Stuk 26 I                                                                                             Delft, 10 januari 2006.

825321                                               

 

Onderwerp: Eerste wijziging verordening onroerendezaakbelastingen 2006.

 

 

Aan de gemeenteraad.

 

Geachte dames en heren,

 

Voor u ligt het voorstel tot eerste wijziging van de verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2006.

 

Wetswijzigingen

Aanleiding voor dit voorstel is het wetsvoorstel tot afschaffing van de onroerendezaakbelasting (OZB) voor gebruikers van woningen, dat op 21 december 2005 door de Eerste Kamer der Staten-Generaal is aangenomen. In dit wetsvoorstel wordt de Gemeentewet gewijzigd in die zin, dat per 2006 geen gebruikersdeel van de OZB op woningen meer kan worden geheven. De ± 7,5 miljoen euro die de gemeente op deze wijze misloopt, wordt volledig door het Rijk gecompenseerd via de uitkering uit het gemeentefonds.

 

Daarnaast wordt de heffingseenheid aangepast. Werd tot op heden per volle eenheid van € 2268 (5000 oude guldens) van de waarde van de onroerende zaak het OZB-tarief geheven, per 2006 wordt deze eenheid aangepast tot € 2500. Als gevolg hiervan dienen de reeds vastgestelde tarieven OZB opwaarts te worden bijgesteld.

 

Wijzigingen in de verordening OZB

Bij de vaststelling van de belastingverordeningen 2006 in november 2005 is de mogelijke  afschaffing van het gebruikersdeel OZB op woningen reeds aangekondigd. De aanpassingen in de verordening komen dan ook niet als een verrassing.

Niettemin brengen de wettelijke wijzigingen zowel tekstuele als tariefsaanpassingen met zich mee. Vandaar dat de gehele verordening in herschreven vorm ter vaststelling voorligt.

 

Voorstel:

Wij stellen u voor de eerste wijziging van de verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2006 vast te stellen.

 

Hoogachtend,

 

Het college van burgemeester en wethouders van Delft,

 

 

 

mr. drs. G.A.A. Verkerk             ,burgemeester.

 

           

 

mr. drs. H.G.L.M. Camps                      ,secretaris.

 


Stuk 26 II

825321

 

 

De raad van de gemeente Delft;

 

gelezen het voorstel van het college van 10 januari 2006;

 

gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Ge­meen­tewet;

 

gezien het advies van de commissie Middelen en Bestuur;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de

 

1e wijziging van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbe­lastingen 2006.

 

Artikel 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.   Invorderingswet: de Invorderingswet 1990 (Stb. 221);

b.   Algemene wet: de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301);

c.  Natuurschoonwet: de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252);

d.   Wet WOZ: de Wet waardering onroerende zaken (Stb. 1994, 874);

e.   onroerende zaak: de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ;

f.    onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient: een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden;

g. onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient: alle andere onroerende zaken waarop artikel 1 onderdeel f niet van toepassing is.

 

Artikel 2 AARD VAN DE HEFFING EN BELAST­BAAR FEIT

Onder de naam "onroerendezaakbelastingen" worden ter zake van bin­nen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastin­gen gehe­ven:

a.   een gebruikersbelasting van degene die - naar de omstan­dighe­den beoor­deeld - bij het begin van het kalenderjaar een on­roerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigen­dom, be­zit, beperkt recht of per­soon­lijk recht gebruikt;

b.   een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een

      on­roe­rende zaak het genot heeft krachtens eigen­dom, bezit of beperkt recht.

 

Artikel 3 BELASTINGPLICHT

1.   De onroerendezaakbelastingen worden gehe­ven van:

      a.  degene die - naar de omstan­dighe­den beoor­deeld - bij het begin van het kalenderjaar een on­roerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, be­zit, be­perkt recht of persoon­lijk recht gebruikt;

b.    degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroe­rende zaak het genot heeft krachtens eigen­dom, bezit of be­perkt recht.




Stuk 26 II                                                                                pag. 2.

 

 

2.   Met betrekking tot de gebruikersbelasting als bedoeld in het eer­ste lid, onder­deel a, wordt:

a.   vervallen;

b.   gebruik door degene aan wie een deel van een onroe­ren­de zaak in gebruik is gege­ven, aan­gemerkt als ge­bruik door degene die dat deel in gebruik heeft ge­geven; degene die het deel in ge­bruik heeft gege­ven is bevoegd de belas­ting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gege­ven;

      c.  het ter beschikking stellen van een onroe­rende zaak voor volg­tijdig ge­bruik aange­merkt als gebruik door degene die de on­roerende zaak ter beschikking heeft ge­steld; degene die de onroerende zaak ter beschik­king heeft gesteld is bevoegd de belasting als

          zoda­nig te ver­halen op dege­ne aan wie de zaak ter be­schikking is gesteld.

 3.  Met betrekking tot de eigenarenbelasting als bedoeld in het eer­ste lid, on­derdeel b, wordt als genot­hebbende krach­tens eigendom, bezit of be­perkt recht aange­merkt dege­ne die bij het begin van het kalenderjaar als zoda­nig in de kadastrale registratie is vermeld, ten­zij blijkt dat hij op dat tijd­stip geen ge­not­hebbende krach­tens eigen­dom, bezit of be­perkt recht is.

 

Artikel 4 GRONDSLAG EN MAATSTAF VAN HEF­FING

1.   De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 2 en 3 bedoelde kalenderjaar valt.

2.   Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste en tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet WOZ.

 

Artikel 5            WAARDEPEILDATUM

De waardepeildatum is 1 januari 2003.

 

Artikel 6            TARIEVEN

De onroerendezaakbelastingen worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

 

Artikel 7 WIJZE VAN HEFFING

1.   De onroerendezaakbelastingen worden gehe­ven bij wege van aan­slag.

2.   Belastingaanslagen van minder dan € 9,-- worden niet opgelegd. Voor de toepassing van het bepaalde in de vori­ge volzin wordt het totaal van de op één aanslagbiljet ver­enigde aan­slagen onroerendezaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belas­ting­aanslag.

 

Artikel 8 ONTSTAAN VAN DE BELASTING­SCHULD

De onroerendezaakbelastingen zijn verschuldigd bij de aanvang van het kalender­jaar.

 

Artikel 9 TIJDSTIP VAN BETALING EN BETA­LING IN TERMIJNEN

1.   De onroerendezaakbelastingen moeten worden betaald binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

2.   In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 90,--, doch minder is dan € 2.270,--, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 10 gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijn telkens een maand later.


Stuk 26 II                                                                                pag. 3.

 

 

Artikel 10 VRIJSTELLING

In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

a.   ten behoeve van de land- en bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuur­grond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

b.   glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

c.   onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van open­bare bezinningssamenkomsten van levensbe­schouwe­lij­ke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als wo­ning;

d.   één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op grond van de Natuur­schoonwet aangewe­zen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorko­mende gebouwde eigendom­men;

e.   natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zand­verstui­vingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegd­heid welke zich uitsluitend of nage­noeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

f.     openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met    inbegrip van kunstwerken;

g.   waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of dien­sten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

h.   werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden   beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrech­telijke rechts­personen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

i.     werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigen­dommen zijn aan te merken;

j.     straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter ver­fraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, ver­keersinstallaties, standbeelden, monumen­ten, fon­teinen, banken, abri's, hekken en palen;

k.   begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

l.     het ongebouwde eigendom van onroerende zaken die bestemd zijn voor recreatieve doeleinden.

 

Artikel 11 NADERE REGELS DOOR HET COLLEGE VAN B&W

Het College van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerendezaakbelastingen.

 

Artikel 12 CITEERTITEL

Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening on­roerendezaakbe­las­tingen Delft 2006".


Stuk 26 II                                                                                pag. 4.

 

 

Artikel 13 INWERKINGTREDING

1.   De Verordening onroerendezaakbelastingen gemeente Delft 2006, vastgesteld bij raadsbesluit van 24 november 2005, wordt ingetrok­ken met ingang van de in het derde lid genoemde datum.

2.   Deze verordening treedt -met terugwerkende kracht- in werking met ingang van de in het derde lid genoemde datum.

3.   De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2006.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 januari 2006.

 

 

 

                                                           ,burgemeester.

 

 

 

                                                           ,griffier.

 


Stuk 26 II                                                                     pag. 5.

 

 

TARIEVENTABEL ONROERENDEZAAKBELASTINGEN DELFT 2006

 

Hoofdstuk 1

1

Het tarief bedraagt ter zake van:

 

 

1.1

de gebruikersbelasting voor elke volle € 2.500,-- van de heffingsmaatstaf

 

 

1.1.1

voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen

 

 

4,29;

1.2

de eigenarenbelasting voor elke volle € 2.500,-- van de heffingsmaatstaf

 

 

1.2.1

voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen

 

 

2,93;

1.2.2

voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen

 

 

 5,36.

 

 

Behoort bij en maakt deel uit van het raadsbesluit van 26 januari 2006 tot vaststelling van de 1e wijziging van de verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2006.

 


Stuk 26 II                                                                                pag. 6.

 

                       

TOELICHTING

op de 1e wijziging verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2006.

 

Het wetsvoorstel afschaffing OZB-gebruik op woningen is op 20 december 2006 door de Eerste Kamer aangenomen. Deze 1e wijziging van de OZB-verordening is het gevolg van deze wet.

 

Wijzigingen

·     In artikel 1 zijn de begripsomschrijvingen ‘onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient’ en ‘onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient’  (onderdelen f en g) toegevoegd. Deze aanvulling is noodzakelijk in verband met de wijziging van artikel 220 van de Gemeentewet.

·    In artikel 2, onderdeel a, wordt achter onroerende zaak “die niet in hoofdzaak tot woning dient” toegevoegd,  zodat de gebruikersbelasting uitsluitend nog betrekking heeft op niet-woningen.

·    In artikel 3, eerste lid, onderdeel a, wordt achter onroerende zaak “die niet in hoofdzaak tot woning dient” toegevoegd,  zodat de gebruikersbelasting uitsluitend nog betrekking heeft op niet-woningen.

·    In artikel 3, tweede lid, onderdeel a, komt te vervallen.

·    In de tarieventabel wijzigt de heffingseenheid van € 2.268,-- naar € 2.500,--. Daarnaast worden na de wetswijziging drie tarieven onderscheiden, te weten:

o   voor de gebruikersbelasting (alleen nog bij niet-woningen);

o   voor de eigenarenbelasting woningen; en

o   voor de eigenarenbelasting niet-woningen.

De tarieven zijn omgerekend naar de nieuwe heffingseenheid, zodat de geraamde opbrengst 2006 (minus het gebruikersdeel woningen) gelijk blijft.