inzet van de
concept-notitie “Delfts internationaal beleid in perspectief”, die als
basisdocument voor de conferentie fungeerde.
De bedoeling van de miniconferentie was dat de
gemeente, samen
met een aantal betrokkenen in het internationale speelveld, de (gewenste)
internationale activiteiten nauwkeuriger in beeld zou brengen en prioriteren.
De gemeente mikt daarbij op samenwerking met de internationaal opererende
partners en wil graag bezien
hoe ze die partners kan ondersteunen. Hoe kunnen samenwerking en ondersteuning
concreet vorm gegeven worden ?
De conferentie werd door een 27-tal personen
bezocht, waaronder vertegenwoordigers van de TU-Delft, het Stadsgewest
Haaglanden, de WFIA, Bureau
Internationale zaken Den Haag, VNG-Europa, VNG-International, de twee
stedenbanden, bestuurders en ambtenaren van Delft.
De conferentie startte met drie korte
statements over de kansen en uitdagingen voor het internationale beleid van de
gemeente en haar
partners, door Maarten Blokland, adjunct-directeur van het UNESCO-IHE Institute
for Water Education, Gerard de Goede, directeur Europa van de VNG en Gerard van
Stam, namens de twee stedenbanden van Delft.
Daarna volgde een geanimeerd en smakelijk warm buffet, waar de eerste
discussie op gang kwam. Vervolgens
waren er drie workshops, waarin de drie thema’s uit de statements werden
uitgewerkt.
Na de plenaire terugkoppeling uit de workshops
werd de conferentie afgesloten maar daarna met een borrel, waar werd nog
menig contact werd verder uitgediept.
Het IHE is een integraal onderdeel van UNESCO.
Het bestaat alszodanig sinds 2003, maar bouwt voort op het instituut dat in
1957 in Delft is ontstaan. Inmiddels heeft
het zo’n 13.000 ingenieurs en wetenschappers uit circa 130 ontwikkelingslanden
een postacademiale scholing in water en milieu geboden. Het Instituut verzorgt
ook onderzoek en begeleidt projecten ter bevordering van de capaciteit van
opleidingsinstituten
en watersectororganisaties. In het Instituut zijn enkele kleinere
internationale water-organisaties gehuisvest.
Het IHE vindt het belangrijk om in Delft
gevestigd te zijn, niet alleen vanwege de historische binnenstad en de
faciliteiten voor studenten, maar
ook vanwege de andere kennisinstituten op het vakgebied, zoals TU-Delft,
GeoDelft, WL/Delft Hydraulics, TNO. Ook de regio speelt een rol, met grote
financiers en opdrachtgevers in Den Haag en de nabijheid van de haven van
Rotterdam, waterschappen en waterleidingbedrijven.
Er zijn veel verbanden tussen het instituut en
de stad, haar bedrijven en bewoners, zowel op sociaal en cultureel gebied, als
via faciliteiten voor bijzondere bijeenkomsten en stageplaatsen.
Delft en het IHE zouden hun directe samenwerkingsrelaties verder
kunnen uitbouwen en bestendigen. Zijn er bijvoorbeeld mogelijkheden voor de
inzet van het IHE bij de stedenbanden van de gemeente ?
Belangrijk is dat Delft blijft werken aan het
profiel van de water-kennis stad. Er is bijvoorbeeld sprake van de oprichting van
het Delta Instituut, waarin waarschijnlijk GeoDelft, WL/Delft Hydraulics, delen
van TNO en Rijkswaterstaat zullen samengaan. Delft is een logische
vestigingsplaats voor dat instituut, maar zoiets gaat niet vanzelf. Water is
door het
Innovatieplatform uitgeroepen tot een van de vier sleutelgebieden van de
Nederlandse economie. Markt en kennisinstellingen op het gebied van water
ontwikkelen samen voorstellen voor de invulling van dit sleutelgebied. Delft
moet in deze ontwikkeling haar rol
bepalen.
Sedert 1 januari van dit jaar heeft de VNG een
“directie Europa”. Dit geeft aan dat ook bij de VNG het besef is doorgedrongen
dat er veel gerichtere aandacht en actie voor en bij de gemeenten moet worden
ontwikkeld rond
Europa. En dan gaat het om zowel de lusten (geld) als de lasten (regelgeving)
van Europa. De directie Europa doet verder ook aan belangenbehartiging voor de
gemeenten in Brussel, samen met de andere bestuurslagen (rijk, provincies en
regio’s).
De VNG komt
binnenkort met een checklist ten behoeve van het “europa-proof” maken van
lokale regelgeving. Het belang van het “europa-proof” zijn mag best wat sterker
in de Delftse notitie naar voren worden gebracht. Een andere vraag die de
notitie opriep was hoe het
draagvlak onder raadsleden en onder de bevolking voor het internationale beleid
zal worden versterkt (om maar niet te spreken van het draagvlak voor “Europa”).
In dat kader deed spreker de aanbeveling in de nota aan te geven hoe de
gemeente al concreet met
Europa bezig is: het europese subsidie project SESAC bijvoorbeeld of de
naleving van de inkoop- en aanbestedingsregels.
Spreker signaleert drie hoofdlijnen als het
gaat om de relatie Delft - Europa:
bundeling in regionale verbanden is noodzaak.
Delft heeft zijn
ligging mee, tussen Rotterdam en Den Haag (maar moet dus wel inzetten op
samenwerking met die buren).
De Lissabon-agenda (de europese ambitie om van
Europa de grootste kenniseconomie ter wereld te maken), straks de Nederlandse
uitwerking daarvan
en de onderlegger daarvoor (“Pieken in de Delta”) bieden kansen voor Delft.
Daarom moet Delft inspelen op de speerpunten die daarin genoemd worden.
De europeanisering van de wet- en regelgeving
zal alleen maar sterker worden. Delft moet een check uitvoeren op het “europa-proof”
zijn van haar regelgeving. En in de interne training van ambtenaren moet
aandacht voor Europa komen (bijv. het Management Development programma van de
gemeente Delft).
Gerard van Stam – namens de twee Delftse
stedenbanden (Estéli en
Tswhane)
De twee Delftse stedenbanden hebben waardering
voor de inzet van de gemeente om het totale internationale speelveld in kaart
te brengen en er samenhang en prioriteiten in aan te brengen.
Zij betreuren echter dat het “ internationale
solidariteits
beleid” niet in de centrale ambities is opgenomen. Onder solidariteit wordt
door de stedenbanden verstaan dat de belangen en behoeften van de andere stad
centraal staan en dat dáár steun wordt verleend waar dat het hardst nodig is.
De partner heeft dus een
autonome en leidende rol. De stedenbanden bepleiten dat verbetering van de
samenwerking met de solidariteitssteden (weer) in de ambities van de gemeente
worden opgenomen.
De vraag is wat er bedoeld wordt met de wens
dat de stedenbanden “profijt” moeten opleveren
voor de Delftse gemeenschap. Als dat ook maatschappelijke waarden zijn, is dat
prima. Als het alleen om economisch nut gaat, is dat strijdig met de
solidariteitsgedachte. Maar begrip van burgers voor de maatschappelijke
omstandigheden van mensen elders
in de wereld, vergroting van de deskundigheid van ambtenaren door de inzet van
hun vaardigheden in andere omstandigheden en het kunnen leren van collega’s in
steden in ontwikkelingslanden, dat hoort ook tot het “profijt” van de
stedenbanden-samenwerking.
Verzakelijking van de inzet is op zich prima.
De steden Tshwane en Estéli hebben zich ook ontwikkeld en geprofessionaliseerd.
De stedenbandenstichtingen werken ook met jaarplannen, begrotingen en
verslagen. Dat legt allemaal de basis voor een hoogwaardige inzet in projecten. Dat sluit prima aan
bij de ambities van Delft Kennisstad. Het zou goed zijn om met de Delftse
kennispartners mee te werken aan de huidige uitdagingen in Tshwane (stedenbouw
en volkshuisvesting) en Estéli (waterproblematiek). De zustersteden hebben vooral
behoefte aan ondersteuning in de vorm van kennis en ervaring. Voor de
uitwisseling daarvan is niet alleen menskracht nodig, maar ook geld voor
projecten. Daarin kan “de kracht van Delft”
zich ook manifesteren (bijv. watermanagement). LOGO-South is een goede
subsidiemogelijkheid, maar binnen dwingende kaders. In dat geval zou de
gemeente een eigen financiële bijdrage te leveren. Is inzicht te verschaffen in
wat er met de beloofde 1 € per inwoner (circa € 97.000) is gedaan ?
De notitie
gaat uit van een beperking terevan de inzet
van mensuren voor de zustersteden. Dat is onwenselijk, gelet op wat er allemaal
op de rails gezet moet worden en zeker als de gemeente meent dat de
stedenbanden geïntensiveerd moeten worden. Wellicht bieden Europese fondsen ook
mogelijkheden om projecten in de zustersteden te financieren. Dat zou als
zoekopdracht meegegeven moeten worden aan degene die voor Delft aan “Brussel”
gaat werken.
Om de samenhang in de internationale
activiteiten te versterken zouden
de stedenbanden graag bij het in de notitie voorgestelde platform betrokken
raken.
De discussie in deze groep laat zich als volgt
samenvatten:
De gemeente moet een duidelijke identiteit
kiezen. Of dat
Delft Waterstad moet zijn of het bredere Delft Kennisstad is nog de vraag.
Waterstad is eenzijdiger, maar biedt een duidelijker profileringskans. En
hoeveel geld of overheidsaandacht kan er aan besteed worden (wat is de impact
van de keuze ?)
Kennisstad
is altijd een combinatie van de gemeente en de kennis-instellingen.
Maak ook het
gastheerschap gemeenschappelijk: samen heb je meer te bieden !
Als het gaat om de “missie” van “kennisstad”
wordt concentratie aanbevolen op één of een beperkt aantal pijlers: naast water zijn
genoemd: ICT, Aerospace, energiebronnen. Maak de keuze dynamisch (denk in doelgroepen !) en let op bijv. het aantal banen dat er mee
gemoeid is en de groei ervan.
De samenwerking tussen universiteiten
(universiteitssteden) in de Randstad
kan leiden tot een indrukwekkend kenniscluster. Schaal is belangrijk om effect
te kunnen hebben.
Zichtbaarheid is noodzaak. Regionale “branding”
is daarvoor beter dan onderlinge concurrentie.
“Kennisstad” kan vanuit internationaal
perspectief alleen maar
regionaal georganiseerd worden.
Gastheerschap èn relatiebeheer moeten tot in de
puntjes geregeld worden. Het is nu te ad-hoc.
Bezie of de bestaande stedenbanden benut kunnen
worden voor kennisoverdracht. En vorm anders nieuwe stedenbanden met andere (kennis)partners.
Kijk niet alleen naar het binnenhalen van
bedrijven naar Delft Kennisstad of de kennisregio, maar zorg ook voor export
van kennis !
In de kennismaking en discussie tijdens deze
workshops kwamen de volgende punten
naar voren:
Brussel heeft behoefte aan lokale input en is
bezig het Rijk “over te slaan”. Die kansen moeten de gemeenten grijpen.
De inzet is meer “economie te maken” met het
kenniscluster. Dat betekent investeren in netwerken en regionaal samenwerken, ook met grote
(internationaal opererende) bedrijven in de regio, zoals Shell.
De ervaring met Europese projecten leert
inderdaad dat de gemeente eerst tijd moet investeren om een relevant netwerk op
te bouwen (specifiek voor een bepaald onderwerp, bijv. milieu). Dan kom je in een
circuit waar andere steden je gaan uitnodigen om als partner aan een consortium
deel te nemen. Er is veel geld te halen in Europa, maar de kost gaat voor de
baat uit. In dat netwerk kun je ook invloed uitoefenen op beleid dat in ontwikkeling is. En in een
netwerk leer je samenwerken.
Voor Kennisstad Delft is het nodig aan te
sluiten bij de Lissabon-strategie (en de Nederlandse aanpak daarvan). De
Kennisalliantie moet daarin een rol spelen en de “Kennisboulevard” kan daar
geld uit putten.
Geld (cofinanciering !) uit Brussel is
belangrijk. Maar daarvoor moet je als gemeente eerst zelf een visie en een
strategie hebben en, zoals eerder opgemerkt, een netwerk gebouwd hebben.
Samenwerking kan het best projectmatig, of programmatisch, geschieden.
De cultuurhistorische component, c.q. de kansen
op dit gebied, zouden in de notitie veel meer uitgewerkt mogen worden. Op het
gebied van “cultuur” zouden we samen met Den Haag en andere steden in de regio
een kwaliteitsimpuls kunnen bewerkstelligen.
Europa wordt dan een brug om zelf beter samen te werken in de regio. Regionale
samenwerking is sowieso een must voor Europa. En als partners zouden we kunnen
denken aan de steden uit de IDEA-league (universiteitssteden waar de TU-Delft
mee samenwerkt). Ofwel:
benut bestaande kanalen.
Ambtelijk is de gemeente Delft wel klaar voor
de sprong naar Europa; maar de capaciteit ontbreekt om de extra investering te
doen. Ook is het managen van de Europese subsidiestromen nog geen gemeengoed.
Overigens moeten Europese
projecten niet apart van het dagelijkse werk georganiseerd worden: géén apart
Bureau Europa dat alle projecten “doet”, maar ondersteuning voor de medewerkers
die er extra werk bij krijgen door zo’n project. De rest van de eigen
organisatie moet ook geleerd
worden met “Europa” om te gaan (communicatie !) en in zekere zin moeten ook
bestuurders “opgevoed” worden. Anderzijds moet gebruik gemaakt worden van de
know-how van alle vakteams.
Europese samenwerking moet ook goed
gecommuniceerd worden naar de burger
en naar het bedrijfsleven. Zonder draagvlak in de stad zijn europese projecten
zinloos.
Maak gebruik van de kennis die er is bij
bedrijven. Bezoek ook daarvoor hun netwerkbijeenkomsten.
Het is goed als de gemeente “verkenners”
uitstuurt naar Brussel, maar
dat mogen geen “lost persons” worden. De staande organisatie moet hen voeden
met vragen en andersom zijn zij er voor de organisatie.
Is de gemeente Europa-proof ? Dat is misschien
niet zozeer “internationaal beleid” als wel gewone juridische praktijk, maar er is wel specifieke
kennis voor nodig.
Er komt in 2007 een nieuwe europese begroting.
Met nieuwe aanvraagrondes voor de gewijzigde europese cohesiefondsen. De
gemeente moet zich daar nu op voorbereiden.
Om wet- en regelgeving die Europa maakt vooraf
te kunnen
beïnvloeden, is het nodig meerjarig aan een relevant netwerk te bouwen. En
regionale samenwerking is daarvoor onontbeerlijk.
Samenvattend (plenaire terugkoppeling):
internationaal beleid voeren betekent keuzes maken. Uit de strategie voor de
stad dienen
speerpunten gekozen te worden die zich voor internationale samenwerking en
europese subsidiering lenen. Daarvoor moeten dan projecten geformuleerd worden
waarvoor op europese schaal partners gezocht moeten worden.
Als het gaat om de inhoud van die projecten moet allereerst
aan het kenniscluster gedacht worden (i.v.m. de Lissabonstrategie) en meer
specifiek aan de “water”kennis. Daarnaast aan de cultuurhistorische en de
hedendaagse culturele kwaliteit.
Belangrijk is draagvlak in de organisatie en in
de samenleving te
creëren voor europese projecten.
Om europese projecten te kunnen doen moet de
gemeente op de gekozen inhoudelijke terreinen gaan werken aan de opbouw van
netwerken en aan regionale samenwerking. Daarbij dient ook de samenwerking met
het bedrijfsleven
ontwikkeld en/of gestimuleerd te worden.
De vertegenwoordigers van de stedenbanden geven
aan dat ze zich bedreigd voelen. Het uitgangspunt dat alles financieel profijt
moet opleveren past niet
bij internationale solidariteit. Op zich zijn ook zij gebaat bij betere
samenwerking zoals in de nota aangegeven, maar zoals het nu wordt verwoord
baart het hen zorgen. Hun prestaties komen in de nota niet uit de verf, de
bijlage over solidariteit is achterhaald,
en hoe kan het dat de middelen afnemen terwijl er geïntensiveerd moet worden ?
In de nota zal helderheid geschapen moeten
worden over de huidige en toekomstige positie van de stedenbanden in het
internationale beleid. Daarbij dient aangegeven te worden hoe dat zich verhoudt tot de in te
zetten middelen. En dat profijt ook immaterieel kan zijn, bijv. spiegeling voor
burgers, verruimde blijk voor ambtenaren, werk/prestige voor instituten.
In de zomernota
2003 is besloten 1 euro per inwoner aan solidariteit
uit te geven. Dit zou echter niet of niet volledig gebeurd zijn. In ieder geval
is in het eerste jaar wel 1 euro per inwoner beschikbaar gesteld, maar daarna
kwamen de bezuinigingen en is het niet meer (volledig) gebeurd in het kader van
de herbezinning.
Maar dit is niet expliciet gemaakt.
Er moet dus aangegeven worden of het
collegeprogramma op dit punt nog gevolgd wordt en dan moet het worden
uitgevoerd. Als het collegeprogramma niet wordt gevolgd, moet dit worden
uitgelegd.
De verbreding van het internationaal beleid wordt als nuttig
gezien voor stedenbanden, in ieder geval in theorie, bijvoorbeeld op het punt
van watermanagement. Over subsidies uit Brussel is men verdeeld: “Via Europa”
kost veel inzet en veel verantwoording, wat voor de stedenbanden niet realistisch
is.
Er wordt benadrukt dat er bottum up gewerkt
moet worden. De vraag moet uit de zusterstad (Estéli of Tshwane) komen, waarna
in Delft wordt gekeken of dit aansluit bij de Delftse kwaliteiten/speerpunten
en of er geld voor kan worden
gevonden. De beoordeling van Ddelftse projecten kan plaats vinden in een in te
stellen platform internationaal beleid met externe spelers, dat 1 of 2 keer per
jaar bijeenkomt. In het platform moeten alle drie de “poten”van het
internationale beleid vertegenwoordigd
zijn (jumelages/stedenbanden, kenniscluster, europa). De Stichtingen hebben hun
eigen projecten (ook sport, werkgelegenheid, muziek, enz.), maar kunnen meer
uitdragen waar Delft goed in is en daar in hun projecten op aansluiten;
zustersteden
kunnen hun vragen op die werkgebieden richten.
Professioneler werken: we moeten meer in beeld
brengen wat we hebben bereikt en wat dat heeft gekost.
De gemeente moet keuzes maken als het gaat om
haar identiteit en de inzet op internationale activiteiten. Beleidsinhoudelijk ligt de
“waterkennis” voor de hand. De kennisinstituten hebben een actieve inzet nodig
(zie de discussie rond het Delta Instituut). Lokale en regionale samenwerking
met kennisinstellingen, bedrijven en andere overheden is absolute voorwaarde voor
enige impact op het internationale speelveld. “Europese” middelen kunnen
daarbij helpen, maar ook om die te verkrijgen is een lange-termijn beleid en
inzet nodig. De kracht van Delft mag ook de bestaande solidariteits-steden ten
goede komen en de
jarenlange ervaring en know-how in die steden kan beter benut worden in Delft.
Het voorgestelde platform (klankbordgroep) kan een goede springplank zijn om de
samenhang in het internationale beleid verder vorm te geven.
(Dit is vaak een combinatie van één of meer
politiek-bestuurlijk motieven en de aard, kenmerken of “profiel” van de stad.
In onderstaande tabel is aangegeven waar die twee invalshoeken elkaar kruisen.)
|
|
Motief |
||||
Archetype, “profiel” |
Nadere omschrijving
archetype
|
Ideëel |
Economisch |
Bestuurlijk/-organisatorisch |
Sociale
cohesie |
Duurzame
ontwikkeling |
Betrokken gemeente |
Levert uit
ideële/politieke motieven een bijdrage aan bevordering van vrede en
bestrijding van
armoede via overdracht van kennis, goederen en democratische principes. |
X |
|
|
|
|
Nederland Promotie
gemeente |
Internationaal bekend
om toeristische en/of culturele waarde. Naast het lokale “merk” speelt het
nationale paraplumerk “Holland” een rol. Kosten voor behoud erfgoed, evenementen en marketing
zijn hoog |
|
X |
|
|
|
Wereldstad |
Grote stad met
internationale naam en faam. Professioneel apparaat. Domineert omliggende
regio. Concurreert op wereldschaal. |
X |
X |
X |
X |
X |
Euregionale
gemeenschap |
Grenssteden en
–dorpen, die
over de grens samenwerken, daartoe genoodzaakt door grensoverschrijdende
knelpunten. |
X |
X |
X |
X |
X |
Industrie-gemeente |
Centraal belang is de
lokale economie en industriële technologie te bevorderen ten behoeve van
welvaart en werkgelegenheid. Keiharde internationale
concurrentie noopt daartoe. |
|
X |
|
X |
X |
Kennisstad |
Stad gekenmerkt door
veel kennisintensieve bedrijven en kennisinstellingen. Dit vormt basis voor
de lokale strategie, niet alleen economisch maar ook sociaal-cultureel.
Internationaal netwerken noodzakelijk. |
|
X |
X |
X |
X |
“New
Town” |
Groeikernen en andere
recent ontstane steden: pioniersteden die een eigen problematiek en veelal
eigen aanpak hebben, die door internationale kontakten herkend en ondersteund
worden. |
|
X |
X |
X |
X |
Regenboog-gemeenschap |
Multicultureel
samengestelde bevolking. Landen van herkomst en vergelijkbare gemeenten in
Nederland zijn samenwerkingspartners. |
X |
|
|
X |
|
Duurzame stad |
Gaat voor ruimtelijke
ontwikkeling en milieukwaliteit en vindt daarbij internationale steun in
vergelijkbare steden
en stedennetwerken (Eurocities bijv.). |
X |
X |
|
X |
X |
Periferie-gemeente |
Niet of slechts zeer
beperkt internationaal actief. |
|
|
|
|
|
Primair relevante
ministeries |
|
BuZa/OS |
EZ,
V&W |
BZK |
VWS,
JUS/VWI, SZW |
VROM |
Bijlage III: Enkele
kenmerkende Europese beleidslijnen
Algemeen
De Europese Unie
(EU) vormt een familie van democratische staten die gezamenlijk aan vrede en
welvaart willen werken. De lidstaten hebben gemeenschappelijke instellingen
opgericht waaraan zij een deel van hun soevereiniteit overgedragen hebben.
Er zijn vijf
EU-instellingen, elk met een specifieke rol:
- het Europees Parlement (verkozen door de
bevolking van de lidstaten)
- de Raad van de
Europese Unie (vertegenwoordigt de regeringen van de lidstaten)
- de Europese Commissie (drijvende kracht en uitvoerend
orgaan)
- het Hof van
Justitie (toezicht op de naleving van de EU-wetgeving
- de rekenkamer
(controle op verantwoord en rechtmatig beheer van de middelen)
Deze instellingen
worden geflankeerd door vijf andere belangrijke organen:
- het Europees Economisch en
Sociaal Comité (spreekbuis voor maatschappelijke organisaties)
- het Comité van
de Regio’s (spreekbuis voor provinciale/regionale en lokale overheden)
- de Europese
Centrale Bank (verantwoordelijk voor het monetair beleid en de €)
- de Europese Ombudsman
(behandelt burger-klachten over wanbeheer van de EU)
- de Europese
Investeringsbank (financiert investeringen die bijdragen aan de
EU-doelstellingen)
Daarnaast zijn er nog agentschappen en wat
andere instanties en wordt het voorbereidend
werk gedaan in allerlei werkgroepen en commissies.
Alleen al de
Europese Commissie wordt ondersteund door 24 000 ambtenaren, verspreid over een
aantal Directoraten Generaal (DG’s), die verantwoordelijk zijn voor delen van
de voorbereiding en uitvoering van
beleid.
Elk jaar maakt de Europese Commissie een
werkprogramma. Daarin staat aan welke thema’s de Commissie speciale aandacht
wil besteden, in termen van wetgeving, inzet van personeel en financiële
middelen. De thema’s worden vastgesteld
in overleg met het Europese Parlement en de Raad. De besluitvormingsprocessen
zijn ingewikkeld en langdurig, maar bieden dus mogelijkheden van georganiseerde
belangenbehartiging en beïnvloeding. Voor lokale overheden biedt het Comité van
de Regio’s daarvoor
een ingang.
Duurzame economische groei is een rode draad
die door het EU-beleid heenloopt. Doel is een Europa op te bouwen dat
economisch welvarend is, sociale samenhang vertoont, het milieu beschermt en
een hogere levenskwaliteit biedt. Dat betekent dat negatieve verschillen tussen de lidstaten
weggewerkt moeten worden. Daartoe worden investeringen in kennis- en vervoers-,
energie- en andere infrastructurele netwerken gedaan en de bescherming van het
milieu geïntegreerd in de andere EU-beleidsterreinen.
De nieuwe Europese Commissie, onder
voorzitterschap van José Manuel Barroso, heeft in januari 2005 de Strategische
doelstellingen 2005 – 2009 gepubliceerd, onder de titel “Europa 2010: een
partnerschap voor Europese vernieuwing, welvaart, solidariteit en veiligheid”. Ook
daarin en in het daaraan gekoppelde Werkprogramma van de Commissie voor 2005,
komen de elementen als een gunstig ondernemersklimaat, innovatie en het gebruik
van nieuwe communicatie- en informatie-technologieën, investeren in onderzoek, het versterken van de
economische en sociale cohesie in de Unie en milieubescherming weer terug, naast thema’s als veiligheid en
vrijheid en Europa als mondiale partner.
De Europese Unie beschikt over vier
Structuurfondsen die ondersteuning bieden aan het verbeteren van structurele economische en
sociale problemen in de lidstaten. Het gaat om het het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling
(EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Oriëntatie- en
Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en
het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV). De
structuurfondsen van de EU financieren meerjarenprogramma’s ter bevordering van
regionale ontwikkeling, de werkgelegenheid en structurele economische
verbetering. Bij de opstelling van
de nationale programma’s heeft de nationale overheid het voortouw. Naast de
structuurfondsen stelt de EU middelen beschikbaar voor de minst welvarende
lidstaten: het Cohesiefonds. Uit dit fonds worden subsidies verleend voor
milieu- en infrastructuurprojecten
in de lidstaten waarvan het BNP per inwoner minder dan 90 % van het gemiddelde
BNP in de EU bedraagt. De fondsen worden weer vertaald in programma’s als
Interreg, Urban en Equal.
De Commissie wil het Structuur- en
Cohesiebeleid overigens hervormen,
met ingang van 2007, waardoor een vereenvoudiging van instrumenten ontstaat.
Met een toewijzing van ruim 336 miljard euro, ongeveer éénderde van de
communautaire begroting, wordt met deze hervorming beoogd de structurele
maatregelen:
·
meer te richten op de strategische
beleidslijnen van de Unie (verbintenissen van Lissabon en Göteborg voor een
concurrerende en duurzame “kenniseconomie”, Europese
werkgelegenheidsstrategie);
·
meer te concentreren op
de minst begunstigde regio’s, waarbij wordt ingespeeld op de ontwikkelingen in de
rest van de Unie;
·
meer te decentraliseren
en de uitvoering eenvoudiger, doorzichtiger en doeltreffender te maken.
De (nieuwe) doelstellingen van het
cohesiebeleid zijn samen te vatten onder de noemers: Convergentie,
Concurrentievermogen
en Coöperatie (samenwerking).
Deze hervorming van het cohesiebeleid is thans
volop in discussie in de organen van de EU, hetgeen voor de (georganiseerde)
regio’s en gemeenten mogelijkheden tot beïnvloeding biedt.
De
Lissabonstrategie
“Europa moet de meest concurrerende en
dynamische kenniseconomie in de wereld worden, waarbij een duurzame economische
groei leidt tot meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.' Deze
doelstelling werd geformuleerd op de Europese Raad in Lissabon in maart 2000 en heet sindsdien de
'Lissabon-strategie”
De Lissabon
Strategie is een
actie- en ontwikkelingsplan van en voor de Europese Unie (EU), die in maart 2000 is aangenomen voor een periode van 10 jaar.
De overeenkomst is gesloten tussen de
regeringsleiders van de EU tijdens een top die in de Portugese hoofdstad
Lissabon gehouden werd. In het akkoord wordt een doel
uitgezet voor de toekomst van de kenniseconomie in de EU, die één van de meest
concurrerende, dynamische en kennisrijke regio's van de wereld moeten blijven, met een grote
aandacht voor research
and development (R&D).
Daarnaast zou de Europese Unie zich moeten richten op duurzame ontwikkeling en economische groei met meer en betere banen en een hechtere
sociale samenleving. In
het akkoord staat onder meer dat in ieder land R&D minimaal 3% van het Bruto Nationaal Product zou moeten gaan uitmaken.
Omdat er sterke aanwijzingen waren dat de doelstellingen
van de Lissabon strategie niet gehaald zouden worden door een gebrek aan
betrokkenheid van de lidstaten, heeft voormalig premier Wim Kok met een
commissie onderzoek verricht. Op grond daarvan hebben de regeringsleiders in
maart 2005 besloten
dat de lidstaten nationale actieprogramma’s zullen opstellen (voor een periode
van 3 jaar) die ervoor moeten zorgen dat de Lissabondoelstellingen
(streefgetallen rond zaken als werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en
onderzoek) alsnog gehaald worden.
De nederlandse regering heeft in september 2005 het Nationaal
Hervormingsprogramma Nederland 2005-2008
in het kader van
de Lissabonstrategie aan de Kamer aangeboden. In het programma staan de
maatregelen die op nationaal niveau worden genomen in relatie tot de
Lissabonagenda. Het Nederlandse hervormingsprogramma laat zien hoe Nederland in
de komende jaren de economische groei en werkgelegenheid wil vergroten. De
focus ligt daarbij vooral op het terrein van het arbeidsaanbod en het vergroten
van het innovatievermogen.
Daarnaast is er veel aandacht voor het stimuleren van het concurrentie- en
vernieuwingsvermogen, het vergroten van het aanpassingsvermogen en voor
menselijk kapitaal.
Over de uitvoering
van het programma doen de lidstaten jaarlijks verslag in een implementatierapport. Bij het
opstellen van het programma zijn de sociale partners en de lokale en regionale
overheden geraadpleegd. Het Nationaal hervormingsprogramma wordt half oktober
naar de Europese Commissie gestuurd.
De Kaderprogramma’s voor Onderzoek
Sinds 1984 legt de
EU een beleid voor onderzoek en ontwikkeling ten uitvoer via
meerjaren-kaderprogramma’s. Thans loopt het Zesde Kaderprogramma voor Onderzoek
(2002 – 2006). Het doel is een echte Europese onderzoeksruimte tot stand te
brengen. Daartoe
is een achttal thematische speerpunten geformuleerd (Biowetenschappen, ICT,
Nanotechnologie, Lucht-&ruimtevaart, Voedselkwaliteit &-veiligheid,
Duurzame ontwikkeling, Burgers & bestuur in een kennismaatschappij, alsmede
een wat algemener thema). De
middelen worden beschikbaar gesteld via een uitnodiging om voorstellen voor
projecten in te dienen.
Een voorbeeld van zo’n projectdeelname is het
SESAC-project (vakteam Milieu), dat valt onder de papaplu van het Zesde
Kaderprogramma.
Evenals het Zesde Kaderprogramma wordt het Zevende Kaderprogramma
een impuls voor kennis en groei. Ter illustratie: het Zevende Kaderprogramma
zal bestaan uit vier deelprogramma’s:
1.
COOPERATION (Voorstel
Commissie: 45 mld EUR)
Dit programma is
vooral gericht op samenwerking tussen
universiteiten, bedrijven en de publieke sector. Transnationaal
onderzoek is het kernthema van
dit programma. Netwerken zijn binnen dit programma belangrijk. COOPERATION zal
bestaan uit negen prioritaire thema’s (voedsel, gezondheid, landbouw en biotechnologie, informatie
– en communicatietechnologie, nanotechnologie, energie milieu en
klimaatverandering, transport, ruimte, veiligheid en sociaal economische
studies).
2.
IDEAS (Voorstel
Commissie: 12 mld EUR)
Gericht op
uitmuntendheid van onderzoek en Europese
concurrentie. Dit programma zal worden uitgevoerd door een autonome Europese
Onderzoeksraad.
3.
PEOPLE (Voorstel
Commissie: 7,2 mld EUR)
Dit programma zal
het menselijk potentieel van het Europese onderzoek verder ontwikkelen en
versterken (trainingsprogramma’s,
beurzen en het ondersteunen van de mobiliteit van onderzoekers).
4.
CAPACITIES: (Voorstel Commissie: 7,5
mld EUR)
Richt zich op het
ontwikkelen van capaciteit die Europa nodig heeft om een kenniseconomie te
worden. Dit houdt in bijvoorbeeld het opzetten
van kennis infrastructuur, onderzoekssteun voor het MKB, regionale clusters
door de zogenaamde ‘kennisregio’s en het helpen van convergentieregio’s om
beter aan het Kaderprogramma te kunnen deelnemen en een synergie bereiken met
de “structuurfondsen”.
Voor de programma’s van de structuurfondsen stelt de Commissie een budget van
67,8 mld EUR voor (voor de periode 2007 – 2013).
De regels en
procedures van het Zevende Kaderprogramma zullen vereenvoudigd moeten worden:
meer decentralisatie van verantwoordelijkheden.
Continuïteit wordt gewaarborgd aangezien het Zevende Kaderprogramma voortbouwt
op het Zesde Kaderprogramma, het programma zeven jaar loopt, de negen
prioriteiten behouden blijven en transnationale samenwerking het kernpunt is.
Klankbordgroep (soort
Raad van Advies, eventueel voor 3 jaar): Externen van bijv.
VNG-International, TU-Delft Buitenlandbureau, IHE, G-4 Europabureau,
secretariaat stedenbanden, Delft Kennisstad Komt 1 à 2 x per jaar bijeen onder
voorzitterschap burgemeester. Stuurgroep: College, intern, op
bestuurlijk niveau: Ambtelijke
coördinatiegroep: Medewerkers betrokken
bij aspecten van internationaal beleid of uitvoering (zie boven). Komt 6 à 10 x per jaar
bijeen onder voorzitterschap coördinator.
Besteedt 2 á 4 x per jaar expliciet aandacht aan thema’s uit
internationaal beleid
Bijlage V.
Gebruikte bronnen
1.
Nota “Samenhang en
prioriteiten”, gemeentelijk internationaal beleid vernieuwd,
WOC/welzijn, 28
september 1998.
2.
Nota “Stand van zaken en voortgang
Internationaal Beleid”
Kenmerk 03/004709,
in april 2003 door de Gemeenteraad van Delft vastgesteld.
3.
Grenze(n)loze Gemeenten,
Handreiking Internationale samenwerking en activiteiten,
VNG-International
en Ministerie van Binnenlandse zaken en
koninkrijksrelaties, januari 2005
4.
Brochure “De G-4 in
Brussel, De stad in Europa/Europa in de stad”, 2004.
5.
Mondelinge mededeling
van Eric Moesker, hoofd Juridische Zaken
6.
Nieuw zicht op Delft, Visie op en aanpak van de
Delftse Stadsmarketing, 2005
7.
De Europese Ster, digitale
nieuwsbrief van Europa Decentraal
(het kennis- en
expertisecentrum over Europees recht en
de juiste toepassing ervan voor de decentrale overheden. Daarnaast wil Europa decentraal uitgroeien
tot eerste aanspreekpunt voor decentrale overheden bij vragen over Europese kwesties.)
8.
Pieken in de Delta,
gebiedsgerichte economische perspectieven,
ministerie van
Economische Zaken, juli 2004
9.
Nationaal
Hervormingsprogramma Nederland 2005-2008
in het kader van
de Lissabonstrategie, ministerie van
Economische Zaken, september 2005
10. Websites
www.bertelsmann-stiftung.de
www.eu.int/index_nl.htm
www.vng-international.nl
www.europadecentraal.nl
http://europa.eu.int/growthandjobs/index_en.htm
(Lissabon strategie)
http://www.eu.int/pol/rd/index_nl.htm
(onderzoek en
innovatie)
http://home.tiscali.nl/esteli
http://www.delft-mamelodi.nl
http://www.energie-cites.org/
De beleidsnotitie
"Pieken in de Delta: Gebiedsgerichte Economische Perspectieven"
beschrijft de economische agenda voor zes regio"s in Nederland. De ruimtelijke prioriteiten
(o.a. mainports, infrastructuur en bedrijventerreinen) van deze agenda zijn in
een breder verband vastgelegd in de Nota Ruimte. Pieken in de Delta geeft de
economische onderbouwing van die ruimtelijke aspecten en werkt ze verder uit. Dat
gebeurt in samenhang met de andere onderdelen van het regionaal-economisch
beleid, zoals het beleid voor bedrijventerreinen (actieplan
Bedrijventerreinen), het Grotestedenbeleid (beleidsonderdeel Economie), het
toeristisch beleid (Vernieuwde
Toeristische Agenda) en de lopende structuurfondsprogramma’s. Pieken in de
Delta kondigt daarnaast investeringen aan in sterke innovatieregio’s; de
"hotspots" van Nederland.