1.
Inleiding
Op 17 oktober 2006 heeft de Eerste Kamer ingestemd
met de Wet van 20 oktober 2006, Wet ruimtelijke ordening, hierna te noemen Wro.
De Wro is in werking getreden op 1 juli 2008.
De Wro heeft tot gevolg dat er een nieuwe
planschadeverordening moet worden vastgesteld. De Procedureverordening voor
advisering tegemoetkoming in planschade voorziet in deze wettelijke
verplichting.
In de Wro wordt de planschaderegeling in hoofdstuk
6 opnieuw geredigeerd. De belangrijkste nieuwe bepalingen omtrent planschade
zijn:
-
In de Wro wordt niet meer gesproken van
planschadevergoeding, maar van een tegemoetkoming in planschade. Het gaat niet
meer om een vergoeding van de volledige schade, maar uitsluitend om een
tegemoetkoming in de schade. Het begrip schade wordt in artikel 6.1, lid 1, op
voorhand beperkt. Het mag alleen gaan om schade die bestaat uit inkomensderving
of vermindering van waarde van een onroerende zaak. Gevolg is dat schade die
bestaat uit een tijdelijke storing van het woongenot, niet voor vergoeding in
aanmerking komt.
-
Een aandeel van 2% van de waarde van een onroerende
zaak of van een inkomen komt als een normaal maatschappelijk risico voor eigen
rekening van de aanvrager. De drempel van 2% geldt niet voor schade die een
gevolg is van planologische beperkingen ten aanzien van de onroerende zaak van
aanvrager zelf (directe planschade).
-
De regeling inzake planmaximalisatie is gewijzigd:
de in artikel 3.6 Wro genoemde binnenplanse flexibiliteitsinstrumenten (wijzigingsbevoegdheid,
uitwerkingsplicht, ontheffingsbevoegdheid en de bevoegdheid om nadere eisen te
stellen) mogen niet worden meegeteld bij de maximale invulling van de
bepalingen van de plannen. Pas als aan deze bevoegdheden toepassing is gegeven
gelden zij als zelfstandige planschadegrondslag.
-
B&w moeten bij hun beslissing over planschade
de mogelijkheden van aanvrager betrekken om schade te voorkomen of te beperken
(bijvoorbeeld het niet gebruik maken van een zienswijzemogelijkheid). Kosten
voor schadebeperkend handelen dienen ook te worden meewogen.
-
B&w moeten bij toekenning van een
tegemoetkoming tevens de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en
andere deskundigenkosten vergoeden, alsmede de wettelijke rente.
-
Artikel 6.4a Wro vervangt artikel 49a WRO. Hierin
is het recht van gemeenten opgenomen om met een verzoeker van een herziening of
ontheffing van een bestemmingsplan overeen te komen dat hij de kosten van
planschade aan de gemeente compenseert. Deze verzoeker/contractant wordt erkend
als medebelanghebbende in de planschadeprocedure. Naast 6.4a Wro kunnen
planschadevergoedingen ook worden verhaald via de exploitatiebijdrage, hetzij
via een anterieure (6.24, lid 1, Wro) dan wel een posterieure overeenkomst
(6.24, lid 2, Wro), hetzij door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning
(6.17 Wro).
2. Algemene
uitgangspunten
Op grond van artikel 6.1 Wro heeft een
belanghebbende de mogelijkheid om van de gemeente vergoeding te krijgen van de
schade die hij ondervindt ten gevolge van een bestemmingsplan of een daarmee
gelijk te stellen planologische maatregel, die redelijkerwijs niet voor zijn
rekening dient te komen.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wro geven
voorschriften over de wijze waarop een tegemoetkoming in planschade, als bedoeld
in artikel 6.1 Wro, in de praktijk ‘planschade’ genoemd, moet worden
aangevraagd en hoe een aanvraag door het college moet worden behandeld.
In het Bro is opgenomen dat de gemeente een verordening moet vaststellen voor
onder andere de wijze waarop een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop
deze tot een advies komt. Daarnaast kan het college aanvullende procedureregels
opnemen. Van deze mogelijkheid wordt hier gebruik gemaakt.
Het vaststellen van gemeentelijke
procedurevoorschriften bevordert en waarborgt een zo goed mogelijke kwaliteit
van de voor artikel 6.1 Wro toepasselijke ’rechtsgang’. Tevens kunnen
gemeentelijke procedurevoorschriften het inschakelen van objectieve deskundigen
bewerkstelligen en een waarborg scheppen voor de termijnen van in behandeling
nemen van een aanvraag om schadevergoeding ex artikel 6.1 Wro en de beslissing
van het college daarop.
De nieuwe Wro is op 1 juli 2008 in werking
getreden. De Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade
geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2008. Met de inwerkingtreding van
de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade kan de
Planschadeverordening 2005 nog niet in zijn geheel door het college worden ingetrokken.
De Planschadeverordening 2005 is nog van toepassing op de volgende situaties:
-
op een aanvraag ingediend vóór 1 september 2005 in
het geval dat de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1
september 2005, is de WRO van vóór 1 september 2005 van toepassing;
-
op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005
maar vóór 1 juli 2008 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is
geworden vóór 1 september 2005, is de WRO nog van toepassing (maar is geen
verjaringstermijn van toepassing);
-
op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005
maar vóór 1 juli 2008 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is
geworden op of na 1 september 2005 en vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden,
is de WRO van toepassing (met inbegrip van de verjaringstermijn);
-
op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar
vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is
geworden vóór 1 september 2005, is de WRO nog van toepassing (maar is geen
verjaringstermijn van toepassing).
De Procedureverordening voor advisering
tegemoetkoming in planschade is van toepassing in de volgende situaties:
-
op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar
vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is
geworden op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 van kracht is
geworden, is de Wro van toepassing (met inbegrip van de verjaringstermijn, maar
er is geen sprake van het forfait normaal maatschappelijk risico);
-
op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar
vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel van kracht is
geworden op of na 1 juli 2008, is de Wro onverkort van toepassing;
-
op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2010
is de Wro in alle gevallen onverkort van toepassing.
Datum aanvraag |
Plan/besluit onherroepelijk vóór 1-9-2005 |
Plan/besluit onherroepelijk na 1-9-2005 en vóór
1-7-2008 van kracht |
Plan/besluit van kracht na 1-7-2008 |
Vóór 1-9-2005 |
WRO van vóór 1-9-2005 van toepassing |
n.v.t. |
n.v.t. |
1-9-2005 tot 1-7-2008 |
WRO nog toepasselijk, maar geen verjaringstermijn
van toepassing |
WRO nog toepasselijk met inbegrip van
verjaringstermijn van 5 jaar |
n.v.t. |
1-7-2008 tot 1-9-2010 |
WRO nog toepasselijk, maar geen verjaringstermijn
van toepassing |
Wro toepasselijk met inbegrip van
verjaringstermijn, maar geen forfait normaal maatschappelijk risico |
Wro onverkort van toepassing |
Op of na 1-9-2010 |
Wro onverkort van toepassing |
Wro onverkort van toepassing |
Wro onverkort van toepassing |
Schema: overgangsrecht vergoeding planschade
4. Artikelsgewijze toelichting
Artikel
1: Begripsbepalingen
In dit artikel wordt
bepaald wat verstaan wordt onder de begrippen die in de regeling gebruikt
worden.
Artikel
2: Indiening van de aanvraag
Onverminderd artikel 4:2 van de Awb bevat de
aanvraag de onderdelen zoals genoemd in artikel 6.1.2.2 van het ontwerp Bro.
Deze onderdelen zijn opgenomen in het door het college vastgestelde
Aanvraagformulier tegemoetkoming in Planschade 2008 De aanvraag bevat een
motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde
tegemoetkoming (artikel 6.1 lid 3 Wro).
De aanvraag moet schriftelijk en gemotiveerd worden
ingediend. Vast moet staan dat het binnengekomen schrijven een aanvraag bevat
om tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 Wro en dat daarbij
tevens wordt voldaan aan de vereisten van artikel 4:2 Awb: de aanvraag moet
worden ondertekend en tenminste bevatten: naam en adres van de aanvrager, de
dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
Aanvrager moet gebruik maken van een door het
college vastgesteld formulier volgens bijgevoegd model. Daarin moet aanvrager
onder meer ook aangeven welke van de in artikel 6.1 onder 2 Wro genoemde
oorzaak reden is voor tegemoetkoming in planschade. Daarnaast wordt in het
aanvraagformulier gevraagd naar de grondslag van de aanvraag, de aard en de
geschatte omvang van de schade, omschrijving van de gronden en eventuele
opstallen en de datum van vestiging zakelijk recht. De aanvrager dient voor de
omvang van de schade een bedrag te noemen, er hoeft geen uitvoerige en
uitputtende berekening opgenomen te worden. Gedurende de behandeling van de
aanvraag kan het bedrag nog worden verlaagd of verhoogd. Het niet noemen van
een concreet bedrag kan leiden tot een buiten behandeling laten van de
aanvraag.
Volgens artikel 4:2, tweede lid en artikel 4:5 Awb
heeft het bestuursorgaan de mogelijkheid om later aanvulling van de aanvraag te
verlangen. Het Bro noemt daarvoor geen termijn (6.1.3.1 Bro). Dit betekent dat
het college op elk moment tijdens de behandeling van de aanvraag alsnog kan
besluiten tot het laten aanvullen van de aanvraag, indien blijkt dat bepaalde
belangrijke gegevens ontbreken. Registratie van de datum van ontvangst van de
aanvraag is met name van belang in verband met de verjaringsregeling in artikel
6.1 Wro: een aanvraag om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 6.1
tweede lid, onder a, b, c, d, f of g moet worden ingediend binnen vijf jaar
nadat de desbetreffende bepaling van het bestemmingsplan of het desbetreffende
besluit onherroepelijk is geworden.
Ter zake van een aanvraag om vergoeding van
planschade is een drempelbedrag verschuldigd. Artikel 6.4 lid 4 Wro bepaalt dat
bij verstrekking van een planschadevergoeding het drempelbedrag verrekend
wordt. In de procedure voor advisering tegemoetkoming in planschade is bepaald
dat het bedrag € 300 bedraagtWanneer
niet tijdig wordt betaald, moet de aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard
(behoudens het geval dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de
aanvrager in verzuim is geweest).
Artikel
3: Opdrachtverstrekking
Het college dient zodra de aanvraag ontvankelijk is
(d.w.z de aanvraag volledig en gegrond is en de leges van 300 € betaald zijn)
opdracht te verstrekken aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, tenzij
toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 Awb.
Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft het college de bevoegdheid een aanvraag
binnen vier, dan wel acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn
krijgt de aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen. Artikel
6.1.3.1, tweede lid, Bro heeft betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Awb
waarbij een onvolledige aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten.
Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro moet het besluit tot het niet in
behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag aan de
aanvrager worden medegedeeld. Voor zover de aanvrager in de gelegenheid is
gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college acht weken de tijd na
het tijdstip waarop de termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken, om
het besluit tot niet verdere behandeling van de aanvraag bekend te maken. De
laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd.
Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten behandeling
wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen bedoeld
in artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden. In het laatste geval dienen
niettemin één of meerdere adviseurs te worden aangewezen en dient een opdracht
te worden verstrekt.
De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat
de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn
ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een ingediend
verzoek tot wraking.
Artikel
4: Adviseur of adviescommissie
Het college schakelt één of meerdere adviseurs
gezamenlijk in voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking.
In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een adviescommissie
dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te
beschikken.
Een adviseur kan een natuurlijk persoon of een
rechtspersoon zijn. Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade kan derhalve
worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de
adviseurs (tweede of derde lid) in een adviescommissie.
Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één
of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de
weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste adviseur/vaste
adviescommissie).
Er dient een adviseur te worden aangewezen die over
voldoende deskundigheid beschikt op het gebied van planschadeadvisering.
Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of
derde adviseur worden aangewezen die over specifieke deskundigheid op het
gebied van planschade wegens inkomensderving onderscheidenlijk wegens
waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een planologische
verslechtering beschikt.
Het is aan het college om, na advies te hebben
ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen of deze (eerste) adviseur
zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van
de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te
betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Het college zal de tweede
en/of derde adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van
twee of meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie. De adviseurs
dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken te betrekken.
De adviseur of de adviescommissie kan zich door
derden laten adviseren of bijstaan. Indien hiermee kosten gemoeid zijn is
instemming van het college vereist.
Artikel
5: Deskundigheid en onafhankelijkheid
Artikel
6: Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of
adviescommissie
De aanvrager, eventuele andere betrokken
bestuursorganen en andere belanghebbenden worden schriftelijk op de hoogte
gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie. De aanwijzing
van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. In het geval
meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk
schriftelijk bekend gemaakt. Indien de aanvrager, eventuele andere betrokken
bestuursorganen of andere belanghebbenden (als bedoeld in artikel 6.4a, tweede
en derde lid, Wro) zich niet kunnen verenigen met de aanwijzing van één of
meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om één of meerdere adviseurs te wraken.
Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of
andere belanghebbenden kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op
grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en
onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden gedurende
één week in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking van één of meerdere
adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet binnen twee weken
na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking
beslissen.
Artikel 7: Werkwijze adviseur of
adviescommissie
Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken
bestuursorganen en andere belanghebbenden (als bedoeld in artikel 6.4a, tweede
en derde lid, Wro) onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling
worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd.
In het tweede en derde lid is bepaald dat vanuit de
gemeente bijstand wordt verleend aan de adviseur of adviescommissie, door alle
voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om tegemoetkoming
in planschade ter beschikking stellen. Daarnaast worden alle bescheiden die
naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de beoordeling
van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.
De hoorzitting, bezichtiging en taxatie hoeven niet
afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is mogelijk de hoorzitting te
combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5, tweede
lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de
aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen. Het horen van
de aanvrager, de betrokken bestuursorganen en belanghebbenden kan naar keuze
gescheiden of gezamenlijk plaatsvinden. In het advies dienen deze mogelijkheden
vermeld te worden en de eventuele aanvulling die dit heeft gehad op de
schriftelijke stukken.
Het concept advies dient binnen zes weken na
dagtekening van de opdracht aan de gemeente, aanvrager, eventueel andere
betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden te worden toegezonden. Deze
termijn kan met een redelijke termijn/ten hoogste vier weken worden verlengd,
indien de termijn onverhoopt niet gehaald kan worden omdat de aanvraag een zeer
ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft. Bij ingewikkelde aanvragen of
verschillende zienswijzen kan verlenging noodzakelijk zijn. Hierbij dient wel
artikel 3:18, lid 2, Awb in acht te worden genomen, namelijk dat indien de
termijn van 6 maanden (3:18, lid 1 Awb) wordt overschreden, het college het
besluit tot verlenging neemt en de aanvrager in de gelegenheid is zijn
zienswijze daarover naar voren te brengen.
De gemeente, de aanvrager, eventuele andere
bestuursorganen en andere belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om
binnen vier weken schriftelijk op het concept advies te reageren.
De aanvrager kan een verzoek om voorschot op de
tegemoetkoming indienen. Hiervoor dient wel een bankgarantie getoond te worden.
Indien er ten onrechte een voorschot is uitgekeerd, dient dit te worden
terugbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel
betaalde, te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot.
Indien het verzoek heeft geleid tot tegemoetkoming
in planschade, wordt deze zo spoedig mogelijk na het besluit van het college
uitbetaald. Het drempelbedrag van € 300,- wordt hierbij geretourneerd. Dit is
niet het geval indien het verzoek om tegemoetkoming in planschade wordt afgewezen.
Op deze procedure is o.a. de uniforme openbare
voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht, te weten afdeling
3.4 van de Awb.
De regeling treedt met terugwerkende kracht in
werking op 1 juli 2008. Hierbij is het vereist dat dit bekend gemaakt wordt op
de wijze als bedoeld in artikel 139 Gemeentewet, te weten een publicatie in de
Stadskrant.