Invoering nieuwe Wet op de
ruimtelijke ordening
Gemeente Delft
6 maart 2008
Gemeente Delft
Postbus
340
2.1 Ruimtelijk
instrumentarium
2.1.3 Vrijstellingen ex artikel 19 WRO
2.1.4 Ontwikkelingsvisie en Gebiedsvisie
3 Nieuwe Wro (inclusief Grexwet)
3.1 Nieuwe
Wet op de ruimtelijke ordening (Wro)
3.1.2 Veranderingen voor de gemeente
3.2.2 Overwegingen en consequenties voor Delft
3.3 Bestemmingsplan/
beheersverordening
3.3.3 Overwegingen en consequenties voor Delft
3.4.1 Verschillen bestemmingsplan en projectbesluit
3.4.2 Projectbesluit of postzegelplan
3.4.3 Overwegingen en consequenties voor Delft
3.5 Ontheffingen:
gevallen van geringe planologische betekenis
3.5.1 Overwegingen en consequenties voor Delft
3.6.1 Privaatrechtelijke spoor
3.6.3 Overwegingen en consequenties voor Delft
Op 1 juli 2008 treedt de
nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking, waarin tevens de
Grondexploitatiewet is opgenomen. De invoering van deze nieuwe wetgeving heeft
grote consequenties voor de gemeentelijke organisatie en daarmee ook voor het
project Actualiseren en Uniformeren van Bestemmingsplannen (AUB).
De gemeente Delft voert
momenteel het project AUB uit. Het project heeft een looptijd van 5 jaar
(2004-2009). Het doel is om alle, bij aanvang van het project circa 120,
bestemmingsplannen van de gemeente Delft te actualiseren op basis van uniforme
voorschriften en uitgangspunten. Daartoe heeft de gemeente in april 2004 het
"Handboek Bestemmingsplannen 2004" vastgesteld. Op 20 december 2007
is een geactualiseerde versie van het handboek vastgesteld.
Vanwege de komende
inwerkingtreding van de Wro is de gemeente gestart met een implementatietraject
om de gemeentelijke organisatie voor te bereiden op de nieuwe wetgeving en deze
te verankeren in de gemeentelijke procedures en processen. Uiteindelijk wordt
aan de raad een Plan van Aanpak voorgelegd over de invoering van de nieuwe WRO
in Delft, waarin de noodzakelijke acties zijn beschreven, gekoppeld aan een
tijdsplanning en de verschillende betrokken afdelingen.
Om te komen tot dit Plan van
Aanpak is de volgende procedure opgezet. Allereerst vindt een inventarisatie
plaats van de huidige beleidsdocumenten en de werkwijze van de gemeente Delft.
Dit gebeurt enerzijds door een bureaustudie en anderzijds door interviews met
vertegenwoordigers van verschillende afdelingen. De resultaten van de inventarisatiefase
zijn verwoord in voorliggende discussienota.
In deze nota zijn de
gevolgen weergegeven van de nieuwe Wro voor de bestaande gemeentelijke aanpak,
met name voor het lopende AUB-project. In de nota worden ook de
keuzemogelijkheden beschreven welke u als gemeente heeft bij de implementatie
van de nieuwe Wro. Van de verschillende implementatiemogelijkheden beschrijven
we tevens de voor- en nadelen voor de gemeentelijke proces- en productvoering.
De bespreking van deze
discussienota resulteert in het uiteindelijke Plan van Aanpak.
In
voorliggende discussienota is in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het
aanwezige en gebruikte ruimtelijk instrumentarium van de gemeente Delft. In
hoofdstuk 3 zijn de nieuwe Wet op de ruimtelijk ordening en de
Grondexploitatiewet kort beschreven en de consequenties voor de Delftse
praktijk. Hoofdstuk 4 bevat een overzicht van de te maken beleidskeuzes.
In dit hoofdstuk wordt de
huidige R.O.-praktijk van de gemeente Delft beschreven, welke instrumenten zijn
aanwezig en op welke wijze worden deze toegepast. Dit is gebeurd aan de hand
van de inventarisatie van aangeleverde stukken en de gevoerde interviews.
De gemeente Delft beschikt
over een "Ontwikkelingsvisie 2025" van december 1998 voor het gehele
gemeentelijk grondgebied. De Ontwikkelingsvisie heeft niet de status van een
gemeentelijke structuurplan, omdat die niet volgens de in de huidige WRO
voorgeschreven procedure tot stand is gekomen.
De Ontwikkelingsvisie 2025
is niet actueel. Dit heeft onder andere tot gevolg dat de gemeente Delft in
regionale discussies niet beschikt over een integraal document en daarmee op
relatieve achterstand staat bij de meeste omringende gemeenten die wel over een
dergelijke visie beschikken. Daarnaast stellen de afzonderlijke beleidssectoren
binnen Delft separate toekomstvisies op, waarvan de onderlinge afstemming niet
is geborgd.
Momenteel is een ruimtelijke
structuurvisie in voorbereiding, waarvan de kick-off eind maart 2008 is
voorzien. In deze structuurvisie zullen alle beleidssectoren van Delft een
inbreng hebben. Tevens wordt in deze visie aandacht besteedt aan de
(financiële) mogelijkheden die de Wro toekent aan de structuurvisie. De ruimtelijke
structuurvisie wordt ingebracht in de integrale Stadsvisie die in de loop van
2009 volgens het coalitieakkoord zal worden vastgesteld.
Overigens is de ontwikkeling
van Delft vastgelegd in het Regionale Structuurplan van Stadsregio Haaglanden,
dat begin 2002 werd vastgesteld. Een herziening van dit Regionale Structuurplan
wordt volgens planning in april 2008 vastgesteld. De bevoegdheid tot het
opstellen van een structuurplan ligt bij de stadsregio. Op basis van het
overgangsrecht blijft deze visie van kracht totdat Delft een structuurvisie
heeft opgesteld.
Voor het gemeentelijk
grondgebied stelt de gemeente momenteel gedetailleerde conserverende
bestemmingsplannen op. Hiervoor is het project "Actualiseren en
Uniformeren Bestemmingsplannen (AUB)" in het leven geroepen. Volgens de
huidige planning worden begin 2010 de laatste bestemmingsplannen van dit
project vastgesteld, zodat dan een geactualiseerd en uniform planologisch
regime in de gehele gemeente van kracht is.
In de bestemmingsplannen
worden in beginsel géén nieuwe ontwikkelingslocaties opgenomen. Het doel van
het AUB is namelijk, zoals hierboven reeds aangegeven, een geactualiseerd en
uniform planologisch regime voor de gehele gemeente Delft. Dat wil niet zeggen
dat nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk zijn. Voor wenselijke, goed onderbouwde
ontwikkelingen zijn vrijstellingsprocedures beschikbaar (zie hierna bij
Vrijstellingsprocedures). Daarmee heeft de gemeente een onderhandelingspositie,
omdat zonder medewerking van de gemeente de vrijstelling niet verleend kan
worden.
Voor het project AUB is een
afzonderlijke projectgroep ingesteld. Ieder bestemmingsplan wordt aangemerkt
als een deelproject dat start met een projectdocument. Ieder deelproject heeft
een afzonderlijk projectteam, waarin alle beleidssectoren zijn
vertegenwoordigd.
In het document
"Ketenproces Bouwinitiatieven" is vastgelegd op welke wijze binnen de
organisatie van Delft dient omgegaan te worden met bouwinitiatieven. Registratie
vindt plaats door het Bouw Advies Overleg (BAO). Volledigheidshalve wordt voor
een verdere toelichting verwezen naar dit document.
Bouwplannen komen in
principe binnen bij en worden getoetst aan het vigerende bestemmingsplan.
Indien er sprake is van strijdigheid worden
de verschillende beleidssectoren gevraagd om advies of medewerking kan
worden verleend. Bij positieve adviezen wordt een ruimtelijke onderbouwing of
ontwikkelingsplan opgesteld,, waarbij de inbreng van verschillende
beleidssectoren wordt gevraagd. Na vaststelling van de ontwikkelingsplannen en
ruimtelijke onderbouwingen volgt de juridisch-planologische procedure van de
vrijstellingen (artikel 19 WRO) en de eventueel noodzakelijke verdediging bij
de rechtbank.
Uit de interviews komt naar
voren dat de huidige werkwijze bij vrijstellingsprocedures leidt tot
tijdrovende en arbeidsintensieve procedures.
Er zijn betrekkelijk veel Ontwikkelingsplannen, die alle de procedure
langs de raad volgen. Recentelijk is een bescheiden wijziging van deze regeling
door de raad goedgekeurd. De invoering van de nieuwe wetgeving biedt
mogelijkheden om dit verder op te pakken.
Nieuwe (grootschalige)
ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt met zogenoemde Ontwikkelingsplannen. Dit
zijn uitgebreide ruimtelijke onderbouwingen met een grote afwijking van het
bestemmingsplan. De Ontwikkelingsplannen hebben de vorm en inhoud van een
bestemmingsplantoelichting. Ontwikkelingsplannen worden juridisch-planologisch
mogelijk gemaakt door middel van een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1
of 2 WRO. Na bestuurlijke besluitvorming worden de Ontwikkelingsplannen
overgenomen in een bestemmingsplan.
Ontwikkelingsplannen worden
vastgesteld door de raad. De daarbij behorende vrijstelling wordt verleend door
het college van B&W.
Voor zover een
Ontwikkelingsplan een vrijstelling ex artikel 19, lid 1 betreft, is de raad op
grond van de huidige wet daartoe bevoegd en kan hij deze bevoegdheid aan zich
houden. Voor zover het een vrijstelling ex artikel 19, lid 2 betreft, vormt de
in Delft gevolgde procedure een - bewuste - afwijking van de
bevoegdheidsverdeling zoals die thans is opgenomen in de Wet op de Ruimtelijke
Ordening. Immers, de artikel 19, lid 2-bevoegheid is in de wet gegeven aan het
college van burgemeester en wethouders.
Voor geringe afwijkingen van
het bestemmingsplan wordt een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. In de nota
"Evaluatie beleid Ontwikkelingsplannen" is bepaald wat wordt verstaan
onder een "geringe afwijking". Ruimtelijke onderbouwingen worden
vastgesteld door B&W en ter kennisname aangeboden aan de raad. Ook deze
ontwikkelingen worden juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door middel van
een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 WRO.
Ten aanzien van de
vrijstellingsmogelijkheden ex artikel 19 lid 3 WRO juncto artikel 20 BRO heeft
de gemeente Delft een eigen beleid ontwikkeld: de zogenaamde
"woninguitbreidingen". Dit is een lijst met bouwmogelijkheden voor
bestaande woningen. Aan (bouw)initiatieven die hier aan voldoen wordt
medewerking verleend. Aan (bouw)initiatieven die hier niet aan voldoen wordt
(in principe) géén medewerking verleend.
De
"woninguitbreidingen" zijn opgenomen in het Handboek
bestemmingsplannen 2007. In nieuwe bestemmingsplannen worden bouwmogelijkheden
die in overeenstemming zijn met de lijst van de "woninguitbreidingen"
bij recht mogelijk gemaakt met een directe bouwtitel of met een
binnenplanse vrijstelling. Deze "woninguitbreidingen" zijn eind 2007
opgenomen in het handboek, waardoor verschillende reeds geactualiseerde
bestemmingsplannen deze uitgebreidere bouwmogelijkheden niet mogelijk maken.
Hier wordt voorgesteld om met een partiële herziening of paraplubestemmingsplan
al deze plannen te actualiseren, zodat in één keer een vergelijkbaar
planologisch regime geldt voor de bestaande stedelijke woongebieden van de
gemeente.
Ontwikkelingsvisies zijn
bedoeld om de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van een locatie te
verkennen en maatschappelijk en politiek draagvlak te creëren. Een
Ontwikkelingsvisie is in Delft niet verplicht. Van geval tot geval wordt bezien
of een dergelijk document moet worden opgesteld, of dat direct met een
Ontwikkelingsplan kan worden gestart. De ontwikkelingsvisies worden ter
behandeling aangeboden aan de raadscommissie en vastgesteld door B&W.
Een Gebiedsvisie is bedoeld
om de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van een groter gebied te verkennen
en om maatschappelijk en politiek draagvlak te creëren. Gebiedsvisies hebben
een globaal karakter en bieden een kader voor het ontwikkelen van een gebied.
De tot op heden gemaakte gebiedsvisies zijn vastgesteld door de raad, maar dat
is niet voorgeschreven in een procedurebesluit.
Ontwikkelingsvisies en
Gebiedsvisies worden in Delft incidenteel toegepast en komen integraal tot
stand, dat wil zeggen dat niet alleen vanuit het oogpunt van de ruimtelijke
ordening naar het gebied wordt gekeken, maar dat ook de relevante sectorale
belangen in beeld worden gebracht.
De Ontwikkelingsvisie en
Gebiedsvisie zijn instrumenten die Delft ontwikkeld heeft, maar die niet als
zodanig geregeld zijn in de huidige Wet op de Ruimtelijke Ordening. Indien
gewenst kunnen deze instrumenten gebruikt blijven worden als verkennend en
voorbereidend document voor een ontwikkeling. Ze hebben echter geen status
onder de nieuwe Wro (bijv. als structuurvisie).
Instrumenten zoals
baatbelasting en de exploitatieverordening worden in de Delftse praktijk zelden
of nooit toegepast om kostenposten bij een ontwikkeling op ontwikkelende
partijen te verhalen.
Wel beschikt Delft over een Exploitatieverordening
2002 en een Regeling Planschade 2005. Dit is een regeling die
aanvullende procedureregels stelt voor die gevallen waarin om toepassing van
artikel 49 WRO wordt gevraagd. Het bevoegd gezag om planschade toe te kennen is
het college, waarbij een drempelbedrag van € 300,00 is ingesteld. Tevens geldt
een verjaringstermijn van 5 jaar voor het indienen van planschadeverzoeken.
Verder is in de Regeling
Planschade 2005 opgenomen dat de gemeente het recht heeft om met een verzoeker
van een herziening of een vrijstelling van een bestemmingsplan overeen te komen
dat hij de kosten van planschade aan de gemeente compenseert.
In de huidige Delftse
situatie wordt niet altijd gebruik gemaakt van de mogelijkheid om
planschadeverhaal in de beginfase van een project met de marktpartij in een
overeenkomst te regelen. Soms is dit onderdeel van het onderhandelingsproces,
waarbij de gemeente het planschaderisico voor haar rekening neemt. In de
huidige situatie is niet structureel geregeld of planschades daarbij uit
projectmiddelen of algemene middelen worden gedekt.
De noodzaak om hierin
structurele verbetering te brengen wordt nadrukkelijk gevoeld. De invoering van
de nieuwe wetgeving biedt hiervoor goede aanknopingspunten.
Bestuursrechtelijke
instrumenten zoals baatbelasting en de exploitatieverordening worden in de
Delftse praktijk zelden of nooit toegepast om kostenposten bij een ontwikkeling
op ontwikkelende partijen te verhalen. De gemeente geeft bij kostenverhaal de
voorkeur aan het instrument van de exploitatieovereenkomst krachtens de
Exploitatieverordening Delft 2002. De bevoegdheid te besluiten tot het aangaan
van exploitatieovereenkomsten ligt bij het college van burgemeester en
wethouders. Het is echter mogelijk dat een exploitatie-overeenkomst van zodanig
belang is, dat de raad moet worden ingelicht.
De nieuwe Wro biedt, zoals
blijkt uit paragraaf 3.6 van dit stuk, de gemeente een goede basis om
contracten tussen de gemeente en ontwikkelende partijen financieel goed af te
dichten.
In dit hoofdstuk wordt een
kort overzicht gegeven van de nieuwe Wro inclusief de consequenties die dit
heeft/kan hebben voor de gemeente Delft.
Tevens wordt stilgestaan bij
de Grexwet en de mogelijkheden die deze wet voor de gemeente Delft biedt.
Daarbij wordt ook aangegeven welke keuzes dit vraagt.
Met de Wro wordt gestreefd
naar een samenhangend pakket van regels voor de ruimtelijke ordening. De wet
biedt een nieuw stelsel om beleid voor een duurzame leefomgeving mogelijk te
maken en te normeren. Het is de bedoeling dat de Wro bijdraagt aan
vereenvoudiging en versnelling van procedures en beroepsprocedures. Zo wordt de
duur van de formele fase van de bestemmingsplanprocedure gehalveerd, vooral
door het vervallen van de goedkeuringsbevoegdheid door gedeputeerde staten.
De uitgangspunten van de
nieuwe Wro zijn minder regels, decentraal wat kan en uitvoerings-/ontwikkelingsgericht,
scheiden van beleid en regelgeving.
Bovenstaande uitgangspunten
moeten uiteindelijk leiden tot een vereenvoudiging van het
besluitvormingsproces in de ruimtelijke ordening met inachtneming van
belangrijke onderwerpen als rechtszekerheid en democratie. De nieuwe Wro zorgt
voor een duidelijke taakverdeling, waarbij sprake is van een duidelijke
verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden over de verschillende
overheden. Daarmee kan iedere bestuurslaag zich optimaal focussen en inzetten
op de toebedeelde taakvelden.
De nieuwe Wro heeft een
doorwerking op de verschillende beleids- en overheidsniveaus. Onderstaand is
een opsomming opgenomen van gevolgen van de nieuwe Wro welke (in)directe
gevolgen hebben voor de gemeente Delft:
·
Elke gemeente stelt één
of meerdere structuurvisies op voor het gehele grondgebied, waarin de
hoofdpunten van het ruimtelijk beleid en de uitvoering daarvan zijn beschreven;
·
Elke gemeente stelt
voor het gehele grondgebied één of meerdere bestemmingsplannen vast;
·
Bestemmingsplannen
worden niet langer goedgekeurd door de provincie;
·
Voor gebieden waar geen
ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, kan de gemeente kiezen om een
beheersverordening op te stellen (vastleggen bestaande situatie);
·
De provinciale en
rijksstructuurvisies hebben geen juridische binding voor het gemeentebestuur;
·
Provincie en Rijk geven
aan welke provinciale en nationale belangen (via provinciale verordeningen
respectievelijk Algemene Maatregel van Bestuur) doorwerken richting de
gemeente; zolang deze regels niet in een bestemmingsplan zijn vertaald, gelden
zij als voorbereidingsbesluiten;
·
Provincie en Rijk
kunnen tijdens de bestemmingsplanprocedure zienswijzen indienen of een
aanwijzing geven en bij de Raad van State beroep instellen tegen vastgestelde
bestemmingsplannen;
·
Op basis van Code
Interbestuurlijke Verhoudingen is het noodzakelijk met diverse partijen
(provincie, waterschap etc) te overleggen over alle RO-plannen voordat het de
procedure in kan;
·
Elke gemeente moet ten
minste eens in de 10 jaar de geldende bestemmingsplannen en
beheersverordeningen actualiseren. Onder omstandigheden kan dit door het nemen
van een verlengingsbesluit;
·
Om bepaalde projecten
voortvarend aan te kunnen pakken, kan gebruik gemaakt worden van het
projectbesluit (vervanging van huidige artikel 19-vrijstelling), maar dit kent
risico's;
·
Het projectbesluit moet
gevolgd worden door aanpassing van het bestemmingsplan c.q. aanpassing van de
beheersverordening op straffe van legessanctie.
De nieuwe Wro biedt de
gemeente de volgende kansen.
·
De gemeente krijgt meer
beleidsruimte met een grotere eigen verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheden
voor gemeenten, provincies en rijk bij ruimtelijke ontwikkeling zijn voortaan
duidelijker geregeld en de daarvoor benodigde ruimtelijke spelregels zijn
vereenvoudigd.
·
In de nieuwe wet is een
duidelijk onderscheid gemaakt tussen normstelling (structuurvisie), beleid en
de (juridische) uitvoering daarvan. Voordeel is een kortere en eenvoudigere
procedure, waarbij partijen sneller kunnen inspelen op nieuwe kansen en
mogelijkheden. De juridische uitwerking wordt geregeld in het bestemmingsplan,
projectbesluit of de beheersverordening.
·
De gemeente wordt
verplicht een Structuurvisie voor het gemeentelijk grondgebied op te stellen.
Daardoor wordt het noodzakelijk om periodiek de integrale ruimtelijke neerslag
van het gemeentelijk beleid te onderzoeken en vast te leggen.
·
Verbetering van interne
samenwerking. Grondbeleid en ruimtelijk beleid moeten vanaf het begin van de
planvorming gelijk oplopen. De Wro biedt de gemeente de nodige instrumenten om
grondbeleid en ruimtelijk beleid vroegtijdig te integreren.
·
Overheden kunnen beter
inspelen op actuele ontwikkelingen en beter afspraken maken (en vastleggen) met
ontwikkelende partijen (kwaliteit, kortere procedure, kostenverhaal).
In de Wro stellen rijk,
provincies en gemeenten straks (verplicht) een structuurvisie op. Dit is een
strategisch beleidsdocument over de ruimtelijke ontwikkelingen in een bepaald
gebied. Een structuurvisie komt in de plaats van de planologische
kernbeslissing (rijk), het streekplan (provincie) en het structuurplan
(gemeente/stadsgewest). De structuurvisie bindt overigens alleen het orgaan dat
het heeft opgesteld.
Beleidsdoelen uit de
structuurvisie worden gerealiseerd in een bestemmingsplan. Het bestemmingsplan
wordt in principe opgesteld door de gemeente. Vinden rijk en provincie dat ze
zelf verantwoordelijk zijn voor een bepaalde ontwikkeling of gebied, dan kunnen
ze zelf het bestemmingsplan vaststellen. Dit kan bijvoorbeeld betrekking hebben
op gemeentegrensoverschrijdende projecten zoals provinciale of rijkswegen, of
regionale bedrijventerreinen.
De gemeenteraad moet
voor het hele grondgebied een structuurvisie vaststellen, waarin het ruimtelijk
ontwikkelingsbeeld voor de gemeente, de hoofdlijnen van het beleid en de wijze
waarop dit gerealiseerd zal worden, zijn opgenomen. In de structuurvisie kan
worden aangegeven hoe het beleid in normen wordt omgezet. Dit kan bijvoorbeeld
door op te nemen dat voor gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkelingen worden
voorzien, een beheersverordening zal worden gemaakt. Verder bevat de
structuurvisie een uitvoeringsprogramma.
Er is geen procedure
voorgeschreven op basis van de Wro, tenzij de inspraakverordening van
toepassing is. Binnen de gemeente Delft is een inspraakverordening van
toepassing (Inspraak- en participatieverordening Gemeente Delft) en zal de
daarin voorgeschreven procedure gevolgd moeten worden. Op basis van deze
verordening is Afdeling 3.4 Awb van toepassing, indien door het bestuursorgaan
géén andere inspraakprocedure is vastgesteld. In de nieuwe Wro is niet
aangegeven wat de geldigheidstermijn is van een structuurvisie, dus kan deze
zolang als de gemeente dat wil gelden. Het ontbreken van een structuurvisie
heeft consequenties voor de vereveningsmogelijkheden van kosten. Bestaande
structuurplannen kunnen in de nieuwe Wro structuurvisies worden (en zo onder
het overgangsrecht komen), maar kunnen niet voor verevening in het kader van
het kostenverhaal dienen.
Ten slotte is van groot
belang dat de structuurvisie gebruikt kan worden in het kader van de
grondexploitatie. Bovenplanse kosten kunnen worden aangewezen die ten laste van
een fonds kunnen worden gebracht. Op basis van een structuurvisie kunnen via
exploitatieovereenkomsten financiële bijdragen aan bovenplanse ruimtelijke
ontwikkelingen worden gevraagd (verevening). Die ruimtelijke ontwikkelingen
moeten dan wel in de visie zijn opgenomen. Daarnaast kunnen op basis van de
structuurvisie ook voorkeursrechten worden gevestigd.
o
Een mogelijk nadeel van
een structuurvisie is dat marktpartijen over de 'schouder' van de gemeente
kunnen mee kijken en zo van te voren een (grond)positie kunnen innemen. In
principe biedt de wet echter voldoende mogelijkheden om hier invulling aan te
kunnen geven (Grexwet en Wvg).
·
Verplichtingen:
o
Opstellen van één of
meerdere structuurvisies
·
Keuzes:
o
Een structuurvisie, met
daarin
§
Aangeven gebieden
zonder ruimtelijke ontwikkelingen, indien keuze voor beheersverordening wordt
gemaakt.
§
Bepalen ruimtelijke
ontwikkelingen (met bovenplans kostenverhaalmogelijkheid).
Voor het hele grondgebied
van een gemeente dient een actuele planologische regeling te gelden. Dit kan
een bestemmingsplan zijn of een beheersverordening. Zowel een bestemmingsplan
als een beheersverordening kunnen uitsluitend door de gemeenteraad
worden vastgesteld.
Voor die gebieden waar géén
beheersverordening wordt vastgesteld (zie volgende paragraaf) dient een
bestemmingsplan te worden vastgesteld. Dit is een verplichting voor het
gemeentelijk grondgebied. In de Wro wordt de positie en de inhoud van een
bestemmingsplan niet wezenlijk veranderd ten opzichte van de huidige situatie,
deze wordt juist versterkt.
Een bestemmingsplan dient
namelijk binnen een periode van 10 jaar, gerekend vanaf de datum van
vaststelling van het bestemmingsplan, opnieuw te worden vastgesteld. Als een
gemeente van mening is dat zich in de voorgaande 10 jaar geen nieuwe
ontwikkelingen hebben voorgedaan, dan kan het bestemmingsplan nog steeds actueel
zijn (ook afhankelijk van sectorale wetgeving). Het plan kan dan voor nog eens
10 jaar worden verlengd. De bezwaar- en beroepsprocedure conform de Algemene
wet bestuursrecht (Awb) is op dit verlengingsbesluit van toepassing.
Wordt een bestemmingsplan niet
binnen 10 jaar opnieuw vastgesteld of verlengd, dan kunnen geen rechten (zoals
leges) meer geheven worden voor verleende diensten (bijv. bouwvergunningen)
verband houdend met het desbetreffende bestemmingsplan. Dit betekent overigens
niet dat gemeenten geen bouwvergunningen meer kunnen verlenen, alleen de kosten
daarvan kunnen niet in rekening worden gebracht.
Daarnaast wordt
digitalisering van bestemmingsplannen verplicht (evenals alle andere
ruimtelijke plannen).
De reikwijdte van het
bestemmingsplan is tevens verruimd. In een bestemmingsplan kunnen
(milieu)kwaliteitseisen, locatie-eisen voor woningbouw en eisen voor
detailhandelbranches worden gesteld en kunnen moderniseringsgebieden worden
aangewezen. De verantwoording van de gemaakte keuzes wordt opgenomen in de
plantoelichting.
De juridisch-planologische
vorm van het bestemmingsplan is ook niet vastgelegd. Een bestemmingsplan kan
gedetailleerd zijn, globaal met uitwerkingsplicht, plan met
wijzigingsbevoegdheden, postzegelbestemmingsplan, globaal met exploitatieplan,
maar ook mengvormen hiervan.
De opzet en indeling van de
bestemmingsplanvoorschriften en -plankaarten is wel vastgelegd. Dit wordt
weergegeven in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2008),
die zijn verankering vindt in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Ook aan de toelichting zijn eisen verbonden in het nieuwe Bro.
In het bestemmingsplan kan
flexibiliteit worden ingebouwd door het opnemen van nadere eisen, ontheffingen,
uitwerkingen en wijzigingsbevoegdheden. Iedereen kan bij een
ontwerpbestemmingsplan een zienswijze indienen. Ook rijk en provincie. Tegen
een vastgesteld bestemmingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), maar alleen voor belanghebbenden.
De procedure voor de
totstandkoming van het bestemmingsplan is in de Wro zelf geregeld. In de wet
wordt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard. Dit houdt in dat het
ontwerpbesluit gedurende een periode van 6 weken ter inzage wordt gelegd ten
behoeve van het indienen van zienswijzen door een ieder. Na de vaststelling van
het bestemmingsplan kan een belanghebbende die een zienswijze heeft ingediend,
binnen 6 weken beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State. De totstandkomingprocedure kan aanzienlijk korter zijn dan onder de
huidige WRO omdat niet in alle gevallen overleg noodzakelijk is en de
goedkeuringsfase van de provincie is komen te vervallen.
Voor gebieden waar geen
ruimtelijke relevante veranderingen in het planologisch toegestane gebruik van
gronden, opstallen alsmede bouwkundige wijzigingen van bouwwerken zijn
voorzien kan een beheersverordening worden vastgesteld. Hiermee wordt het
bestaand gebruik beschermd en gehandhaafd. Een beheersverordening heeft
dezelfde looptijd als een bestemmingsplan, namelijk 10 jaar. Na afloop van die
periode moet het herzien worden als de gemeente de bevoegdheid tot het invorderen
van leges wil behouden. De beheersverordening bestaat net als een
bestemmingsplan uit gebiedsaanduidingen en voorschriften, maar omdat de
verordening een algemeen bindend voorschrift is, kan hij niet rechtstreeks op
een bestuursrechtelijke manier aangevochten worden. Alleen indirect,
bijvoorbeeld via een beroep tegen een bouwvergunning of tegen de weigering om
een bestemmingsplan vast te stellen of via de civielrechtelijke weg is er
juridisch iets tegen deze planvorm in te brengen. Bij inwerkingtreding van de
verordening vervalt het bestemmingsplan automatisch en hier kan ook niet meer
op worden teruggevallen.
Er is sprake van een lastig
in te schatten risico ten aanzien van de indirecte bestuursrechtelijke
beroepsmogelijkheden en de civielrechtelijke weg. Via de indirecte
beroepsmogelijkheden kan worden bepaald dat de verordening onverbindend is.
Verder is de civiele rechter niet bekend op het gebied van de Ruimtelijke
Ordening. Dit heeft als nadeel dat de uitkomst en de consequentie van de
rechtsgang zeer onduidelijk is. Omdat het bestemmingsplan automatisch vervalt
als een beheersverordening in werking treedt, zou dit kunnen betekenen dat voor
een bepaald gebied geen regeling zou gelden als de beheersverordening via de
indirecte bestuurrechtelijke procedure of bij de civiele rechter onderuit wordt
gehaald.
Belangrijk aandachtspunt is
wat onder het bestaand gebruik wordt verstaan. Als er in het gebied nog geen
bestemmingsplan geldt of de gemeenteraad hiervoor bewust kiest, moet het
feitelijk gebruik worden vastgelegd (gedetailleerd onderzoek en inventarisatie
naar het plangebied is daarbij noodzakelijk). In dat laatste geval is mogelijke
planschade een aandachtspunt als planologische mogelijkheden worden beperkt of
komen te vervallen. Als wel een bestemmingsplan geldt, kan onder bestaand
gebruik ook het planologisch toegestane gebruik worden verstaan (ongeacht of
het al gerealiseerd is of niet). Het bestaand gebruik hoeft dus niet heel
gedetailleerd vastgelegd te worden. Het gaat om de planologische functie.
Illegaal gebruik wordt niet door de beheersverordening beschermd.
In de nieuwe Wro en het
ontwerp-Bro zijn geen bepalingen opgenomen omtrent de totstandkoming van een
beheersverordening. Zo’n verordening komt tot stand op de wijze zoals alle
gemeentelijke verordeningen tot stand komen. De beheersverordening wordt
opgesteld volgens de procedure zoals geregeld in afdeling 3.6 van de Algemene
wet bestuursrecht en 139 Gemeentewet, waarbij geen (rechtstreeks) bezwaar of
beroep mogelijk is. Dit betekent dat het ontwerpbesluit omtrent de
beheersverordening voor 6 weken ter visie wordt gelegd, zodat iedereen
hiertegen zienswijzen kan indienen. Hierna wordt de uiteindelijke
beheersverordening - met inachtneming van de zienswijzen -
vastgesteld door de gemeenteraad en bekendgemaakt. Niet verplicht, doch het kan
wenselijk zijn dat bewoners en gebruikers van de gebieden waarvoor een
beheersverordening wordt opgesteld, reeds bij het opstellen van het
ontwerpbesluit worden betrokken. Alsdan zal er een inspraakprocedure moeten
worden vastgesteld.
Indien een burger het niet
eens is met een beheersverordening, bijvoorbeeld omdat hij een verandering in
het planologisch regime wenselijk acht, kan hij overigens een aanvraag om een
bestemmingsplan of een projectbesluit indienen. Tegen een afwijzing van zo’n
aanvraag bestaat, zoals hierboven reeds vermeld, weer wel een
beroepsmogelijkheid.
Aangezien de
beheersverordening alleen de bestaande (planologische) situatie vastlegt, kan
voordeel behaald worden doordat geen ruimtelijke onderbouwing hoeft te worden
gegeven en dat derhalve geen gebieds- en milieuonderzoeken noodzakelijk zijn,
zoals een natuurtoets of een archeologisch onderzoek.
Indien in deze gebieden toch
een ruimtelijke ontwikkeling gewenst is, kan alsnog een projectbesluit worden
genomen dat echter tijdig weer vertaald moet worden in een bestemmingsplan of
beheersverordening.
Een van de belangrijkste
keuzes is die tussen de Beheersverordening en het Bestemmingsplan. Het is in
theorie mogelijk om per 1 juli aanstaande het huidige project AUB te staken en
te kiezen voor het gemeentebreed toepassen van de nieuwe planfiguur van de
beheersverordening. Aangezien in Delft al in hoofdzaak consoliderend wordt
bestemd, is de stap naar de beheersverordening niet onlogisch.
Naar verwachting zal het
opstellen van een beheersverordening goedkoper zijn dan het opstellen van een
bestemmingsplan, maar dit is ook weer grotendeels afhankelijk van welke eisen
aan de beheersverordening zullen worden gesteld. In principe zijn geen gebieds-
en milieuonderzoeken noodzakelijk, omdat geen goede ruimtelijke onderbouwing
hoeft te worden gegeven, maar wel dient een uitgebreide inventarisatie plaats
te vinden van de huidige situatie. Daarnaast lijkt het ongewenst om de bewoners
en gebruikers van deze plangebieden pas bij het ontwerpbesluit van de
verordening te raadplegen.
Het zal bovendien enige
jaren duren voordat landelijk meer bekend is over de feitelijke werking, de
voor- en nadelen en de risico’s van dit nieuwe instrument. Volgens de huidige
planning is het project AUB eind 2009 nagenoeg afgerond en is voor de gehele
gemeente Delft een actueel en uniform planologisch regime vastgesteld.
Daarnaast is de gemeente
Delft momenteel ambtelijk en bestuurlijk bekend met (het opstellen van)
bestemmingsplannen en de bijbehorende procedurestappen. Dit in tegenstelling
tot de beheersverordening. Daarom wordt geadviseerd het AUB eerst af te ronden
en na afronding te bezien of in de toekomst een beheersverordening voor Delft
wenselijk is.
·
Aandachtspunten
o
Volgens de huidige
planning is het project AUB eind 2009 nagenoeg afgerond en is voor de gehele
gemeente Delft een actueel en uniform planologisch regime vastgesteld
o
Een actueel
planologisch regime is per 1 juli 2013 een voorwaarde voor het in rekening
kunnen brengen van leges
·
Verplichtingen:
o
Tijdig vaststellen van
een bestemmingsplan of beheersverordening voor gehele grondgebied
§
Sanctie is het niet
kunnen vorderen van leges
o
Actueel houden van
bestemmingsplannen of beheersverordeningen (niet ouder dan 10 jaar)
§
Mogelijkheid tot verlenging
is alleen bij bestemmingsplannen aanwezig
o
Bestemmingsplannen
conform de in het Bro opgenomen SVBP2008 op te stellen, biedt goede kapstok
voor opstellen van Delftse standaarden
o
Bij inpassingsplannen
(bestemmingsplannen van hogere overheden) zal de gemeente een zienswijze moeten
indienen als zij het (op onderdelen) niet met een plan eens is. Anders staat de
gemeente voor de rest van de procedure/ontwikkeling juridisch buiten spel.
Inpassingsplannen worden toegezonden op basis van artikel 3.8 onder b Wro.
·
Keuzes:
o
Vanaf 1 juli invoeren
van beheersverordening of eerst afronden van AUB met bestemmingsplannen
§
Als gekozen wordt voor
de beheersverordening is een uitgebreide inventarisatie noodzakelijk
o
Discussie om voor
heikele problemen (bijvoorbeeld 380 kV) bewust geen bestemmingsplan op te
stellen en dit vanwege provinciaal belang door provincie te laten doen.
§
Goede afstemming is
daarbij noodzakelijk met naburige gemeenten
o
"Woninguitbreidingen",
zoals opgenomen in het aangepaste Handboek bestemmingsplannen 2007, met één
raadsbesluit (partiële herziening of paraplubestemmingsplan) voor het gehele
grondgebied te regelen
òf voor de gebieden waarvoor reeds een bestemmingsplan is vastgesteld voordat het Handboek bestemmingsplannen 2007 gold per aanvraag door het college laten regelen
§
Hierin dient de in het
nieuwe Bro opgenomen "Gevallen van geringe planologische betekenis"
te worden betrokken
Het projectbesluit komt
volgens de wetgever in de plaats van de zelfstandige projectprocedure uit de huidige
WRO (artikel 19) en biedt de mogelijkheid om de bestemmingsplanprocedure
gefaseerd te doorlopen. Een projectbesluit kan worden gebruikt als het
bestemmingsplan een bepaalde ontwikkeling of een bepaald project niet toestaat
en de gemeente deze ontwikkeling toch mogelijk wil maken, zonder meteen
het bestemmingsplan te hoeven
aanpassen. In een projectbesluit moeten de belangrijkste elementen van het
project worden beschreven en een goede ruimtelijke onderbouwing is vereist.
Hieraan zijn vrijwel dezelfde eisen gesteld als voor de toelichting bij een
bestemmingsplan. Een en ander is vastgelegd in het nieuwe Bro.
Realisatie van een project
kan voortvarend ter hand worden genomen. Regeling van bijvoorbeeld de
beheersaspecten van het betreffende project volgt later bij de aanpassing van
het bestemmingsplan. Omdat de actualiteit van bestemmingsplannen van groot
belang is, moet het projectbesluit altijd gevolgd worden door een aanpassing
van het bestemmingsplan. Deze aanpassing van het bestemmingsplan moet gebeuren
binnen 1 jaar nadat het projectbesluit onherroepelijk is geworden. Deze
termijn kan voor bepaalde gevallen worden verlengd tot 3 jaar als er een
bestemmingsplanherziening voor het gebied op stapel staat en tot 5 jaar als
meerdere projecten moeten worden ingepast.
De procedure van het
projectbesluit is nagenoeg hetzelfde als bij het bestemmingsplan, maar tegen
het projectbesluit staat wel beroep in twee instanties open. In de wet wordt de
uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet
bestuursrecht van toepassing verklaard. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit
gedurende een periode van 6 weken ter inzage wordt gelegd ten behoeve van het
indienen van zienswijzen door een ieder. Na de vaststelling van het
projectbesluit kan een belanghebbende die een zienswijze heeft ingediend,
binnen 6 weken beroep instellen bij de rechtbank en hoger beroep bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit betekent een extra
beroepsmogelijkheid in vergelijking met het bestemmingsplan. De ontwikkeling
uit het projectbesluit staat niet meer open voor zienswijzen in het
'opvolgende' bestemmingsplan.
Zolang het bestemmingsplan
niet is aangepast, kunnen geen leges worden geheven voor door de gemeente
verleende diensten (bijv. bouwvergunningen) die betrekking hebben op het
projectbesluit. Indien het ontwerpbestemmingsplan niet tijdig ter inzage wordt
gelegd en vervolgens wordt vastgesteld, dan vervalt bovendien de bevoegdheid om
leges te heffen. Ook in gebieden waar een beheersverordening geldt kan een
projectbesluit worden toegepast. Het projectbesluit kan hier worden gevolgd
door een gewijzigde verordening of door een bestemmingsplan. Dit dient dan wel
tijdig gedaan te worden.
In het schema op de volgende
pagina zijn puntsgewijs de 3 ruimtelijke planvormen kort samengevat op de
thema's procedure, inhoud, voor- en nadelen en risico's.
Bestemmingsplan (BP) |
Beheersverordening (BV) |
Projectbesluit (PB) |
|
Procedure |
-
voorontwerp volgens
inspraakverordening (4wkn), niet verplicht -
ontwerp volgens 3.4. Awb (6
wkn) -
zienswijze bij raad over
ontwerp-BP -
beroep BP bij AbRS -
totale proceduretijd
exclusief opstellen en procedure voorontwerp, bestuurlijke procedures en
beroep ca. 26 wkn |
-
ontwerpbesluit voor 6 weken
ter visie volgens inspraakverordening -
besluit tot vaststelling
verordening door raad -
geen bezwaar en beroep -
evt. bezwaar en beroep bij
civiele rechter en via andere rechtsvormen bij de bestuursrechter |
-
ontwerpbesluit volgens 3.4
Awb (6wkn) -
zienswijze bij raad -
beroep bij rechtbank -
hoger beroep bij AbRS -
totale proceduretijd
exclusief opstellen ontwerpbesluit, bestuurlijke procedures en beroep in twee
instanties ca. 24 wkn |
Inhoud |
-
voorschriften (nWro: regels) -
plankaart (nWro:
geometrische plaatsbepaling) -
toelichting (goede
ruimtelijke onderbouwing) |
-
kaart met huidige situatie -
evt. regels -
regeling t.o.v.
planologische situatie |
-
voorschriften (regels) -
kaart (geometrische
plaatsbepaling) -
goede ruimtelijke
onderbouwing |
Voordelen |
-
bekend juridisch document
(AUB) -
helder toetsingskader -
directe titel voor innen
leges -
mogelijkheid tot opname van
kwaliteits- en locatie-eisen -
geen vervolgprocedure -
bestaat mogelijkheid tot
verlenging |
-
in plaats van BP -
kan goedkoper dan BP -
geen onderzoeken
noodzakelijk in kader van goede ruimtelijke onderbouwing -
bestaat mogelijkheid tot
verlenging |
-
bevoegdheid kan worden
gedelegeerd aan B&W, waardoor de doorlooptijd procedures verkort |
Nadelen |
-
bevoegdheid bij
raad(proceduretijd) -
onderzoek nodig voor
onderbouwing |
-
vorm en inhoud vooralsnog
onbekend |
-
weinig tijdwinst t.o.v. BP -
zelfde inhoud als BP -
dient opgevolgd te worden
door BP of BV -
leges pas na BP of BV |
Risico's |
- bij niet tijdig laten
actualiseren/herzien, vervalt de mogelijkheid tot vorderen van leges |
-
onbekend juridisch document -
uitkomst indirecte bestuurs-
en civiele beroepsgang onbekend |
-
bij niet tijdig laten
opvolgen door BP of BV vervalt mogelijkheid tot vorderen van leges |
De procedures voor
bestemmingsplan en projectbesluit komen in grote lijnen overeen, maar er is bij
het projectbesluit een aantal bijzonderheden die van betekenis zijn bij de
keuze tussen het inzetten van het instrument bestemmingsplan of het instrument
projectbesluit. Volledigheidshalve worden de bedoelde bijzonderheden een
projectbesluit hieronder kort beschreven.
·
Een projectbesluit is
een besluit dat inhoudt dat voor de verwezenlijking van een project, dat een of
meer bouwwerken, werken geen gebouwen zijnde of werkzaamheden of het daarbij
behorende gebruik kan omvatten en dat afwijkt van het vigerende
bestemmingsplan, dit bestemmingsplan buiten toepassing blijft.
·
Indien wordt gekozen
voor het projectbesluit zal in beginsel binnen 1 jaar nadat het projectbesluit
onherroepelijk is geworden, een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of
beheersverordening, overeenkomstig dat projectbesluit ter inzage gelegd dienen
te worden (extra werklast).
·
Zienswijzen op een
ontwerpbestemmingsplan (of uitwerkingsplan, of beheersverordening) kunnen geen
betrekking hebben op dat deel van het bestemmingsplan dat zijn grondslag vindt
in een eerder genomen projectbesluit.
·
Bij het projectbesluit
kan beroep in twee instanties plaatsvinden. Daarvoor gelden de wettelijke Awb
termijnen, die echter termijnen van orde zijn.
·
Een projectbesluit
wordt een zelfstandige toetsingsgrond voor bouwvergunningen. Daarom moet bij
een projectbesluit goed worden aangegeven welke onderdelen van het
bestemmingsplan blijven gelden en welke niet.
·
De bevoegdheid tot het
invorderen van leges, die verband houden met het projectbesluit worden
opgeschort totdat het bestemmingsplan (of uitwerkingsplan, beheersverordening),
waarin het project is ingepast, is vastgesteld. De bevoegdheid tot het
invorderen van leges vervalt indien het bestemmingsplan niet binnen 6 maanden
na het verstrijken van de gestelde termijnen is vastgesteld. Bijkomend nadeel
hierbij is de rentesituatie en het feit dat indien een ontwikkelaar failliet
gaat in de tussenliggende periode geen leges kunnen worden geïnd. Dit kan
ondervangen worden door bijvoorbeeld een bankgarantie te eisen/regelen.
·
Bij gebruikmaking van
projectbesluiten is de boekhouding/ invorderen van leges een belangrijk
aandachtspunt, zeker indien gebruik gemaakt wordt van de uitstelmogelijkheid
van 3 of 5 jaar.
·
Bevoegdheid tot
vaststellen van bestemmingsplan ligt altijd bij raad. Bevoegdheid tot
vaststellen van projectbesluit kan gedelegeerd worden aan B&W.
Geadviseerd wordt om nieuwe
ontwikkelingen mogelijk te maken met een postzegelbestemmingsplan. De procedure
die gevolgd moet worden voor een projectbesluit is namelijk zowel inhoudelijk
als formeel nagenoeg hetzelfde als voor een heel bestemmingsplan.
Kiezen voor een
projectbesluit betekent dat binnen 1
jaar weer een bestemmingsplan moet worden aangepast of opgesteld. Het lijkt dan
beter direct een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Overwogen kan worden om een
lijst van gevallen vast te stellen die niet de behandeling nodig hebben van de
raad en vaak als hamerstuk worden behandeld. Dergelijke kleinschalige projecten
kunnen dan via een projectbesluit worden mogelijk gemaakt en na een jaar in een
bestemmingsplan opgenomen worden. In alle andere gevallen zal het nemen van een
projectbesluit neerkomen op het verrichten van dubbel werk en het lopen van het
risico dat de leges niet geïnd kunnen worden, zonder dat dit een snellere
procedure oplevert. Dit is geen wenselijke situatie.
Om voor nieuwe
ontwikkelingen een vergelijkbare doorlooptijd van de procedures te verkrijgen
als met een ontwikkelingsplan/ vrijstelling artikel 19 WRO wordt geadviseerd te
kiezen voor het opstellen van een postzegelbestemmingsplan en geen
voorontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Dit is in lijn met de
bedoeling van de huidige WRO en de nieuwe Wro. Hiervoor dient dan wel het
Handboek bestemmingsplannen 2007 te worden aangepast. Bij de periodieke (eens
in de 10 jaar) actualisering van de bestemmingsplannen zullen deze
postzegelplannen dan weer worden verwerkt in het bestemmingsplan voor het
grotere gebied.
·
Aandachtspunten
o
Nieuwe ontwikkelingen
kunnen niet meer met een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 WRO worden
geregeld
§
Het Ontwikkelingsplan
en de Ruimtelijke Onderbouwing komen te vervallen
o
In het overgangsrecht van de nieuwe Wro is
opgenomen dat vrijstellingsverzoeken die ingediend zijn vóór 1 juli 2008,
moeten worden afgehandeld op basis van de oude WRO en dus op basis van de
huidige systematiek van Delft
·
Verplichtingen
o
Voor nieuwe
ontwikkelingen na 1 juli 2008 dient een nieuwe procedure vastgesteld te worden:
postzegelplan en/of projectbesluit
·
Keuzes
o
Voor nieuwe
ontwikkelingen na 1 juli 2008 wordt een postzegelbestemmingsplan of een
projectbesluit vastgesteld
§
In de lijn van de
nieuwe Wro geen voorontwerpbestemmingsplan opstellen voor
postzegelbestemmingsplannen
§
Gevallen benoemen die
kunnen worden gedelegeerd aan het College van B&W en die via een
projectbesluit mogelijk kunnen worden gemaakt
Naast de instrumenten
bestemmingsplannen, beheersverordeningen en projectbesluiten kent de nieuwe Wro
nog de mogelijkheid van ontheffingen. Deze zijn vergelijkbaar met de huidige
vrijstellingen ex artikel 19 lid 3 WRO (de zogenaamde 'kruimelgevallen').
Daarnaast bekijkt de wetgever momenteel of ook bepaalde situaties uit de
huidige artikel 19 lid 2 WRO-regeling opgenomen kunnen worden onder deze AMvB.
In artikel 3:23 van de
nieuwe Wro is opgenomen dat B&W ontheffing kunnen verlenen ten behoeve van
bij of krachtens AMvB aan te geven gevallen van het bestemmingsplan. Dit zijn
de zogenoemde "Gevallen van geringe planologische betekenis". Deze
ontheffingen hoeven niet in een bestemmingsplan opgenomen te worden, de
mogelijkheid volgt uit de wet, en de invulling volgt uit het Bro (de AMvB). De
ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en aan een ontheffing kunnen
voorschriften worden verbonden.
In artikel 3.24 Wro is de
procedure voorgeschreven. De voorbereiding gaat via afdeling 3.4 Awb, wat
inhoudt dat het ontwerpbesluit voor een periode van 6 weken ter visie wordt
gelegd. Volgens de wettoelichting duurt de huidige artikel 19, lid 3
WRO-procedure 8-18 weken, een ontheffing zal 4-14 weken duren.
De wetgever heeft deze
bevoegdheid uitdrukkelijk aan B&W toegekend, aangezien het 'gevallen van
geringe planologische betekenis' zijn. Dit past meer binnen de rol van B&W
dan binnen de kaderstellende rol van de raad. Hier is sprake van een gewijzigde
situatie ten opzichte van de huidige. Dit kan namelijk betekenen dat een deel
van de situaties waarvoor nu Ontwikkelingsplannen door de raad worden
vastgesteld, onder de nieuwe Wro onder de bevoegdheid van B&W komt.
Door de wetgever is de keuze
al gemaakt ten aanzien van kleine ontwikkelingen met de "Gevallen van
geringe planologische betekenis". De wetgever heeft hiermee invulling
gegeven aan de bevoegdheden van B&W in het kader van nieuwe ontwikkelingen.
De kaderstellende rol van de raad is toegedicht aan de structuurvisie en het
bestemmingsplan. Deze zogenoemde kruimelgevallen worden in de wet een
bevoegdheid van B&W.
Op het moment dat de
gemeente Delft ervoor kiest om met een partiële herziening of
paraplubestemmingsplan de huidige vrijstellingen ex artikel 19.3 WRO (en
woninguitbreidingen) in de bestemmingsplannen op te nemen, dan vervalt de
procedurerol van BWT hierbij. In die situaties hoeft BWT uitsluitend de
gebonden beschikkingen af te geven. Indien de "Gevallen van geringe planologische betekenis" niet in de
partiële herziening of paraplubestemmingsplan worden geregeld, dan bestaat de
mogelijkheid van ontheffing op basis van de nieuwe Wro en Bro. Dat vergt een
ontheffingsprocedure, die (net als in de huidige praktijk) wel door BWT gedaan
kan worden.
Bekeken kan worden of deze
'gevallen van geringe planologische betekenis' met de partiële herziening voor
de "Woninguitbreidingen" meegenomen moeten worden of dat het een
buitenplanse vrijstellingsbevoegdheid blijft.
·
Aandachtspunten
o
De lijst van
planologische kruimelgevallen wordt in de nieuwe Wro gewijzigd
o
De wetgever is nog aan
het onderzoeken in hoeverre een aantal van de huidige artikel 19 lid 2 gevallen
onder de nieuwe planologische kruimelgevallen geschaard kunnen worden
o
In het overgangsrecht
van de nieuwe Wro is opgenomen dat vrijstellingsverzoeken artikel 19 lid 3 WRO
die ingediend zijn vóór 1 juli 2008, moeten worden afgehandeld op basis van de
oude WRO en dus op basis van de huidige systematiek van Delft
·
Verplichtingen
o
Voor gevallen van
geringe planologische betekenis na 1 juli 2008 dient een ontheffing door
B&W te worden verleend.
·
Keuzes
o
Net als in paragraaf
3.3.3; bekijken of (een deel van) de gewijzigde gevallen van geringe
planologische betekenis
(kruimelgevallen) met een partiële herziening/paraplubestemmingsplan
voor de "Woninguitbreidingen" wordt meegenomen
De Grondexploitatiewet
(Grexwet) is een onderdeel van de nieuwe Wro (artikel 6.12 t/m 6.25). Deze wet
is van toepassing bij de (her)ontwikkeling van bouwlocaties door marktpartijen
en vormt de basis voor contracten tussen de gemeente en deze partijen. Aspecten
die op basis van de Grondexploitatiewet kunnen worden geregeld en vastgelegd,
hebben onder andere betrekking op kwaliteitseisen, exploitatiekosten
en kostenverdeling.
De nieuwe Wet biedt daarmee,
in tegenstelling tot de huidige wetgeving, bijvoorbeeld de mogelijkheid om
gronden aan te wijzen voor sociale woningbouw en vrije kavels. Daarnaast bevat
de Wet betere regelingen voor het financiële aspect bij locatieontwikkeling,
zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid om kosten van bovenwijkse voorzieningen door
de marktpartijen te laten meefinancieren.
De Grexwet heeft de volgende
doelen:
·
Verhalen van alle
kosten van ontwikkelingen;
·
Aanpakken van
zogenaamde free-riders;
·
Verevenen van kosten;
·
Stellen van
locatie-eisen;
·
Stellen van eisen aan
de openbare voorzieningen.
Onder de Grexwet blijft voor
wat betreft het kostenverhaal het huidige tweesporig stelsel (privaatrechtelijk
en publiekrechtelijk spoor) bestaan. Naast het aanbevolen privaatrechtelijke
spoor biedt het publiekrechtelijk spoor een achtervang (exploitatieplan).
Belangrijk is dat het kostenverhaal in het hele plan moet zijn afgedekt door
eigendom, exploitatieovereenkomst(en) of exploitatieplan.
In het privaatrechtelijke
spoor is sprake van de exploitatieovereenkomst. Voorafgaand aan de ontwikkeling
wordt op basis van wederzijdse vrijwilligheid een overeenkomst gesloten.
Verschil is dat de privaatrechtelijke overeenkomst niet meer op basis van
exploitatieverordening gaat, maar op basis van de Grexwet. De exploitatieverordening
dient voor nieuwe gevallen buiten toepassing verklaard te worden en het is
mogelijk om met een nieuwe verordening procedurevoorschriften te regelen. Voor
plannen die voor de inwerkingtreding van de Grexwet in procedure zijn gebracht
blijft de oude exploitatieverordening van kracht. Ook mag winstafroming worden
overeengekomen.
In het privaatrechtelijke
spoor zijn 2 soorten overeenkomsten: anterieure en posterieure overeenkomsten.
Anterieure overeenkomsten zijn exploitatieovereenkomsten die worden gesloten
voordat er een exploitatieplan wordt gemaakt of in geval er helemaal geen
exploitatieplan wordt gemaakt. Posterieure overeenkomst zijn
exploitatieovereenkomsten die na
vaststelling van het exploitatieplan worden gesloten. Belangrijke voorwaarde daarbij
is dat deze overeenkomst dan niet mag afwijken van het exploitatieplan.
Lukt het de gemeente niet om
met (een van) de ontwikkelaar(s) in het bestemmingsplangebied een
exploitatieovereenkomst te sluiten, dan moet de gemeente gelijk met het
bestemmingsplan een exploitatieplan vaststellen.
Het exploitatieplan bestaat
uit een kaart van het exploitatiegebied en een omschrijving van de
werkzaamheden, bouw- en woonrijp maken. Het plangebied van het exploitatieplan
mag daarbij niet groter zijn dan dat van het bestemmingsplan. Daarnaast wordt
een exploitatieopzet opgenomen en eventueel een kaart van het voorgenomen
grondgebruik en een Programma van Eisen (dit voor de locatie-eisen zoals
bedoeld in artikel 6.13). Het nieuwe Bro zal een limitatieve lijst bevatten van
kostensoorten die opgenomen mogen worden in de exploitatieopzet en dus
verrekend mogen worden. Een voorbeeld van deze lijst uit het concept Besluit
ruimtelijke ordening (Bro) is als bijlage 2 bijgevoegd
Ten aanzien van de locatie-eisen
wordt nog opgemerkt dat ten behoeve van de uitvoerbaarheid een bestemmingsplan
eisen mag bevatten met betrekking tot sociale huurwoningen, sociale
koopwoningen of particulier opdrachtgeverschap (artikel 3.1.2 lid 1 Bro). Deze
locatie-eisen moeten met een percentage in het bestemmingsplan zijn opgenomen,
anders kunnen deze niet worden opgenomen in het exploitatieplan en eventueel
tot op kavelniveau worden uitgewerkt.
De gemeente moet betaling
van een exploitatiebijdrage opleggen in een voorschrift bij de bouwvergunning.
Verevening van kosten vindt derhalve pas plaats bij afgifte van de
bouwvergunning. Bij niet betalen kan de gemeente de bouw stilleggen, bij
dwangbevel invorderen of de bouwvergunning intrekken.
Een exploitatieplan hoeft
niet te worden opgesteld:
·
als het kostenverhaal
anderszins verzekerd is (door gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure
exploitatieovereenkomst), én;
·
het bepalen van het
exploitatietijdvak of een fasering niet nodig is, én;
·
het stellen van eisen
of regels met betrekking tot werken of werkzaamheden of een uitwerking daarvan
niet nodig is.
De procedure van het
exploitatieplan is vastgelegd in afdeling 3.4 Awb. Tegen het ontwerpbesluit
kunnen zienswijzen worden ingediend en in een latere fase staat ook beroep
open. De vaststelling van het exploitatieplan dient gelijktijdig te worden
genomen met het bestemmingsplan of met het projectbesluit waarop het betrekking
heeft en daarnaast dient het exploitatieplan jaarlijks te worden herzien.
·
Aandachtspunten
o
Duidelijkheid scheppen
wie ambtelijk verantwoordelijk is voor een tijdige exploitatieberekening c.q.
exploitatieplan
o
De Wro biedt de
gemeente de nodige instrumenten om grondbeleid en ruimtelijk beleid vroegtijdig
te integreren.
·
Verplichtingen
o
Voor alle nieuwe
ontwikkelingen dient het kostenverhaal te zijn afgedekt
o
Privaatrechtelijk
spoor: posterieure overeenkomsten mogen niet afwijken van publiekrechtelijk
exploitatieplan
·
Keuzes
o
Wel of niet inzetten op
primair de anterieure privaatrechtelijke overeenkomsten met ontwikkelende
partijen en het exploitatieplan incidenteel als "stok achter de deur"
om onwelwillende marktpartijen (zgn. ‘freeriders’) mee te laten betalen
De belangrijkste
verplichtingen die voortvloeien uit de nieuwe wetgeving zijn:
·
het opstellen van een
ruimtelijke structuurvisie
·
het tijdig vaststellen
en actueel houden van bestemmingsplannen of beheersverordening voor gehele
grondgebied
·
bestemmingsplannen
dienen conform de in het Bro opgenomen SVBP2008 te worden opgesteld
·
bij inpassingsplannen
(bestemmingsplannen van hogere overheden) zal de gemeente een zienswijze moeten
indienen als zij het (op onderdelen) niet met een plan eens is
·
vrijstellingsprocedures
kunnen niet meer met een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 WRO worden
geregeld. Het Ontwikkelingsplan en de Ruimtelijke Onderbouw komen te vervallen
·
"Gevallen van
geringe planologische betekenis" (kruimelgevallen) worden in de wet een
bevoegdheid van B&W
·
Voor vrijwel alle
nieuwe ontwikkelingen dient een exploitatieplan te worden opgesteld indien de
gemeente de kosten wil verhalen.
·
Posterieure
overeenkomsten mogen niet afwijken van publiekrechtelijk exploitatieplan
a.
Een structuurvisie, met
daarin
§
Aangeven gebieden
zonder ruimtelijke ontwikkelingen, indien keuze voor beheersverordening wordt
gemaakt.
§
Bepalen ruimtelijke
ontwikkelingen (met bovenplans kostenverhaalmogelijkheid).
b.
Vanaf 1 juli invoeren
van beheersverordening of eerst afronden van AUB met bestemmingsplannen
§
Als gekozen wordt voor
de beheersverordening is een meer uitgebreide inventarisatie noodzakelijk
c.
Discussie om voor
heikele problemen (bijvoorbeeld 380 kV) bewust geen bestemmingsplan op te
stellen en dit vanwege provinciaal belang door provincie te laten doen.
§
Goede afstemming is
daarbij noodzakelijk met naburige gemeenten
d.
"
Woninguitbreidingen", zoals opgenomen in het aangepaste Handboek
bestemmingsplannen 2007, met één raadsbesluit (partiële herziening of
paraplubestemmingsplan) voor het gehele grondgebied te regelen
òf
voor de gebieden waarvoor reeds een bestemmingsplan is vastgesteld
voordat het Handboek bestemmingsplannen 2007 gold per aanvraag door het college
laten regelen
§
Hierin dient de in het
nieuwe Bro opgenomen "Gevallen van geringe planologische betekenis"
te worden betrokken
e.
Voor nieuwe
ontwikkelingen dan
wel verzoeken na 1 juli 2008 een postzegelbestemmingsplan of een
projectbesluit vaststellen
§
Bij keuze voor
postzegelbestemmingsplannen in de lijn van de nieuwe Wro geen
voorontwerpbestemmingsplan opstellen voor postzegelbestemmingsplannen
§
Bij keuze voor
projectbesluit gevallen benoemen die kunnen worden gedelegeerd aan het College
van B&W en die via een projectbesluit mogelijk kunnen worden gemaakt
f.
Wel of niet inzetten op
primair de anterieure privaatrechtelijke overeenkomsten met ontwikkelende
partijen en het exploitatieplan incidenteel als "stok achter de deur"
om onwelwillende marktpartijen (zgn. ‘freeriders’) mee te laten betalen
Het implementatietraject om
de gemeentelijke organisatie voor te bereiden op de nieuwe regels van de Wro
wordt bestuurlijk met deze discussienota gestart. De input uit de organisatie
alsmede het bestuur wordt gebruikt als breed gedragen platform voor het
opstellen van een Plan van Aanpak. In dit plan worden de noodzakelijke acties
beschreven, gekoppeld aan een tijdsplanning en de verschillende betrokken
afdelingen. De tijdsplanning is als bijlage 3 bijgevoegd.
Bij de noodzakelijke acties
moet men onder andere denken aan de volgende (nog niet uitputtende) opsomming
·
Opstellen Ruimtelijke
Structuurvisie
·
Handboek
Bestemmingsplannen 2007 aanpassen aan de in het Bro opgenomen SVBP2008.
·
Inspraakverordening
aanpassen aan procedures bestemmingsplan en/of beheersverordening.
·
Als te zijner tijd
gekozen wordt voor de beheersverordening is een uitgebreide inventarisatie
noodzakelijk.
·
"Woninguitbreidingen",
zoals opgenomen in het aangepaste Handboek bestemmingsplannen 2007, met een
partiële herziening of paraplubestemmingsplan voor het gehele grondgebied in
één keer te regelen in de vorm van een parapluplan dan wel een partiële
herziening. Hierin wordt de in het nieuwe Bro opgenomen "Gevallen van
geringe planologische betekenis" betrokken.
·
Handleiding
voorbereidingsbesluiten aanpassen
·
Beleidsnota 19 lid 3
WRO vervangen
·
Actiepuntenlijst
administratieve afhandeling Ontwikkelingsplannen vervangen
·
Actiepuntenlijst
administratieve afhandeling ruimtelijke onderbouwingen vervangen
·
Beleid
Ontwikkelingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen vervangen
·
Opstellen standaard procedure
en indeling anterieure en posterieure overeenkomsten in het privaatrechtelijke
spoor
·
Opstellen standaard
procedure en indeling exploitatieplan
·
Gemeentelijk
planschadebeleid aanpassen.
·
Aanpassen
Exploitatieverordening Delft 2002 (inclusief toelichting)
·
Aanpassen Regeling
Planschade 2005
·
Waarborgen goede
boekhouding t.b.v. kostenverhaal.
·
In beeld brengen
personele consequenties en dekking van de verandering in de werkzaamheden van
de ambtelijke organisatie
Bijlage 1 : Geraadpleegde
literatuur
·
Handboek
Bestemmingsplannen 2007
·
Handleiding
voorbereidingsbesluiten
·
Het juiste voorstel op
de juiste plaats, gemeente Delft
·
Ontwikkelingsvisie
Delft 2005, gemeente Delft, december 1998
·
Overzicht raad
planvormen RO en procedures, gemeente Delft
·
Raadsvoorstel
implementatie en evaluatie
·
Efficiency procedures
20071203
·
Exploitatieverordening
Delft 2002
·
Regeling planschade
2005
·
Actiepuntenlijst
administratieve afhandeling Ontwikkelingsplannen
·
Actiepuntenlijst
administratieve afhandeling ruimtelijke onderbouwingen
·
Ketenproces
Bouwinitiatieven
Bijlage 2 : Lijst
kostensoorten
·
de waarde van de
gronden in het exploitatiegebied;
·
de waarde van de
opstallen die in verband met de exploitatie van de gronden niet gehandhaafd
kunnen worden;
·
de kosten van het
vrijmaken van de gronden in het exploitatiegebied van persoonlijke rechten en
lasten, eigendom, bezit of beperkt recht en zakelijke lasten;
·
de kosten van sloop,
verwijdering en verplaatsing van opstallen, obstakels, funderingen, kabels en
leidingen in het exploitatiegebied.
·
de kosten van het
verrichten van onderzoek, waaronder in ieder geval begrepen grondmechanisch en
milieukundig bodemonderzoek, akoestisch onderzoek, ander milieukundig
onderzoek, archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek;
·
de kosten van
bodemsanering, het dempen van oppervlaktewateren, het verrichten van
grondwerken, met inbegrip van het egaliseren, ophogen en afgraven;
·
de kosten van de aanleg
van voorzieningen in een exploitatiegebied;
·
de kosten van
maatregelen, plannen, besluiten en rechtshandelingen met betrekking tot
gronden, opstallen, activiteiten en rechten in het exploitatiegebied, waaronder
mede begrepen het beperken van milieuhygiënische contouren en externe
veiligheidscontouren;
·
de kosten van de
noodzakelijke compensatie van in het exploitatiegebied verloren gegane
natuurwaarden, groenvoorzieningen en watervoorzieningen;
·
de kosten van
voorbereiding, ontwikkeling, beheer en toezicht verband houdende met de aanleg
van de voorzieningen en werken,;
·
de kosten van het
opstellen van gemeentelijke ruimtelijke plannen ten behoeve van het
exploitatiegebied;
·
de kosten van het
opzetten en begeleiden van gemeentelijke ontwerpcompetities en prijsvragen voor
het stedebouwkundig ontwerp van de locatie, en de kosten van vergoedingen voor
deelname aan de prijsvraag;
·
de kosten van andere
door het gemeentelijk apparaat of in opdracht van de gemeente te verrichten
werkzaamheden, voor zover deze werkzaamheden rechtstreeks verband houden met de
in dit besluit bedoelde voorzieningen, werken, maatregelen en werkzaamheden;
·
de kosten van tijdelijk
beheer van de door of vanwege de gemeente verworven gronden, verminderd met de
uit het tijdelijk beheer te verwachten opbrengsten;
·
de kosten van
tegemoetkoming van schade;
·
niet-terugvorderbare BTW, niet gecompenseerde
compensabele BTW,of andere niet-terugvorderbare belastingen, over de
kostenelementen;
·
rente van geïnvesteerde
kapitalen en overige lasten, verminderd met renteopbrengsten.
Bijlage
3 : Tijdsplanning
Bijlage 3 : Tijdsplanning