Nota - Een activerend armoedeprogramma | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Discussienota
1. Inleiding Sinds enige jaren staat de bestrijding van armoede op de landelijke en lokale politieke agenda. Daarbij gaat het niet alleen om een inkomensvraagstuk. Het gaat er om, mensen in staat te stellen volwaardig deel te nemen aan de maatschappij. Ondersteund door maatregelen van het Rijk zijn er in Delft verschillende regelingen in het leven geroepen. Inmiddels is het tijd om de armoedebestrijding een nieuwe impuls te geven. Verdere verbreding in een integrale aanpak is nu noodzakelijk. Veel beleid dat een bijdrage kan leveren aan armoedebestrijding is opgenomen in andere, niet specifiek op armoede gerichte beleidstrajecten. In bijlage 1 is een overzicht van deze aanpalende beleidsterreinen toegevoegd. Vooral in de onlangs behandelde nota "Samen aan de slag, beleidsvisie op een sluitende activeringsaanpak" zijn parallellen te vinden met de onderliggende nota. Het is dan ook nadrukkelijk de bedoeling de twee notas in onderlinge samenhang te zien. In het vervolgtraject zullen deze twee notas zoveel mogelijk in onderlinge samenhang uitgewerkt en uitgevoerd worden. De eerste stap is nu het voeren van een discussie over de richting waarin het beleid op gebied van armoedebestrijding zich zou moeten ontwikkelen. In onderliggende nota wordt een voorstel gedaan voor die ontwikkelingsrichting. Het betreft nadrukkelijk een discussiestuk dat aan de commissie Werk, zorg en onderwijs zal worden voorgelegd voor een eerste meningsvormende ronde. Daarna vindt een uitgebreide discussie in de stad plaats. Op basis van de uitkomsten van deze discussies worden meer concrete voorstellen uitgewerkt. De opbouw van deze nota is als volgt: Allereerst wordt een beeld geschetst van de omvang van het armoedeprobleem in Delft (hoofdstuk 2). Vervolgens worden ingegaan op de uitgangspunten voor een activerend armoedeprogramma (hoofdstuk 3). Daarna (hoofdstuk 4) worden de drie onderwerpen besproken die de kern vormen van een oplossing voor het armoedevraagstuk:
Tenslotte wordt globaal ingegaan op de financiële gevolgen (hoofdstuk 5) en de organisatie van het beleidstraject rondom armoedebestrijding (hoofdstuk 6). In het laatste hoofdstuk (7) worden alle voorstellen nog eens op een rij gezet. 2. Beeld van de armoede Het begrip armoede kent een groot aantal definities. Sommige zijn gebaseerd op een bepaald cijfer, bijvoorbeeld de hoogte van het gezinsinkomen. In andere definities worden ook meer kwalitatieve aspecten aangevoerd, zoals sociale contacten, deelname aan bepaalde maatschappelijke activiteiten of het hebben van betaald werk. Tenslotte worden in relatie tot armoede wel bepaalde "risicogroepen" aangewezen: ouderen met alleen AOW, gehandicapten en chronisch zieken, alleenstaande ouders en oudere en vrouwelijke allochtonen. Deze groepen hebben vaak te maken met een laag inkomen en weinig middelen om iets aan die situatie te veranderen, zodat zij een grote kans hebben om langdurig in een armoedesituatie te verkeren.. Volgens het CBS had 4% van de huishoudens in 1996 een inkomen onder het sociaal minimum (de van toepassing zijnde bijstandsnorm), terwijl nog eens 7% een inkomen op dit sociaal minimum had. In totaal had 16% van de huishoudens een inkomen onder de zgn. "lage-inkomensgrens", dat wil zeggen minder dan 110% van het wettelijk minimumloon. Een groot deel van de mensen rond of onder het sociaal minimum zit langdurig in deze situatie (in 1996 zat 37% van deze groep al vier jaar in deze situatie), of valt daarin regelmatig terug. Voor sommigen is de situatie blijvend. Het gaat dan vooral om ouderen met slechts AOW. De vrije bestedingsruimte is voor mensen met een laag inkomen steeds kleiner geworden. Sinds 1980 besteden deze mensen een steeds groter deel van hun inkomen aan vaste lasten, zoals woonlasten, water, energie, verzekeringen, retributies en consumptieve belastingen. In 15 jaar is dit aandeel voor mensen met een laag inkomen gestegen van 34% naar 47%.
2.1 Omvang armoede in Delft Deze paragraaf gaat vooral in op de kwantitatieve aspecten van armoede in Delft. Voor Delft zijn de cijfers op basis van verschillende definities van armoede niet exact bekend. Om een idee te kunnen krijgen van de getallen die voor Delft gelden, zijn de laats bekende landelijke aantallen (uit 1996) naar de Delftse schaal omgerekend.
Van de huishoudens met een inkomen onder de lage inkomensgrens zat in 1996 11% langer dan 3 jaar in die situatie, en 8% zelfs langer dan 5 jaar. Uit een recent Stadspanelonderzoek blijkt dat inmiddels 12,9 procent van alle huishoudens, en dat nog exclusief studenten, een inkomen op of onder het sociaal minimum heeft. Dat betekent ruim 5000 huishoudens. Wanneer we kijken naar het aantal Abw-uitkeringen in Delft in 1999 en het aantal AAW/WAO en WW-uitkeringen in 1997, dan ziet het plaatje er als volgt uit:
Bronnen: LISV en Gemeente Delft Leesvoorbeeld: Van alle mensen in Delft van 45 tot 54 jaar heeft 11 procent een AAW of WAO-uitkering. NB: de hoogte van de uitkeringen AAW/WAO is onbekend. Inkomens hoger dan het beleidsmatig minimum zijn zeer goed mogelijk. De omvang van de problematiek van sociaal isolement in Delft is niet exact bekend. Delftse instellingen uit het veld geven aan dat vereenzaming en soms ook vervuiling in Delft een algemeen erkend probleem is. 2.2 Toekomstige ontwikkelingen Er treden in Delft verschillende demografische ontwikkelingen op die gevolgen hebben voor de inkomensopbouw in de stad. Een punt waar Delft afwijkt van het landelijke beeld is de sterke stijging van de instroom van statushouders. Deze groep heeft soms grote achterstanden voor wat betreft opleiding en taalbeheersing. Dit belemmert hun maatschappelijke participatie, waardoor de kans op armoede groter is. In een nota over integratiebeleid, die begin 2000 zal verschijnen, wordt aandacht aan deze specifieke groep besteed. Voor wat betreft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting is de verwachting dat de komende jaren meer mensen vanuit de stad naar Vinexlocaties zullen verhuizen. Vaak gaat het dan juist om mensen met een hoger inkomen, zodat zich onder de achterblijvende bevolking meer mensen met een laag inkomen bevinden. Een landelijke ontwikkeling met gevolgen voor de inkomenssamenstelling is de vergrijzing. In Delft zijn er relatief veel mannen (en steeds meer vrouwen) in de leeftijd van 15 tot 29. Hoewel hierdoor het percentage ouderen in Delft lager is in vergelijking met de rest van Nederland is er ook in Delft toch sprake van een vergrijzende bevolking.. 2.3 Delftse Armoedemonitor Zoals ook blijkt uit het voorafgaande is er wel informatie over armoede, bevolkingsopbouw en maatschappelijke participatie beschikbaar. Deze informatie is niet altijd effectief geordend en toegankelijk. Dit kan tot gevolg hebben dat bepaalde problematiek zich aan de waarneming onttrekt waardoor geen inspanning wordt gepleegd waar dat wel wenselijk en mogelijk was, of worden juist nutteloze maatregelen genomen. Ook is het zo moeilijk te berekenen wat de gevolgen van nieuw beleid kunnen zijn. Voorgesteld wordt een Delftse Armoedemonitor samen te stellen en zo jaarlijks allerlei gegevens die van belang kunnen zijn in het kader van armoedebestrijding in onderlinge samenhang (met integratie en activering) te presenteren. Op die manier wordt het mogelijk de positie van de minima goed in kaart te brengen en hier acties aan te verbinden. Door een extern bureau zal een methode ontwikkeld worden om de gewenste informatie te verkrijgen. Voor de ontwikkeling van de Armoedemonitor is een bedrag van 100.000,- beschikbaar. In de Zomernota 2000-2003 is in het kader van het investeringsplan Lokaal Sociaal Beleid budget beschikbaar gesteld om een sociale database te laten ontwikkelen.
3 Uitgangspunten bij een activerend armoedeprogramma Het activerend armoedeprogramma heeft veel raakvlakken met andere beleidsterreinen (zie ook de bijlage). Het activerend armoedeprogramma vertoont met name parallellen met de beleidsnota "Samen aan de slag" inzake de activering. In zijn algemeenheid kunnen de volgende uitgangspunten voor het activerend armoedeprogramma worden geformuleerd: Openen nieuw maatschappelijk perspectief Activerende werking Samenhang met en aansluiting op bestaande
structuren en andere beleidsvelden; samenwerking met maatschappelijke
organisaties Wijkgerichte aanpak Specifiek gericht
4 Activerend armoedeprogramma in actie De voorstellen en actiepunten in dit hoofdstuk hebben betrekking op drie aspecten van armoedebestrijding: inkomensondersteuning, tegengaan van sociaal isolement en activering. In het onderstaande worden deze aspecten nader uitgewerkt. 4.1 Armoede als gevolg van een laag inkomen Een laag inkomen heeft gevolgen voor de leefsituatie van huishoudens en vormt een hinderpaal voor de deelname aan het maatschappelijk verkeer. Zeker wanneer een huishouding langdurig op een laag inkomen is aangewezen zijn de eindjes moeilijk aaneen te knopen. Het gevolg hiervan kan zijn dat men afziet van de aanschaf van bepaalde zaken, juist ook zaken die in de samenleving als zeer gebruikelijk of zelfs als moeilijk te missen worden ervaren. Het gevolg kan ook zijn dat men afziet van het lidmaatschap van een vereniging of in het algemeen een afbouw van sociale contacten. Noodgedwongen kan men minder meedraaien in de samenleving, wat het perspectief op een succesvolle rentree verder belemmert. Een rentree die door het ontstaan van schulden vaak mede wordt bemoeilijkt. Daarom zijn in het activerend armoedeprogramma ook een aantal inkomensondersteunende voorstellen opgenomen. Hoewel er al veel regelingen in zake inkomensondersteuning bestaan blijkt in de praktijk dat deze regelingen niet altijd even bekend en toegankelijk zin voor de doelgroep. Juist de meest kwetsbare groepen lijken weinig gebruik maken van de regelingen die speciaal voor hen in het leven zijn geroepen. Daarom worden in het onderstaande ook voorstellen gedaan om het gebruik van bestaande regelingen te vergroten door een beter bereik van de doelgroep te realiseren.
4.1.1 DUIT: Delfts Uitkeringen Informatie Team Leven van een klein inkomen vraagt een zorgvuldig financieel beheer. Een deel van de doelgroep is daar niet zonder meer toe in staat, zeker niet wanneer de zwakke financiële situatie van langere duur is. Om het opbouwen van schulden, met bijvoorbeeld afsluiting of huisuitzetting als gevolg, te voorkomen, is preventief beleid gewenst. Voorlichting over budgetbeheer en signalering van (dreigende) budgetproblemen vormen de kern van dergelijk beleid. Om de drempel voor mensen zo laag mogelijk te maken en gericht voorlichting te geven, ligt het voor de hand mensen thuis deze voorlichting te bieden en ze voor te rekenen op wat voor soort regelingen ze aanspraak kunnen maken. Ook kunnen zo mogelijkheden voor scholing, werk en zorg aan de orde gesteld worden. Wanneer de betrokken persoon niet in staat is een aanvraag zelf te doen of een afspraak niet zelf kan maken wordt door de contactpersoon ondersteuning geboden. In moeilijke situaties, bijvoorbeeld in geval van dreigende huisuitzetting of in geval van kennelijk sociaal isolement moet betrokkene gesignaleerd worden bij een instelling die hulp kan bieden. Dat kan zijn op eigen verzoek of op basis van een signaal van een instelling. Om dit vorm te geven wordt het DUIT (Delfts Uitkeringen Informatie Team) in het leven geroepen. Voor de concrete organisatie achter dit voorstel bestaan verschillende mogelijkheden. Aan drie uitgangspunten moet daarbij voldaan worden:
Verschillende instellingen hebben al ervaring met dit soort huisbezoeken. Bekeken moet worden op welke wijze gebruik gemaakt kan worden van de al bestaande expertise. Voorgesteld wordt een aantal mensen in het kader van gesubsidieerde arbeid voor dit werk op te leiden en in te zetten. De huisbezoeken gebeuren telkens samen met een contactpersoon uit het buurtnetwerk, of een contactpersoon uit een zelforganisatie van nieuwkomers/migranten. Deze contactpersonen worden daartoe opgeleid. 4.1.2 Kwijtschelding lokale belastingen Een beperking van vaste lasten of van bepaalde kosten is voor het rondkomen van de doelgroep van belang. Bestaand beleid dat binnen dit kader past is de kwijtschelding van onroerende-zaakbelastingen, afvalstoffenheffing, kosten van woonvergunningen en ID-kaarten. De aantallen aanvragen en honoreringen kwijtschelding in de loop van de afgelopen vijf jaar ziet er als volgt uit:
nota bene: in 1998 beïnvloedt de Zalmsnip de cijfers; in 1999 is er een gelijktijdige oplegging van OZB en afvalstoffenheffing. De gemeente benut maximaal de mogelijkheden voor kwijtschelding en legt de inkomensgrens voor kwijtschelding bij 100% van de bijstandsnorm. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft de inkomensgrens op 90% gesteld, en heeft in het verleden aan gegeven, niet over te zullen gaan tot optrekken van de grens naar 100%. De gemeente zal (in samenwerking met de andere gemeenten binnen het bereik van het Hoogheemraadschap), aandrang op het Hoogheemraadschap uitoefenen om te bevorderen dat toch de maximale ruimte voor kwijtschelding wordt benut. Later dit jaar zal in een apart voorstel terug worden gekomen op automatische kwijtschelding van de lokale belastingen. Daarbij moet worden bekeken op welke wijze de zogenaamde armoedeval zoveel mogelijk beperkt kan worden (zie ook par. 4.3.1.) . 4.1.3 Beperking kosten energie en water Water- en energiegebruik vormen een vaste, belangrijke kostenpost voor gezinnen. Voor gezinnen onder de lage-inkomensgrens was het aandeel in de bestedingen voor water en energie volgens de armoedemonitor 1998 8% (1995/96). Wanneer de uitgaven aan water en energie worden beperkt is het effect structureel van aard, ook wanneer betrokkenen werk aanvaarden en een iets hoger inkomen verwerven. De armoedeval (zie paragraaf 4.3.1.) wordt met het aanpakken van deze kosten niet verder open gezet. Delft kent een aantal projecten voor het terugdringen van energiegebruik. Het e-team van de dienstenwinkel brengt kleinere energiebeperkende voorzieningen in woonhuizen aan. Het premièreproject van gemeente en Energie Delfland licht in Delft de gebouwen van kleinere bedrijven en instellingen door en doet aanbevelingen voor energiezuinige aanpassingen. In Zoetermeer kijkt hetzelfde project naar woningen. Daarnaast doet het energiebedrijf zelf aan voorlichting. In het 3D Duurzaamheidsplan Delft 2000-2003 wordt voorgesteld om de verschillende krachten te bundelen en het premièreproject ook voor woningen in Delft te introduceren. Uit het oogpunt van armoedebestrijding wordt voorgesteld de nadruk te leggen op advies aan huishoudens met een laag inkomen. Tevens moet onderzocht worden of voor grotere aanpassingen samenwerking tussen gemeente, corporaties en energiebedrijf gerealiseerd kan worden. In het kader van DUIT kan ten slotte ook voorlichting over andere kostenposten gegeven kan worden. 4.1.4 Voorlichting Om het gebruik van regelingen te bevorderen is het DUIT een goed instrument. Het DUIT bereikt echter maar een deel van alle minima. Daarom moet ook op andere manieren voorlichting gegeven worden. Daarbij moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan:
Gedacht kan worden aan: - bundeling van voorlichtingsbudgetten
In een nader voorstel wordt het bovenstaande verder uitgewerkt. 4.1.5 Noodzakelijke gebruiksgoederen De bestaande witgoedregeling heeft betrekking op wasmachines, koelkasten, televisies en stofzuigers. Mensen die langer dan vijf jaar op een minimuminkomen zitten kunnen de kosten van vervanging van deze apparaten à fonds perdu vergoed krijgen. Mensen die korter dan vijf jaar een minimuminkomen hebben kunnen leenbijstand krijgen. Voor zogenaamde "noodzakelijke niet-uitstelbare goederen". Koelkasten en wasmachines behoren tot deze categorie, stofzuigers en televisies niet. In de praktijk zal de toch onontkoombare aanschaf van dergelijke zaken ook tijdens de eerste vijf jaar financieel bezwaarlijk kunnen zijn. Voorgesteld wordt om stofzuigers en televisies ook aan te merken als noodzakelijke, niet-uitstelbare goederen Daardoor kunnen mensen die minder dan vijf jaar op een minimuminkomen zitten leenbijstand krijgen voor de aanschaf van deze goederen. Verder wordt voorgesteld om te onderzoeken of ook voor de aanschaf van een computer leenbijstand verstrekt kan worden aan gezinnen met kinderen tot 18 jaar. Om in de huidige en toekomstige maatschappij mee te kunnen komen is het vrijwel noodzakelijk dat kinderen opgroeien met computers. Op school is er de beschikking tot een computer. Maar wanneer dat de enige mogelijkheid voor kinderen is om spelenderwijs bekend te worden met het medium, dan kan er gemakkelijk een tweedeling ontstaan die op latere leeftijd niet meer ingehaald kan worden. 4.2 Tegengaan sociaal isolement Er zijn verschillende maatschappelijke organisaties in Delft die een bijdrage leveren aan de aanpak van sociaal isolement. Te denken valt aan Ouderenwerk, Maatschappelijk werk, buurt- en wijkwerk, etc. In Delft ontbreekt echter een basisstructuur die de verschillende projecten en organisaties verbindt. Ook is er geen duidelijk adres waar instellingen en individuele inwoners van Delft kunnen melden dat zij signaleren dat iemand in een isolement is of dreigt te raken. 4.2.1 Driehoek tegen sociaal isolement Om een basisstructuur voor de bestrijding van sociaal isolement in Delft te realiseren moet op wijkniveau een zgn. "sociaal driehoeksoverleg" in het leven geroepen worden. In dit driehoeksoverleg fungeren vertegenwoordigers van Maatzorg, Stichting Ouderenwerk en buurt- en wijkwerk als aanspreek- en doorverwijspunt voor instellingen en inwoners die sociaal isolement signaleren. Op stedelijk niveau stemmen de drie deelnemende partijen en de gemeente beleid af en zorgen zij voor gegevensverzameling. De rol van de gemeente hierbij is faciliterend en levert daarnaast een inhoudelijke bijdrage door inzet van het DUIT. De driehoek neemt de volgende taken op zich:
Voorgesteld wordt om in gesprek te gaan met Maatzorg, Stichting Ouderenwerk en buurt- en wijkwerk om deze aanpak in 2000 in een drietal pilotwijken te starten. Na een half jaar kan de aanpak geëvalueerd worden. In beginsel wordt de aanpak daarna verbreed naar alle zeven wijken, mede op grond van de resultaten in de drie pilotwijken. 4.3 Activering Het vinden van betaald werk is in principe de methode om een hoger inkomen te verwerven. Helaas geldt dat principe niet altijd. Mensen die deeltijdwerk vinden of een WIW-baan aanvaarden blijken er in inkomen niet altijd op vooruit te gaan. Ook blijkt het doorlopen van trajecten gericht op activering naar werk of op sociale activering praktische en financiële problemen voor mensen te geven. Dergelijke vragen doen zich bovendien in steeds sterkere mate voor omdat de doelgroep van activering gemiddeld genomen verder van de arbeidsmarkt af is komen te staan. Vanuit het activerend armoedeprogramma worden voorstellen gedaan om (financiële) belemmeringen bij activering op te heffen. Hiervoor zijn twee invalshoeken gekozen: Beperken van de armoedeval en het inzetten van incentives. 4.3.1 De armoedeval De zgn. armoedeval kan een belemmering vormen om werk te aanvaarden en zo een hoger inkomen te genereren. Immers, wanneer het inkomen hoger wordt verliest men het recht op verschillende inkomensafhankelijke regelingen waardoor het uiteindelijke inkomen veel minder stijgt of zelfs afneemt. In de gemeente Leeuwarden is begin mei 1999 een onderzoek gepubliceerd naar de wijze waarop een inkomensstijginging doorwerkt op verschillende (inkomensafhankelijke) regelingen. Uit dit onderzoek bleek dat met name alleenstaanden in sommige gevallen minder van hun inkomen overhielden na aanvaarding van een baan. Ook in Delft zijn er een aantal inkomensafhankelijke regelingen en vormt de armoedeval een reële bedreiging voor het voeren van activerend beleid. Een eerste oplossing voor dit probleem is, te zorgen dat inkomensafhankelijke regelingen geleidelijker aflopen en gelden voor een breder inkomensgebied. Voorgesteld wordt om ook in Delft onderzoek te doen naar het armoedeval-effect van inkomensafhankelijke regelingen. Naar aanleiding van dit onderzoek kan bepaald worden voor welke bandbreedte lokale regelingen moeten gelden en of deze regelingen aangepast moeten worden voor bepaalde doelgroepen. Een tweede oplossingsrichting is gelegen in verhoging van het inkomen, zodanig dat het verlies van inkomensafhankelijke regelingen gecompenseerd wordt. In het onderstaande twee uitwerkingen hiervan: 4.3.1.1 Onderzoek garanderen netto-inkomen Ook wanneer lokale regelingen beter toegesneden zijn op het voorkomen van de armoedeval, zal het verschijnsel zich in sommige gevallen blijven voordoen als gevolg van bovenlokale regelingen of anderszins. Voorgesteld wordt, te onderzoeken of het mogelijk is om het netto- inkomen gedurende een bepaalde periode te garanderen. Premie voor deeltijdwerkaanvaarding Niet voor alle langdurig werkzoekenden is een volledige baan weggelegd. Soms zijn er praktische belemmeringen om een volledige baan te aanvaarden. Ook kan het zijn dat werkzoekenden wel een voltijdsbaan willen maar deze (nog) niet kunnen vinden. Of er is een periode nodig van gewenning, om het levensritme aan te passen aan de nieuwe situatie etc. Deeltijdwerk kan een opstap zijn naar een volledige baan. Voor de landelijke vrijlatingsregeling komen alleen mensen vanaf 57½ jaar, alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar en mensen met sociaal-medische belemmeringen in aanmerking. Om ook anderen te motiveren deeltijdwerk te aanvaarden kan ook voor hen gedacht worden aan het toekennen van een premie. Overigens moet er aandacht komen voor de verrekening van deeltijdwerk met een bijstandsuitkering. De praktijk laat zien dat de verrekening niet altijd goed verloopt, wat een drempel is voor alleenstaande ouders om deeltijdwerk te aanvaarden.
4.3.1.2 Creëren doorgroeiperspectief De stap naar werk leidt niet altijd direct tot een netto inkomensstijging. Daarom is van belang dat mensen voldoende perspectief wordt geboden op nieuwe stappen vooruit. De CAO¢ s voor WIW- ers, WSW- ers en ID- banen bieden hiertoe in inkomenstechnische zin mogelijkheden. Beter nog is het mensen in de gelegenheid te stellen door verdere scholing en opgebouwde ervaring door te groeien naar een functie met een hoger niveau. Dat houdt in dat plaatsingen in het kader van de genoemde regelingen steeds meer geschieden op plekken waar dat doorgroeiperspectief concreet zichtbaar is. Daarnaast zullen met werkgevers, die betrokken zijn bij instroomprojecten, afspraken gemaakt worden om doorgroeimogelijkheden te openen. Vanuit de trajectbegeleidingsorganisatie zal hierop actiever gestuurd worden. De nota ² Samen aan de slag² gaat op deze zaken nader in. 4.3.2 Incentives Incentives zijn financiële prikkels om (weer) deel te nemen aan de arbeidsmarkt of om uit een sociaal isolement te komen. Door de rijksoverheid is hiertoe geld beschikbaar gesteld aan gemeenten. Voorgesteld wordt om een systeem te ontwikkelen waarbij incentives op basis van een overeenkomst tussen gemeente en incentive-ontvanger verstrekt kunnen worden. Een dergelijke overeenkomst kan afgesloten worden in het geval dat een traject naar werk wordt afgesproken, maar ook wanneer sprake is van een sociale-activeringstraject wat niet direct op verkrijgen van betaald werk gericht is. 4.3.2.1 Incentives voor trajecten naar werk Wanneer een klant in begeleiding komt bij Werkplan wordt er een trajectplan opgesteld. Het trajectplan heeft de vorm van een overeenkomst. Aan deze overeenkomst kan een incentive gerelateerd worden. Incentives kunnen in diverse stadia van een traject worden ingezet. De hoogte van het toegekende bedrag kan per fase of per activiteit verschillen. Ook kan er onderscheid gemaakt worden naar afstand tot de arbeidsmarkt (hoe groter de afstand hoe hoger de totale incentive). In het verleden is geëxperimenteerd met persoonsgebonden budgetten (PGB) voor werkzoekenden in de laatste fase van een traject. De resultaten van dit experiment waren positief. Dit is een voorbeeld van hoe een incentive gekoppeld aan een bepaalde fase van het traject kan werken. Vervolgens kan er gekozen worden om het incentivebedrag gedurende de looptijd van een traject in termijnen te verstrekken of bij het afronden van een van tevoren vastgelegde fase of activiteit binnen het trajectplan. In dat laatste geval moet in het trajectplan vastgelegd worden welke activiteiten leiden tot een incentive. Voordeel van het periodiek verstrekken van een incentive is dat berokkende direct resultaat ziet als hij/zij aan een trajectplan begint. Nadeel is dat niet elk trajectplan even lang duurt, wat kan leiden tot grote verschillen in de hoogte van het periodiek te betalen bedrag en daardoor tot meer administratieve handelingen. Daarnaast is er wanneer betrokkene zich niet houdt aan de afspraken van het trajectplan een extra administratieve handeling nodig om de incentivebetaling stop te zetten. Wanneer een incentive pas wordt verstrekt na afronding van een fase of activiteit binnen het trajectplan ziet betrokkene pas resultaat na de feitelijke afronding. Maar dit kan ook een stimulans zijn om door te zetten en een activiteit af te ronden. Verstrekking ineens is administratief eenvoudiger. Op aangeven van de trajectbegeleider kan er uitbetaald worden. Bij het toekennen van een presentatiegerichte incentive kan het bedrag in een keer hoger zijn. Dit stimuleert wellicht meer dan periodiek een klein bedrag. 4.3.2.2 Incentives voor trajecten gericht op sociale activering Bij trajecten gericht op sociale activering moet vooral gedacht worden aan vrijwilligersactiviteiten, stages en cursussen. Uit landelijk onderzoek blijkt dat het toekennen van een incentive vaak niet bepalend is voor het aanvaarden van vrijwilligerswerk. Het kan wel extra een ondersteuning betekenen en drempels wegnemen voor mensen met een laag inkomen: door middel van het toekennen van een incentive kunnen bijvoorbeeld de kosten gedekt worden die gemaakt worden bij het verrichten van vrijwilligerswerk (zoals reiskosten en kleding). 4.3.2.3 Relatie met bijzondere bijstand Een incentive is in eerste instantie bedoeld om werkzoekenden te prikkelen om aan de arbeidsmarkt deel te nemen of uit een sociaal isolement te raken. Daarnaast kan het een middel zijn om mensen de mogelijkheid te bieden een meer zelfstandig financieel beheer te voeren. In dat kader kan overwogen worden, een deel van de incentive te bestemmen om te kunnen reserveren voor grotere uitgaven, zoals huishoudelijke apparaten, een fiets, etc. Op die manier kan een aanvraag bijzondere bijstand achterwege blijven. Voor de klant betekent dit dat hij of zij direct over geld beschikt en minder afhankelijk is van weer een aanvraagprocedure. Voor de gemeente kan het een kleine besparing op uitvoeringskosten van de bijzondere bijstand betekenen. Dit is bij een periodiek uit te betalen incentive eenvoudiger dan bij een incentive ineens. Onderzocht moet worden of voor incentive-ontvangers een beperkte drempel moet worden ingevoerd. Relatie met kwijtschelding gemeentelijke belastingen Op dit moment moeten gemeenten de incentives tot de inkomens van burgers rekenen. Dit kan betekenen dat door een incentive de aanspraak op kwijtschelding verdwijnt. Per 1 januari 2000 komt hier verandering in, waardoor gemeenten deze inkomsten buiten de berekening van de kwijtscheldingsverzoeken kan houden.
5 Financiële dekking Deze nota is een discussienota. De voorstellen die erin genoemd zijn moeten nader onderzocht worden. Ook de financiële consequenties zijn nog niet in kaart gebracht. In dit hoofdstuk wordt een kort overzicht gegeven van mogelijke financieringsbronnen van de verschillende voorstellen. Wanneer besloten wordt tot verdere uitwerking van de voorstellen wordt ook een meer gedetailleerd dekkingsvoorstel gepresenteerd. Voor enkele voorstellen is er waarschijnlijk bestaande financiering mogelijk. Het gaat om het uitbreiden van de noodzakelijke gebruiksgoederen waarvoor leenbijstand verkregen kan worden en de automatische kwijtschelding van lokale belastingen, welke een betere uitvoering van een bestaande open-einde regeling inhoudt. Het voorstel inzake het beperken van de water- en energielasten is opgenomen in het 3D-Duurzaamheidsplan. Met betrekking tot de incentive-voorstellen moet bekeken worden in hoeverre het huidige incentivebudget daarvoor voldoende is. Wanneer gekozen wordt voor een koppeling met de bijzondere bijstand kan ook uit dat budget wellicht een bijdrage geleverd worden. In het kader van nieuw beleid is eenmalig 100.000,- beschikbaar gesteld ten behoeve van het opzetten van een sociale database. Verder is vanuit nieuw beleid tevens een bedrag van 400.000,- structureel beschikbaar gesteld voor lokaal sociaal beleid. Naar verwachting is dit alles overigens niet toereikend om alle voorstellen uit deze nota te financieren. Schematisch ziet de mogelijke dekking er als volgt uit:
6 Organisatie van het armoedeprogramma Het activerende armoedeprogramma bevat een brede aanpak van het armoedeprobleem. Van verschillende beleidskanten worden inspanningen verwacht; vaak in onderlinge samenhang. Het is verder van belang dat externe betrokkenheid in de verdere uitwerking een plaats krijgt. Voorgesteld wordt om voor het activerend armoedeprogramma een programmateam in het leven te roepen dat de beleidsafstemming organiseert, de discussie met de stad vorm geeft, de verdere uitwerking van de voorstellen verzorgt en de uitvoering een jaar lang bewaakt. Zoals gezegd is er sterke samenhang tussen het activerend armoedeprogramma en het activeringsprogramma "Samen aan de slag". Ook de activeringsnota is een discussiestuk, waarvoor een vergelijkbaar traject is afgesproken. Voorgesteld wordt deze beide notas gezamenlijk in de stad ter discussie te leggen. In de volgende paragraaf wordt hier verder op in gegaan.
7 Communicatie Parallel aan deze nota Een activerend armoedeprogramma is een integraal communicatieplan voor armoedebestrijding en activering in ontwikkeling. Omdat het welslagen van de aanpak voor een deel afhankelijk is van samenwerking met derden is gekozen voor een interactieve marktbenadering om de beleidsuitgangspunten onder de aandacht te brengen. De belangrijkste doelgroepen vormen de verschillende maatschappelijke, intermediaire en belangenorganisaties. Ook na afsluiting van het communicatietraject blijft de interactieve component aanwezig in de vorm van een panel of platform waarin een aantal sleutelorganisaties zitting heeft. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het communicatieplan in wording gegeven. Het hoofddoel van het plan is zowel interne partners, voorzover nog niet betrokken, als externe partners op het terrein van armoede, werk, scholing en activering te informeren over de voorstellen tot bestrijding van armoede in Delft. Hiermee wil het college draagvlak en samenwerking creëren. Het plan bestaat dus uit een intern en een extern communicatietraject. Gekozen is voor een marktbenadering waarin contact tussen de gemeente en de belangrijkste samenwerkings- en uitvoeringspartners centraal staat. Hierin communiceert de gemeente haar visie en voorgestelde aanpak op het terrein van activering en armoede met maatschappelijke organisaties, werkgevers en anderen. Nadrukkelijk is ook het doel dat deze partners hun advies kunnen uitbrengen over de notas "Een activerend armoedeprogramma" en "Samen aan de slag" in onderlinge samenhang. Binnen het plan worden tevens andere in- en externe doelgroepen geïnformeerd. Het gehele traject wordt afgesloten met een eindpresentatie in de vorm van een boekwerkje en een slotconferentie. Hoewel het geen doel van het communicatieplan is, zal na het discussietraject een permanente overlegstructuur van met name werkgevers in de vorm van een panel of platform zijn ingericht. De boodschap die in alle in te zetten middelen en activiteiten moet worden overgebracht is vierledig:
Deze nota wil een ferme slinger aan het vliegwiel geven, dat door een zich permanent ontwikkelend actieprogramma in beweging wordt gehouden. De middelen en activiteiten bestaan onder andere uit persberichten, gemeentelijke internetsite, adviesforums, presentatiemateriaal, eindnota/verslag en een slotconferentie. De definitieve mediamix en de planning zijn nog in ontwikkeling. In communicatieve zin onderscheiden we een aantal verschillende doelgroepen. Opgemerkt moet worden dat er een onderscheid mogelijk is tussen groepen die geïnformeerd moeten worden en groepen die betrokken worden in de discussieronde. In bijlage 2 worden alle groepen opgesomd.
8 Voorstellen Voorgesteld wordt:
Delft, 19 november 1999 J. H. van Doodewaard Hoofd sector sociaal beheer a.i. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
![]() |
![]() |