Aan het college van

burgemeester en wethouders van Delft

De Torenhove

Martinus Nijhofflaan 2

2624 ES Delft

 

 

Betreft: advies toelaatbaarheid referendum                                                  Rotterdam, 12 juni 2006.                     

          en vraagstelling / uitbreiding camping.

 

 

 

Geacht college,

 

1. Inleiding.

 

Bij brief van 7 juni 2006 (kenmerk 20087463) heeft uw college aan mij (verbonden o.a. aan de TU Delft), in de rol van voorzitter, gevraagd samen met de heren Prof. dr. J.A.P. Hagenaars (UvT) en de heer dr. P. Bakker (UvA) advies uit te brengen in verband met een mogelijk op handen zijnd  referendum over de eventuele uitbreiding van de Camping Delftse Hout. Het uit te brengen advies zal betrekking moeten hebben op a. de toelaatbaarheid van het onderwerp en b. indien dit onderwerp toelaatbaar wordt geacht, de mogelijke vraagstelling in verband met een te houden referendum.

 

Uit uw brief blijkt dat de gemeenteraad van Delft in zijn vergadering van 1 juni 2006 een inleidend verzoek van de heer R.G. Kiel te Delft tot het houden van een niet-correctief referendum ontvankelijk verklaard heeft en het betreffende agendapunt (vaststelling Ontwikkelingsplan uitbreiding Camping Delftse Hout), gelet op het bepaalde in de Niet-correctieve referendumverordening Delft 2002 (verder te noemen de verordening), heeft afgevoerd.

 

U hebt aangegeven mede aan de hand van het uit te brengen advies een voorstel te zullen doen aan de gemeenteraad over het op grond van genoemde verordening mogelijk te nemen besluit en eventuele, voorzover aan de orde, noodzakelijk te zetten vervolgstappen.

 

Verder stelt u het op prijs, zo benadrukte u, vóór dinsdag 13 juni 2006 over het uit te brengen advies te kunnen beschikken, zodat op deze datum een collegebesluit genomen kan worden.

 

U stelde mij en mijn medeadviseurs (verder te noemen ons/wij) de volgende stukken beschikbaar:

 

  1. de Niet-correctieve Referendumverordening Delft 2002;
  2. het inleidende verzoek van de heer R.G. Kiel van 30 mei 2006, 

ingekomen op 31 mei 2006;

      3.   het raadsvoorstel en -besluit over de ontvankelijkheid van het inleidende

          verzoek van de heer Kiel;

      4.   het Ontwikkelingsplan uitbreiding Camping Delftse Hout van 1 mei 2006;

      5.   het raadsvoorstel van 12 november 2004 met raadsbesluit van 25 november 2004,

          genaamd ‘Beleid ontwikkelingsplannen’;

6.      het raadsvoorstel van 6 december 2005 met raadsbesluit van 22 december 2005,

genaamd ‘Evaluatie beleid ontwikkelingsplannen’;

7.      NAW gegevens adviseurs.

 

 

2. Opbouw advies.

 

Het advies is als volgt opgebouwd. Allereerst zal, in het kader van de toelaatbaarheid van het onderwerp, ingegaan worden op een aantal juridische en politiek/bestuurlijke aspecten. Daarna zal een voorstel gedaan worden hoe, in het kader van een mogelijk te houden niet-correctief referendum, de vraagstelling zou kunnen luiden. Afgesloten wordt met een korte samenvatting van het advies.

 

3. Toelaatbaarheid van het onderwerp.

 

3.1. Juridische aspecten.

 

Van belang is het bepaalde in artikel 5 van de verordening, in het bijzonder lid 1, 2 en 3 sub j. Volledigheidshalve wordt de tekst van deze leden hierna letterlijk weergegeven:

 

          Onderwerp

          Artikel 5

          1. Alleen concept-raadsbesluiten kunnen onderwerp zijn van een referendum. Een voor een

             referendum in aanmerking komend concept-raadsbesluit moet – indien van toepassing – reeds

              zijn onderworpen aan inspraak.

          2 .Concept-raadsbesluiten die niet vallen onder de in het derde lid met name genoemde uitzonderingen

              dienen uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de besluitvorming in de raad te zijn gepubliceerd in

                  de Stadskrant van de gemeente Delft.

          3. De volgende concept-raadsbesluiten kunnen in ieder geval geen onderwerp zijn van een

                  referendum:

                  j. besluiten in het kader van de ruimtelijke ordening die onderworpen zijn aan c.q. onderdeel

                     uitmaken van een wettelijk geregelde procedure en waarbij die procedure zich niet verdraagt

                     met een referendum;

 

Vastgesteld moet worden dat voorgaande bepalingen, naar onze mening, er niet aan in de weg staan, respectievelijk behoeven te staan, het onderwerp als waarvan sprake toelaatbaar te achten in het kader van een te houden niet-correctief referendum. 

Wij menen dat als volgt te kunnen onderbouwen.

 

Aan het bepaalde in lid 1, zo maken wij uit de stukken op en is ons bij navraag gebleken, is voldaan.

 

De expliciet in lid 3, sub j genoemde uitzondering bevat verder voldoende interpretatiemogelijkheden om te kunnen vaststellen dat deze in het nu voorliggende geval niet van toepassing is. Wij werken dat als volgt uit.

Dat het hier gaat om een besluit in het kader van de ruimtelijke ordening is bezwaarlijk voor discussie vatbaar. Alles draait hier om een zogeheten artikel 19 WRO (= Wet op de Ruimtelijke Ordening) situatie, waarbij vrijstelling van een bestemmingsplan verleend kan worden voor een project (lid 1), mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing (aldus nog steeds lid 1) wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende

bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de vrijstellings- bevoegdheid als waarvan hier sprake delegeren aan burgemeester en wethouders.

De Delftse situatie begrijpen wij aldus dat er als het ware, kort en zakelijk weergegeven, een knip gemaakt is waar het betreft de ruimtelijke onderbouwing en wel als volgt. Bij bepaalde meer ingrijpende projecten stelt de gemeenteraad een ontwikkelingsplan (een Delftse planologische figuur) vast, waarna burgemeester en wethouders - daartoe bevoegd krachtens delegatie - de procedure verder effectueren. Het besluit van de raad zien wij mede, zoals hiervoor opgemerkt, als een besluit, als bedoeld in artikel 19 lid 1 WRO, respectievelijk als een constituerend bestanddeel van een dergelijk besluit.

De wettelijke geregelde procedure als waarvan vervolgens sprake in lid 3, sub j vinden wij terug in artikel 19a WRO, betrekking hebbend o.a. op de mogelijkheid voor een ieder om een zienswijze naar voren te brengen.

 

Niet ontkend kan worden dat het eerste gedeelte van de uitzondering als omschreven in lid 3, sub j (besluiten ……. ….. procedure) de indruk wekt dat bij het vaststellen van een ontwikkelingsplan, wél sprake is van een uitzondering. Immers, zoals hiervoor ook is betoogd, er is sprake van een besluit in het kader van de ruimtelijke ordening dat onderworpen is aan c.q. onderdeel uitmaakt van een wettelijk geregelde procedure. Maar er is nog een belangrijk tweede gedeelte dat onderdeel uitmaakt van de uitzondering als omschreven, gerelateerd aan de wettelijk geregelde procedure. Nevenschikkend is namelijk het volgende bepaald: en waarbij die procedure zich niet verdraagt met een referendum. Wij zijn van mening dat dit laatste in het voorliggende geval niet aan de orde is.

Wij denken bij het genoemde (tweede) criterium veeleer aan situaties waarin het gemeentebestuur geen of geen werkelijke besluitvormingsruimte heeft, bijvoorbeeld bij een aanwijzing van hogerhand of bij uitvoering van strak omlijnde en reeds genomen besluiten van een hogere overheid.

Bovendien, zo bleek, kan krachtens hetgeen in lid 1 van de verordening bepaald is, alleen een concept-raadsbesluit onderwerp zijn van een referendum dat - indien van toepassing - reeds onderworpen is aan inspraak. Anders gezegd, inspraak en het kunnen geven van zienswijzen wordt in de verordening zelf niet gezien als een procedure die zich niet verdraagt met een referendum. Een volgtijdelijkheid wordt aanvaard.

Voorzover aan het bepaalde in lid 3, sub j, een absoluut karakter toegekend zou moeten worden in die zin dat het daar bepaalde op zichzelf bezien moet worden en los staat van hetgeen omschreven is in lid 1, delen wij die opvatting niet. Datzelfde geldt voor een ruime interpretatie van het tweede criterium als nevenschikkend genoemd in lid 3, sub j. Ook op dat punt huldigen wij een andere opvatting, hoe wenselijk en verklaarbaar uit historisch oogpunt het ook zou kunnen zijn te kiezen voor een dergelijke ruime interpretatie. Hoe ruimer namelijk een dergelijke interpretatie hoe vaker een beroep gedaan zou kunnen worden op het van toepassing zijn van een uitzonderingssituatie. Daarmee zou de mogelijkheid van een referendum op een belangrijk beleidsterrein als de ruimtelijke ordening grotendeels illusoir worden. Wij vragen ons af of het gemeentebestuur dat beoogt heeft met het benoemen van het tweede nevenschikkende criterium.

Tenslotte zijn wij van oordeel dat het resultaat van een referendum meer aanvullende nuttige informatie oplevert (vooral kwantitatief) voor het gemeentebestuur, dan op basis van inspraak of het vernemen van zienswijzen verkregen kan worden (vooral kwalitatief). Ook vanuit dat oogpunt is er naar onze mening geen sprake van een zich niet verdragen van de wettelijk geregelde procedure met een referendum.

 

Nu wij geen aanleiding zien voor het toepassing geven aan de uitzonderingsmogelijkheid van lid 3, sub j van de verordening, moet volledigheidshalve nog stilgestaan worden bij lid 2 van diezelfde verordening. Wij gaan er van uit dat aan deze voorwaarde is voldaan.

 

3.2. Politiek/bestuurlijke aspecten.

 

Hiervoor hebben wij de juridische dimensie geschetst die naar onze mening van belang is om op het punt van toelaatbaarheid van het onderwerp tot een eerste conclusie te komen. Zoals bleek achten wij het onderwerp toelaatbaar. Daarbij hebben wij uit een oogpunt van interpretatie al incidenteel een begin gemaakt met het noemen van andere dan juridische parameters. Wij werken dat hierna nog verder uit.

 

Veelvuldig wordt in de literatuur en in de pers gesproken over de kloof die er zou bestaan tussen burgers en overheid, dus ook de lokale overheid. Die overheid getroost zich veel moeite om die kloof zo veel mogelijk te dichten. Talloze maatregelen, ook in Delft, zijn genomen of worden voorbereid. Trefwoorden als externe oriëntatie, interactief beleidmaken, inspraak en participatie, zienswijzen, buurtconsultaties en nog veel meer zijn alom bekend en worden ook in beleid en concrete effectuering omgezet.

Naar onze mening zou het uit politiek/bestuurlijk oogpunt een gemiste kans zijn met een (te) terughoudende blik naar de toepassingsmogelijkheden van de verordening te kijken en een ruim werkingsgebied te zien voor uitzonderingen. Uitzonderingen als bijvoorbeeld genoemd in lid 3, sub j van artikel 5.

De burger moet het gevoel krijgen dat bij dossiers, waarbij het om belangrijke lokale zaken gaat, zijn stem en uitingsmogelijkheden er toe doen. Er moet beinvloedingsruimte zijn. Per slot van rekening heeft het gemeentebestuur niet voor niets een referendummogelijkheid in het leven geroepen.

Naast de positie die de burger daarbij heeft moet er vanzelfsprekend ook aandacht zijn voor degene die, zoals in dit geval, zijn plannen onderdeel ziet worden van een mogelijk brede uiting van gevoelens en standpunten binnen de lokale bevolking. Dat is een feit dat niet ontkend kan worden, maar niet veel anders is dan vergelijkbare momenten van inspraak en consultatie of overleg met name op het terrein van de ruimtelijke ordening. De raad zal met de uitkomsten van een mogelijk te houden referendum zorgvuldig moeten omgaan. Zich al dan niet via zelfbinding tevoren profileren behoort daarbij tot de bekende instrumentele mogelijkheden. Maar vooral ook inhoudelijk maakt een en ander het voor het gemeentebestuur mogelijk inzicht te krijgen in wat er breed leeft onder de Delftse bevolking ten aanzien van de nu voorliggende beleidskeuze.

 

Naast dit alles zal het gemeentebestuur zich vanzelfsprekend moeten afvragen wat de gevolgen op de langere termijn zijn bij het hanteren van een restrictieve interpretatie van de uitzonderingsgrond als meermaals genoemd. Immers, dit betekent dat er zich vaker mogelijkheden zullen voordoen dat verzoeken gedaan zullen worden om te bewerkstelligen dat er een referendum gehouden kan worden bij belangrijke lokale dossiers op het gebied van de ruimtelijke ordening. Een kostencomponent zal daarbij onvermijdelijk zijn.

Wij zijn van mening dat het tot de primaire verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur gerekend moet worden hier op basis van argumenten een zorgvuldige keuze in te maken. Naar ons oordeel doet het gemeentebestuur er verstandig aan hier enige ruimhartigheid te etaleren, wil de figuur van een referendum kunnen bijdragen aan het verkleinen van de veronderstelde bestaande kloof tussen burgers en overheid. Niet mag daarbij bovendien uit het oog verloren worden dat er de afgelopen jaren nimmer een referendum aanhangig gemaakt is.   

 

4. Vraagstelling

 

De vraagstelling in het kader van een mogelijk te houden referendum is van groot belang. Een dergelijke vraagstelling moet zo helder en compact mogelijk worden geformuleerd zonder dat afbreuk gedaan wordt aan belangrijke nuances. Tevens moet voorkomen worden dat de deelnemers aan het referendum de indruk krijgen dat er door middel van de vraagstelling gestuurd wordt op een vooraf bestuurlijk bepaalde, wenselijke uitkomst. Toetsend aan criteria als deze en kijkend naar voorbeelden, zoals die zich elders en eerder in Nederland hebben voorgedaan, komen wij tot de volgende vraagstelling, die in het kader van een te houden referendum over het nu aan de orde zijnde onderwerp, gehanteerd zou kunnen worden. Wij geven een en ander vorm aan de hand van een referendumkaart zoals die voor een mogelijk te houden referendum gehanteerd zou kunnen worden:

 

Referendumkaart voor het referendum van …………2006

 

Het referendum

Door te stemmen bij dit referendum spreekt u zich uit VOOR of TEGEN een voorstel dat de gemeenteraad zal behandelen. Dat voorstel gaat over de uitbreiding van Camping Recreatiegebied Delftse Hout. Bij ieder besluit tot het houden van een referendum wordt tevens door de gemeenteraad beslist of de uitslag van het referendum al dan niet direct gevolgd wordt.

 

 

 

 

(variant I)[1]

In dit geval heeft een meerderheid van de raad beslist dat men de uitslag van het referendum zal volgen. Met andere woorden: u geeft door te stemmen aan hoe u er over denkt terwijl de raad in meerderheid heeft afgesproken uw beslissing te volgen.

 

(variant II)

In dit geval heeft de raad beslist dat men zich het recht voorbehoudt om zelf over het voorstel te beslissen en er dus een kans is dat men de uitslag niet zal volgen. Met andere woorden: u geeft door te stemmen aan hoe u er over denkt. De raad neemt uiteindelijk de beslissing en zal met uw oordeel rekening houden.

 

Het voorstel

De raad van de gemeente Delft is voornemens het ontwikkelingsplan Uitbreiding camping Recreatiegebied Delftse Hout vast te stellen. Wanneer dat besluit genomen wordt, kan de camping in oostelijke richting uitbreiden. De uitbreiding betreft 1.3 hectare (13.000 m2) waarop 60 kampeerplaatsen en een toiletgebouw komen (zie kaartje). Het gebied van de uitbreiding heeft nu als bestemming ‘recreatieve doeleinden, openluchtvoorzieningen’. Omdat de uitbreiding in strijd is met die bestemming, moet de gemeenteraad zich uitspreken over een wijziging van het bestemmingsplan.

 

Voor of tegen

Het gemeentebestuur meent dat de uitbreiding geen negatief effect heeft voor het milieu terwijl het publieke belang een goede recreatieve campingvoorziening vraagt. De aanvragers van het referendum zijn van mening dat de natuur in het gebied dat heringericht wordt te zeer wordt aangetast en vinden de uitbreiding niet van voldoende publiek belang.

 

De vraagstelling

0 Ik ben VOOR het voorgenomen besluit van de gemeenteraad om de uitbreiding mogelijk te maken

0 Ik ben TEGEN het voorgenomen besluit van de gemeenteraad om de uitbreiding mogelijk te maken.

 

5. Advies.

 

Samenvattend komen wij tot het volgende advies:

 

  1. het onderwerp concept-besluit Vaststelling Ontwikkelingsplan uitbreiding Camping Delftse Hout is toelaatbaar in het kader van het houden van een niet-correctief referendum;
  2. als vraagstelling in het kader van het houden van een referendum als genoemd onder a, ware  te hanteren hetgeen hiervoor onder punt 4 is aangegeven.

 

 

 

 

Hoogachtend,

 

mede namens Prof. Dr. J.A.P. Hagenaars

en dr. P. Bakker,

 

 

………………………………………………….

 

Prof. Mr. Dr. E.F. Ten Heuvelhof.

 

 

              



[1] Afhankelijk van de van toepassing zijnde situatie zal op de kaart hetzij variant I, hetzij variant II afgedrukt worden.