TRENDANALYSE HAAGLANDEN 2040

 

Inleiding

De bij het RSP betrokken Haaglandenbestuurders (wethouder RO en leden DB) hebben op 6 september aangegeven behoefte te hebben aan meer informatie over de trends in de ruimtevraag in Haaglanden op de langere termijn en de onzekerheden hierin. Dit om beter beslagen ten ijs te kunnen komen bij de besluiten die voor de herziening van het RSP Haaglanden genomen zullen gaan worden. Deze notitie beoogt te voorzien in deze behoefte.

 

Inhoudsopgave

 

1      Gevolgde systematiek. 1

2      Onderliggende ontwikkelingen. 2

2.1        Ontwikkeling bevolking en samenstelling (inclusief (im)migratie) 2

2.2        Ontwikkeling arbeidsparticipatie en werkgelegenheid. 3

2.3        Ruimtelijke samenhang in de Randstad. 4

3      Beschrijving ontwikkelingen per beleidsonderwerp. 4

3.1        Wonen. 4

3.2        Werken. 6

3.3        Mobiliteit 8

3.4        Landbouw en glastuinbouw. 10

3.5        Energie. 11

3.6        Milieu. 11

3.7        Natuur, natuurkwaliteit en recreatie. 12

3.8        Overstromingsgevaar en wateroverlast 16

4      Integratie/Samenvatting. 17

4.1        Grote steden. 17

4.2        Landelijk gebied. 18

5      Wat gebeurt er in Haaglanden zonder nieuw beleid?. 19

Nadere informatie: 21

 

1           Gevolgde systematiek

 

Voor de trendanalyse is gebruik gemaakt van het rapport Welvaart en Leefom-geving[1] (WLO-studie) en het achtergronddocument[2] hierbij. Uit dit rapport zijn de conclusies die van belang zijn voor het Stadsgewest Haaglanden kort samen-gevat. Omdat de WLO-studie geen conclusies bevat op het schaalniveau van regio’s maar minimaal op het niveau van de Randstad, wordt aan de korte samenvatting van de conclusies uit de WLO-studie steeds een korte beschouwing toegevoegd gericht op het Stadsgewest. Dit op basis van eigen kwalitatieve en/of kwantitatieve informatie.

 

Dit betekent dat op diverse punten deze trendanalyse op het niveau van Haag-landen een eerste stap is naar een meer kwantitatieve onderbouwing van het regionale ruimtelijke beleid. De planbureaus gaan – onder andere naar aanleiding van de vragen van Haaglanden – aan de slag met het meer toepasbaar maken van de gegevens op regionaal niveau. Haaglanden zal waar mogelijk hieraan bijdragen en gebruik gaan maken van de gegevens die worden ontwikkeld.

 

De WLO-studie baseert zich op de toekomstscenario’s van het CPB. Hiermee geeft de studie een beeld van de bandbreedte in de ruimtelijke ontwikkelingen. De studie spreekt zich niet uit over de waarschijnlijkheid dat een van de scenario’s in de praktijk gaat optreden. Het doel is namelijk om zicht te krijgen op de robuuste beleidskeuzes (aansluitend op ontwikkelingen die zich in elk scenario voordoen) en de beleidskeuzes waar ruimte voor flexibiliteit moet zijn (aansluitend op ontwikkelingen die zich afhankelijk van het scenario verschillend ontwikkelen).

 

De WLO-studie gaat uit van de nu vastgestelde beleidsmaatregelen die concreet genoeg zijn uitgewerkt voor een beoordeling van hun effecten. Dit betekent dat bijvoorbeeld de invoering van prijsbeleid gericht op de automobiliteit of de aanpassing van de hypotheekrenteaftrek niet in de studie zijn meegenomen.

 

Om de informatie in deze notitie te kunnen interpreteren is het belangrijk onderscheid te maken tussen lange termijnontwikkelingen en conjuncturele schommelingen. De scenario’s beschrijven de lange termijnontwikkelingen. Conjuncturele schommelingen (bijvoorbeeld een economische recessie) kunnen zorgen voor tijdelijke afwijkingen van deze lange termijntrend. Dit betekent dat ontwikkelingen die op dit moment optreden niet persé hoeven aan te sluiten bij de lange termijnontwikkeling (bijvoorbeeld een trager dan verwachte uitgifte van bedrijventerreinen). Zie schema 1.

 

Schema 1         Lange termijn- versus conjuncturele ontwikkeling

 

Deze notitie beoogt zakelijke informatie te geven over de trends en de onzekerheden daarin. Dit leidt tot een beeld van de beleidsmatige opgaven voor het RSP. De hieruit volgende beleidsconclusies staan niet in deze notitie. Hier gaat de oplegnotitie bij deze trendanalyse op in.

 

2           Onderliggende ontwikkelingen

2.1          Ontwikkeling bevolking en samenstelling (inclusief (im)migratie)

De nationale bevolking groeit door natuurlijke aanwas en (netto) buitenlandse migratie. In het verleden was de eerste factor veel belangrijker dan de tweede. In de jaren negentig is dit omgeslagen en domineert het effect van de (netto) migratie uit het buitenland. De CBS-cijfers laten over de afgelopen jaren een negatief bevolkingssaldo zien, dat vooral wordt veroorzaakt door het negatieve migratiesaldo[3]. De WLO-studie geeft aan dat deze veranderde trend zich de komende decennia in alle scenario’s zal doorzetten. Dit zorgt voor een onzekerheid in de ruimtevraag. In meer marktgerichte scenario’s betreft de migratie vooral (relatief hoogopgeleide) arbeidsmigranten. De WLO-studie geeft aan dat deze vooral in gebieden als Brabant en Gelderland/Overijssel zullen gaan wonen. In de minder marktgerichte scenario’s gaat het overwegend om gezinsmigranten die zich zullen concentreren rond de grote steden. Daarnaast zal de toetreding van nieuwe EU-lidstaten zorgen voor arbeidsmigratie.

 

In alle scenario’s groeit de bevolking van de Randstad tussen 2002 en 2020 (met 1 tot 18%). De WLO-scenario’s laten voor Zuid-Holland in de periode 2002-2040 een ontwikkeling zien die varieert van een bevolkingsgroei van maximaal 19% tot een krimp van 2%. Andere studies[4] laten de mogelijkheid zien dat in de agglomeratie Den Haag op langere termijn een bevolkingsgroei mogelijk is (11% tot 2030 en 18% tot 2046 ten opzichte van 2006) en dat voor Westland-Delft een kleinere groei (6% tot 2030 ten opzichte van 2006 en geen verdere groei tot 2046) aan de orde kan zijn.

 

Kaart 1 Bevolkingsontwikkeling tot 2046 (op basis van Derks, Hovens, Klinkers)

 

 

Studie CBS/RPB          Bevolkingsontwikkeling

Het CBS en het RPB hebben voor de periode 2005-2025 met behulp van een rekenmodel een nadere verkenning uitgevoerd van de bevolkingsontwikkeling[5]. Hieruit zijn gegevens af te leiden op het niveau van de gemeenten in het Stadsgewest. Kort samengevat:

-         In ieder geval tot 2025 wordt in het Stadsgewest geen absolute afname van de bevolking verwacht;

-         De bevolking groeit procentueel met name in Westland, Zoetermeer en Pijnacker-Nootdorp;

-         Met name het Westland, Midden-Delfland, Wassenaar, Leidschendam-Voorburg en Zoetermeer vergrijzen. Het aandeel 65-plussers in de bevolking is in deze gemeenten volgens deze studie in 2025 20-24%. Haaglanden hoort hiermee bij de regio’s met een relatief kleiner aandeel 65-plussers;

-         In de gemeenten Den Haag, Delft en Pijnacker-Nootdorp is een relatief groot aandeel van de bevolking in de leeftijdsgroep 20-65 jaar. Haaglanden heeft na de Amsterdamse regio een relatief hoog aandeel bewoners in de werkzame leeftijdsgroep;

-         De regio kent ten opzichte van andere gebieden een relatief hoog aandeel Westerse allochtonen (expats);

-         Ook kent de regio ten opzichte van andere gebieden een relatief hoog aandeel niet-westerse allochtonen. Dit aandeel neemt in de periode 2005-2025 toe in de randgemeenten van Den Haag.

 

Tabel 1            Uitgangspunten bevolkingsprognose RSP 2005-2030

Voor de Nota van Uitgangspunten voor het RSP is vastgesteld welke prognose voor de groei van de bevolking en de beroepsbevolking als uitgangspunt wordt gehanteerd. De afname van de groei na 2020 is hierin terug te zien. Voor de herziening van het RSP zelf worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd.

 

 

2005

2010

2015

2020

2030

Bevolking

980.000

995.000

1.015.000

1.036.000

1.050.000

Index bevolking Haaglanden (2005=100)

100

102

104

106

107

Index bevolking nationaal (2002=100)

100

-

-

102-111

98-122 (2040)

Beroepsbevolking

469.000

495.000

520.000

540.000

550.000

Index groei beroepsbevolking Haaglanden (2005=100)

100

106

111

115

117

Index groei beroepsbevolking nationaal (2005=100)

100

100-104

99-107

98-111

86-115 (2040)

2.2           Ontwikkeling arbeidsparticipatie en werkgelegenheid

De WLO-studie laat een geleidelijke stijging van de arbeidsparticipatie zien. Dit komt vooral voor rekening van vrouwen boven de 35 jaar. In de meer marktgerichte scenario’s neemt ook de participatie van mannen boven de 55 jaar relatief meer toe.

 

De werkgelegenheid groeit vooral door de toename van de beroepsbevolking. Als de beroepsbevolking groeit, wordt de lokale arbeidsmarkt ruimer, wat de regio aantrekkelijk maakt als vestigingsplaats voor nieuwe bedrijven. Daarnaast zal in regio’s waar de bevolking snel toeneemt de vraag naar consumentendiensten zoals banken, detailhandel en zorg toenemen. In de dienstensector groeit de werkgelegenheid robuust in alle scenario’s (relatief het meest in Brabant/Gelderland/Overijssel). De werkgelegenheid in landbouw en industrie neemt in alle scenario’s fors af, het sterkst in de Randstad.

 

Tabel 2            Uitgangspunten arbeidsmarkt RSP 2005-2030

Voor de Nota van Uitgangspunten voor het RSP is vastgesteld welke prognose voor de groei van werkgelegenheid als uitgangspunt wordt gehanteerd. Hierbij wordt op basis van de omvang van de beroepsbevolking (tabel 1) toegewerkt naar de ambitie in Haaglanden een basiswerkeloosheid van 2% te bereiken. Voor de herziening van het RSP zelf worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd.

 

2005

2010

2015

2020

2030

Werkgelegenheid*

422.000

455.000

490.000

530.000

540.000

Index werkgelegenheid Haaglanden (2005=100)

100

108

116

126

128

Index werkgelegenheid nationaal (2005=100)

100

98-104

97-107

95-111

83-115 (2040)

*12 uur en meer per week

2.3          Ruimtelijke samenhang in de Randstad

Het Ruimtelijk Planbureau heeft de ruimtelijke samenhang in de Randstad onderzocht[6]. Het RPB concludeert dat de relaties tussen de regio’s in de Randstad beperkt zijn. De Randstad functioneert niet als een netwerkstad. Enkele feiten:

-         Meer dan driekwart van de Randstadbewoners werkt binnen het stadsgewest waar men woont. De pendel gaat hierbij vooral van de randgemeenten naar de centrale stad. De pendelrelaties tussen de centrale steden zelf doen qua omvang niet onder voor die tussen de randgemeenten en de centrale steden. Vooral op het ‘hoefijzer’ Rotterdam–Den Haag–Amsterdam–Utrecht zien we grote woon-werkstromen;

-         In het woonwerkverkeer zien we dat de pendel tussen Haaglanden en Rijnmond 1,5 à 2 x zo groot is als die tussen Haaglanden en Holland-Rijnland. Rijnmond is echter meer dan 3 x zo groot als Holland-Rijnland, dus relatief gezien is de relatie met Holland-Rijnland sterker dan die met Rijnmond (ofwel: een groter deel van de bevolking in Leiden e.o pendelt naar Haaglanden dan in Rotterdam e.o). Daar komt bij dat de Haaglanden en Leiden elkaar op de arbeidsmarkt goed aanvullen: de universiteitsstad Leiden heeft een grote groep hoogopgeleide beroepsbevolking die voor een belangrijk deel werken in Den Haag, waar de overheid en aanverwante instituties veel hoogopgeleide werkers nodig hebben;

-         Voor de relaties tussen bedrijven ligt het accent binnen de steden zelf. In de regio Den Haag zijn veel bedrijfsrelaties zichtbaar in de gemeenten Delft, Zoetermeer, Leiden en het Westland. De gemeente Den Haag fungeert daarbinnen als de centrale spil in de omgeving: niet alleen onderhouden de bedrijven in Den Haag de meeste relaties met andere bedrijven in Den Haag, maar ook hebben de meeste stromen binnen het regionale netwerk een relatie met deze stad. Voor de bedrijfsrelaties buiten de regio geldt dat de Randstad belangrijk is, maar niet belangrijker dan de rest van Nederland;

-         Bedrijven uit  Haaglanden onderhouden in het algemeen iets meer contacten met bedrijven in het Amsterdamse dan met bedrijven in de regio Rijnmond). In het woonwerkverkeer zien we echter dat de pendel tussen Haaglanden en Rijnmond meer dan 3 x zo groot is als tussen Haaglanden en de stadsgewest Amsterdam: hier speelt de afstand een belangrijkere rol. Wel zien we dat de pendel naar het Amsterdamse sterk groeiende is (in omgekeerde richting niet). Kortom: de relatie met Amsterdam is belangrijk en wordt belangrijker, maar die met Rijnmond, als naaste buur, is even belangrijk;

-         De bewoners van de Randstad winkelen vooral in hun eigen gemeente. En gaan ze voor een winkelbezoek wel de gemeentegrenzen over, dan meestal naar een grotere buurgemeente. De winkelstroom vanuit Leiden naar Den Haag is een relatief sterke regiogrensoverstijgende stroom;

-         Binnen de Randstad is de regio Amsterdam de grote trekker. Zo gaan er meer stromen vanuit de Zuidvleugel naar de Noordvleugel dan andersom;

-         Het RPB concludeert op basis van de woon/werk-, zakelijke- en winkelrelaties dat ook binnen de Zuidvleugel de relatie tussen de stadsgewesten relatief beperkt is.

 

Het RPB concludeert dat de stadsgewesten niet mogen worden verwaarloosd door het beleid. Het stadsgewest is nog steeds het schaalniveau waarop de meeste relaties zich voltrekken. Over de periode 1992 – 2002 ziet het RPB geen trend in de richting van sterkere relaties tussen de stadsgewesten (m.u.v. het Amsterdamse). De complementariteit tussen de regio’s neemt af. Ook economisch zien we dat de stadsgewesten meer op elkaar gaan lijken en elkaar dus minder nodig hebben. Bedrijven hebben meer relaties met bedrijven buiten de Randstad dan met bedrijven in andere stadsgewesten binnen de Randstad. Sterke relaties binnen de Randstad vinden we vooral in het woon-werkverkeer, verklaringen hiervoor moeten waarschijnlijk grotendeels in het moeizaam functioneren van de woningmarkt worden gezocht. In reactie op de vraag naar de mogelijke gevolgen van een betere interne bereikbaarheid in de Randstad gaf het RPB aan dat er ook in de onderzochte periode ambities waren om de files te bestrijden en de dienstregeling in het OV te verbeteren; ambities die hebben geleid tot aanleg en verbreding van snelwegen en sporen en tot het opheffen van verschillende notoire knelpunten, maar die blijkbaar toch niet hebben geleid tot een sterkere samenhang in de Randstad. Het is daarom de vraag of een verdere verbetering deze trend zal keren.

 

3           Beschrijving ontwikkelingen per beleidsonderwerp

3.1          Wonen

De belangrijkste factoren achter de groei van de woningvraag zijn het Europese migratiebeleid, de immigratie uit het buitenland en de verdergaande individualisering in combinatie met inkomensgroei. In alle scenario’s blijft er in de Randstad tot 2040 een vraag naar extra woningen, maar met een grote bandbreedte. De groei van het aantal huishoudens neemt wel fors af ten opzichte van de afgelopen decennia.

 

Voor het type en de kwaliteit van de gevraagde woningen zijn de huishoudensamenstelling en de inkomensgroei relevant. Als gevolg van de inkomensgroei groeit de vraag naar koopwoningen. In 2002 was in de Randstad het aandeel koopwoningen in de bestaande voorraad 48,9%. Dit groeit afhankelijk van het scenario met 0,8-1,1% per jaar tot ruim 70%[7]. Gedeeltelijk via verkoop van bestaande huurwoningen en gedeeltelijk via nieuwbouw. De inkomensgroei leidt ook tot een vraag naar grotere woningen. De vraag naar appartementen zal groeien als gevolg van de individualisering en vergrijzing, mits appartementen aantrekkelijk genoeg in de markt worden gezet. Dit zorgt voor een verschuiving van de vraag van eengezinswoningen in nieuwe woonwijken naar appartementen in het stedelijk gebied. Echter, de Randstad is het enige gebied waar in alle scenario’s een beperkte groei blijft bestaan van de vraag naar eengezinswoningen (van 0,1-0,2% per jaar).

 

De planbureaus geven aan dat de vraag naar stedelijk wonen in de toekomst zal blijven stijgen. Vooral als gevolg van de toestroom van buitenlandse migranten en de voortgaande individualisering. Dit betreft vooral meergezinswoningen, die zich goed lenen voor hogere dichtheden en voor functiemenging, met name met (stedelijke) voorzieningen zoals winkels. Wel geldt dat in de afgelopen decennia de gemakkelijkste inbreidingslocaties al benut zijn, en dat de nieuwbouw-woningen door welvaartsgroei steeds grotere vloeroppervlakten vragen. Men zal daarom mogelijk nog sterker de hoogte in moeten en de mogelijkheden in de bestaande stad buiten de woongebieden moeten gaan benutten.

 

Wonen in Haaglanden

 

Omvang woningbouwvraag

De ontwikkeling van de woningbehoefte is aan vele onzekerheden onderhevig. Haaglanden heeft in de Nota van Uitgangspunten voor het RSP gekozen voor een bandbreedte tussen de landelijke (Primos)-cijfers en de prognoses van de provincie Zuid-Holland. De meest recente Primos-prognose is naar verwachting begin december beschikbaar [PM wonen]. De nieuwe prognoses van de provincie Zuid-Holland worden volgend jaar juni/juli verwacht. Vooralsnog gaan we daarom uit van de reeds bekende prognoses.

 

Voor de geplande woningbouw wordt uitgegaan van de opgaven van de gemeenten. Deze zijn geschoond voor projecten die nog onderdeel zijn van de RSP-afwegingen (met overigens beperkte consequenties). Een aandachtspunt hierbij is voldoende bestemmingsplancapaciteit. Een tweede aandachtspunt betreft de herstructurering. De sloop blijft momenteel achter bij de prognoses, maar dit leidt vooralsnog niet tot een tempering van het binnenstedelijke bouwtempo. Tenzij een inhaalslag op het gebied van sloop wordt gemaakt kan dit tot een daling van het binnenstedelijke bouwtempo leiden. Voor de bouwopgave van 2000 woningen per jaar als gevolg van de herstructurering van bestaande woongebieden geldt dat dit niet tot extra uitbreidingsbehoefte leidt, omdat er netto net zoveel woningen gesloopt als gebouwd worden. Uiteraard moet de plancapaciteit wel aanwezig zijn.

 

 

2005

2020

2030

Totaal aantal woningen in Haaglanden

451.000

497.500-517.200

522.400-557.900

Index voorraad Haaglanden (2005=100)

100

110-115

116-124

Index voorraad nationaal (2005=100)

100

106-124

104-145 (2040)

Uitbreiding/verdichting t.o.v. 2005 (cumulatief)

-

46.500-66.200

71.400-106.900

Herstructurering

-

30.000

50.000

Woningbouwplanning gemeenten tot 2020

-Doorloop vigerend RSP

-Via partiele herziening streekplan/RSP

-

67.945

 

64.587

3.358

-

Netto toevoeging woningen in RSP tov 2005

-

8.555-28.555

121.400-156.900

Waarvan netto in periode 2020-2030 (excl herstructurering)

-

-

24.900-40.700

 

Ontwikkeling vraag naar woonmilieus

De toevoeging van nieuwe woningen in het RSP moeten aansluiten bij de wenselijke woonmilieus.

 

Voor de periode 2015-2030 zijn in deze woonmilieuverdeling veranderingen te verwachten. De demografische factoren zoals de planbureaus die schetsen gaan steeds meer een rol spelen. De vergrijzing en de doorzettende gezinsverdunning zijn hierbij robuuste ontwikkelingen. Een onzekere factor is de immigratie. Zoals de scenario’s van de planbureaus laten zien kunnen in meer mondiaal- en groeigeoriënteerde scenario’s vooral hoogopgeleide internationale kenniswerkers worden verwacht. In scenario’s met het accent op regionale ontwikkelingen en een lagere groei zal het meer om lager opgeleide (arbeids)migranten gaan. Dit heeft gevolgen voor de woningmarkt.

 

De onderstaande tabel laat de gewenste woonmilieuverdeling zien gebaseerd op onderzoek uit 1998. In het eerste kwartaal 2007 komen meer actuele gegevens beschikbaar. Vanuit de analyses van de planbureaus valt te verwachten dat er een verschuiving zal plaatsvinden van tuinstad/parkstad/suburbaan naar stads wonen. Een belangrijke onzekerheid hierbij is het woongedrag van de toekomstige ouderen. Onderzoek laat zien dat de helft van de huidige Nederlanders van 50 tot 65 jaar wil wonen of blijven wonen in een toegankelijke eengezinswoning, bij voorkeur in een kleinschalige seniorenbuurt[8].

 Woonmilieu

Aandeel 2000-2015[9]

Stads wonen

26

Tuinstad/parkstad/suburbaan

45

Groene randen/villawijk

20

Kleinstedelijk/dorps

8

3.2          Werken

In de toekomst zullen economische groei en verdere toename van de dienstensector het ruimtegebruik van bedrijven blijven bepalen. In alle scenario’s neemt het aandeel in de werkgelegenheid toe van activiteiten waar het gemiddelde ruimtegebruik per werknemer betrekkelijk laag is (zoals ICT- en kantoorgebonden werk).

 

Bedrijven

Tot 2020 neemt de vraag naar bedrijventerreinen in alle scenario’s nog toe met op nationaal niveau 10 tot 35%. Na 2020 gaan krimpfactoren (vergrijzing, dalende beroepsbevolking en verdienstelijking van de economie) overheersen. In drie van de vier scenario’s wordt op nationaal niveau de vraag naar bedrijventerreinen negatief.

 

Kantoren

Voor kantoren is het beeld vergelijkbaar. Een geleidelijke afname van de vraag, om na 2020 in sommige scenario’s negatief te worden. De planbureaus geven aan dat dit op termijn tot structurele leegstand zal leiden. Deze zal zich het eerst voordoen in de niet-courante, verouderde voorraad: voor een deel zijn dat de kantoren die nu als modern beschouwd worden. Verwacht wordt dat de marktpartijen die ontwikkelen en financieren tijdig hun strategie herzien.

 

Informele werklocaties

De planbureaus geven aan dat een groot gedeelte van de werkgelegenheid zich concentreert op locaties die niet als zodanig zijn aangemerkt. Het gaat hierbij vooral om binnenstedelijke locaties, waar vooral dienstverlenende sectoren zijn vertegenwoordigd, zoals de detailhandel, de overheid en de zorg. Dit noemen de planbureaus de informele werklocaties. Omdat de vraag naar dergelijke locaties direct verbonden is aan het aantal inwoners/huishoudens blijft deze categorie relatief hard groeien, ook na 2020.

 

Recreatie en toerisme

Op het gebied van vrije tijd en toerisme geven de planbureaus aan dat recreatie of leisure in zijn verschillende verschijningsvormen steeds belangrijker wordt. Dit heeft te maken met een intensivering van de vrijetijdsbesteding, die gedeeltelijk wordt veroorzaakt door langetermijntrends als inkomensgroei en individualisering. Dit richt zich op grootschaliger vrije tijdvoorzieningen en op de steden. Specifiek voor de binnenstad kunnen als leisure-elementen worden onderscheiden: funshopping, horeca, entertainment, culturele faciliteiten en (moderne of historische) architectuur. De planbureaus wijzen erop dat door ruimtegebrek en de beperkte autobereikbaarheid van de binnenstad de groeimogelijkheden hier per saldo beperkt zijn. Hierdoor kan een selectieve uitschuif plaatsvinden van bepaalde typen voorzieningen naar locaties aan de stadsrand, waar de bereikbaarheid vanaf de snelweg goed is en waar ruimte is voor grootschalige combinaties van meerdere voorzieningen. Als gevolg hiervan kan het autogebruik van de gebruikers van deze voorzieningen toenemen en kunnen deze voorzieningen minder bereikbaar worden voor bevolkingsgroepen die zijn aangewezen op het openbaar vervoer en de langzame vervoerwijzen.

 

Tabel 3            Uitgangspunten oppervlakte werken RSP 2005-2030

Voor de Nota van Uitgangspunten voor het RSP is op basis van de uitgangspunten voor de werkgelegenheid (tabel 2) de behoefte aan ruimte voor werken geraamd. Hierbij is er van uitgegaan dat de werkgelegenheid groeit met 1,5% per jaar, waarvan 35 à 40% in kantoren en 25 à 30% op bedrijventerreinen. De aannames sluiten redelijk aan bij de CPB-scenario’s die een relatief hoge groei laten zien. Dit is nodig om de ruimte te hebben om de kansen die ontstaan voor nieuwe werkgelegenheid in het Stadsgewest ook te kunnen pakken. Zoals de planbureaus laten zien is na 2020 ook een daling van de vraag mogelijk.

 

2005

2010

2015

2020

2030

Kantoor oppervlak (m2)

6.726.650

7.237.000

7.770.000

8.300.000

9.000.000

Index kantooroppervlak Haaglanden (2005=100)

100

108

116

123

134

Index kantooroppervlak nationaal (2005=100)

100

103-109

106-117

109-123

99-131 (2040)

Bedrijventerreinen (ha.)

1.550

1.770

1.885

2.000

2.150

Index bedrijventerrein Haaglanden (2005=100)

100

114

122

129

139

Index bedrijventerrein nationaal (2005=100)

100

103-108

105-115

108-123

96-129 (2040)

 

Werken in Haaglanden

 

Bedrijventerreinen: kwantitatieve behoefte

Het bureau Stec heeft een analyse uitgevoerd van de vraag naar en het aanbod aan bedrijventerreinen in de periode 2005-2020[10]. Het bureau onderschrijft de prognose voor Haaglanden uit tabel 3. Dit betekent dat tussen 2005 en 2020 behoefte is aan 450 ha. ruimte voor bedrijvigheid. De analyse laat zien dat in de periode tot 2010 in de regio een overaanbod aan nieuwe bedrijventerreinen bestaat. In de periode tot 2020 ontstaat een tekort dat vergelijkbaar is met dit eerdere overschot. Over de gehele periode zijn vraag en aanbod dus in balans, waarbij er van is uitgegaan dat Sion/’t Haantje (30-60 ha.) en Prisma (70 ha.) worden ontwikkeld als bedrijventerrein en binnenstedelijke bedrijventerreinen niet worden getransformeerd naar andere functies.

 

Concreet betekent dit dat omstreeks 2020 de ruimte voor bedrijfsterreinen in Haaglanden op is. Dit terwijl de analyses van de planbureaus laten zien dat na 2020 een krimp weliswaar mogelijk wordt, maar ook een verdere groei niet is uitgesloten. Voor het RSP leidt tot de volgende aandachtspunten:

-         Herstructurering en vitalisering van bestaande terreinen moet hoog op de agenda staan. Het Rijk gaat er voor geheel Nederland van uit dat dit 20% ruimtewinst oplevert. Dit gemiddelde zal niet voor Haaglanden gelden, omdat de ruimte in de regio al intensiever wordt gebruikt (hogere grondprijzen, minder arbeidsextensieve werkgelegenheid). Uitgaande van maximaal 5-10% ruimtewinst ontstaat door herstructurering/vitalisering 75-150 ha. ruimte. Dit is een onzekere winst omdat herstructurering financieel en organisatorisch een complexe opgave is;

-         Transformatie: een aantal gemeenten heeft transformatieplannen (onder andere de Binckhorst en Schieoevers). Deze plannen kunnen in totaal tot een verlies aan ruimte voor bedrijvigheid leiden van 113 ha.;

-         Uitplaatsing naar bijvoorbeeld Zuidplaspolder: dit is een optie voor bedrijven die functioneren op Zuidvleugelniveau. Het overgrote deel van de werkgelegenheid op de bedrijventerreinen in Haaglanden is echter regionaal gebonden (mobiliteitsbranche, aannemerij, bouwmarkten). Ook de asfalt- en betoncentrales zijn regionaal gebonden vanwege de logistiek van de bouwbranche. Uitplaatsing zal dus slechts zeer beperkt ruimte opleveren in Haaglanden;

-         De ambities versterking internationale stad en toerisme leiden tot een grotere behoefte aan dienstverlenende bedrijvigheid. Gedeeltelijk zal deze gemengd kunnen worden met andere stedelijke functies (bijv. horeca, juridische ondersteuning); gedeeltelijk zal het leiden tot extra behoefte op bedrijventerreinen (bijv. wascentrales, groothandel voeding);

-         Verdere groei dienstverlenende werkgelegenheid: de planbureaus wijzen erop dat Nederland een verdere transitie naar een dienstverlenende economie zal doormaken. Haaglanden heeft deze transitie al grotendeels achter de rug. Het valt niet te verwachten dat dit nog tot een grote verandering van de behoefte aan bedrijventerreinen in Haaglanden zal leiden.

 

Bedrijventerreinen: kwalitatieve behoefte

Stec heeft geanalyseerd in hoeverre het aanbod van de verschillende typen bedrijventerreinen aansluit op de vraag. De belangrijkste conclusie is dat in Haaglanden op basis van de huidige plannen een overschot ontstaat van bedrijventerreinen relatief hoog in de markt (eersteklas bedrijvenparken 35-40 ha. en moderne bedrijventerreinen 65-75 ha.) en een groot tekort ontstaat aan bedrijventerreinen lager in de markt (werkterreinen 80-90 ha).

 

Kantoren

Voor de periode tot 2015 heeft Buck Consultants International een behoefteraming opgesteld voor kantorennieuwbouw en een inventarisatie van plannen gemaakt[11]. Voor de periode tot 2015 zijn behoefte en aanbod (conform kantorenstrategie) in evenwicht. Voor ontwikkeling van nieuwe kantorenlocaties voor 2015 is dus onvoldoende ruimte in de markt.

 

Vooralsnog wordt uitgegaan van een jaarlijkse vraag in de periode 2016-2020 die gelijk is aan het programma 2011-2015. Dit betekent een vraag van 108.000 m2 per jaar, of 550.000 m2 in totaal. Voor de periode na 2020 is zowel een verdere groei als een daling van de vraag mogelijk.

3.3          Mobiliteit

 

Algemeen

De WLO-studie laat voor mobiliteit een beeld zien dat vergelijkbaar is met de paragrafen wonen en werken. De huidige trends gaan door, maar in een lager tempo:

-         Doordat de snelheid van auto en trein nauwelijks meer toeneemt, vlakt de groei van verplaatsingsafstanden af;

-         Per persoon neemt de mobiliteit toe, maar langzamer dan in het verleden. Dit komt doordat het aandeel werkenden in de bevolking niet toeneemt en het aantal ouderen wel. Ook in de toekomst blijft de mobiliteit van ouderen naar verwachting van de planbureaus achter bij het actieve deel van de bevolking.

Dit alles resulteert in een groei van de mobiliteit tussen 2002 en 2040 met 10 tot 15%. De afgelopen 10 jaar is geen verandering gekomen in het beeld dat 75 procent van de mobiliteit zich afspeelt binnen de grenzen van de stadsregio[12]. De reizen buiten de regio richten zich binnen de Randstad vooral op de andere drie grote steden (vooral Amsterdam en Rotterdam). Voor de verbetering van de doorstroming op de rijkswegen van, in en naar Haaglanden is een goede aanpak van de regionale bereikbaarheid essentieel[13].

 

Automobiliteit

Het aandeel van de auto in de personenmobiliteit neemt verder toe van 70% nu tot 72 à 78% in 2040. De groei van het aantal auto’s per huishouden neemt af. Vanwege de groei van het aantal huishoudens kan het aantal auto’s in Nederland toenemen van 7 miljoen nu naar 8 tot 12 miljoen in 2040. De groei van het autogebruik per hoofd van de bevolking neemt af ten opzichte van het verleden.

 

Openbaar vervoer

Nationaal neemt het gebruik van het openbaar vervoer nauwelijks meer toe. Factoren hierbij zijn dat het aantal mensen dat op het openbaar vervoer is aangewezen (scholieren, studenten) niet verder toeneemt en dat ouderen die nu vaak het openbaar vervoer gebruiken vaker de auto zullen nemen[14]. In het woon-werkverkeer in de stedelijke omgeving wint het openbaar vervoer wel terrein op de auto. Het gebruik van het openbaar vervoer in het woon-werkverkeer neemt toe met 20-45% tussen 2002 en 2040. In de daluren daalt het gebruik van het openbaar vervoer.

 

Goederenvervoer

Het goederenvervoer groeit in alle scenario’s sneller dan de personenmobiliteit. Dit is vooral het gevolg van de groei van de internationale handel en een verschuiving naar meer hoogwaardige productieactiviteiten. De groei vindt vooral plaats in het containervervoer (weg, water en spoor). Het aandeel wegvervoer neemt in alle scenario’s toe. Dit zorgt voor een groei van het vrachtvervoer over de weg met 10 tot 200% in de periode 2002-2040. Tot 2020 is de groei 13 tot 71%.

 

 

Congestie

De congestie op de snelwegen zal in de meeste scenario’s na 2020 niet verder groeien. Dit komt vooral doordat het bestaande programma voor uitbreiding van nieuwe snelwegen wordt uitgevoerd en doordat een verzadiging optreedt van het autogebruik. In alle scenario’s neemt de automobiliteit toe, zij het minder snel dan in het verleden. Alleen bij een hoge groei van zowel de economie als de bevolking neemt, vooral bij het goederenvervoer, de mobiliteit sterk toe en daarmee de congestie. In alle gevallen blijft congestie vooral een Randstedelijk probleem van bereikbaarheid van de vier grote steden [15]. In 2020 wordt 75 tot 90% van de verliestijd in het verkeer veroorzaakt in de Randstad. Dit blijkt ook uit het onderstaande kaartbeeld (dat uitgaat van het scenario met de hoogste groei).

 

Ruimtelijke ordening en files

Het Ruimtelijk Planbureau heeft de relatie tussen woon- en werklocaties en files onderzocht[16]. De belangrijkste conclusies hieruit:

 

Wonen

De drukte op zwaarbelaste wegen is minder als een woning binnen acht kilometer van het stadsgewestcentrum ligt. Spreiden van nieuwbouw leidt dus tot een groter gebruik van zwaarbelaste wegen. Bundelen en inbreiden van woonlocaties blijven daarmee de principes die een bijdrage kunnen leveren aan het beheersen van de congestie.

 

Werken

Om het gebruik van zwaarbelaste wegen voor werklocaties te beperken, kan het beleid het best kiezen voor de twee uitersten: echt bundelen in de centra van de stadsgewesten of echt spreiden op locaties ver weg van de stedelijke drukte.

 

Kaart 2 Congestieontwikkeling hoofdwegennet 2020 (Global Economy-scenario)

(rood: grote reistijdverliezen, groen: geen reistijdverliezen)

 

Leefomgeving

De normen voor luchtkwaliteit (stikstofdioxide en fijn stof) worden vooral langs drukke wegen en met name in de Randstad vaak overschreden. Ondanks de dalende belasting staat het beleid voor de taak de gewenste basiskwaliteit tijdig te realiseren. Lokaal kunnen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidhinder en verkeersveiligheid groter worden.

Om klimaatverandering in deze eeuw te beperken tot twee graden zijn emissiereducties nodig. De sector verkeer zal zonder aanvullend beleid niet bijdragen aan deze reducties. In drie van de vier scenario’s is juist sprake van toename van de uitstoot van broeikasgassen door het verkeer.

Tot slot: zeker in de stad, waar ruimte schaars is concurreert de (parkeer)ruimte voor auto’s met ander mogelijk ruimtegebruik en beïnvloedt het de stedelijke leefomgeving negatief. Door het stijgende aantal auto’s zal dit probleem toenemen.

 

Mobiliteit in Haaglanden

De trend in Haaglanden wijkt niet af van andere stedelijke gebieden. De mobiliteit neemt toe, maar langzamer dan de afgelopen decennia. De groei van het goederenvervoer concentreert zich in Haaglanden op de hoofdwegen en in het Westland-Oostland omdat er relatief weinig industrie en logistieke centra zijn in Haaglanden. OV en fiets hebben vanwege de compacte ruimtelijke structuur van Haaglanden goede kansen een deel van de groei op te vangen.

 

Op de lange termijn geven de planbureaus aan dat het wegenprogramma omzichtig moet worden uitgebreid vanwege de verder dempende vraag naar automobiliteit in de spits. Hier kan nog aan worden toegevoegd dat de invoering van de kilometerprijs dit zal versnellen. De raming is dat invoering van een tarief van 11 cent per kilometer in de spits en 4,8 cent daarbuiten de files[17] met 60% reduceert.

 

De intensiteiten van het vrachtverkeer zijn op de rijkswegen in Haaglanden relatief laag. In 2004 was het aandeel vrachtverkeer op de snelwegen in Haaglanden kleiner dan 10%. De groei van het vrachtverkeer zal er toe leiden dat in 2020 op de A4 het aandeel vrachtwagens stijgt tot boven 10%. Op de A12, A13 en A44 zal ook op langere termijn het aandeel vrachtwagens onder de 10% blijven[18]. Dit alles betekent dat ook op langere termijn de bijdrage van het vrachtvervoer aan de files in Haaglanden beperkt is. Op de A20 Westerlee-knooppunt Benelux in de Stadsregio Rotterdam zal het aandeel vrachtvervoer stijgen van kleiner dan 10-20% tot 20-30%.

3.4          Landbouw en glastuinbouw

De perspectieven van de Nederlandse landbouwsector zijn ook op langere termijn goed. Een aantal factoren zorgt ervoor, dat de groei de komende decennia trager zal zijn dan de afgelopen halve eeuw:

-         Door de stagnerende bevolkingsgroei treden verzadigingsverschijnselen op in de markt. De liberalisatie maakt weliswaar markten buiten de EU toegankelijker, maar zorgt ook voor meer concurrentie op de huidige afzetmarkten;

-         Concurrentie op de grondmarkt doordat de marktwaarde van andere bestemmingen hoger ligt (wonen, werken) of omdat de overheid functieverandering subsidieert (infrastructuur, natuur). Dit is vooral rond de stedelijke gebieden aan de orde. Toch zal nationaal de landbouw in 2040 nog 85 tot 90% van het huidige areaal landbouwgrond in gebruik hebben;

-         Inperking groei door milieurandvoorwaarden. De Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn hebben vooral gevolgen voor de veehouderij.

 

In de landbouwsector zijn de groeiverwachtingen het meest positief voor de glastuinbouw en dan met name de sierteelt. Per oppervlakte-eenheid is dit de bedrijfstak met de grootste toegevoegde waarde en het grootste groeipotentieel. In Zuid-Holland groeit het areaal glastuinbouw in het hoogste groeiscenario van 3% naar bijna 4,5% van het grondoppervlak in 2040. In het scenario met de laagste groei neemt dit af tot ongeveer 1,5%. De groei en herstructurering van het glas is een kans tot een duurzamere bedrijfsvoering te komen (energiegebruik, waterkwaliteit). De planbureaus geven aan dat de glastuinbouw vanwege de afzet en de behoefte aan arbeid dicht bij de stedelijke centra zal blijven. Dat is tevens juist het gebied waar de behoefte aan grond voor wonen, werken en recreëren het grootst is.

 

Kaart 2             Toegevoegde waarde van het agrocluster 2005[19]

 

De perspectieven voor de akkerbouw en de veeteelt zijn veel minder rooskleurig als gevolg van de toename van de concurrentie binnen en buiten de EU. Vooral de intensieve veeteelt zal dalen. Alleen als de quotumregeling wordt afgeschaft is op nationaal niveau een toename van de melkveehouderij mogelijk.

 

Het behoud van landschappelijk waardevolle cultuurlandschappen zien de planbureaus als een knelpunt. Op dit moment is onvoldoende duidelijk hoe de maatschappij niet-marktdiensten als een fraai landschap of weidevogels economisch waardeert. Als de overheid niet ingrijpt zullen de boeren deze diensten niet aanbieden. In de meer marktgerichte scenario’s ontstaat een impuls het landschap in sterkere mate aan te passen aan de bedrijfsvoering: grotere percelen, grotere stallen en grotere kassen.

 

Tabel 4            Uitgangspunten oppervlakte glastuinbouw RSP 2005-2030

Voor de Nota van Uitgangspunten voor het RSP is op basis van de uitgangspunten voor de werkgelegenheid (tabel 2) de behoefte aan ruimte voor werken geraamd (zie ook tabel 3). Deze tabel laat de uitgangspunten voor de ontwikkeling van de glastuinbouw zien.

 

2005

2010

2015

2020

2030

Glastuinbouw (ha)

3.400

3.300

3.250

3.200

3.100

 

Landbouw in Haaglanden

Glastuinbouw:

-         Vanwege nabijheid stedelijk gebied risico dat bij bedrijfsbeëindiging duurzaam glas naar andere functies wordt getransformeerd;

-         Toename belang sierteelt t.o.v. groenteteelt binnen de sector;

-         Afname aantal bedrijven, maar per bedrijf groter kasoppervlak dan voorheen;

-         Hogere kassen: stapeling van teelten en glastuinbouwgerelateerde functies aan de teelten verhogen de kassen;

-         Gesloten kassen: er is een trend in de kassen zichtbaar in de richting van gesloten water-, warmte- en CO2-huishouding;

-         Glastuinbouw als energieleverancier: door deze trend verschuift de glas-tuinbouw per saldo in de richting van een energieleverancier i.p.v. een verbruiker;

-         De glastuinbouwsector vergroot de toegevoegde waarde op het primaire product uit de kas;

-         De logistieke samenwerking met de mainport Rotterdam zal een grotere rol spelen: denk aan nieuwe coolboxsystemen, die versvervoer over water mogelijk maken;

-         Dichtslibbende wegen zijn een economische kostenpost voor het tijdkritische versvervoer.

 

Landbouw:

De veehouderij, vanouds de belangrijkste drager van de weidegebieden, kan als gevolg van de agrarische marktontwikkelingen, niet op kleinschalige wijze voort-bestaan. De boeren staan voor de keuze van schaalvergroting, het organiseren van nevenactiviteiten of het bedrijf stoppen. De hoge grondprijzen in weidege-bieden onder stedelijke druk zoals in Haaglanden maken bedrijfsopvolging vaak financieel onhaalbaar[20].

3.5          Energie

Doordat de CPB-scenario’s variëren op de mate van internationale samenwerking en de vraag of sturing via de markt of door de overheid plaatsvindt zijn de verschillen tussen de scenario’s op het gebied van energie groot. Enkele aspecten:

-         De vraag naar energie en elektriciteit blijft toenemen. Doordat het energiegebruik efficiënter wordt en de Nederlandse economie meer gebruik maakt van (energie-efficiënte) diensten neemt het energiegebruik af ten opzichte van de economische groei;

-         Voor alle scenario’s geldt dat de afhankelijkheid van import van aardgas toeneemt. Rond 2040 resteert nog 10-25% van de huidige Nederlandse gasvoorraad;

-         Op nationaal niveau zijn de ruimtelijke gevolgen van de energieopgaven beperkt. Op het regionale niveau wijst de WLO-studie op de ruimtelijke allocatie van fabrieken en kassen ten opzichte van woningen als die fabrieken en kassen warmte gaan leveren aan de woningen.

 

Energie in Haaglanden

-         De toepassing van zonne-energie neemt langzaam toe (glastuinbouw);

-         Windenergie neemt naar verwachting toe, maar in beperkte mate;

-         Biomassa wordt nu beperkt gebruikt voor energieproductie. Naar verwachting neemt dit toe, maar het aandeel blijft beperkt;

-         Haaglanden heeft een goede basis voor een duurzamer energieproductie met behulp van energieproducerende kassen, warmtenet, aardwarmte[21];

-         De ondergrond van het Stadsgewest wordt steeds meer een punt van aandacht voor de ruimtelijke ordening: zowel voor waterberging (bijv. onder kassen), als warmte- koude-opslag (ondiepe ruimte onder kassen) als aardwarmte-winning (diep).

3.6          Milieu

 

Afvalstromen

In alle scenario’s groeit de hoeveelheid afval[22] (met 10 tot 100%). De hoeveelheid te hergebruiken afval stijgt met 13 tot 90%. De hoeveelheid te verbranden afval met 16-300%. Hiervoor zal extra verbrandingscapaciteit in Nederland nodig zijn, tenzij er een Europese open markt voor afvalverbranding ontstaat. In ieder geval moet het afval worden overgeslagen en getransporteerd. Voldoende watergebonden bedrijventerreinen zijn hiervoor wenselijk.

 

Luchtkwaliteit en gezondheid

De emissies en concentraties fijn stof zullen tot 2020 verder dalen. Hierdoor daalt ook het aantal lokale knelpunten met normoverschrijding tot 2020 sterk. De planbureaus geven aan dat de gezondheidsrisico’s niet evenredig dalen. Als de concentratie (net) onder de norm ligt is het risico niet verdwenen. Berekeningen geven aan dat de gezondheidsrisico’s van de milieuverontreiniging slechts licht dalen. Op termijn (na 2020) kunnen zij weer toenemen als (verkeers)emissies stijgen. Hierbij speelt als gevolg van de vergrijzing de grotere gevoeligheid van ouderen een rol.

 

Geluid

Vooral geluidsoverlast blijkt een belangrijke rol te spelen in de ervaring van omgevingskwaliteit in een buurt. De belangrijkste bronnen van geluidsoverlast zijn de buren en het verkeer. Op de overlast van buren zijn, behalve de bouwwijze en woningkwaliteit, ook sociale aspecten van invloed. De overlast van het verkeer verschilt sterk tussen buurten en is uiteraard het grootst nabij drukke verkeerswegen. De hinder door het verkeer neemt (zonder aanvullend beleid) naar verwachting toe in de scenario’s met een hogere groei. De kwaliteit van de woningen zal ook vooral in de scenario’s met een hogere groei verbeteren.

Er is een toenemende aandacht voor ontwikkeling van helihavens. Deze laten de geluidsbelasting, mede door de geluidskarakteristieken, significant toenemen.

 

Waterkwaliteit

Afhankelijk van scenario en locatie zal de waterkwaliteit licht verbeteren. De afname van emissies met 10 tot 15% is onvoldoende om overal aan de huidige ecologische normen te voldoen. De ecologische doelen van de Kaderrichtlijn Water zijn nog niet vastgesteld. Als we echter uitgaan van de huidige doelstelling, zullen veel wateren nog niet aan deze doelen voldoen. In het stedelijk gebied levert afkoppeling van het riool van hemelwater ook winst op voor de waterkwaliteit (beperken overstorten).

 

Klimaatverandering

Nederland kan de verplichtingen uit het Kyoto-protocol voor 2008-2012 realiseren. In geen enkel scenario worden de langetermijndoelstellingen van de EU gehaald. Ook in het voor klimaatbeleid meest vergaande scenario is in 2020 stabilisatie van CO2-emissies een grote opgave. De risico’s van klimaatverandering blijven onverminderd groot.

 

Milieu in Haaglanden

-         Ook op lange termijn blijven in Haaglanden knelpunten voor de luchtkwaliteit bestaan. Dit levert risico’s op voor gezondheid, kwaliteit van het leef- en vestigingsmilieu en kunnen ten koste gaan van ontwikkelruimte langs infrastructuur;

-         Ook in Haaglanden zal de hoeveelheid afval verder groeien. Voldoende op- en overslagcapaciteit is nodig;

-         Het verkeer en vervoer blijft in Haaglanden een belangrijke bron van broeikasgassen, emissies en geluidhinder;

-         De herstructurering van de glastuinbouw leidt tot een duurzamer bedrijfsvoering (energiegebruik, waterkwaliteit)

3.7          Natuur, natuurkwaliteit en recreatie

In een dichtbevolkt Nederland staan natuurareaal en openluchtrecreatie permanent onder druk. Tegelijkertijd neemt de behoefte aan natuur en openluchtrecreatie toe als bevolking en welvaart groeien. De belangen van natuur en recreatie lopen niet altijd parallel. Zie schema 2.

 

Grafiek 1          Verband tussen recreatiewaarde en biodiversiteit van land met hoofdfunctie natuur of recreatie[23]

Groen en recreatie

Het areaal groen per huishouden blijft in de Randstad sterk onder het nationale gemiddelde liggen. Dit ondanks de voorgenomen forse groei van het areaal privaat en openbaar recreatiegebied, de extra opgave voor groen rondom de stad en de toename van het areaal natuur dat als recreatiegebied kan worden gebruikt. Dit komt door de relatief sterke groei van het aantal huishoudens.

 

Maatschappelijke trends hebben gevolgen voor de behoefte aan ruimte voor recreatie. De bevolking wordt ouder, heeft meer vrije tijd en blijft langer actief. Dit zorgt ervoor dat de behoefte aan buitensporten zoals fietsen, wandelen, paardrijden en golfen groeit. Ook de toename van het aantal allochtonen zorgt voor andere vraag naar groen: meer gericht op sociale ontspanning en interactie (parken, mogelijkheden voor barbecueën). Hart- en vaatziekten, overgewicht en aandoeningen van de luchtwegen vragen in toenemende mate om een gezonde woon- en werkomgeving, die uitnodigt tot beweging.

 

Veel mensen beoordelen de ontwikkeling van bedrijventerreinen negatief als gevolg van de aantasting van open panorama’s en de vormgeving. Anderzijds ontstaan kansen: bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen wordt steeds meer gewerkt met parkmanagement (vanaf de ontwikkeling; brengt eenheid in inrichting en in beheer). Met ontwikkeling volgens een beeldkwaliteitplan en meer aandacht voor de groene structuur in en om bedrijventerreinen.

 

Natuur en biodiversiteit

Als de milieudruk (waterkwaliteit, luchtkwaliteit, versnippering door auto-, spoor- en waterwegen) op het huidige niveau blijft zal de biodiversiteit verder achteruit gaan. Bij voortgaand milieubeleid zijn er kansen voor herstel van de biodiversiteit. Omdat het overgrote deel van het landelijk gebied intensief wordt gebruikt voor de landbouwproductie gaat het verlies aan biodiversiteit door. Langjarige en zwaardere beheerspakketten voor agrarisch natuurbeheer en groene diensten (het niet of beperkt toepassen van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, herstel van boswallen of extensief beweiden) zijn volgens de planbureaus noodzakelijk.

 

Natuur en recreatie in Haaglanden

 

Groen en recreatie

-         Onderzoek laat zien dat in de Zuidvleugel na afronding van Zuidvleugel Zichtbaar Groener een tekort resteert aan ruimte voor recreatie van 37.000 hectare[24]. In een internationale vergelijking met de regio’s Manchester/Liverpool, Stockholm, Montpellier/Marseille, Barcelona en Kopenhagen eindigt de Zuidvleugel met deze tekortencijfers op een gedeelde laatste plaats. Door realisatie van 18.500 ha. groen op de plaatsen waar de tekorten het grootste zijn kan kosteneffectief 80% van het tekort worden weggewerkt. Voor Haaglanden geldt dat er in de gehele regio in 2015 en 2030 tekorten zijn voor wandelen en fietsen (uit confrontatie aanbod en vraag). De tekorten voor wandelen zijn in Haaglanden het grootst aan de zuidzijde van Den Haag via Midden-Delfland naar Rotterdam. Voor fietsen zijn de tekorten het grootst in en rond het Midden-Delfland (zie kaarten 3 en 4);

-         Haaglanden bevat ruim 8.000 ha. weidegebied. In het verlengde van het nationale beeld geldt hiervoor dat een goed beheer noodzakelijk is voor de bescherming van natuurwaarden. Voor het Midden-Delfland is het vervallen van de reconstructiestatus een aandachtspunt voor goed behoud en ontwikkeling. Het Land van Wijk en Wouden (onderdeel Nationaal Landschap Groene Hart) staat onder stedelijke druk[25]. Tweederde van de Nederlandse bevolking is van mening, dat het platteland vooral van de boeren is. En 90 % vindt, dat de overheid boeren beter moet belonen om voor de natuur te zorgen;

-         Golfterreinen functioneren veelal op regionaal niveau. De reeds geplande nieuwe golfaccommodaties volstaan om de huidige tekorten weg te werken. Maar aangezien de vraag sterk stijgt (tot 2020 met ongeveer 70%) is er behoefte aan aanzienlijk meer accommodaties. De toename van de vraag is dermate groot dat zonder meer gesteld kan worden dat er in alle delen van de Zuidvleugel markt is voor extra golfbanen[26];

-         Haaglanden heeft hoge ambities met binnenstedelijke verdichting. Dit kan spanningen opleveren met de noodzaak ook in de stad voldoende groen met een goede kwaliteit te behouden. Adviesbureau Alterra wijst op het belang van groen in de stedelijke woonomgeving. Uit onderzoek blijkt dat in wijken met groen 15 procent minder kinderen met overgewicht wonen (gecorrigeerd voor welstandsstatus en andere variabelen)[27].

 

Natuur en biodiversiteit

-         In Haaglanden liggen de Natura 2000-gebieden Meijendel/Berkheide, Westduinpark/Wapendal en Solleveld. Daarnaast beheren het Zuid-Hollands Landschap en Natuurmonumenten waardevolle natuurgebieden in en om Haaglanden, zoals het vogelgebied Ackerdijkse Plassen. De kwaliteit en biodiversiteit van deze gebieden is gebaat bij een goede inpassing in de regionale ruimtelijke visie en bij een goede kwaliteit van het milieu. De milieukwaliteit wordt gedeeltelijk bepaald binnen (bijv. water) en gedeeltelijk buiten (bijv. luchtkwaliteit) Haaglanden.

 

Kaart 3             Tekort wandelen in 2030            Kaart 4 Tekort fietsen in 2030

           

 


Kaart 5             Natura 2000-gebieden in Haaglanden

3.8          Overstromingsgevaar en wateroverlast

De WLO-studie gaat zowel in op overstromingsgevaar door rivieren en de zee als wateroverlast door problemen met de verwerkingscapaciteit van (hemel)water.

 

De belangrijkste onderliggende problemen zijn het gevolg van klimaatverandering: meer en intensievere regenbuien met name in de winter, heviger stormen en een stijgende zeespiegel. De zeespiegelstijging voor deze eeuw wordt op 60 cm. geschat. Mogelijk kan de zeespiegelstijging tot 2100 oplopen tot 160 cm. afhankelijk van eventuele afsmelting van Groenland en West-Antarctica. Het risico hierop is beperkt, maar de gevolgen zijn omvangrijk. Om een dergelijke stijging op te vangen zijn ingrijpende maatregelen nodig, zoals een extra duinenrij in zee of aan de binnenduinrand. Een andere relevante ontwikkeling is de veranderende ruimtevraag. In alle scenario’s is sprake van een toenemende verstedelijking in de vorm van meer inwoners en een hogere economische waarde van de ruimte. Dit alles zorgt voor hogere risico’s (grotere kans en een groter gevolg).

 

De planbureaus geven aan dat de budgetten die nodig zijn om de komende decennia de veiligheid op peil te houden respectievelijk nog iets te vergroten, betrekkelijk bescheiden zijn. Uitgedrukt in een percentage van het BBP is zelfs sprake van een daling. Een bescherming tegen een zeespiegelstijging van 1,60 m. leidt tot maatregelen met hoge kosten (extra duinenrij voor de kust). De planbureaus geven aan dat het vanwege de hoge kosten en de kleine kans dat deze stijging zich voordoet, wenselijk is kosten en baten goed af te wegen. Dit om mogelijke overinvesteringen te voorkomen. Voor de lange termijn ligt de keuze nog op tafel of in Haaglanden wordt ingezet op verdere zeewaartse kustversterking of dat voor de landzijdige optie wordt gekozen.

 

Ten aanzien van de wateroverlast gaan de planbureaus er van uit dat in laag Nederland in nieuwbouwwijken 10% ruimte wordt gereserveerd voor waterberging. De totale hoeveelheid benodigde hectares varieert hiermee tussen de scenario’s afhankelijk van de mate waarin nieuwe woonwijken worden gerealiseerd. In het bestaand stedelijk gebied achten de bureaus het nauwelijks mogelijk de bergingscapaciteit te verhogen anders dan met technische maatregelen of door ruimtelijke maatregelen buiten de stad of in nieuwbouwwijken. In het stedelijk gebied levert afkoppeling van het riool van hemelwater ook winst op voor de waterkwaliteit (beperken overstorten). Ook in het landelijke gebied neemt de problematiek toe. Omdat uiteindelijk de afvoer van de boezemwateren beperkt is achten de planbureaus het aannemelijk dat waterberging in het landelijke gebied zal worden gecombineerd met andere functies zoals glastuinbouw en natuur. Voor de veenweidegebieden met bodemdaling is het beleid gericht op vernatting, wat via peilbeheersing gecombineerd kan worden met waterberging.

 

Tot slot geven de planbureaus aan dat tot 2040 de klimaatveranderingen nog gering zijn vergeleken met de tweede helft van deze eeuw. De verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling, toenemende winterneerslag en extreme neerslag zullen in het lage deel van Nederland kunnen leiden tot meer problemen met de waterhuishouding. Zeker als de verstedelijking en glastuinbouw in laag Nederland blijven toenemen.

 

Water in Haaglanden

 

Waterberging

Ruimtelijke plannen moeten rekening houden met de norm uit het Regionaal Bestuursakkoord Haaglanden (bij glas- en stadsgebieden om 325 m3/ha.). Dat betekent in de praktijk dat water “voelbaar” wordt. Het realiseren van de waterbergingsopgave leidt in de planvorming tot hogere kosten en vraagt in het bestaande verharde gebied om innovatieve, creatieve oplossingen. Het FES-programma Water en de economische ontwikkeling in Haaglanden kunnen voor die nieuwe dynamiek gaan zorgen. Het realiseren van voldoende waterberging zal gekoppeld moeten worden aan de maatregelen voor de waterkwaliteit (zoals riolering, afkoppelen regenwater, natuurvriendelijke oevers en het zolang mogelijk vasthouden van het regenwater in het bewuste gebied). Via milieumaatregelen moet verdere waterverontreiniging voorkomen worden. In de Europese Kaderrichtlijn Water worden daartoe (regionale) normen en maatregelen opgesteld.

 

Grondwater(opslag)

Het grondwaterbeleid zal veel meer aandacht krijgen vanwege ondergrondse koeling en warmte-opslag, geothermische energie en vanwege de beoogde stopzetting van de waterwinning bij DSM Delft. Bij het woon- en bouwrijp maken zal er meer aandacht komen voor het grondwater om vochtproblemen bij woningen te voorkomen.

 

Adaptatie aan klimaatverandering

De planbureaus verwachten dat de klimaatveranderingen en de zeespiegelstijging tot 2040 goed inpasbaar zijn. In de tweede helft van deze eeuw zijn in de laaggelegen gebieden van Nederland grotere problemen te verwachten[28]. Haaglanden heeft als laaggelegen intensief gebruikte regio een duidelijk belang bij het beheersen van deze risico’s.

 

Water - Wonen - Werken

Groene en watermaatregelen kunnen elkaar, ook in recreatieve zin, steeds meer gaan versterken. In de grote groen- en recreatiegebieden wil men het water zo lang mogelijk vasthouden via flexibel peilbeheer, vernatting voor natuurdoeleinden of incidentele maalstops. Blauwe diensten kunnen het draagvlak voor deze maatregelen bij beheerders en boeren versterken.

 

Door te voldoen aan de vraag naar wonen aan het water kan gelijktijdig ook gewerkt worden aan de behoefte om meer water(recreatie) te realiseren. Dit kan ten koste gaan van watergebonden bedrijventerreinen (Binckhorst, Schie-oevers, Laakhavens, Scheveningen Haven). Bezien moet worden of en hoe compensatie noodzakelijk is.

 

4           Integratie/Samenvatting

 

In de WLO-studies bundelen de planbureaus de conclusies per thema voor de grote steden en voor het landelijke gebied. Hieronder een korte samenvatting.

4.1          Grote steden

De WLO-studie ziet de grote steden als motor voor persoonlijke ontwikkeling. Mensen die naar de stad verhuizen zijn in doorsnee alleenstaand en jong, hebben een laag opleidingsniveau of moeten nog beginnen met een hogere opleiding en hebben een laag inkomen. Na voltooiing van een opleiding, het stichten van een gezin en de start van de loopbaan vertrekken zij weer. Gemiddeld is hierdoor het opleidingsniveau in de grote steden hoger en het inkomen lager.

 

Voor de verdere ontwikkeling van de bevolking in de grote steden is de omvang en samenstelling van de immigratie bepalend. Scenario-afhankelijk gaat het dan vooral om hoogopgeleide arbeidsmigranten dan wel lager opgeleide gezinsmigranten. Een substantiële bevolkingsdaling wordt in geen van de scenario’s voorzien.

 

Economisch kenmerken de grote steden in de Randstad zich door een hoog aandeel zakelijke dienstverlening en overheidsdiensten. Hiervoor is veel hoogopgeleide arbeid nodig. Door de aanwezigheid van hogescholen en universiteiten is deze arbeid beschikbaar. Ook zijn er relatief veel banen in de zorgsector. Toch is de arbeidsparticipatie in de grote steden lager dan gemiddeld. De stedelijke beroepsbevolking bestaat namelijk uit een aanzienlijk deel niet-westerse allochtonen die vaak weinig scholing hebben gehad en kampen met een taalachterstand. In sommige gevallen is hun productiviteit hierdoor zelfs te laag voor het minimumloon.

 

RIGO en ABF laten zien dat het aantal aandachtswijken dat voor het eerst is gemeten in 1998 sindsdien niet meer is afgenomen, ondanks de hoge economische groei in de jaren 1998 tot 2002[29]: “Door herstructurering en nieuwbouw in die jaren is er sprake geweest van verbetering van de leefbaarheid van wijken, door veroudering en selectieve verhuisprocessen zijn er echter ook wijken bij gekomen. Met de beleidsinzet voor stedelijke vernieuwing in de afgelopen jaren is het dus gelukt om het aantal aandachtswijken min of meer op een constant niveau te houden. De investeringen zijn echter onvoldoende geweest om het aantal aandachtswijken te doen afnemen. Een opvallend punt is het feit dat bewoners van aandachtswijken met gelijke achtergrondkenmerken toch minder slaagkansen hebben op de markt voor opleidingen, woningen en werk. De binding met sociaal-economische processen is bij bewoners uit aandachtswijken veel geringer, hetgeen slaagkansen doet verminderen.” Het onderzoek concludeert dat voortzetting van de huidige inzet voor stedelijke vernieuwing in de periode 2010-2020 leidt niet tot verbetering van de kwaliteit en ontwikkeling van de steden; er is zelfs sprake van een lichte toename van het aantal aandachtswijken. Door de gerichte extra inzet van middelen is de daling in het aantal aandachtswijken tot 2020 aanzienlijk. Dit kan oplopen naar ruim 20%. Bij de wijken met de grootste achterstanden is de daling nog sterker[30]. In reactie hierop geeft het Ministerie van VROM aan[31]: “In de eerste plaats blijkt dat de stedelijke vernieuwingsopgave ook na 2009 urgent is en hoge prioriteit vraagt. In een aantal Nederlandse steden is het gevaar van een toenemende tweedeling prominent aanwezig. De kloof tussen aantrekkelijke en achtergebleven wijken wordt eerder groter dan kleiner. In bepaalde wijken neemt de leefbaarheids-problematiek zienderogen toe. Juist in die wijken lopen huishoudens in een kwetsbare positie een grotere kans om de aansluiting bij de samenleving kwijt te raken. Het gevaar van segregatie is hier dan ook onverminderd aanwezig. De functie van de stad als emancipatiemachine voor lagere inkomensgroepen staat daarmee onder druk.”

 

Ten aanzien van de woningmarkt wijzen de planbureaus op een dilemma. De huidige voorraad met vooral meergezins huurwoningen is weliswaar beperkt van kwaliteit, maar sluit wel aan bij de hierboven geschetste instroom van bewoners omdat de huur relatief laag is. Aanvullend hierop wijst het RPB er in haar evaluatie van het Grote Stedenbeleid op dat de achterblijvende kwaliteit van de stedelijke woningvoorraad zonder twijfel één van de belangrijkste oorzaken is van de achterstand van de grote steden: kansarmen blijven aan hun plek gebonden, middeninkomens kunnen geen geschikte woningen vinden[32].

 

De kansen voor verdere verdichting in de grote steden verschillen per scenario. In de scenario’s met een hogere groei neemt het aantal eenpersoonshuishoudens sterk toe. Dit biedt, ook vanwege de relatief hogere inkomensgroei, kansen voor verdichting. Deze kansen zijn wel afhankelijk van de mate waarin goedkopere uitleglocaties beschikbaar zijn. In scenario’s met een lagere groei zijn minder middelen beschikbaar. Hierdoor zal nog sneller voor uitleg worden gekozen en zijn de mogelijkheden voor herstructurering kleiner.

 

In de toekomst verwachten de planbureaus dat de grote steden aantrekkelijke vestigingsplaats voor bedrijven zullen blijven. In de meer marktgerichte scenario’s betreft dit vooral zakelijke dienstverlening. In de overheidsgeorienteerde scenario’s gaat het om overheidsdiensten. Daarnaast groeit de zorgsector door de vergrijzing. Voor de werkloosheidsontwikkeling is daarbij vooral de ontwikkeling van de groep laagopgeleiden bepalend.

 

Ten aanzien van de voorzieningen verwachten de planbureaus dat in de binnensteden het aandeel recreatieve voorzieningen verder zal groeien en dat leisure het beeld in de binnenstad steeds meer gaat domineren. In de woonwijken is vooral de mate waarin achterstandswijken blijven bestaan bepalend voor de voorzieningen. In achterstandswijken zal het lastiger zijn goed onderwijs en goede medische zorg aan te bieden.

 

Grote steden in Haaglanden

Ook Haaglanden kent een stedelijke beroepsbevolking die voor een aanzienlijk deel bestaat uit niet-westerse allochtonen die vaak weinig scholing hebben gehad en kampen met een taalachterstand. Haaglanden heeft vergeleken met andere grootstedelijke gebieden een goede uitgangspositie om als motor voor persoonlijke ontwikkeling te functioneren. Het pakket voorzieningen is relatief compleet. Vooral de mate waarin het lukt de ambities van internationale stad te realiseren is bepalend. De vraag die hieruit voortkomt naar hoger en lager opgeleide dienstverlening biedt een belangrijke impuls[33]. Ter indicatie: de gemeente Den Haag gaat er van uit dat voor elke nieuwe internationale baan een extra lokale baan ontstaat, veelal (circa 2/3) voor lager opgeleiden. Ook de aan de groei van het toerisme verbonden werkgelegenheid is voor 2/3 geschikt voor lager opgeleiden[34].

4.2          Landelijk gebied

De grondgebonden landbouw zal het uiterlijk van het landelijke gebied steeds minder gaan bepalen. Vooral in de buurt van steden zal de landbouw plaatsmaken voor andere functies. Uiterlijk zal het platteland het meest veranderen aan de stadsranden. Meer stedelijke functies (wonen, werken, recreatie) nemen hiertoe. Waar de landbouw blijft groeit het aandeel glastuinbouw.

 

De betekenis van de landbouw voor landschap, recreatie en natuur is de afgelopen decennia geleidelijk afgenomen. Als de landbouw door internationale concurrentie nog verder onder druk komt te staan krijgt het landschap steeds meer een monotoon en grootschalig karakter. Het landelijk gebied wordt als gevolg van het voorgenomen beleid zoals de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur en de investeringen in recreatievoorzieningen wel een stuk groener. Door de schaalvergroting in de landbouw kan dit echter leiden tot losse eilanden groen, ten koste van de kwaliteit en de biodiversiteit.

 

De planbureaus verwachten dat de behoefte aan een mooi landschap om te recreëren toeneemt. In de buurt van de steden zal de kwaliteit van het landschap echter afnemen. Waardevolle landschappen zullen daardoor steeds moeilijker te bereiken zijn voor hen die ervan willen genieten.

 

Landelijk gebied in Haaglanden

Zonder nieuw beleid dreigen de weidegebieden ten onder te gaan aan verrommeling. De veehouderij, vanouds de belangrijkste drager van het landschap, kan als gevolg van agrarische marktontwikkelingen, niet op kleinschalige wijze voortbestaan. De boeren staan voor de keuze tot schaalvergroting, het organiseren van nevenactiviteiten of het bedrijf te stoppen. De hoge grondprijzen in weidegebieden onder stedelijke druk zoals in Haaglanden maken bedrijfsopvolging vaak financieel onhaalbaar. Andersoortige functies nemen het gebruik van de voormalige agrarische gebouwen en gronden over. Dat veroorzaakt verandering in het aanzien van gebieden. Er is een spanning ontstaan tussen het behoud van het landschap en het toelaten van nieuwe activiteiten in de weidegebieden.

 

5           Wat gebeurt er in Haaglanden zonder nieuw beleid?

 

Het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) voert door middel van modelberekeningen een trendanalyse uit naar de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Hiervoor gaat het MNP uit van de beleidsmaatregelen die zijn vastgesteld in de Nota Ruimte. De trendanalyse laat daarmee zien hoe Nederland zich zou ontwikkelen als er na de Nota Ruimte geen nieuw beleid meer zou worden ontwikkeld. Dit zijn geen voorspellingen maar projecties van trends. Op basis van deze trends en ‘expert judgement’ over de effecten van het beleid uit de Nota Ruimte zijn rekenregels opgesteld voor het ruimtelijk simulatiemodel de Ruimtescanner. Voorbeelden van rekenregels zijn: verstedelijking komt voor een groot deel in bundelingszones maar niet volledig, verstedelijking komt nagenoeg niet terecht in bestaande natuurgebieden of bufferzones, ruimte voor de rivier en kustfundament werken behoorlijk restrictief, er komt enige verstedelijking terecht binnen de Nationale Landschappen, glastuinbouw concentreert zich wat meer in de aangewezen concentratiegebieden. De planbureaus gaan hierbij uit van een middenscenario. Bij een hogere groei zal vooral de behoefte aan bedrijventerreinen, kantorenlocaties en glastuinbouw daarom groter zijn dan nu berekend.

 

Hieronder de hieruit resulterende kaartbeelden voor het grondgebied van Haaglanden. Ter toelichting hierbij[35]:

-         2000: bodemstatistiek;

-         2010: selectie uit streekplannen van bouwlocaties die volgens de provincies rond 2010 daadwerkelijk bebouwd zullen zijn;

-         2020: modellering van locaties op grond van trends in het verleden en inschatting beleidswijziging Nota Ruimte;

-         2040: idem als 2020.

 

[36]

 

Ruimte in Haaglanden 2000

 

 

Ruimte in Haaglanden 2010

 

Trendmatige berekening ruimte in Haaglanden 2020

 

Trendmatige berekening ruimte in Haaglanden 2040

 

 


Voor een snelle blik inclusief het verleden hieronder een serie met de ontwikkelingen per 20 jaar:

 

1980                                                    2000                                                    2020

 

Enkele aandachtspunten uit de kaartbeelden (met slagen om de arm vanwege het tentatieve karakter van de modelberekening):

-         De ingrijpender veranderingen vinden plaats na 2020;

-         In de tussengebieden neemt zonder nieuw beleid (vooral na 2020) het landelijk en groen stedelijk wonen toe;

-         Na 2020 transformeren werklocaties naar woonlocaties. Mogelijk zou dit in een scenario met hogere economische groei anders uitpakken.

 

 

Nadere informatie:

www.welvaartenleefomgeving.nl

www.cpb.nl

www.mnp.nl

www.rpb.nl

 



[1] Welvaart en Leefomgeving, een scenariostudie voor Nederland in 2040, Centraal Planbureau, Milieu- en Natuurplanbureau en Ruimtelijk Planbureau, oktober 2006

[2] Welvaart en Leefomgeving, een scenariostudie voor Nederland in 2040, Achtergronddocument, Centraal Planbureau, Milieu- en Natuurplanbureau en Ruimtelijk Planbureau, oktober 2006

[3] Bron: website CBS

[4] Structurele bevolkingsdaling; een urgente nieuwe invalshoek voor beleidsmakers, W. Derks, P. Hovens, L.E.M. Klinkers, Den Haag februari 2006

 

[5] Regionale bevolkings- en allochtonenprognose 2005-2025, Ruimtelijk Planbureau/Centraal Bureau voor Statistiek, Den Haag 2006. Op basis van het PEARL-model.

[6] Vele steden maken nog geen Randstad, Ruimtelijk Planbureau, Den Haag, 2006

[7] De planbureaus hebben geen aanpassing van de hypotheekrenteaftrek verondersteld

[8] Nationale 50+ Woonenquête, VROM, Bouwfonds MAB, AM, Initiatiefgroep Seniorenstad, 2006, www.50pluswonen.nl

[9] Regionale Woonvisie Haaglanden 2000-2015, Stadsgewest Haaglanden, april 2004

[10] Advies bedrijventerreinenstrategie Stadsgewest Haaglanden 2005-2020, Stec Groep BV, oktober/november 2005

[11] Buck Consultants International, “Regionale kantorenstrategie Haaglanden”, Nijmegen, februari 2004

[12] Vele steden maken nog geen Randstad, Ruimtelijk Planbureau, Den Haag, 2006

[13] Advies commissie Luteijn, 2003

[14] De planbureaus hebben geen verbeteringen van snelheid of kwaliteit van het openbaar vervoer aangenomen bovenop de nu vastgestelde maatregelen

[15] De planbureaus hebben de invoering van prijsbeleid (rekeningrijden, kilometerprijs) niet meegenomen in de analyse

[16] Files en de ruimtelijke inrichting van Nederland, Ruimtelijk Planbureau, Den Haag,

november 2006

 

 

[17] Uitgedrukt in het aantal voertuigverliesuren

[18] Atlas Hoofdwegennet, Adviesdienst Verkeer en Vervoer, augustus 2006

[19] Bron: Het Nederlandse agrocluster in kaart, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, juni 2004

 

 

[20] De weidegebieden in Haaglanden, discussienota, Stadsgewest Haaglanden, november 2006

[21] Onder andere: Warmte voor Haaglanden, globale verkenning naar de mogelijkheden van (her)gebruik van (industriële rest)warmte, Stadsgewest Haaglanden, maart 2006

[22] Huishoudelijk en grof huishoudelijk afval, autowrakken, autobanden, landbouwafval, industrieel afval, kantoor-, winkel- en dienstenafval, reinigingsdienstenafval, bouw- en sloopafval

 

[23] Weidegebieden kunnen ter hoogte van recreatiebos worden geplaatst

[24] Tekorten aan recreatieruimte in de Zuidvleugel, Stichting Recreatie, november 2006

[25] AgriHolland Nieuws, 16 november 2006

[26] Tekorten aan recreatieruimte in de Zuidvleugel, Stichting Recreatie, november 2006

[27] Potenties van groen! Alterra-rapport 1356, Alterra Wageningen, 2006

[28] Het Rijk werkt samen met partners de ruimtelijke gevolgen van de klimaatverandering uit in het Nationaal Programma Adaptatie Ruimte en Klimaat (ARK) 2006 - 2014

 

[29] De Behoefte aan Stedelijke Vernieuwing 2010-2019, RIGO en ABF Research, september 2006

[30] RIGO en ABF Research gaan er vanuit dat de inspanning van de economische en sociale pijler van het grote steden beleid gelijk blijft. Het is duidelijk dat het maatschappelijke effect van de inspanning kan worden verbeterd door de drie pijlers beter op elkaar af te stemmen.

[31] Toekomstverkenning stedelijke vernieuwing, Ministerie van VROM, brief aan Tweede Kamer, november 2006

[32] Toekomstverkenning grotestedenbeleid: een beschouwing, RPB, oktober 2006

[33] Mondeling mededeling prof. Van Engelsdorp Gastelaars bij presentatie WLO-studie

[34] Het RPB wijst er in haar evaluatie van het Grote Stedenbeleid (voetnoot 9) op dat naast ruimtelijke maatregelen ook sociaal beleid noodzakelijk is, vooral gericht op segregatie en schooluitval.

[35] Bron: concept-berekeningen Ruimteverkenner, MNP, 2006. Met dank aan Rienk Kuiper (MNP)

[36] CS: Centrumstedelijk, BC: Buiten Centrum, GS: Groen Stedelijk, CD: Centrum Dorps, LW: Landelijk Wonen