Delfts Internationaal Beleid

in perspectief

 

 

 

december 2005

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Versie: B&W Cie 1720 0112 06 (rev.)5


 

         Concept ! Document in opbouw ! 290405

Inhoudsopgave                                                          Versie voor B&W van

 

 

0.   Samenvatting en aanbevelingen

1.       Inleiding, aanleiding

2.       Wat is voor handen, stand van zaken
2.1.    Achtergrond en huidige situatie         
2.2.    Huidige organisatie
2.3.    SWOT-analyse

3.       Wat willen we: doelstellingen en ambities
3.0.    Inleiding
3.1.    Waarom steden internationaal actief zijn?   
3.2.    Ambitiess
3.3.    Doelstellingen


4.       Contouren nieuw beleid
4.0     Inleiding
4.1.    Intensivering bestaand beleid stedenbanden
4.2.    Europa
4.3.    Delft Kennisstad Internationaal
4.4.    Communicatie naar de interne organisatie, partners, burgers

5.       Hoe te organiseren ?
5.0.   Inleiding
5.1.   Capaciteit
5.2.   Organisatie
5.3.   Financiële aspecten

Bijlagen

 

I.   Verslag van de mini-conferentie Internationaal Beleid,  27 september 2005

II.   Waarom steden internationaal actief zijn

III.  Enkele kenmerkende Europese beleidslijnen

IV. Voorgestelde globale werkstructuur internationaal beleid

V.  Gebruikte bronnen

 

Colofon

 

 

Eindredactie:

Kees Kruijff

 

met ondersteuning van een ambtelijke klankbordgroep waarin zitting hadden: Stineke Braam, Sarah van Roemburg, Annemarie Vermeulen, Wim Eijkelenburg, Rien Griep, Cees van Laren, Johan van Reenen en Giel Swager

Gemeente Delft,  december 2005

 

 

 

 

 


0.       Samenvatting en aanbevelingen


Delft heeft in de loop der jaren een internationaal beleid opgebouwd dat zich concentreert op stedencontacten.
Delft is internationaal bekend om zijn historische binnenstad en vanwege gerenommeerde kennis-instellingen, als de Technische Universiteit Delft en TNO. In het internationaal beleid van de gemeente Delft worden deze unieke sterke kanten van Delft nog weinig benut. Er is alle aanleiding toe de kracht van Delft internationaal beter voor het voetlicht te brengen zodat toerisme, economie en de kennis-regio daar meer van profiteren. Dat betekent samenwerking met partijen in en om de stad, om kansen op de internationale markt te creëren en meer te profiteren van deze unieke kwaliteiten van de stad.

Delft is een veelzijdige stad met veel verschillende kenmerken. Maar voorgesteld Voorgesteld wordt echter om voor de internationale activiteiten een focus te kiezen. Uiteraard moet deze focus aansluiten bij de strategische speerpunten van de stad, c.q. de eigen identiteit van de stad. Daarnaast is het wenselijk om meer onderlinge afstemming en samenhang aan te brengen tussen de internationale activiteiten.


Naast en met intensivering vZonder af te doen aan de huidige inzet op het gebied van de jumelages en de stedenbanden, zou het economisch motief bij de keuze van internationale activiteiten zwaarder moeten gelden en zouden die activiteiten zich moeten concentreren op de toeristische sector enerzijds en Delft als kennisstad anderzijds (en zo mogelijk elkaar onderling versterkend). Daartoe zou Delft zeker meer kennis van, toegang tot en profijt van het Europese speelveld moeten ontwikkelen, ten behoeve van een betere uitvoering van het eigen beleid.

We formuleren voor het internationale beleid daarom drie aanvullende ambities voor de komende periode:

* De unieke kwaliteiten van Delft als cultureel erfgoed en als kennisstad moeten beter benut worden om Delft internationaal op de kaart te zetten en dus in economische zin voordeel profijt op te leveren.
Dat kan alleen in samenwerking, dat wil zeggen dat alleen nieuwe economische en/of culturele projecten worden gestart als locale of regionale partners daaraan meewerken.

* Er zal een zodanige kennis van en toegang tot Europese beleidsvorming en subsidie-programma’s ontwikkeld worden dat de gemeente optimaal kan profiteren van Europese middelen voor de ontwikkeling en uitvoering van het eigen, Delftse, beleid.

* Het vermogen van de Delftse gemeentelijke organisatie om internationale activiteiten te ontplooien en daarmee meerwaarde te creëren voor het eigen beleidsterrein zal worden versterkt, onder meer door gerichte vorming en opleiding.

Het bestaande beleid met betrekking tot jumelages en stedenbanden blijft gehandhaafd. Delft heeft vier jumelages (relaties tussen twee steden, waarbij contacten tussen en uitwisseling van burgers en maatschappelijke organisaties centraal staan), nl. met Freiberg (Duitsland), Kfar Saba (Israel), Adapazari (Turkije) en Aarau (Zwitserland). De stichtingen die deze jumelages behartigen worden door de gemeente gesubsidieerd. De jumelages worden periodiek geëvalueerd op vitaliteit en draagkracht onder de bevolking. 

Delft heeft twee stedenbanden, gebaseerd op “internationale solidariteit”, nl. met Estelí (Nicaragua) en Tshwane (Zuid-Afrika). De gemeente ondersteunt projecten in deze steden, mede met steun van het Rijk. We willen de stedenbanden met Estelí en Tshwane intensiveren, in die zin dat deze geëvalueerd worden, projectmatiger opgezet en beheerd worden en dat de er een duidelijkerresultaten, in welke vorm dan ook,  profijtduidelijker zichtbaar worden voor de Delftse gemeenschap wordt geformuleerd.

Samengevat mondt de notitie uit in de volgende voorstellen en toezeggingen:
 
- Het bestaande beleid rond de vier jumelages voortzetten: bescheiden ondersteuning blijven bieden
  en periodiek evalueren.
- De stedenbanden met Estelí en Tshwane continueren en intensiveren, in die zin dat deze
  geëvalueerd worden, projectmatiger opgezet en beheerd worden en er een duidelijker profijt herkenbaar resultaat
 
voor de
 
Delftse gemeenschap kan worden geformuleerd. De bijdrage-aanvrage bij het LOGO-South
  programma (zie par. 4.1.) van VNG-International ten  behoeve van projecten in de steden Estelí en
 
Tshwane is
 
daartoe een middel. De door de counterparts in Nicaragua en Zuid Afrika en Nicaragua gedragen
 
project-
 
voorstellen zijn of worden ter kennis gebracht van de Raadzullen rond de jaarwisseling 2006 gereed zijn en in de commissie behandeld  worden
 
(taak  medewerkercoördinator stedenbanden);

- Een aparte notitie opstellen met inzicht in de besteding van het werkbudget stedenbanden/-
 
internationale solidariteit, alsmede het beheer daarvan.
- De personele inzet voor internationaal beleid aanvullen met 0,2 fte coördinator, 0,5 fte (tijdelijk)
 
“Europa”-specialist,
 
, 0,1 fte voor het gastheerschap, naast in aanvulling op de bestaande 0,5 fte coördinatiemedewerker  
 
stedenbanden,  ende  0,1 fte medewerker  jumelages
 
 en de per 1 januari te realiseren coördinator internationaal beleid en uitbreiding. gastheerschap.
- Beschikbaar stellen van € 3640.000/jaar gedurende drie jaar uit de reserve Nutswinsten voor het
  aantrekken van een  “Europa”-specialist en daartoe een
bijgaande begrotingswijziging vaststellen .

nieuw beleid voor uitbreiding personele inzet, alsmede
  € 4.000 uit nieuw beleid voor extra werkbudget
(gastheerschap, presentaties, reiskosten).
- Een werk”structuur” vormen met een ambtelijke coördinatiegroep en een externe
  klankbordgroep. De coördinator is voorzitter van de ambtelijke groep en secretaris van de
  klankbordgroep.
- De regionale samenwerking en samenwerking met de grote steden op internationaal gebied
  verder ontwikkelen en versterken (taak van de coördinator).
- Met de kennisinstellingen in de stad afspraken maken over onderlinge afstemming en
  versterking van internationale activiteiten, met name ten aanzien van financiële ondersteuning/-

  subsidiemogelijkheden vanuit Brussel (coördinator/EU-specialist).

- Onderzoeken of en hoe bestaande bureaus in Brussel Delft kunnen ondersteunen bij het verkrijgen
  van toegang tot Europese netwerken en subsidiestromen (EU-specialist).
- Versterken van het vermogen van de Delftse gemeentelijke organisatie om internationale activiteiten
  te ontplooien en daarmee meerwaarde te creëren voor het eigen beleidsterrein (in relatie tot de
  uitwerking van het communicatieplan);
- Er komt een aparte nota Staatssteun (vakteam Juridische Zaken);
- Jaarlijks zal een voortgangsnota internationale activiteiten laten verschijnen (taak van de coördinator);
- Er zal eEen communicatieplan laten opgesteldlen worden rond de internationale activiteiten  
 
(verantwoordelijkheidtaak van:  coördinator);
- (Er komt een aparte nota Staatssteun (vakteam Juridische Zaken));

- Deze notitie ter kennis brengen van de RaadCommissie Middelen en Bestuur.

 

Leeswijzer:

De notitie is bewust beknopt gehouden. Er moet na de besluitvorming nog het nodige uitgewerkt worden. Dat is in het begin samengevat. Hoofdstuk 1 licht kort de aanleiding tot de notitie toe. In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven, inclusief een typering van de sterktes en zwaktes van de huidige organisatie rond internationale activiteiten van de gemeente. Hoofdstuk 3 typeert de motieven van gemeenten om internationaal actief te zijn en plaatst Delft in die typologie. Het hoofdstuk mondt uit in vijf speerpunten voor het internationaal beleid in de toekomst, twee bestaande plus drie nieuwe ambities. In hoofdstuk 4 worden de contouren van de nieuwe inzet op de stedenbanden, het werkveld Europa en de internationale aspecten van Delft Kennisstad geschetst. Een nieuwe inzet vergt ook extra inspanningen op communicatief gebied. Hoofdstuk 5 geeft voorstellen voor de extra inzet van mensen en middelen. Een aantal toelichtende bijlagen completeren de notitie.


 

1. Inleiding, aanleiding

Delft is internationaal bekend om zijn historische binnenstad en vanwege de Technische Universiteit en andere gerenommeerde kennisinstellingen. In het internationaal beleid worden deze unieke sterke kanten van Delft echter nog weinig benut. Er is alle aanleiding toe de kracht van Delft beter voor het voetlicht te brengen zodat toerisme, economie en de kennisregio daar meer voordeel van profiterenhebben. Dat betekent samenwerking met partijen in en om de stad, om kansen op de internationale markt te creëren en meer baat te profiterenhebben van deze unieke kwaliteiten van de stad.

Het huidige Delftse internationaal beleid focust op stedencontacten. Dit beleid is de laatste maal neergelegd in de nota van september 1998 “Samenhang en prioriteiten, gemeentelijk internationaal beleid vernieuwd”. Die nota kan gezien worden als een uitwerking van het uitgangspunt in het collegeprogramma 1998 – 2002: “Delft is een internationaal georiënteerde stad. Dit blijkt mede uit een actief gemeentelijk internationaal beleid, waarvan internationale solidariteit de kern is. Bij de vormgeving van het beleid kiest Delft voor stedencontacten als het belangrijkste beleidsinstrument.”
In het Collegeprogramma 2002 – 2006 “Voorzetten en doorzetten” stelt het college: “We handhaven de uitgangspunten van het internationaal beleid, die zijn aangenomen in de vorige periode. We verhogen het budget gefaseerd tot 1 € per inwoner ten behoeve van projecten in Mamelodi, Esteli en Adapazari.”

In april 2003 heeft de raad vervolgens de Nota “Stand van zaken en voortgang Internationaal beleid” vastgesteld. Daarin werd aangegeven hoe “het Delftse internationale beleid de komende vier jaar gestalte krijgt en wat de speerpunten van beleid zijn”.
Samengevat kent het bestaande internationaal beleid van Delft thans een aantal hoofdsporen:
- jumelages, gericht op internationale oriëntatie van burgers door middel van culturele uitwisseling,
  waarbij de gemeente alleen faciliteert. De jumelages delen niet in de solidariteitsmiddelen.
- stedenbanden, gebaseerd op een beleid van internationale solidariteit, waarbij de gemeente zelf een
  belangrijke actor is, niet in de laatste plaats op bestuurlijk niveau;
- internationale (steden)netwerken, die voor een onderdeel van beleid meerwaarde kunnen hebben
  (Energie-Cités voor milieu, Bertelsmann-netwerk voor bestuur en management,  maar ook
  Technopolicy Network voor kennissteden);
- enigermate in in de marge van het internationaal beleid: internationale profilering (stadmarketing) van
  Delft, gericht op enerzijds toerisme en anderzijds werving van internationale (kennis)bedrijvigheid.

Nu er halverwege de collegeperiode een andere portefeuillehouder Internationaal Beleid is aangetreden en de personele samenstelling op “internationaal beleid” is gewijzigd, is er behoefte aan een beeld van de stand van zaken en zonodig een herijking en vernieuwing van het internationaal beleid, op basis van datgene wat tot dusver tot stand is gebracht en gelet op wat er op het internationale speelveld verandert. Veel gemeenten in Nederland oriënteren zich bijvoorbeeld net als Delft op de vraag hoe zij met “Europa” en de positie in het internationale speelveld om moeten gaan.
De burgemeester heeft als verantwoordelijk portefeuillehouder op 7 december 2004 in de Commissie Middelen & Bestuur uiteengezet dat hij het internationaal beleid van de gemeente een impuls wilde geven en hij heeft toegezegd daarover in 2005 met een notitie te komen.
Deze notitie komt tegemoet aan deze toezegging en bevat aanbevelingen voor intensivering en aanpassing van onderdelen van het internationaal beleid en een gefaseerde aanpak voor de versterking en professionalisering van de organisatie op dit punt.

Een concept van deze notitie vormde de gespreksbasis voor een miniconferentie op 27 september 2005 met externe en interne betrokkenen bij het internationale speelveld. De mini-conferentie was bedoeld om met de deelnemers de mogelijke (nieuwe) internationale activiteiten van de gemeente nauwkeuriger in beeld te brengen en te prioriteren. (Bijlage I is het verslag van de bijeenkomst).
De aanbevelingen uit de conferentie zijn zoveel mogelijk verwerkt in deze versie van de nota.
De conclusies van de conferentie waren:

De gemeente moet keuzes maken als het gaat om haar identiteit en de inzet op internationale activiteiten. Beleidsinhoudelijk ligt de keuze voor “waterkennis” voor de hand. De kennisinstituten hebben een actieve inzet van de gemeente nodig (zie de discussie rond het Delta Instituut). Lokale en regionale samenwerking met kennisinstellingen, bedrijven en andere overheden is absolute voorwaarde voor enige impact op het internationale speelveld. “Europese” middelen kunnen daarbij helpen, maar ook om die te verkrijgen is een lange-termijn visie en inzet nodig. De kracht van Delft mag ook de bestaande solidariteits-steden ten goede komen en de jarenlange ervaring en know-how in die steden kan beter benut worden in Delft. Het voorgestelde platform (klankbordgroep) kan een goede springplank zijn om de samenhang in het internationale beleid verder vorm te geven.


 

2.       Wat is voor handen, stand van zaken

 

2.1   Achtergrond en huidige situatie
Het huidige internationale beleid van de gemeente Delft is, zoals gesteld,  gebaseerd op de nota “Samenhang en prioriteiten” – gemeentelijk internationaal beleid vernieuwd – (september 1998). Daarin staat internationale solidariteit centraal: de gemeente heeft een eigen verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren aan bevordering van solidariteit en het tot stand brengen van een internationale rechtsorde. Op de terreinen van internationale kennisuitwisseling, promotie en economische relaties was toen nog geen beleid ontwikkeld, ook al waren er wel incidentele activiteiten. Er was wel aandacht voor de economische kanten van de internationalisering, maar die aspecten waren nog niet ingebed in het gemeentelijk internationaal beleid. De nota mondde uit in een aantal voorstellen, die zich als volgt laten samenvatten:
Er zullen vier stedenbanden zijn, twee gericht op solidariteit (Estelí en Mamelodi (Tshwane)) en twee op economische samenwerking (voorstel voor invulling wordt voorbereid). Periodieke evaluatie van de stedenbanden is uitgangspunt. De samenwerking met het Bertelsmann-kennisnetwerk wordt voorgezet. De jumelages met Aarau, Kfar Sava en Kingston worden voortgezet, Castrop Rauxel beëindigd en de stedenband met Freiberg gewijzigd.
De projectmatige samenwerking met Tuzla wordt gaandeweg beëindigd.

De nota “Stand van zaken en voortgang Internationaal beleid”, in april 2003 door de Raad vastgesteld, bouwt voort op deze lijn.
Geconstateerd wordt dat de jumelages met Castrop en Kingston, wegens gebrek aan burger-initiatief, zijn beëindigd en dat de stedenband met Freiberg is omgezet naar een jumelage. Er is een jumelage met een stad uit een herkomstland van Delftse allochtonen (Adapazari in Turkije) opgezet. Economische stedenbanden (“Van deze soort wil Delft zelf beter worden”) zijn nog niet ontwikkeld, maar er zijn wel initiatieven in die sfeer (Israël Office Delft, Technopolicy-netwerk).
Op grond daarvan werd toen besloten:
1.  de stedenbanden met Tshwane en Estelí ongewijzigd voort te zetten;
2.  de jumelages met Freiberg, Kfar Saba, Adapazari en Aarau ongewijzigd voort te zetten;
3.  de mogelijkheden van een economische stedenband met Austin verder te onderzoeken;
4.  actief, maar bescheiden te blijven participeren in het kennisnetwerk Bertelsmann.

Sindsdien functioneren de stedenbanden en jumelages redelijk goed. Er is geen economische stedenband aangegaan (maar het Technopolicy netwerk is tot stand gekomen). Het kennisnetwerk van de Bertelsmann-stichting is in 2003 afgesloten, toen de gemeente Delft al weinig actief meer in het netwerk was; het heeft geen vervolg gekregen.
De gemeente Delft is sedert 2000 wel lid van Énergie Cités, een op energiebeleid gericht netwerk van 110 Europese steden.
 
Jumelages en stedenbanden vormen de bestendige gedragslijn van de gemeente, voor netwerken en meer economische “opbrengst” zoekt de gemeente naar de juiste vorm en inhoud.
Voor de stedenbanden en jumelages geldt dat draagvlak bij en medewerking van de bevolking (zowel in Delft als in de partnersteden) een voorwaarde is. Het aantal stedenbanden en jumelages is gelimiteerd tot 2 respectievelijk 4 (en dus geldt: nieuw voor oud). Er moet een heldere doelstelling aan ten grondslag liggen; ze worden voor een bepaalde tijd aangegaan en/of ze worden periodiek geëvalueerd. Mutatis mutandis geldt éénnéén en ander ook voor de netwerken.

De situatie in Delft weerspiegelt de ontwikkeling van internationale activiteiten die veel steden doorgemaakt hebben. Na de oorlog en de wederopbouw was er behoefte aan vriendschappelijke contacten over de grens. Toen zijn veel jumelages ontstaan.
Vervolgens kwam een fase van bewustzijn van de kloof tussen arm en rijk, de opbouw van ontwikkelingshulp, c.q. internationale samenwerking en het delen van welvaart. Dit was het klimaat waarin de stedenbanden gebaseerd op internationale solidariteit ontstonden.

Met het kleiner worden van de wereld door de invloed van de televisie, het internationale reizen en internet (globalisering), de ontwikkeling van een internationale markt en een toegenomen verzakelijking opereert ook een gemeente steeds meer in een mondiale markt. Dit wordt nog eens versterkt door het feit dat de samenwerking in Europa er toe geleid heeft dat Europa steeds meer het karakter van een vierde bestuurslaag boven de nationale overheden heeft gekregen. De EU en “Brussel” zijn “binnenlandse zaken” geworden. De europeseEuropese sturingsinstrumenten zijn “regels” en “geld”. De regels komen “vanzelf” over ons; het geld moet actief verworven worden.
En hoewel “Delft” internationaal gezien een A-merk is, blijft dat niet vanzelf zo, omdat overal om ons heen steden meedingen naar die status. Er is sprake van sterke internationale concurrentie tussen steden. Hetzelfde geldt voor het kenniscomplex in Delft. 

Het is dus niet zozeer de vraag of de gemeente Delft, als lokale overheid, zich internationaal moet oriënteren en op het internationale speelveld moet acteren, maar hoe en met welk ambitieniveau.

2.2. Huidige organisatie
De portefeuille “internationaal beleid” wordt bestuurlijk beheerd door de burgemeester. De vakwethouders zijn zelf verantwoordelijk voor de internationale aspecten van hun portefeuilles.

De specifieke beschikbare ambtelijke capaciteit voor internationale activiteit is tamelijk bescheiden en internationale activiteiten zitten in werkpakketten van verschillende medewerkers:
- De coördinatie van de jumelages ligt bij Kabinet en representatie (circa 0,1 fte)
- De coördinatie van de stedenbanden (internationale solidariteit) geschiedt bij Welzijn (0,5 fte)
- De bestuursassistent van de burgemeester was voor 0,2 fte bezig met internationaal  beleid,
  m.n. met het brandweerproject Adapazari (inmiddels voortgezet door een tijdelijke coördinator)
- Aan de activiteiten/projecten van de stedenbanden werken diverse medewerkers van vakteams
  al of niet incidenteel mee (tezamen geschat op 0,3 fte).
- Er is tijdelijk (twee jaar tot medio 2006) 0,5 fte uit de EZH-gelden beschikbaar gesteld aan de
  stedenbanden voor ondersteuning van de stichtingen voor de stedenbanden.

Verder is er inzet van medewerkers wier taken ook internationale aspecten in zich hebben:
- Voor stadsmarketing is er nu 0,8 fte medewerker bij CKE
- De accountmanager
bij CKE opereert óók internationaal
- Delft participeert in de Stichting Delft Kennisstad
- Delft participeert financieel in de Stichting WFIA
- Delft participeert in het South-Holland
Sjanghai Pudong Co-innovation programma
- Delft ontwikkelt samen met Rotterdam de internationaal geörienteerde high-tech zone
rond
 
 Technopolis en Schieveen
- Milieu heeft een groot subsidietraject van de EU lopen (SESAC), waarin enkele medewerkers
  aan projecten werken (tezamen ruim 1 fte)

- WIZ (Werk, inkomen, zorg) heeft ervaring met bijdragen uit het Europees Sociaal Fonds ESF

- Delft krijgt subsidie uit het Interreg-programma voor de opwaardering van het park in Poptahof.

Er zijn daarnaast incidentele contacten met en bezoeken vanuit het buitenland, bijvoorbeeld vanuit de jumelages en stedenbanden. Maar ook de TU-Delft en het
Unesco-IHE Institute for Water Education hebben nog wel eens groepen buitenlandse relaties of studenten die voorgelicht willen worden over een bepaald aspect van de gemeentelijke zorg. Veelal betekent dat een geïmproviseerde ontvangst en presentaties, omdat de gemeente hierin weinig routine heeft ontwikkeld en geen standaard (presentatie)materiaal voor dit soort gelegenheden heeft.

2.3. SWOT-analyse
Om de vraag te kunnen beantwoorden hoe en met welk ambitieniveau Delft op het internationale speelveld kan opereren, is een globale sterkte-zwakte analyse van het huidige internationaal beleid en de activiteiten die daarbinnen plaatsvinden opgesteld. Daaraan moet geen absolute geldigheid toegekend worden, het is bruikbaar als typering. Zo kan het volgende beeld als hulpmiddel dienen in de discussie:

Delft is in potentie een AAA-merk, wereldwijd bekend vanwege de historische binnenstad en vanwege de technische universiteit en andere kennisinstituten. Met name de “waterkennis” is internationaal vermaard en goed georganiseerd aanwezig. Er zijn veel internationaal opererende instituten en organisaties in en om Delft aanwezig. Er is in de gemeente(lijke organisatie) ervaring en een zekere traditie op internationaal gebied.

Maar de kennis en ervaring in de organisatie is versnipperd aanwezig, evenals de kennis van andere culturen. De invulling van het internationaal beleid is tamelijk traditioneel. Er is geen relatie met de strategische speerpunten voor de stad, noch een duidelijke inbedding in strategie/beleid/structuur. Dat komt ook tot uitdrukking in het bescheiden budget voor internationaal beleid.

Hoewel Delft bijna een 100.000+ gemeente is, is ze op het internationale speelveldDe gemeente Delft is tamelijk klein, dat wil zeggen dat ze altijd partners nodig heeft om een internationale ambitie waar te maken. Maar de cultuur van extern samenwerken is nog niet sterk ontwikkeld in de organisatie. Dat wordt versterkt door de cultuur van “doe maar gewoon”, terwijl trots op wat Delft te bieden heeft, een cultuur van uitstraling en promotie van de “unique selling points” van Delft juist nodig is om internationaal “verschil” te maken. Het gevolg is ook dat de gemeente weinig actief is voor de internationaal opererende instituten of maatschappelijke organisaties.

Natuurlijk zijn er ook kansen voor de gemeente. “Europa” is ingewikkeld en de kost gaat meestal voor de baat uit, maar de gemeente kan veel meer profijt halen uit Brussel. Samenwerking in de regio, de grote steden of steden met vergelijkbare “profielen” biedt meerwaarde. Delft kan leren van de ervaringen van anderen. Hoe nutten andere Europese steden hun kennispotentieel uit ? Hoe exploiteren zij hun historische binnenstad ? Binnen de organisatie kan verder veel meer gebruik gemaakt worden van specifieke kennis (taal en cultuur) van medewerkers. Het ontwikkelen van de internationale dimensies van het werken bij de gemeente kan voor medewerkers ook een stimulans en bindingsfactor betekenen. En tenslotte, als externen, in dit geval vertegenwoordigers van de ICT-sector, beweren dat “de nieuwe gouden eeuw in Delft begint”, waarom zou de gemeente die kans dan niet grijpen ?
 
Samengevat ziet de SWOT-analyse er als volgt uit:

 

 


Sterk

-          Delft is in potentie een AAA-merk, wereldwijd bekend vanwege historische binnenstad en kennisinstituten.

-          Er zijn veel internationaal opererende instituten/organisaties.

-          Ervaring en traditie op internationaal gebied.

-          Waterkennis is internationaal vermaard en goed georganiseerd aanwezig.

 

 




Zwak

-          Versnippering in de organisatie.

-          Geen inbedding in beleid/strategie/structuur.

-          Traditionele invulling internationaal beleid, geen relatie met strategische speerpunten van de stad.

-          Geen budget beschikbaar.

-          Gemeente Delft is relatief klein.

-          Er is geen trots/uitstraling/promotie; de cultuur is “doe maar gewoon”.

-          Er is weinig kennis van andere culturen.

-          Gemeente doet weinig voor internationaal opererende instituten.


Kans

-          Benutten stimuleringsgelden EU.

-          Regionale samenwerking (Haaglanden, Den Haag, Rotterdam).

-          Potentie medewerkers benutten (taal bijv.)

-          Kansen op verbreding taakveld voor medewerkers.

-          ICT-sector:
(“De nieuwe gouden eeuw begint in Delft”)


Bedreiging

-          Capaciteit om beleidsintenties waar te maken.

-          Organisatie heeft geen “antennes” voor internationaal opereren.

-          Instituten zien gemeente niet als partner op het internationale speelveld.

-          Samenwerkingsmogelijkheden met partners in de stad worden niet gecultiveerd.

 

 

Wil de gemeente de slag naar het internationaal speelveld niet missen, dan moet er meer draagvlak en steun ontwikkeld worden voor de internationale activiteiten van de gemeente en moet de organisatie wat meer “antennes” voor de internationale dimensies van het gemeentelijk werkterrein ontwikkelen.
Verder moet de gemeente de samenwerkingsmogelijkheden met partners in de stad en de regio uitbouwen worden en zal de gemeente voor de instituten en bedrijven haar partnerschap op het internationale speelveld zelf moeten invullen. Dat vergt wel meer en gebundelde capaciteit binnen de organisatie.


 

3.       Wat willen we: ambities

3.1. Inleiding

De gemeente Delft wil een extern geörienteerdegeoriënteerde organisatie zijn. Meer en meer wordt ook het werk van een lokale overheid bepaald door de internationale context. Of dat nu gaat om europeseEuropese regelgeving, de multiculturele uitdagingen, de internationalisering van wetenschap en techniek, het feit dat ook de Delftse bedrijven en kennisinstellingen opereren in een mondiale markt of dat de burgers zich wereldwijd oriënteren. Externe oriëntatie betekent dus in veel gevallen ook een blik over (lands)grenzen heen. Dat betekent ook dat de gemeente meer en meer internationale activiteiten gaat ontplooien.
Activiteiten die veelal onderdeel zijn van een bepaald beleids- of werkterrein van de gemeente. Dat werk wordt bepaald door de strategische en beleidsmatige speerpunten van de stad, zoals neergelegd in het collegeprogramma en de programmabegrotingen.
Het “internationaal beleid” zou het kader moeten bieden waarbinnen die activiteiten verricht worden. Internationaal beleid is echter geen doel op zich. Ook is het nauwelijks een zelfstandig beleidsterrein voor een gemeente. Het staat ten dienste van de uitvoering van de verschillende activiteiten die de gemeente onderneemt ter wille van haar burgers.

 

3.2. Waarom steden internationaal actief zijn

Er kunnen verschillende motieven zijn om internationaal actief te zijn. Bovendien hangt het sterk af van het karakter of de kenmerken van de stad zelf. De publikatiepublicatie “Grenze(n)loze Gemeenten”
(lit. 3.) onderscheidt vijf invalshoeken:
- het ideële motief: het vraaggericht bijdragen aan ontwikkelingssamenwerking, armoedebestrijding, solidariteit, vrede, democratische en bestuurlijke ontwikkeling op lokaal niveau in andere landen. Burgers en burgerinitiatieven spelen hier een grote rol.
Er vindt overigens de laatste tijd een omkering in denken plaats, in de trant van “niet alleen brengen maar ook halen”.
- het economische motief: ter versterking van de eigen concurrentiepositie en de locale economie kan een gerichte internationale promotie van het lokale en regionale economische profiel van de gemeente leiden tot meer bekendheid en nieuwe (handels)relaties voor ondernemingen en kennisinstellingen. De lokale bedrijven en kennisinstellingen spelen hier een grote rol.
- het bestuurlijk-organisatorische motief: gemeenten kunnen internationale kontakten en netwerken gebruiken om te zoeken naar kennis en “best practices” in het buitenland ten behoeve van het functioneren van de eigen bestuurlijk-ambtelijke organisatie, de publieke dienstverlening of een bepaald gemeentelijk beleidsterrein.
- het sociale cohesie motief: de samenhang in de bevolking van een stad kan bevorderd worden door actief in te zetten op relaties met (steden uit) herkomstlanden van delen van de bevolking van de stad. Uiteraard spelen intermediaire organisaties van allochtonen hier een grote rol.
- het motief van de duurzame ontwikkeling: duurzaamheid heeft een sterk internationaal karakter. Niet alleen omdat milieuverontreiniging grensoverschrijdend is, maar ook omdat de aanpak mondiaal georganiseerd is. Een gemeente die actief is op het gebied van duurzaamheid opereert bijna vanzelfsprekend ook op internationaal gebied.

Bij de Delftse internationale activiteiten spelen al deze motieven in meerdere of mindere mate een rol. Genoemde publikatiepublicatie hanteert ook verschillende “archetypes” of profielen van gemeenten, die globaal aangeven met welke specifieke vraagstukken de gemeente te maken heeft en wat de internationale dimensies daarvan kunnen zijn (kort samengevat in bijlage II).

Als we deze typeringen gebruiken is Delft, vanuit het buitenland bezien, een typische “Holland promotie gemeente”. Het cultureel erfgoed overstijgt het lokaal belang. Daarnaast heeft Delft expliciet gekozen voor het Kennisstad profiel. In zekere mate is Delft ook een betrokken gemeente: het internationale solidariteitsbeginsel is al jaren een rode draad in de internationale activiteiten. Vanuit het duurzaamheidsbeleid heeft Delft eigenstandig internationale activiteiten ontwikkeld.

3.3. Ambities voor Delft
Delft is dus een veelzijdige stad met veel verschillende kenmerken, die weerspiegelen in de internationale activiteiten. Maar voorgesteld Voorgesteld wordt om in die activiteiten meer onderlinge afstemming en samenhang aan te brengen. Daartoe is het ook nodig een focus te kiezen, die meer aansluit bij de strategische speerpunten van de stad, c.q. de eigen identiteit van de stad.
 
Zonder af te doen aan de huidige inzet op het gebied van de jumelages en de stedenbanden, zou het economisch motief bij de keuze van internationale activiteiten zwaarder moeten gelden en zouden die activiteiten zich moeten concentreren op de toeristische sector enerzijds en Delft als kennisstad anderzijds (en zo mogelijk elkaar onderling versterkend). Daartoe zou Delft zeker meer kennis van, toegang tot en profijt van het Europese speelveld moeten ontwikkelen, ten behoeve van een betere uitvoering van het eigen beleid.

We formuleren voor het internationale beleid daarom voor de komende jarentijd vijf speerpunten: accentverschuivingen in twee bestaande speerpunten en drie nieuwe ambities:

* Handhaven van de bestaande beleidslijn rond jumelages. We stimuleren onderlinge samen-werking van de jumelage besturen en we zijn bereid met de jumelage-besturen te bezien of zij baatprofijt kunnen hebben van europeseEuropese subsidies ter bevordering van stedencontacten

* Handhaven van het beleid met betrekking tot de stedenbanden met Estéli en Tshwane, met dien verstande dat we de stedenbanden willen evalueren, dat ze projectmatiger opgezet en beheerd moeten worden en dat er een duidelijker profijt voor de Delftse gemeenschap moet worden geformuleerd.
dat de resultaten, in welke vorm dan ook, duidelijker zichtbaar worden.


* De unieke kwaliteiten van Delft als cultureel erfgoed en als kennisstad moeten beter benut worden om Delft internationaal op de kaart te zetten en dus economisch profijtvoordeel op te leveren.
Dat kan alleen in samenwerking, dat wil zeggen dat alleen nieuwe economische en/of culturele projecten worden gestart als locale of regionale partners daaraan meewerken.

* Er zal een zodanige kennis van en toegang tot Europese subsidie-programma’s ontwikkeld worden dat de gemeente optimaal gebruik kan makenprofiteren van Europese middelen voor de ontwikkeling en uitvoering van het Delftse beleid.

* Het vermogen van de Delftse gemeentelijke organisatie om internationale activiteiten te ontplooien en daarmee meerwaarde te creëren voor het eigen beleidsterrein zal worden versterkt, onder meer door vorming en opleiding.




 

 


 

4.       Contouren nieuw beleid

 

4.0. Inleiding
De gemeente Delft wil zich op de internationale markt nadrukkelijker presenteren. De internationale activiteiten van de gemeente Delft moeten daarbij meer op leveren voor Delft zelf. De verschuiving in denken die ook bij het ideële motief gesignaleerd is (“Niet alleen brengen, maar ook halen”) geldt voor het hele internationale beleid. Want de lokale overheid moet naar de burgers kunnen verantwoorden dat de middelen die in internationale activiteiten gestoken worden ook een “opbrengst” hebben. Deze “opbrengst” hoeft niet persé in geld uitgedrukt te worden, ook  begrip van burgers voor de maatschappelijke omstandigheden van mensen elders in de wereld, vergroting van de deskundigheid van ambtenaren door de inzet van hun vaardigheden in andere omstandigheden en het kunnen leren van collega’s in steden in ontwikkelingslanden vormen ook een “opbrengst”. Daarbij verdient het Europese speelveld extra aandacht, niet alleen omdat het lokale beleid grotendeels bepaald wordt door Europese regelgeving, maar ook omdat “Europa” krachtige financiële stimuleringsmiddelen ter beschikking heeft voor werkterreinen die ook van belang zijn in de Delftse strategische agenda.

 

4.1. Intensivering bestaand beleid stedenbanden
De internationale stedenbanden met Estelí en Tshwane moeten vooral blijven bestaan, temeer daar er meerjarig in is geïnvesteerd en ze ook binnen de Delftse bevolking op veel steun kunnen rekenen. Inmiddels is wel het subsidie-regime van het Rijk, dat uitgevoerd wordt door VNG-International, veranderd en stringenter geworden. De oude regeling voor Gemeentelijke Samenwerking met Ontwikkelingslanden (GSO) is vervangen door het LOGO-South programma, gericht op versterking van het “LOcal GOvernment” in ontwikkelingslanden, als voorwaarde voor armoedebestrijding. Delft doetmoet voor de samenwerking met Estelí en Tshwane nieuwe project-aanvragen doen. Het LOGO-South programma loopt tot 2009. De projectsubsidieaanvragens komen rond de jaarwisseling 2006 in de commissie aan de orde.worden ter kennis van de Raad gebracht.
Het kan ook zinnig zijn om de lopende stedenbanden in deze fase te laten evalueren. Evaluatie is, zoals eerder opgemerkt, destijds een eis geweest bij het opstarten van de stedenbanden. Bovendien kunnen de nieuwe samenwerkingsprojecten met de evaluatieresultaten hun voordeel doen. Medio 2006 loopt ook het contract met de extern coördinator stedenbanden af. Dit gegeven en hoe daar mee om te gaan kan ook in de evaluatie meegenomen worden, waarbij vooralsnog het uitgangspunt is dat het contract verlengd zal worden.
De bewaking van de stedenbandprojecten naar tijd, geld, informatie, organisatie en kwaliteit moet op een professioneler niveau gebeuren dan tot dusver geschied is.

4.2. Europa
Europa wordt steeds belangrijker. Dat geldt ook voor de lokale overheden. Steeds meer bestuurlijke bevoegdheden verschuiven van de nationale overheden naar de Europese Unie. De praktische uitvoering van de Europese richtlijnen ligt vervolgens grotendeels op het bord van de gemeentes. Daarnaast richt de Europese Commissie zelf haar beleid in toenemende mate op de regio’s en de decentrale overheden. De Commissie hecht veel waarde aan een goede relatie met de Europese burgers.
De Europese unie is gegrondvest op het ideaal van welvaart en vrede en veiligheid voor alle inwoners op het Europese continent. “Europa” lijkt ver weg, maar Europa is van de burgers en voor de burgers.

De Europese Unie investeert direct in de relatie met zijn burgers met beleid en met subsidies. Door de jaren heen wordt steeds meer Europees beleid rechtsreeks gericht op de regio’s en op de bestuurslagen die het dichtst bij de burger staan. Dat uitgangspunt is nu ook expliciet vast-gelegd in de Europese Grondwet, waarvan het concept is goedgekeurd. Voor het eerst hebben decentrale overheden formeel een plaats gekregen, in het Comité van de Regio’s. Voor de Europese Commissie, het Parlement en de ministerraden zijn de decentrale overheden serieuze gesprekspartners geworden.
Inmiddels is na de referenda in Nederland en Frankrijk onduidelijk of de Grondwet in deze vorm de eindstreep zal halen. Maar de positieverbetering van decentrale overheden zal niet meer ongedaan gemaakt worden.


“Europa” bepaalt inmiddels meer dan de helft van de nieuwe nationale wet- en regelgeving. Direct en indirect, bewust en onbewust is de invloed van “Brussel” merkbaar in het dagelijks leven: landbouwbeleid, de Euro, concurrentiebeleid, het Europese alarmnummer 112, het vrije verkeer van mensen, kapitaal  en goederen, voedselveiligheid, de uniforme Europese normen voor o.a. de kwaliteit van drinkwater. Op veel uiteenlopende terreinen heeft de Europese Unie gezorgd voor harmonisatie van wetgeving. Besluitvorming in het Nederlandse parlement heeft voor een aanzienlijk deel betrekking op het uitvoeren van eerdere “Brusselse” afspraken.
De invloed van Europa neemt gestaag toe  en dat is ook op lokaal niveau merkbaar. Gemeenten zijn in de Nederlandse bestuurlijke structuur vaak uiteindelijk verantwoordelijk voor de uitvoering van Europese richtlijnen. Dat geldt vooral voor wetgeving op het gebied van milieu (handhaving !), verkeer en vervoer, publieksdiensten en het aanbesteden van projecten. De (Europese en de) Nederlandse overheid stellen daarbij decentrale overheden in toenemende mate aansprakelijk voor een correcte uitvoering van Europees beleid.

Naast een bestuurlijke “machtsfactor” kan de Europese Unie voor gemeenten een belangrijke co-financier zijn voor lokale initiatieven of uitvoering van lokaal beleid. Niet alle Europese beleidsterreinen hebben echter voor gemeenten evenveel prioriteit. De aandacht concentreert zich op die dossiers die direct of indirect van invloed zijn op het lokale bestuur.” (ontleend aan 4).

Europa als “bestuurlijke machtsfactor” heeft ook voor Delft formele consequenties. Dan gaat het om vragen als: is de Delftse regelgeving “europa-proof” ? En: verlenen we via subsidies en financiële voorwaarden geen ongeoorloofde “staatssteun”  En voldoen we aan de europeseEuropese regels voor inkoop en aanbesteding. Wat dat laatste betreft heeft de gemeente Delft een volwassen en uitgekristalliseerd beleid met dito uitvoering.
Het thema van de ongeoorloofde “staatssteun”  -waartoe ook gunstige grondverkoop-voorwaarden kunnen behoren, die concurrentievervalsend werken-  wordt thans door het vakteam juridische zaken bezien; er zal een aparte nota over verschijnen.

Omdat er steeds meer regels uit “Brussel” komen, bestaat de kans dat bestaande nationale of lokale regelgeving strijdig wordt met die europeseEuropese regels. De Europese Commissie acht het de verantwoordelijkheid van de “lagere” overheden om te bezien of dergelijke strijdigheid optreedt. Het beoordelen of de Delftse regelgeving “Eeuropa-proof” is, kan een omvangrijke operatie opleveren. Het college heeft in een eerder stadium besloten geen extra menskracht ter beschikking te stellen om dit te onderzoeken (5). De juridische vakafdeling houdt de ontwikkelingen op dit dossier echter in de gaten, zodat voorkomen wordt dat er risico’s voor de gemeente ontstaan. Aangezien dit tot het normale juridische werk behoort, zal het niet (meer) als internationale activiteit beschouwd worden.

Naast de formele aspecten gaat het om de beleidsinhoudelijke aspecten die voor Delft van belang zijn en die wellicht ondersteund kunnen worden door stimuleringsmiddelen van de Europese Commissie. Zoals gezegd stuurt “Europa” in grote lijnen met regels en met geld. Die middelen worden uiteraard ingezet om bepaalde europeseEuropese beleidsdoelstellingen te behalen. Er moet dus een match gevonden worden tussen speerpunten in het beleid van “Europa”, veelal vertaald in programma’s en bijbehorende subsidieregelingen, en speerpunten voor Delft.

In bijlage III wordt een korte introductie gegeven in hoe “Europa” werkt.
Een eerste verkenning van mogelijke “matches” tussen Delfts en Europees beleid leert dat de Delftse Kennisstad-ambitie uitstekend past bij de Europese Lissabon-strategie en de Kader-programma’s voor Onderzoek en innovatie. Daarnaast dienen de structuur- en cohesiefondsen nader bekeken te worden, om te bezien of deze impulsen kunnen geven aan de Delftse sociaal-economische ontwikkeling. En voorts sporen de duurzaamheisdoelstellingen van Europa (verdrag van Göteborg) en die van Delft goed, zodat synergie daar voor de hand ligt.


”Europa” is een vak apart. Het vergt veel kennis en ervaring om de weg te vinden in het woud van Europese instituten, organisaties, programma’s, subsidieregelingen en mogelijke partners.

Omdat Europa sterk insteekt op “transnationale samenwerking” betekent een subsidieaanvrage vrijwel altijd het organiseren van één of andere vorm van samenwerking met buitenlandse partners. Dat betekent veelal extra werk, maar ook extra ingebrachte kennis en ervaring.
Voorgesteld wordt dat binnen de organisatie kennis en know-how op het gebied van europees beleid en subsidiemogelijkheden wordt opgebouwd en dat hier vooralsnog 0,5 fte voor wordt vrijgemaakt op tijdelijke basis. .Deze persoon zou binnen drie jaar minimaal 1 miljoen euro aan subsidies op moeten leveren.
Daar past een duidelijke kanttekening bij: niet de subsidiemogelijkheid bepaalt de richting van het beleid, maar de Delftse beleidskeuzes bepalen het eventueel inzetten op Europese subsidies.


De vier grote steden (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht) hebben er gezamenlijk voor gekozen om

gezamenlijk de aandacht te richten op de volgende (Europese) beleidsterreinen: Structuur-fondsen, Kenniseconomie, Bestuurlijke verhoudingen, Openbare orde en veiligheid, Milieu, Diensten van algemeen belang, Aanbestedingen, Staatssteun. Zij doen dit met een gezamenlijk bureau in Brussel. Onderzocht wordt of Delft ondersteuning van dit bureau of andere bestaande organisaties kan verwerven bij het ontwikkelen van toegang tot en een netwerk in Brussel.



 

 

4.3.Delft Kennisstad Internationaal
De kennisstad-strategie gaat uit van het enorme potentieel aan kennisintensieve instellingen en bedrijven in Delft en ziet dit potentieel als een aantrekkende kracht voor de vestiging van verwante bedrijven en zo als een kans op versterking van de lokale economie. Met de ontwikkeling van Technopolis heeft de stad inmiddels ook vestigingsmogelijkheden voor dergelijke bedrijven. De internationale werving van bedrijven is door Delft ondergebracht in de West-Holland Foreign Investment Agency (WFIA) te Den Haag. Voor de internationale contacten, zoals recent met China, via deelname aan het South-Holland Sjanghai Pudong Co-innovation Prgogramma en de contacten met de steden Xian en Shenzhen, en het naar Delft halen van kennis speelt de strategisch accountmanager van CKE een rol.

Een belangrijk onderdeel van de kennisstad-strategie is de promotie van wat Delft te bieden heeft. Dat is een onderdeel van de stadsmarketing (lit. 6), waarover in het najaar van 2005 een aparte nota zal verschijnen. Daarin komt zal de internationale profilering van Delft uiteraard aan bod komen, zowel ten aanzien van de toeristische sector als van de kennis-sector.
Belangrijk is dat vanuit internationaal perspectief een keuze voor een duidelijke identiteit noodzakelijk is.
Een focus op de kennis rond “water” wordt daarbij vaak genoemd.
Een ander aandachtspunt is dat “kennisstad” vanuit internationaal perspectief alleen maar regionaal georganiseerd kan worden: samenwerking via de diverse bestaande kanalen en netwerken is noodzaak. Het stimuleren van dergelijke samenwerking is niet primair een onderdeel van het “buitenlands beleid” van de gemeente. Wel is een goede onderlinge afstemming gewenst.
Binnen de gemeentelijke organisatie is dat de taak van de coördinator. Verder zullen  
Daarom zullen in de voorgestelde klankbordgroep internationaal beleid (zie paragraaf 5.2.) vertegen-woordigers van de Delftse kennisinstellingen gevraagd worden.
 
In het bijzonder zal aandacht besteed worden aan wat de combinatie van die twee voor voordelen kan opleveren voor beide sectoren apart
.
De gemeente participeert in de Stichting Delft Kennisstad. De stichting is
een samenwerkings-verband van de zogenoemde vier O's: onderwijs, onderzoeksinstellingen, ondernemers en overheid. De TU-Delft, twee HBO-instellingen, TNO, de gemeente Delft, de Kamer van Koophandel Haaglanden, drie Delftse bedrijvennetwerken en VNO-NCW West zijn er alle bij betrokken. In de Raad van Advies hebben bestuursvoorzitters zitting. Het werkapparaat van de stichting werkt samen met de medewerkers van de Kennisalliantie en organiseert publiciteit discussie- en netwerkbijeenkomsten.
De Kennisalliantie Zuid-Holland heeft als hoofddoel meer kennisintensieve bedrijvigheid naar de regio te brengen. De Kennisalliantie Zuid-Holland heeft de ambitie om hèt platform te zijn waarin deelnemers aan de regionale kenniseconomie elkaar ontmoeten, activiteiten op elkaar afstemmen en samen met de kennisintensieve bedrijvigheid en innovatie naar een hoger plan te tillen. De Kennisalliantie wordt gesteund door de provincie Zuid-Holland en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).

Onderzocht zal worden met de Stichting/ en de Kennisalliantie of zij meer en beter benut kunnen worden om als vehikel te dienen voor het formuleren van projecten die de kennisstad en de kennisregio een plek geven in de Europese/internationale kenniseconomie. (Regionale) samenwerking en netwerken is daarbij onontbeerlijk.

4.4. Communicatie naar de interne organisatie, partners, burgers
De ambitie om in de organisatie betere antennes te ontwikkelen voor de kansen en mogelijkheden van internationale activiteiten voor het eigen werkterrein, brengt met zich mee dat deze boodschap duidelijk gecommuniceerd moet worden, dat successen gedeeld en informatie over kansrijke regelingen verspreid moet worden. Er wordt daarom systematische(r) aandacht aan internationaal beleid besteed in de interne communicatie binnen de organisatie. Europa moet onderdeel worden van het vormings- en opleidingsprogramma van de gemeente (bijvoorbeeld het Management Development-programma)

Communicatie met de diverse partners (Stichting Delft Kennisstad, Kennisalliantie, maar ook de individuele instituten als TU-Delft, TNO, IHE) moet mede gericht zijn op het uitbouwen van een gezamenlijke ambitie tot en samenwerking bij internationale activiteiten.

Tenslotte zullen de internationale activiteiten van de gemeente regelmatig naar de burgers gecommuniceerd moeten worden. Dat kan bijvoorbeeld in het kader van de projecten waarvoor europeseEuropese subsidie verkregen is. Maar ook de ambitie dat, en hoe, Delft internationaal actief wil zijn moet naar buiten toe duidelijk zijn. Al was het alleen al voor het draagvlak, de democratische legitimatie en controle. Overigens biedt dit ook de gelegenheid burgers van het belang van “Europa” te doordringen.

Bij de uitwerking van deze notitie zal daartoe een beknopt communicatieplan opgesteld worden, waarin voor de verschillende doelgroepen de geschikte instrumenten zullen worden beschreven en ingepland.

5.       Hoe te organiseren ?

 

5.0. Inleiding
De burgemeester is bestuurlijk primair verantwoordelijk voor de ontwikkeling, uitvoering en coördinatie van de internationale aspecten van het gemeentelijk beleid.
De vakwethouders zijn met de vakteams zelf verantwoordelijk voor het ontwikkelen en vormgeven van een eventuele internationale dimensie van hun werk.
Deze twee basisprincipes blijven gehandhaafd. Het is wel noodzakelijk meer coördinatie aan te brengen in de internationale activiteiten, opdat uitwisseling van kennis en ervaring en daarmee synergie kan ontstaan, en om  ondersteuning aan te bieden. Zeker waar het gaat om specifieke kennisgebieden als het exploreren van europeseEuropese subsidiemogelijkheden hoeft niet elk vakteam het wiel zelf uit te vinden.

5.1. Capaciteit
Het is tamelijk simpel: voor de uitvoering van internationaal beleid op een hoger ambitieniveau is meer en eventueel andere inzet aan menskracht nodig dan thans beschikbaar is. Dat lijkt een lastige boodschap in tijden van bezuiniging en inkrimping van het ambtelijk apparaat. Aan de andere kant verdient deze inzet zich grotendeels zelf op termijn terug. We zetten primair in op een betere interne en externe coördinatie van de internationale activiteiten in de stad en op de toe-gang tot “Europa”. Ervaring met Europese subsidiëring in de organisatie (SESAC-project van het vakteam Milieu) leert dat het gaat om werk vanuit een visie en met een lange adem, dat het beste vanuit de vakteams zelf gedaan kan worden, waarbij specialistische ondersteuning welkom is.

Wij stellen daartoe voor de coördinatiefunctie internationaal beleid met 0,2 fte in te vullen en het specialisme “Europa” (tijdelijk) met 0,5 fte vorm te geven. Om het “gastheerschap” van de gemeente voor internationale gezelschappen en het relatiebeheer rond internationale activiteiten beter in te vullen zou de bestaande representatiefunctie van circa 0,1 fte op een hoger plan moeten kunnen functioneren en zou deze uitgebreid moeten worden naar 0,2 fte.

5.2. Organisatie
De coördinatie-werkzaamheden en het specialisme “Europa” zijn typisch ondersteunende taken voor de rest van de organisatie. Een positie in of bij de staf ligt dan het meest voor de hand (S&C, BPS). In de coördinatorfunctie is per 1 januari 2006 Je zou ook aan Wijk-Stadszaken kunnen denken als expertisecentrum,want daar liggen de meeste raakvlakkenvoorzien bij BPS (via de Programma-begroting). Voor het Europaspecialisme ligt een combinatiefunctie met die van een subsidiedeskundige bij S&C voor de hand.
De ambtelijk coördinator zou gesteund moeten worden door een ambtelijke coördinatiegroep, bestaande uit de medewerkers die op één of andere wijze betrokken zijn bij vorming of uitvoering van internationaal beleid. In de huidige situatie zijn dat: Milieu, Cultuur, Kennis en Economie (CKE), Leefbaarheid, Representatie. De coördinator stemt af met de portefeuillehouder internationaal beleid. Omdat internationaal beleid in feite alle portefeuilles raakt, vervult het college de rol van stuurgroep. Om het internationaal beleid een stevige basis en draagvlak te geven wordt een klankbordgroep van externen geformeerd, die 1 à 2 maal per jaar advies geeft over de inhoud en uitvoering van het lokale buitenland-beleid. Dit beeld is geschetst in bijlage IV.

5.0.5.3. Financiële aspecten
In paragraaf 2.2. is gesignaleerd dat er in de organisatie nu al één tot enkele full-time equivalenten aan capaciteit incidenteel en structureel aan internationale activiteiten besteed wordt. Overigens dient daarbij bedacht te worden dat alleen al het door de EU gesubsidieerde energie-project SESAC voor de gemeente ruim een miljoen euro heeft opgeleverd.

Verhoging van het ambitieniveau op internationaal gebied impliceert een uitbreiding van (0,2+0,5+0,1) = 0,8 fte , hetgeen globaal neerkomt op een jaarlast van € 56.500 personeelslasten en werkplekkosten per jaar. In de Programmabegroting 2006-2009 is voor de coördinatorfunctie reeds € 20.000 bestemd. Hiermede kan ook enige uitbreiding van capaciteit voor de gastheer/-relatiebeheerfunctie gerealiseerd worden. Voor de taken betreffende Europa stellen wij voor gedurende drie jaar een beroep te doen op de reserve Nutswinsten (0,5 fte, € 40.000/jaar).


Hiervoor zal nieuw beleids geld ingezet worden.
De in het collegeprogramma aangegeven verhoging van het werkbudget tot 1 €/inwoner voor stedenbanden is gerealiseerd en het brandweerproject in Adapazari is op zich gerealiseerdafgerond. Ook hier geldt dat een hogere ambitie meer inzet van budget vergt. Voor de stedenbanden, waarvoor een project-subsidieaanvraag via VNG-international gedaan zal worden, zal een eventuele de claim op budget in die aanvraag zichtbaar worden.
Voor projecten waarvoor Europese subsidiegelden aangevraagd wordt, geldt veelal een cofinancieringsregelingco-financieringsregeling. Dat wil zeggen dat de gemeente er geld ten laste van het eigen beleidsterrein in moet stoppen. Dergelijke aanvragen komen ook apart in de besluitvorming.
Vooralsnog wordt € 4000 ten laste van nieuw beleid als werkbudget ingezet, om het gastheerschap meer vorm te geven en reiskosten naar Brussel etc. te dekken. Bezien zal worden of de inzet van de “specialist Europa” deels als voorbereidingskosten ten laste gebracht kan worden van eventueel  binnen gehaalde subsidies.




Wij zullen in een separate notitie inzicht verschaffen in de besteding van het werkbudget stedenbanden en het beheer daarvan
en in de urenbesteding van .andere medewerkers in de organisatie voor internationale activiteiten.

Bijlage I

Mini conferentie Delfts internationaal beleid in perspectief

Dinsdag 27 september 2005

 

Locatie: UNESCO-IHE Institute for Water Education

 

Samenvattend verslag

Inleiding

De gemeente Delft organiseerde op 27 september 2005 een korte conferentie rond het verder te ontwikkelen internationale beleid van de gemeente. De gemeente wil naast de lijn van de internationale solidariteit ook de lijn van internationale profilering ten behoeve van de ontwikkeling van de stad verder stimuleren. Dat is de inzet van de concept-notitie “Delfts internationaal beleid in perspectief”, die als basisdocument voor de conferentie fungeerde. 

 

De bedoeling van de miniconferentie was dat de gemeente, samen met een aantal betrokkenen in het internationale speelveld, de (gewenste) internationale activiteiten nauwkeuriger in beeld zou brengen en prioriteren. De gemeente mikt daarbij op samenwerking met de internationaal opererende partners en wil graag bezien hoe ze die partners kan ondersteunen. Hoe kunnen samenwerking en ondersteuning concreet vorm gegeven worden ?

 

De conferentie werd door een 27-tal personen bezocht, waaronder vertegenwoordigers van de TU-Delft, het Stadsgewest Haaglanden, de WFIA, Bureau Internationale zaken Den Haag, VNG-Europa, VNG-International, de twee stedenbanden, bestuurders en ambtenaren van Delft.

 

De conferentie startte met drie korte statements over de kansen en uitdagingen voor het internationale beleid van de gemeente en haar partners, door Maarten Blokland, adjunct-directeur van het UNESCO-IHE Institute for Water Education, Gerard de Goede, directeur Europa van de VNG en Gerard van Stam, namens de twee stedenbanden van Delft.

Daarna volgde een geanimeerd en smakelijk warm buffet, waar de eerste discussie op gang kwam. Vervolgens waren er drie workshops, waarin de drie thema’s uit de statements werden uitgewerkt.

Na de plenaire terugkoppeling uit de workshops werd de conferentie afgesloten maar daarna met een borrel, waar werd nog menig contact werd verder uitgediept.

 

De statements

 

Maarten Blokland - Kennisstad

Het IHE is een integraal onderdeel van UNESCO. Het bestaat alszodanig sinds 2003, maar bouwt voort op het instituut dat in 1957 in Delft is ontstaan. Inmiddels heeft het zo’n 13.000 ingenieurs en wetenschappers uit circa 130 ontwikkelingslanden een postacademiale scholing in water en milieu geboden. Het Instituut verzorgt ook onderzoek en begeleidt projecten ter bevordering van de capaciteit van opleidingsinstituten en watersectororganisaties. In het Instituut zijn enkele kleinere internationale water-organisaties gehuisvest.

Het IHE vindt het belangrijk om in Delft gevestigd te zijn, niet alleen vanwege de historische binnenstad en de faciliteiten voor studenten, maar ook vanwege de andere kennisinstituten op het vakgebied, zoals TU-Delft, GeoDelft, WL/Delft Hydraulics, TNO. Ook de regio speelt een rol, met grote financiers en opdrachtgevers in Den Haag en de nabijheid van de haven van Rotterdam, waterschappen en waterleidingbedrijven.

Er zijn veel verbanden tussen het instituut en de stad, haar bedrijven en bewoners, zowel op sociaal en cultureel gebied, als via faciliteiten voor bijzondere bijeenkomsten en stageplaatsen.

Delft en het IHE zouden hun directe samenwerkingsrelaties verder kunnen uitbouwen en bestendigen. Zijn er bijvoorbeeld mogelijkheden voor de inzet van het IHE bij de stedenbanden van de gemeente ?

Belangrijk is dat Delft blijft werken aan het profiel van de water-kennis stad. Er is bijvoorbeeld sprake van de oprichting van het Delta Instituut, waarin waarschijnlijk GeoDelft, WL/Delft Hydraulics, delen van TNO en Rijkswaterstaat zullen samengaan. Delft is een logische vestigingsplaats voor dat instituut, maar zoiets gaat niet vanzelf. Water is door het Innovatieplatform uitgeroepen tot een van de vier sleutelgebieden van de Nederlandse economie. Markt en kennisinstellingen op het gebied van water ontwikkelen samen voorstellen voor de invulling van dit sleutelgebied. Delft moet in deze ontwikkeling haar rol bepalen.

 

 

Gerard de Goede – Europa

Sedert 1 januari van dit jaar heeft de VNG een “directie Europa”. Dit geeft aan dat ook bij de VNG het besef is doorgedrongen dat er veel gerichtere aandacht en actie voor en bij de gemeenten moet worden ontwikkeld rond Europa. En dan gaat het om zowel de lusten (geld) als de lasten (regelgeving) van Europa. De directie Europa doet verder ook aan belangenbehartiging voor de gemeenten in Brussel, samen met de andere bestuurslagen (rijk, provincies en regio’s).

De VNG komt binnenkort met een checklist ten behoeve van het “europa-proof” maken van lokale regelgeving. Het belang van het “europa-proof” zijn mag best wat sterker in de Delftse notitie naar voren worden gebracht. Een andere vraag die de notitie opriep was hoe het draagvlak onder raadsleden en onder de bevolking voor het internationale beleid zal worden versterkt (om maar niet te spreken van het draagvlak voor “Europa”). In dat kader deed spreker de aanbeveling in de nota aan te geven hoe de gemeente al concreet met Europa bezig is: het europese subsidie project SESAC bijvoorbeeld of de naleving van de inkoop- en aanbestedingsregels.

 

Spreker signaleert drie hoofdlijnen als het gaat om de relatie Delft - Europa:

bundeling in regionale verbanden is noodzaak. Delft heeft zijn ligging mee, tussen Rotterdam en Den Haag (maar moet dus wel inzetten op samenwerking met die buren).

De Lissabon-agenda (de europese ambitie om van Europa de grootste kenniseconomie ter wereld te maken), straks de Nederlandse uitwerking daarvan en de onderlegger daarvoor (“Pieken in de Delta”) bieden kansen voor Delft. Daarom moet Delft inspelen op de speerpunten die daarin genoemd worden.

De europeanisering van de wet- en regelgeving zal alleen maar sterker worden. Delft moet een check uitvoeren op het “europa-proof” zijn van haar regelgeving. En in de interne training van ambtenaren moet aandacht voor Europa komen (bijv. het Management Development programma van de gemeente Delft).

 

Gerard van Stam – namens de twee Delftse stedenbanden (Estéli en Tswhane)

De twee Delftse stedenbanden hebben waardering voor de inzet van de gemeente om het totale internationale speelveld in kaart te brengen en er samenhang en prioriteiten in aan te brengen.

Zij betreuren echter dat het “ internationale solidariteits beleid” niet in de centrale ambities is opgenomen. Onder solidariteit wordt door de stedenbanden verstaan dat de belangen en behoeften van de andere stad centraal staan en dat dáár steun wordt verleend waar dat het hardst nodig is. De partner heeft dus een autonome en leidende rol. De stedenbanden bepleiten dat verbetering van de samenwerking met de solidariteitssteden (weer) in de ambities van de gemeente worden opgenomen.

De vraag is wat er bedoeld wordt met de wens dat de stedenbanden “profijt” moeten opleveren voor de Delftse gemeenschap. Als dat ook maatschappelijke waarden zijn, is dat prima. Als het alleen om economisch nut gaat, is dat strijdig met de solidariteitsgedachte. Maar begrip van burgers voor de maatschappelijke omstandigheden van mensen elders in de wereld, vergroting van de deskundigheid van ambtenaren door de inzet van hun vaardigheden in andere omstandigheden en het kunnen leren van collega’s in steden in ontwikkelingslanden, dat hoort ook tot het “profijt” van de stedenbanden-samenwerking.

Verzakelijking van de inzet is op zich prima. De steden Tshwane en Estéli hebben zich ook ontwikkeld en geprofessionaliseerd. De stedenbandenstichtingen werken ook met jaarplannen, begrotingen en verslagen. Dat legt allemaal de basis voor een hoogwaardige inzet in projecten. Dat sluit prima aan bij de ambities van Delft Kennisstad. Het zou goed zijn om met de Delftse kennispartners mee te werken aan de huidige uitdagingen in Tshwane (stedenbouw en volkshuisvesting) en Estéli (waterproblematiek). De zustersteden hebben vooral behoefte aan ondersteuning in de vorm van kennis en ervaring. Voor de uitwisseling daarvan is niet alleen menskracht nodig, maar ook geld voor projecten. Daarin kan “de kracht van Delft”  zich ook manifesteren (bijv. watermanagement). LOGO-South is een goede subsidiemogelijkheid, maar binnen dwingende kaders. In dat geval zou de gemeente een eigen financiële bijdrage te leveren. Is inzicht te verschaffen in wat er met de beloofde 1 € per inwoner (circa € 97.000) is gedaan ?

De notitie gaat uit van een beperking terevan de  inzet van mensuren voor de zustersteden. Dat is onwenselijk, gelet op wat er allemaal op de rails gezet moet worden en zeker als de gemeente meent dat de stedenbanden geïntensiveerd moeten worden. Wellicht bieden Europese fondsen ook mogelijkheden om projecten in de zustersteden te financieren. Dat zou als zoekopdracht meegegeven moeten worden aan degene die voor Delft aan “Brussel” gaat werken.

Om de samenhang in de internationale activiteiten te versterken zouden de stedenbanden graag bij het in de notitie voorgestelde platform betrokken raken.

 

 

De workshops

 

Internationale aspecten van Delft Kennisstad

De discussie in deze groep laat zich als volgt samenvatten:

De gemeente moet een duidelijke identiteit kiezen. Of dat Delft Waterstad moet zijn of het bredere Delft Kennisstad is nog de vraag. Waterstad is eenzijdiger, maar biedt een duidelijker profileringskans. En hoeveel geld of overheidsaandacht kan er aan besteed worden (wat is de impact van de keuze ?)

Kennisstad is altijd een combinatie van de gemeente en de kennis-instellingen.
Maak ook het gastheerschap gemeenschappelijk: samen heb je meer te bieden !

Als het gaat om de “missie” van “kennisstad” wordt concentratie aanbevolen op één of een beperkt aantal pijlers: naast water zijn genoemd: ICT, Aerospace, energiebronnen. Maak de keuze dynamisch (denk in doelgroepen !) en let op bijv. het aantal banen dat er mee gemoeid is en de groei ervan.

De samenwerking tussen universiteiten (universiteitssteden) in de Randstad kan leiden tot een indrukwekkend kenniscluster. Schaal is belangrijk om effect te kunnen hebben.

Zichtbaarheid is noodzaak. Regionale “branding” is daarvoor beter dan onderlinge concurrentie.

“Kennisstad” kan vanuit internationaal perspectief alleen maar regionaal georganiseerd worden.

Gastheerschap èn relatiebeheer moeten tot in de puntjes geregeld worden. Het is nu te ad-hoc.

Bezie of de bestaande stedenbanden benut kunnen worden voor kennisoverdracht. En vorm anders nieuwe stedenbanden met andere (kennis)partners.

Kijk niet alleen naar het binnenhalen van bedrijven naar Delft Kennisstad of de kennisregio, maar zorg ook voor export van kennis !

 

De gemeente Delft en Europa

In de kennismaking en discussie tijdens deze workshops kwamen de volgende punten naar voren:

Brussel heeft behoefte aan lokale input en is bezig het Rijk “over te slaan”. Die kansen moeten de gemeenten grijpen.

De inzet is meer “economie te maken” met het kenniscluster. Dat betekent investeren in netwerken en regionaal samenwerken, ook met grote (internationaal opererende) bedrijven in de regio, zoals Shell.

De ervaring met Europese projecten leert inderdaad dat de gemeente eerst tijd moet investeren om een relevant netwerk op te bouwen (specifiek voor een bepaald onderwerp, bijv. milieu). Dan kom je in een circuit waar andere steden je gaan uitnodigen om als partner aan een consortium deel te nemen. Er is veel geld te halen in Europa, maar de kost gaat voor de baat uit. In dat netwerk kun je ook invloed uitoefenen op beleid dat in ontwikkeling is. En in een netwerk leer je samenwerken.

Voor Kennisstad Delft is het nodig aan te sluiten bij de Lissabon-strategie (en de Nederlandse aanpak daarvan). De Kennisalliantie moet daarin een rol spelen en de “Kennisboulevard” kan daar geld uit putten.

Geld (cofinanciering !) uit Brussel is belangrijk. Maar daarvoor moet je als gemeente eerst zelf een visie en een strategie hebben en, zoals eerder opgemerkt, een netwerk gebouwd hebben. Samenwerking kan het best projectmatig, of programmatisch, geschieden.

De cultuurhistorische component, c.q. de kansen op dit gebied, zouden in de notitie veel meer uitgewerkt mogen worden. Op het gebied van “cultuur” zouden we samen met Den Haag en andere steden in de regio een kwaliteitsimpuls kunnen bewerkstelligen. Europa wordt dan een brug om zelf beter samen te werken in de regio. Regionale samenwerking is sowieso een must voor Europa. En als partners zouden we kunnen denken aan de steden uit de IDEA-league (universiteitssteden waar de TU-Delft mee samenwerkt). Ofwel: benut bestaande kanalen.

Ambtelijk is de gemeente Delft wel klaar voor de sprong naar Europa; maar de capaciteit ontbreekt om de extra investering te doen. Ook is het managen van de Europese subsidiestromen nog geen gemeengoed. Overigens moeten Europese projecten niet apart van het dagelijkse werk georganiseerd worden: géén apart Bureau Europa dat alle projecten “doet”, maar ondersteuning voor de medewerkers die er extra werk bij krijgen door zo’n project. De rest van de eigen organisatie moet ook geleerd worden met “Europa” om te gaan (communicatie !) en in zekere zin moeten ook bestuurders “opgevoed” worden. Anderzijds moet gebruik gemaakt worden van de know-how van alle vakteams.

Europese samenwerking moet ook goed gecommuniceerd worden naar de burger en naar het bedrijfsleven. Zonder draagvlak in de stad zijn europese projecten zinloos.

Maak gebruik van de kennis die er is bij bedrijven. Bezoek ook daarvoor hun netwerkbijeenkomsten.

Het is goed als de gemeente “verkenners” uitstuurt naar Brussel, maar dat mogen geen “lost persons” worden. De staande organisatie moet hen voeden met vragen en andersom zijn zij er voor de organisatie.

Is de gemeente Europa-proof ? Dat is misschien niet zozeer “internationaal beleid” als wel gewone juridische praktijk, maar er is wel specifieke kennis voor nodig.

Er komt in 2007 een nieuwe europese begroting. Met nieuwe aanvraagrondes voor de gewijzigde europese cohesiefondsen. De gemeente moet zich daar nu op voorbereiden.

Om wet- en regelgeving die Europa maakt vooraf te kunnen beïnvloeden, is het nodig meerjarig aan een relevant netwerk te bouwen. En regionale samenwerking is daarvoor onontbeerlijk.

Samenvattend (plenaire terugkoppeling): internationaal beleid voeren betekent keuzes maken. Uit de strategie voor de stad dienen speerpunten gekozen te worden die zich voor internationale samenwerking en europese subsidiering lenen. Daarvoor moeten dan projecten geformuleerd worden waarvoor op europese schaal partners gezocht moeten worden.

Als het gaat om de inhoud van die projecten moet allereerst aan het kenniscluster gedacht worden (i.v.m. de Lissabonstrategie) en meer specifiek aan de “water”kennis. Daarnaast aan de cultuurhistorische en de hedendaagse culturele kwaliteit.

Belangrijk is draagvlak in de organisatie en in de samenleving te creëren voor europese projecten.

Om europese projecten te kunnen doen moet de gemeente op de gekozen inhoudelijke terreinen gaan werken aan de opbouw van netwerken en aan regionale samenwerking. Daarbij dient ook de samenwerking met het bedrijfsleven ontwikkeld en/of gestimuleerd te worden.

 

Internationale solidariteit en stedenbanden in Delft

De vertegenwoordigers van de stedenbanden geven aan dat ze zich bedreigd voelen. Het uitgangspunt dat alles financieel profijt moet opleveren past niet bij internationale solidariteit. Op zich zijn ook zij gebaat bij betere samenwerking zoals in de nota aangegeven, maar zoals het nu wordt verwoord baart het hen zorgen. Hun prestaties komen in de nota niet uit de verf, de bijlage over solidariteit is achterhaald, en hoe kan het dat de middelen afnemen terwijl er geïntensiveerd moet worden ?

 

In de nota zal helderheid geschapen moeten worden over de huidige en toekomstige positie van de stedenbanden in het internationale beleid. Daarbij dient aangegeven te worden hoe dat zich verhoudt tot de in te zetten middelen. En dat profijt ook immaterieel kan zijn, bijv. spiegeling voor burgers, verruimde blijk voor ambtenaren, werk/prestige voor instituten.


In de zomernota 2003 is besloten 1 euro per inwoner aan solidariteit uit te geven. Dit zou echter niet of niet volledig gebeurd zijn. In ieder geval is in het eerste jaar wel 1 euro per inwoner beschikbaar gesteld, maar daarna kwamen de bezuinigingen en is het niet meer (volledig) gebeurd in het kader van de herbezinning. Maar dit is niet expliciet gemaakt.

Er moet dus aangegeven worden of het collegeprogramma op dit punt nog gevolgd wordt en dan moet het worden uitgevoerd. Als het collegeprogramma niet wordt gevolgd, moet dit worden uitgelegd.

 

De verbreding van het internationaal beleid wordt als nuttig gezien voor stedenbanden, in ieder geval in theorie, bijvoorbeeld op het punt van watermanagement. Over subsidies uit Brussel is men verdeeld: “Via Europa” kost veel inzet en veel verantwoording, wat voor de stedenbanden niet realistisch is.

Er wordt benadrukt dat er bottum up gewerkt moet worden. De vraag moet uit de zusterstad (Estéli of Tshwane) komen, waarna in Delft wordt gekeken of dit aansluit bij de Delftse kwaliteiten/speerpunten en of er geld voor kan worden gevonden. De beoordeling van Ddelftse projecten kan plaats vinden in een in te stellen platform internationaal beleid met externe spelers, dat 1 of 2 keer per jaar bijeenkomt. In het platform moeten alle drie de “poten”van het internationale beleid vertegenwoordigd zijn (jumelages/stedenbanden, kenniscluster, europa). De Stichtingen hebben hun eigen projecten (ook sport, werkgelegenheid, muziek, enz.), maar kunnen meer uitdragen waar Delft goed in is en daar in hun projecten op aansluiten; zustersteden kunnen hun vragen op die werkgebieden richten.

Professioneler werken: we moeten meer in beeld brengen wat we hebben bereikt en wat dat heeft gekost.

 

Conclusies

De gemeente moet keuzes maken als het gaat om haar identiteit en de inzet op internationale activiteiten. Beleidsinhoudelijk ligt de “waterkennis” voor de hand. De kennisinstituten hebben een actieve inzet nodig (zie de discussie rond het Delta Instituut). Lokale en regionale samenwerking met kennisinstellingen, bedrijven en andere overheden is absolute voorwaarde voor enige impact op het internationale speelveld. “Europese” middelen kunnen daarbij helpen, maar ook om die te verkrijgen is een lange-termijn beleid en inzet nodig. De kracht van Delft mag ook de bestaande solidariteits-steden ten goede komen en de jarenlange ervaring en know-how in die steden kan beter benut worden in Delft. Het voorgestelde platform (klankbordgroep) kan een goede springplank zijn om de samenhang in het internationale beleid verder vorm te geven.


 

Bijlage II: Waarom steden internationaal actief zijn

 

(Dit is vaak een combinatie van één of meer politiek-bestuurlijk motieven en de aard, kenmerken of “profiel” van de stad. In onderstaande tabel is aangegeven waar die twee invalshoeken elkaar kruisen.)

 

 

 

 

Motief

 

 

 

 

 

 

 

Archetype, “profiel”

 

 

 

 

 

 

Nadere omschrijving archetype

Ideëel

Economisch

Bestuurlijk/-organisatorisch

Sociale cohesie

Duurzame ontwikkeling

Betrokken gemeente

Levert uit ideële/politieke motieven een bijdrage aan bevordering van vrede en bestrijding van armoede via overdracht van kennis, goederen en democratische principes.

X

 

 

 

 

Nederland Promotie gemeente

Internationaal bekend om toeristische en/of culturele waarde. Naast het lokale “merk” speelt het nationale paraplumerk “Holland” een rol. Kosten voor behoud erfgoed, evenementen en marketing zijn hoog

 

X

 

 

 

Wereldstad

 

Grote stad met internationale naam en faam. Professioneel apparaat. Domineert omliggende regio. Concurreert op wereldschaal.

X

X

X

X

X

Euregionale gemeenschap

Grenssteden en –dorpen, die over de grens samenwerken, daartoe genoodzaakt door grensoverschrijdende knelpunten.

X

X

X

X

X

Industrie-gemeente

 

Centraal belang is de lokale economie en industriële technologie te bevorderen ten behoeve van welvaart en werkgelegenheid. Keiharde internationale concurrentie noopt daartoe.

 

X

 

X

X

Kennisstad

 

Stad gekenmerkt door veel kennisintensieve bedrijven en kennisinstellingen. Dit vormt basis voor de lokale strategie, niet alleen economisch maar ook sociaal-cultureel. Internationaal netwerken noodzakelijk.

 

X

X

X

X

“New Town”

 

Groeikernen en andere recent ontstane steden: pioniersteden die een eigen problematiek en veelal eigen aanpak hebben, die door internationale kontakten herkend en ondersteund worden.

 

X

X

X

X

Regenboog-gemeenschap

Multicultureel samengestelde bevolking. Landen van herkomst en vergelijkbare gemeenten in Nederland zijn samenwerkingspartners.

X

 

 

X

 

Duurzame stad

 

Gaat voor ruimtelijke ontwikkeling en milieukwaliteit en vindt daarbij internationale steun in vergelijkbare steden en stedennetwerken (Eurocities bijv.).

X

X

 

X

X

Periferie-gemeente

 

Niet of slechts zeer beperkt internationaal actief.

 

 

 

 

 

Primair relevante ministeries

 

BuZa/OS

EZ, V&W

BZK

VWS, JUS/VWI, SZW

VROM

 

 


Bijlage III: Enkele kenmerkende Europese beleidslijnen

 

Algemeen
De Europese Unie (EU) vormt een familie van democratische staten die gezamenlijk aan vrede en welvaart willen werken. De lidstaten hebben gemeenschappelijke instellingen opgericht waaraan zij een deel van hun soevereiniteit overgedragen hebben.
Er zijn vijf EU-instellingen, elk met een specifieke rol:

- het Europees Parlement (verkozen door de bevolking van de lidstaten)
- de Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigt de regeringen van de lidstaten)

- de Europese Commissie (drijvende kracht en uitvoerend orgaan)
- het Hof van Justitie (toezicht op de naleving van de EU-wetgeving
- de rekenkamer (controle op verantwoord en rechtmatig beheer van de middelen)
Deze instellingen worden geflankeerd door vijf andere belangrijke organen:
- het Europees Economisch en Sociaal Comité (spreekbuis voor maatschappelijke organisaties)
- het Comité van de Regio’s (spreekbuis voor provinciale/regionale en lokale overheden)
- de Europese Centrale Bank (verantwoordelijk voor het monetair beleid en de €)
- de Europese Ombudsman (behandelt burger-klachten over wanbeheer van de EU)
- de Europese Investeringsbank (financiert investeringen die bijdragen aan de EU-doelstellingen)

Daarnaast zijn er nog agentschappen en wat andere instanties en wordt het voorbereidend werk gedaan in allerlei werkgroepen en commissies.
Alleen al de Europese Commissie wordt ondersteund door 24 000 ambtenaren, verspreid over een aantal Directoraten Generaal (DG’s), die verantwoordelijk zijn voor delen van de voorbereiding en uitvoering van beleid.

 

Prioriteiten

Elk jaar maakt de Europese Commissie een werkprogramma. Daarin staat aan welke thema’s de Commissie speciale aandacht wil besteden, in termen van wetgeving, inzet van personeel en financiële middelen. De thema’s worden vastgesteld in overleg met het Europese Parlement en de Raad. De besluitvormingsprocessen zijn ingewikkeld en langdurig, maar bieden dus mogelijkheden van georganiseerde belangenbehartiging en beïnvloeding. Voor lokale overheden biedt het Comité van de Regio’s daarvoor een ingang.

 

Duurzame economische groei is een rode draad die door het EU-beleid heenloopt. Doel is een Europa op te bouwen dat economisch welvarend is, sociale samenhang vertoont, het milieu beschermt en een hogere levenskwaliteit biedt. Dat betekent dat negatieve verschillen tussen de lidstaten weggewerkt moeten worden. Daartoe worden investeringen in kennis- en vervoers-, energie- en andere infrastructurele netwerken gedaan en de bescherming van het milieu geïntegreerd in de andere EU-beleidsterreinen.

 

De nieuwe Europese Commissie, onder voorzitterschap van José Manuel Barroso, heeft in januari 2005 de Strategische doelstellingen 2005 – 2009 gepubliceerd, onder de titel “Europa 2010: een partnerschap voor Europese vernieuwing, welvaart, solidariteit en veiligheid”. Ook daarin en in het daaraan gekoppelde Werkprogramma van de Commissie voor 2005, komen de elementen als een gunstig ondernemersklimaat, innovatie en het gebruik van nieuwe communicatie- en informatie-technologieën, investeren in onderzoek, het versterken van de economische en sociale cohesie in de Unie en milieubescherming  weer terug, naast thema’s als veiligheid en vrijheid en Europa als mondiale partner.

De Europese Unie beschikt over vier Structuurfondsen die ondersteuning bieden aan het verbeteren van structurele economische en sociale problemen in de lidstaten. Het gaat om het het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV). De structuurfondsen van de EU financieren meerjarenprogramma’s ter bevordering van regionale ontwikkeling, de werkgelegenheid en structurele economische verbetering. Bij de opstelling van de nationale programma’s heeft de nationale overheid het voortouw. Naast de structuurfondsen stelt de EU middelen beschikbaar voor de minst welvarende lidstaten: het Cohesiefonds. Uit dit fonds worden subsidies verleend voor milieu- en infrastructuurprojecten in de lidstaten waarvan het BNP per inwoner minder dan 90 % van het gemiddelde BNP in de EU bedraagt. De fondsen worden weer vertaald in programma’s als Interreg, Urban en Equal.

 

De Commissie wil het Structuur- en Cohesiebeleid overigens hervormen, met ingang van 2007, waardoor een vereenvoudiging van instrumenten ontstaat. Met een toewijzing van ruim 336 miljard euro, ongeveer éénderde van de communautaire begroting, wordt met deze hervorming beoogd de structurele maatregelen:

·         meer te richten op de strategische beleidslijnen van de Unie (verbintenissen van Lissabon en Göteborg voor een concurrerende en duurzame “kenniseconomie”, Europese werkgelegenheidsstrategie);

·         meer te concentreren op de minst begunstigde regio’s, waarbij wordt ingespeeld op de ontwikkelingen in de rest van de Unie;

·         meer te decentraliseren en de uitvoering eenvoudiger, doorzichtiger en doeltreffender te maken.

De (nieuwe) doelstellingen van het cohesiebeleid zijn samen te vatten onder de noemers: Convergentie, Concurrentievermogen en Coöperatie (samenwerking).

 

Deze hervorming van het cohesiebeleid is thans volop in discussie in de organen van de EU, hetgeen voor de (georganiseerde) regio’s en gemeenten mogelijkheden tot beïnvloeding biedt.


De Lissabonstrategie
“Europa moet de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie in de wereld worden, waarbij een duurzame economische groei leidt tot meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.' Deze doelstelling werd geformuleerd op de Europese Raad in Lissabon in maart 2000 en heet sindsdien de 'Lissabon-strategie”

De Lissabon Strategie is een actie- en ontwikkelingsplan van en voor de Europese Unie (EU), die in maart 2000 is aangenomen voor een periode van 10 jaar.

De overeenkomst is gesloten tussen de regeringsleiders van de EU tijdens een top die in de Portugese hoofdstad Lissabon gehouden werd. In het akkoord wordt een doel uitgezet voor de toekomst van de kenniseconomie in de EU, die één van de meest concurrerende, dynamische en kennisrijke regio's van de wereld moeten blijven, met een grote aandacht voor research and development (R&D).

Daarnaast zou de Europese Unie zich moeten richten op duurzame ontwikkeling en economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenleving. In het akkoord staat onder meer dat in ieder land R&D minimaal 3% van het Bruto Nationaal Product zou moeten gaan uitmaken.

Omdat er sterke aanwijzingen waren dat de doelstellingen van de Lissabon strategie niet gehaald zouden worden door een gebrek aan betrokkenheid van de lidstaten, heeft voormalig premier Wim Kok met een commissie onderzoek verricht. Op grond daarvan hebben de regeringsleiders in maart 2005 besloten dat de lidstaten nationale actieprogramma’s zullen opstellen (voor een periode van 3 jaar) die ervoor moeten zorgen dat de Lissabondoelstellingen (streefgetallen rond zaken als werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en onderzoek) alsnog gehaald worden. De nederlandse regering heeft in september 2005 het Nationaal Hervormingsprogramma Nederland 2005-2008
in het kader van de Lissabonstrategie aan de Kamer aangeboden. In het programma staan de maatregelen die op nationaal niveau worden genomen in relatie tot de Lissabonagenda. Het Nederlandse hervormingsprogramma laat zien hoe Nederland in de komende jaren de economische groei en werkgelegenheid wil vergroten. De focus ligt daarbij vooral op het terrein van het arbeidsaanbod en het vergroten van het innovatievermogen. Daarnaast is er veel aandacht voor het stimuleren van het concurrentie- en vernieuwingsvermogen, het vergroten van het aanpassingsvermogen en voor menselijk kapitaal.
Over de uitvoering van het programma doen de lidstaten jaarlijks verslag in een implementatierapport. Bij het opstellen van het programma zijn de sociale partners en de lokale en regionale overheden geraadpleegd. Het Nationaal hervormingsprogramma wordt half oktober naar de Europese Commissie gestuurd.

De Kaderprogramma’s voor Onderzoek
Sinds 1984 legt de EU een beleid voor onderzoek en ontwikkeling ten uitvoer via meerjaren-kaderprogramma’s. Thans loopt het Zesde Kaderprogramma voor Onderzoek (2002 – 2006). Het doel is een echte Europese onderzoeksruimte tot stand te brengen. Daartoe is een achttal thematische speerpunten geformuleerd (Biowetenschappen, ICT, Nanotechnologie, Lucht-&ruimtevaart, Voedselkwaliteit &-veiligheid, Duurzame ontwikkeling, Burgers & bestuur in een kennismaatschappij, alsmede een wat algemener thema). De middelen worden beschikbaar gesteld via een uitnodiging om voorstellen voor projecten in te dienen.

Een voorbeeld van zo’n projectdeelname is het SESAC-project (vakteam Milieu), dat valt onder de papaplu van het Zesde Kaderprogramma.

Evenals het Zesde Kaderprogramma wordt het Zevende Kaderprogramma een impuls voor kennis en groei. Ter illustratie: het Zevende Kaderprogramma zal bestaan uit vier deelprogramma’s:

 

1.       COOPERATION (Voorstel Commissie: 45 mld EUR)
Dit programma is vooral gericht op samenwerking tussen universiteiten, bedrijven en de publieke sector. Transnationaal onderzoek is het kernthema van dit programma. Netwerken zijn binnen dit programma belangrijk. COOPERATION zal bestaan uit negen prioritaire thema’s (voedsel, gezondheid, landbouw en biotechnologie, informatie – en communicatietechnologie, nanotechnologie, energie milieu en klimaatverandering, transport, ruimte, veiligheid en sociaal economische studies).

2.       IDEAS (Voorstel Commissie: 12 mld EUR)
Gericht op uitmuntendheid van onderzoek en Europese concurrentie. Dit programma zal worden uitgevoerd door een autonome Europese Onderzoeksraad.

3.       PEOPLE (Voorstel Commissie: 7,2 mld EUR)
Dit programma zal het menselijk potentieel van het Europese onderzoek verder ontwikkelen en versterken (trainingsprogramma’s, beurzen en het ondersteunen van de mobiliteit van onderzoekers).

4.       CAPACITIES: (Voorstel Commissie: 7,5 mld EUR)
Richt zich op het ontwikkelen van capaciteit die Europa nodig heeft om een kenniseconomie te worden. Dit houdt in bijvoorbeeld het opzetten van kennis infrastructuur, onderzoekssteun voor het MKB, regionale clusters door de zogenaamde ‘kennisregio’s en het helpen van convergentieregio’s om beter aan het Kaderprogramma te kunnen deelnemen en een synergie bereiken met de “structuurfondsen”. Voor de programma’s van de structuurfondsen stelt de Commissie een budget van 67,8 mld EUR voor (voor de periode 2007 – 2013).


De regels en procedures van het Zevende Kaderprogramma zullen vereenvoudigd moeten worden: meer decentralisatie van verantwoordelijkheden. Continuïteit wordt gewaarborgd aangezien het Zevende Kaderprogramma voortbouwt op het Zesde Kaderprogramma, het programma zeven jaar loopt, de negen prioriteiten behouden blijven en transnationale samenwerking het kernpunt is.

 


 

Bijlage IV: Globale (beoogde) wersktructuur internationaal beleid Delft

 

 

 

Klankbordgroep (soort Raad van Advies, eventueel voor 3 jaar):

Externen van bijv. VNG-International, TU-Delft Buitenlandbureau, IHE, G-4 Europabureau, secretariaat stedenbanden, Delft Kennisstad

Komt  1 à 2 x per jaar bijeen onder voorzitterschap burgemeester.

 

Stuurgroep:

College, intern, op bestuurlijk niveau:
Besteedt 2 á 4 x per jaar expliciet aandacht aan thema’s uit internationaal beleid

Ambtelijke coördinatiegroep:

Medewerkers betrokken bij aspecten van internationaal beleid of uitvoering (zie boven).

Komt 6 à 10 x per jaar bijeen onder voorzitterschap coördinator.

 
 

 

 

 

 

 


 


Bijlage V.

 

Gebruikte bronnen

 

1.       Nota “Samenhang en prioriteiten”, gemeentelijk internationaal beleid vernieuwd,
WOC/welzijn, 28 september 1998.

2.       Nota “Stand van zaken en voortgang Internationaal Beleid”
Kenmerk 03/004709, in april 2003 door de Gemeenteraad van Delft vastgesteld.

3.       Grenze(n)loze Gemeenten, Handreiking Internationale samenwerking en activiteiten,
VNG-International en Ministerie van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, januari 2005

4.       Brochure “De G-4 in Brussel, De stad in Europa/Europa in de stad”, 2004.

5.       Mondelinge mededeling van Eric Moesker, hoofd Juridische Zaken

6.       Nieuw zicht op Delft, Visie op en aanpak van de Delftse Stadsmarketing, 2005

7.       De Europese Ster, digitale nieuwsbrief van Europa Decentraal
(het kennis- en expertisecentrum over Europees recht en de juiste toepassing ervan voor de decentrale overheden. Daarnaast wil Europa decentraal uitgroeien tot eerste aanspreekpunt voor decentrale overheden bij vragen over Europese kwesties.)

8.       Pieken in de Delta, gebiedsgerichte economische perspectieven,
ministerie van Economische Zaken, juli 2004

9.       Nationaal Hervormingsprogramma Nederland 2005-2008
in het kader van de Lissabonstrategie, ministerie van Economische Zaken, september 2005

10.   Websites
www.bertelsmann-stiftung.de
www.eu.int/index_nl.htm
www.vng-international.nl
www.europadecentraal.nl
http://europa.eu.int/growthandjobs/index_en.htm (Lissabon strategie)
http://www.eu.int/pol/rd/index_nl.htm (onderzoek en innovatie)
http://home.tiscali.nl/esteli
http://www.delft-mamelodi.nl
http://www.energie-cites.org/



 

 

 

 

 

 

 

 

 

De beleidsnotitie "Pieken in de Delta: Gebiedsgerichte Economische Perspectieven" beschrijft de economische agenda voor zes regio"s in Nederland. De ruimtelijke prioriteiten (o.a. mainports, infrastructuur en bedrijventerreinen) van deze agenda zijn in een breder verband vastgelegd in de Nota Ruimte. Pieken in de Delta geeft de economische onderbouwing van die ruimtelijke aspecten en werkt ze verder uit. Dat gebeurt in samenhang met de andere onderdelen van het regionaal-economisch beleid, zoals het beleid voor bedrijventerreinen (actieplan Bedrijventerreinen), het Grotestedenbeleid (beleidsonderdeel Economie), het toeristisch beleid (Vernieuwde Toeristische Agenda) en de lopende structuurfondsprogramma’s. Pieken in de Delta kondigt daarnaast investeringen aan in sterke innovatieregio’s; de "hotspots" van Nederland.