Nota - Samen aan de slag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beleidsvisie op een sluitende activeringsaanpak.
Samenvatting * 1 Inleiding * 2 Informatie, monitoring en rapportage *
3 Economie en werk *
4 Organisatie van instroom, doorstroom en uitstroom *
5 Zorg en activering *
6 Educatie *
7 Experimenten en projecten *
8 Verdere aanpak en communicatie *
Bijlage: Gemeentelijk activerend instrumentarium *
Het college heeft in zijn programma voor de periode 1998 2002 uitgesproken zich in te zetten om het bestand uitkeringsgerechtigden van de Dienst Maatschappelijke Zorg met 500 te verkleinen. Het wil dat bereiken door instroombeperkende maatregelen te treffen, de interne organisatie en beleidsontwikkeling op elkaar af te stemmen, de werkgelegenheid te vergroten door 5.000 nieuwe banen te creëren en door middel van concrete projecten - samenwerking te zoeken of uit te breiden met partners op de markt als bedrijven, instellingen, intermediaire organisaties als uitzendbureaus en arbeidsvoorziening, en buurt- en wijkorganisaties. Voor mensen, die noodgedwongen op een uitkering aangewezen blijven, bijvoorbeeld door (tijdelijke) belemmeringen van persoonlijke aard of in de gezinssituatie gelegen, wil de gemeente de maatschappelijke betrokkenheid op een andere manier vormgeven. Dit kan bijvoorbeeld door wijkgericht werken, vrijwilligerswerk en een toegesneden educatieaanbod. De discussienota Samen aan de slag maakt deel uit van een nieuw, samenhangend beleid dat iedere burger een volwaardige plaats in de lokale samenleving wil geven. Met de in deze nota vastgelegde beleidsvisie zoekt het college draagvlak binnen de brede lokale gemeenschap voor een sluitende, interactieve en integrale aanpak van de activering van niet-werkenden. Geholpen door de gunstige economische ontwikkelingen hebben de laatste jaren veel mensen met een uitkering een baan gevonden. Hierdoor is de groep mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, fase 4, relatief sterk gegroeid en maakt deze nu het grootste deel uit van het bestand DMZ-uitkeringsgerechtigden. Naast het uitbouwen van een permanente relatie met partners op de arbeidsmarkt, zet het college daarom ook in op de ontwikkeling van nieuwe instrumenten, zowel beheersmatig als op de uitstroom gericht. In deze nota komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde: Hoofdstuk 2 Informatie, monitoring en rapportage Het beheren van gegevens is een belangrijke sleutel tot succes. De gemeente wil hierin verbeteringen aanbrengen door de invoering van een klantvolgsysteem en een sociale database. Hoofdstuk 3 Economie en werk Werkgevers en andere partners op de arbeidsmarkt hebben een belangrijke rol bij het bieden van kansen op werk en dragen derhalve bij aan het realiseren van de collegedoelstellingen op dit terrein. Met hen wil de gemeente een permanente relatie opbouwen gebaseerd op verantwoordelijkheid en maatschappelijke betrokkenheid, om de vinger aan de pols te houden van de Delftse samenleving en arbeidsmarkt. Voorgesteld wordt om dit vorm te geven in een platform werk en activering en in een aantal projecten met kansrijke speerpuntsectoren als techniek en bouw, zorg en onderwijs, Delft Kennisstad en toerisme en detailhandel. Hoofdstuk 4 Organisatie van instroom, doorstroom en uitstroom In de organisatie van activeringstrajecten kan de gemeente een efficiencyslag maken door deze onder te brengen in een nieuwe organisatievorm. Samenwerking met het arbeidsbureau in Intraject Delft, de inbedding van het Centrum voor Werk & Inkomen en voorstellen voor een grotere doorstroom uit gesubsidieerde arbeid maken hiervan deel uit. Hoofdstuk 5 Zorg en activering Door te werken aan een functioneel netwerk van instellingen op het terrein van zorg en activering wordt tegelijkertijd gebouwd aan een (aan)sluitend activeringsinstrumentarium. Dit hoofdstuk bevat onder andere het voorstel een aanbod voor eenoudergezinnen en een wijkgerichte aanpak als speerpunt aan te merken. Hoofdstuk 6 Educatie Binnen het educatieplan heeft een integrale aanpak hoge prioriteit. Het is noodzakelijk de educatieve behoeftes van gemeentelijke clusters en de arbeidsmarkt optimaal op elkaar af te stemmen. Voorgesteld wordt onder andere dat het gemeentelijke educatieve aanbod onder voorwaarden kan worden ingezet bij het faciliteren van de doorstroom van laaggeschoolde ex-uitkeringsgerechtigden binnen een bedrijf. Ook een verdere ontwikkeling van taal- en werkstages is een van de doelen. Hoofdstuk 7 Experimenten en projecten De nota besluit met een aantal projectbeschrijvingen en -voorstellen waarmee aan sommige bovengenoemde voorstellen concreet invulling kan worden gegeven. Het betreft onder andere een herstart van het project Groen Computeren, een startersbegeleidingstraject in samenwerking met Stichting Agneta en experimenten met uitzendorganisaties. Voor dit ambitieuze plan is een breed draagvlak in Delft nodig is. De nota gaat een ontwikkeltraject in waarin, na bespreking door het college en de raadscommissie, tijdens de eerste maanden van 2000 veel ruimte is voor inspraak van allerlei partners op de markt. Niet alleen om het beleid van de gemeente te scherpen, maar vooral ook om te bouwen aan een gezamenlijke verantwoordelijkheid om zoveel mogelijk mensen met een uitkering op een zinvolle, betaalde of onbetaalde manier, bij onze Delftse samenleving te betrekken.
Deze nota geeft handen en voeten aan enkele ambitieuze doelstellingen uit het Collegeprogramma op het gebied van werkgelegenheid en activering: verlaging van het aantal uitkeringsgerechtigden met 500 personen vergroten van de werkgelegenheid met 5000 banen versterken van de maatschappelijke betrokkenheid van burgers en het voorkomen van maatschappelijke uitsluiting De drie belangrijkste pijlers waarop het Delftse activeringsbeleid rust
zijn: Een sluitende aanpak. De gemeente maakt met iedere werkloze
uitkeringsgerechtigde afspraken richting werk of het voorkomen van
maatschappelijke uitsluiting. Delft beschikt hiertoe over een breed
arsenaal aan arbeidsmarktinstrumenten. Een interactieve aanpak. Het bevorderen van de uitstroom door samen
te werken met bedrijven en instellingen in de stad en met hen zakelijke
afspraken met een sociale inslag te maken, o.a. vormgegeven in een nieuwe
manier van accountmanagement. Een integrale aanpak. Door doelstellingen en uitvoering van Activering, Uitkeringen, Bureau Nieuwkomers en Volwasseneneducatie te bundelen en door het werk met interne partners (Economische Zaken, Combiwerk) en externe partners (TRE-groep, Arbeidsvoorziening) zorgvuldig af te stemmen kan de doelmatigheid en doeltreffendheid van het activeringsbeleid aanmerkelijk worden verhoogd. Om een scherp beeld te krijgen en te houden van ontwikkelingen op de Delftse arbeidsmarkt en het eigen functioneren van de gemeente in deze is permanente samenwerking en discussie met derden onontbeerlijk. De in deze nota vastgelegde beleidsvisie zal dan ook breed in de Delftse samenleving besproken worden. Het is onze overtuiging dat met deze integrale en interactieve benadering de realisatie van bovenstaande drie collegedoelstellingen binnen handbereik komt. Landelijk is er discussie over de vormgeving van een nieuwe structuur voor de uitvoeringsorganisaties op het terrein van werk en inkomen (SUWI-nota). Uitgangspunten hierbij zijn: een groter accent op activering, het creëren van één loket voor de klant met een meer samenhangende dienstverlening en een grotere beleidsmatige en financiële verantwoordelijkheid voor uitkeringsinstanties. Ook daarop zal de gemeente Delft, samen met andere betrokken organisaties, een antwoord gaan geven. In het nieuwe toekomstige fonds voor werk en inkomen zal de gemeente meer financiële mogelijkheden krijgen om een activerend beleid vorm te geven. Dit wordt gekoppeld aan een groter financieel aandeel van de gemeente in de bijstands-uitgaven. Daarbij verandert ook de rol van de gemeente en andere traditionele partijen. Voorzieningen en diensten worden steeds meer prestatiegericht gefinancierd. Met de decentralisatie van bevoegdheden verandert ook de positie van de gemeente op het gebied van werk en activering naar die van een regisseur van lokaal beleid. Met enkele hoofdkenmerken van de Delftse arbeidsmarkt als vertrekpunt gaat dit stuk achtereenvolgens in op de sluitende aanpak, economie en werkgelegenheid, organisatie van de in-, door-en uitstroom van werklozen, zorg en activering, edu-catie, experimenten en projecten. De nota sluit af met een voorstel voor brede, maatschappelijke inspraak op deze beleidsvisie. In de bijlagen is een overzicht opgenomen van het gemeentelijk activerend instrumentarium.
2 Informatie, monitoring en rapportage
De gemeente wil zo veel mogelijk uitkeringsgerechtigden toeleiden naar betaalde arbeid of op een zinvolle manier maatschappelijk isolement voorkomen. Hiertoe heeft de gemeente veel instrumenten, maatregelen en subsidies beschikbaar. De voorgestelde aanpak staat of valt met een scherp beeld van individuele klanten en een optimale interactie en koppeling tussen de betrokken beleidsterreinen. Deze situatie is in Delft nog niet bereikt, reden waarom hierop de komende periode een nadrukkelijk accent zal liggen. Het succes van de inzet van de beschikbare middelen kan worden bevorderd door de samenhang en aansluiting te verbeteren. Hiertoe is ook een goed inzicht in de effecten en kosten van de diverse instrumenten nodig. Ook de doelstellingen moeten aansluiten. Activiteiten en randvoorwaarden die gerealiseerd moeten worden om dit te bereiken op de gebieden werk, scholing en activering zijn de volgende: Monitoring en effectmeting. Belangrijk om inzicht te krijgen in het rendement is een goede monitoring en effectmeting. Doelstellingen van beleid moeten geoperationaliseerd worden in taakstellingen en doelstellingen bij uitvoerende onderdelen. Deze dienen vervolgens via monitoring en effectmeting te worden bewaakt om inzicht te krijgen in de prestaties van de uitvoerende organisaties. Doelgroepmonitor. Het aanbieden van instrumenten begint bij een scherp beeld van de (behoeften) van de doelgroep, zowel in kwaliteit (afstand tot de arbeidsmarkt) als kwantiteit.
2.2 Beheer van bestandsgegevens Om de activeringsdoelstellingen van het college zo goed mogelijk te kunnen realiseren is een goede registratie en monitoring van belang. Hiertoe is aan de ene kant een koppeling van het bemiddelingssysteem van arbeidsvoorziening en de uitkeringssystemen van de DMZ en de UVIs noodzakelijk en aan de andere kant een klantregistratiesysteem, dat de voortgang van het proces van uitkering naar werk bewaakt. Centraal Volg- en Communicatiesysteem (CVCS). Het CVCS vormt als
het ware een schil rond bestaande bemiddelings- en uitkeringssystemen en
maakt het onder andere mogelijk dat hiertussen informatie kan worden
uitgewisseld. Rond de vormgeving van Centra voor werk en inkomen bestaan
in het land al pilots over de invoering het CVCS. Op die wijze hoeft de
klant niet meer elke keer zijn verhaal te vertellen en kunnen organisaties
in de backoffice beter met elkaar samenwerken. De implementatie van CVCS
wordt verwacht in de jaren 2000/ 2001. Klantvolgsysteem. Met een adequaat klantvolgsysteem kan op
klantniveau de voortgang van alle trajecten worden gemonitord en kunnen
verschillende deeltrajecten beter met elkaar in verband worden gebracht:
opleidingstraject (ROC), inburgeringstraject (BIND), werkervaringsaspecten
(Arbvo) en bedrijfscontacten. Een dergelijk professioneel systeem is
doorslaggevend om afnemende bedrijven en instellingen optimaal te kunnen
bedienen en de uitvoerder van een deeltraject te kunnen aanspreken op zijn
bijdrage aan de resultaten van het gehele traject. Inzet van beide systemen geeft inzicht in het totale bestand niet-werkenden, ook in dat van mensen met een WW-uitkering en met een WAO-uitkering, en aan de vraagzijde inzicht in het aantal en de soort vacatures. Gemeenschappelijk beheer van bestandsgegevens komt de slagvaardigheid ten goede. Er is dan altijd een actuele koppeling tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te maken.
Essentieel voor het welslagen van de integrale aanpak en de verdere ontwikkeling van lokaal sociaal beleid is de koppeling van beleidsinformatie op verschillende deelterreinen in een sociale database. Als het ware een stevige dwarsverbinding tussen de betrokken beleidsterreinen om het beleid armoede, activering, integratie en zorg integraal te kunnen ontwikkelen en uitvoeren. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan het verbinden van statusinformatie van nieuwkomers, vrijstelling van gemeentelijke belastingen, burgerzaken en dergelijke.
Er is onvoldoende inzicht in het totale bestand van werkenden en
inactieven in Delft. Dit onscherpe beeld wordt mede veroorzaakt door het
ontbreken van koppelingen tussen diverse beleidsterreinen. Een pilot starten voor de implementatie van een klantvolgsysteem en het Centraal Volg- en Communicatiesysteem (CVCS), in te plannen voor begin-, respectievelijk eind 2000. Op korte termijn formuleert een werkgroep hiervoor een programma van eisen. In de huidige economische situatie kunnen veel mensen aan de slag. Het aantal werkzoekenden in de gemeente Delft daalt dan ook gestaag. De economische groei biedt nieuwe kansen voor de ontwikkeling van werkgelegenheid in Delft. De toe-nemende krapte op de arbeidsmarkt en de toenemende afstand tussen de vraag en het aanbod op deze markt leiden echter tot twee zorgpunten: Bestendiging van arbeid. Mensen die nu aan werk komen, moeten die
arbeid ook blijvend kunnen verrichten en kunnen meegroeien op de
arbeidsmarkt en niet als eerste weer op straat staan als het economisch
minder gaat. Toenemende kwalitatieve discrepantie. De arbeidsmarkt neemt eerst de mensen op die het makkelijkst aan de slag kunnen. Hierdoor wordt de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt landelijk en in Delft relatief steeds groter. Nieuwe perspectieven op opname van werkzoekenden in het arbeidsproces kunnen gecreëerd worden door vanuit de knelpunten en de kansen binnen de Delftse economie en arbeidsmarkt te zoeken naar nieuwe wegen. Hierin hebben de gemeente en de sectoren een gezamenlijke verantwoordelijkheid:
In deze zoektocht naar nieuwe kansen voor werkzoekenden en een groei van het aantal nieuwe banen zal met werkgevers ook het gesprek aangegaan worden over functiedifferentiatie binnen bedrijven en instellingen. Een voorbeeld hiervan is de zorgsector die zelf zoekt naar een andere verdeling van taken over functies om kansen voor werkzoekenden te creëren.
In 1998 en 1999 verschenen enkele rapporten over onder andere economische karakteristieken, vacatures, laaggekwalificeerde werkgelegenheid en de ontwikkelingsmogelijkheden van Delft en omstreken. Enkele bevindingen uit deze rapporten zijn van belang voor deze beleidsvisie: Economische groei en kansen. Sinds 1993 nam het aantal
arbeidsplaatsen bij Delftse bedrijven en instellingen een aantal jaren
niet meer toe. In de regio wel, met name in gemeenten waar voldoende
bedrijfsruimte beschikbaar was. In de regio Haaglanden bleef de
economische groei achter bij de nationale trend, net als in de gehele
zuidvleugel van de Randstad. In 1998 echter groeide de werkgelegenheid in
Delft met 3% (Haaglanden 3,5%). Deze groei zit voornamelijk in de
kennisintensieve sectoren waar veel hoogopgeleiden werken. Bedrijvigheid. Kennisintensieve bedrijvigheid is in Delft met 20.000 arbeidsplaatsen (46% van het totaal aantal banen) sterk vertegenwoordigd. Het aantal arbeidsplaatsen in toerisme en recreatie is beperkt. De potenties op het terrein van stedelijk toerisme vertalen zich vooralsnog in geringe mate in werkgelegenheid. Arbeidsmarkt. Indicatoren als werkloosheid, arbeidsparticipatie en
pendelsaldo wezen in de jaren negentig op een relatief ongunstige
arbeidsmarktontwikkeling in Delft. Hoewel de ontwikkeling van het aantal
arbeidsplaatsen in Delft stagneerde, ontwikkelde de werkloosheid in Delft
zich nauwelijks ongunstiger dan in andere gemeenten in Haaglanden. In de
eerste helft van 1999 daalde het totaal aantal werklozen in de gemeente
Delft met 8%.
De laatste jaren is veel aandacht uitgegaan naar de bemiddeling en begeleiding van personen met een overbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt. Het resultaat hiervan is dat een groot deel van de mensen die in staat zijn om te werken ook daadwer-kelijk naar werk zijn bemiddeld, geholpen door de gunstige economische ontwik-keling. Mede als gevolg hiervan bestaat het bestand werkzoekenden met een uitkering van de DMZ steeds meer uit personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en die slechts met zeer veel inspanningen naar werk zijn toe te leiden. Voor een verhoudingsgewijs grote groep zal werk zelfs onbereikbaar blijven. Deze groep dreigt in een maatschappelijk isolement te geraken wanneer hen geen gericht activeringsaanbod wordt gedaan. De aansluiting tussen arbeidsmarkt en doelgroep is steeds sterker een kwalitatief probleem. De gunstige economische situatie zorgt er mede voor dat in de komende periode de versterking van de kwalificaties van werkzoekende uitkerings-gerechtigden een belangrijk speerpunt zal zijn. In veel gevallen biedt creatie van werkgelegenheid alleen geen oplossing. De tabel op de volgende pagina geeft de stand van zaken per 1 juli 1999 weer.
Aantal ingeschreven werkzoekenden bij RBA:
4.619 Waarvan werkloos
werkzoekend
3.877
= (100%) Waarvan naar doelgroep:
- langer dan 1 jaar zonder werk
2.104
(54%) - behorend tot etn/cult minderheidsgroep
1.548
(40%) - jonger dan 23 jaar
325
( 8%) - man
2.075
(54%) - vrouw
1.792
(46%) Naar opleidingsniveau: - £
LBO
2.534 - MBO
687 - ³
HBO
656 Aantal ingeschr.
niet-uitkeringsgerechtigden en overigen
811
Bestand
DMZ-uitkeringsgerechtigden (nAbw/IOAW/IOAZ)
3.099 Waarvan ingeschreven bij
het arbeidsbureau
2.141 Waarvan: - ingedeeld in fase 1
201
( 9%) - ingedeeld in fase 2 en 3
653
(30%) - ingedeeld in fase 4
1.230
(57%) - onbekend
57
( 3%) DMZ-uitkeringsgerechtigden,
niet ingeschreven arbeidsbureau
958
Bestand
UVI-uitkeringsgerechtigden3
1.200 Aantal
arbeidsongeschikten[2] (AAW/WAO/WAZ/WAjong)
3.947 (zie tabel 2)
Totale beroepsbevolking[3]
43.015 Waarvan werkend in Delft6
39.336 Aantal vestigingen
bedrijven en instellingen[4]
3.198
[1] Bron: Marap DMZ per 30 juni 1999 [2] Bron: Jaarboek Bestuursinformatie 99, Gemeente Delft, stand 1 januari 1999 [3] Bron: Jaarboek Bestuursinformatie 99, Gemeente Delft, stand 1996 [4] Bron: Jaarboek Bestuursinformatie 99, Gemeente Delft, stand per 1 oktober 1998 Het LISV verschaft inzicht in de opbouw van het aantal uitkeringsgerechtigden in Delft in 1998 met een WW-, WAO-, WAZ- en een Wajong-uitkering. Zie de tabellen 2 en 3 op de volgende pagina. [1]
Aantal inwoners van 15 tot 65 jaar
67.215
Aantal lopende
uitkeringen
1.329
Geslacht (%) -
Man
58,4 -
Vrouw
41,6
Leeftijdsklasse (%) -
15-24 jaar
3,5 -
25-34 jaar
18,7 -
35-44 jaar
22,9 -
45-54 jaar
20,8 -
55-64 jaar
34,1
Totaal nieuwe uitkeringen
1.724
Totaal beëindigde uitkeringen
2.032 Reden van beëindiging (%) -
werkhervatting
53,1 -
maximum duur
14,8 -
overig
32,2
Uitkeringsduur in jaren -
< 0,5 jaar
55,8 -
0,5 - < 1 jaar
11,8 -
>= 1 jaar
32,5 Tabel 3. Aantal uitkeringen WAO, WAZ en Wajong in Delft 1998
3.4 Kenmerken van de arbeidsmarkt De belangrijkste kenmerken van de regionale en lokale arbeidsmarkt zijn: (Langdurige) werkloosheid en inactiviteit. Nog steeds is een te groot deel van de beroepsbevolking werkloos en/of inactief. Een belangrijke vraag is óf en hoe deze groep (opnieuw) tot de arbeidsmarkt kan toetreden. Het aanbod aan voorzieningen en begeleiding heeft zich lange tijd geconcentreerd op de beter bemiddelbaren. Nu de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt relatief stijgt, dient het aanbod van activeringsvoorzieningen hierop te worden aangepast. Vacatureproblemen. Er is een groot aantal vacatures. Blijkbaar zijn
de juiste mensen niet te vinden. Een groot deel van deze vacatures is
onbereikbaar voor laaggeschoolden. Dit is enerzijds een kwalitatief
probleem (de gevraagde kwalificaties zijn te hoog voor laaggeschoolden),
anderzijds is het een aansluitingsprobleem (laaggeschoolde arbeid biedt
vaak weinig baanzekerheid en baanvastheid en vergt veel flexibiliteit in
de persoonlijke leefsituatie: onregelmatige uren, onregelmatige inzet en
salaris etc.). Bestendiging van werk. Zorgpunt is de baanvastheid in met
name de lage segmenten van de arbeidsmarkt en in die segmenten waarbinnen
groei niet waarschijnlijk is. Sectoren moeten hun personeel ook de
mogelijkheid bieden hun kennis en ontwikkeling op peil te houden om hun
baan ook op de langere termijn te behouden. In de afstemming van onderwijs
en arbeidsmarkt hebben ook bedrijven een eigen verantwoordelijkheid. Aandacht voor perspectiefrijke sectoren. De sectoren
financiële diensten, zakelijke diensten, vervoer en telecommunicatie,
zorg en openbaar bestuur groeien het sterkst in de regio Haaglanden.
Onderwijs, bouw en industrie vertonen herstel van werkgelegenheid. De
verwachting is dat de sector toerisme en recreatie veel werkgelegenheid
voor laagopgeleiden zal opleveren. Voor de Delftse situatie bieden de
volgende clusters van sectoren de beste kansen Met name zij hier vermeld dat de kwaliteit van arbeid een minstens even grote rol speelt als het kwantitatieve matchingsvraagstuk. Met andere woorden: werkzoekenden moeten geschikt zijn voor de vacante banen, maar de banen moeten ook geschikt zijn c.q. geschikt gemaakt kunnen worden voor de werkzoekenden een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeente, respectievelijk de sectoren. In het kader van een sluitende activeringsaanpak zijn uit deze bevindingen de volgende richtinggevende conclusies te trekken: Door bij te dragen aan de personeelsvoorziening van sectoren, bedrijven
en instellingen kan een hogere instroom gerealiseerd worden van mensen met
een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Activering kan de economische ontwikkeling van Delft ondersteunen door
in het bijzonder in te zetten op sectoren die kansen bieden, zoals
toerisme en detailhandel, techniek en bouw, zorg en onderwijs, Delft
Kennisstad. Kansrijke en nieuwe economische bedrijvigheid dient beter
benut te worden voor de instroom van doelgroepen. De in- en doorstroom op de arbeidsmarkt kan worden verbeterd door een
betere afstemming tussen onderwijs enerzijds en bedrijven en instellingen
anderzijds. Elementen daarin zijn: het stimuleren van een bepaalde
opleidings-richting; het binnenhalen van knowhow, vaardigheden en
apparatuur van bedrijven binnen opleidingen; opleidingen dichter bij
bedrijven brengen door middel van stages, baangaranties en bij het
afstuderen; het beter benutten van bestaande opleidingsfaciliteiten in
bedrijfs- en branche-CAOs. Terugval in de uitkeringssituatie wanneer het economisch tij tegen zit,
kan worden tegengegaan door werkgevers te stimuleren aandacht te hebben
voor de opleiding en ontwikkeling van laag geschoolde medewerkers. Het
verhoogt de kansen op blijvende werkgelegenheid, maakt medewerkers weerbaarder
en stimuleert de doorstroom binnen de organisatie. Hierdoor ontstaan
nieuwe instroommogelijkheden voor laag geschoolden. Het stimuleren van
doorstroom geldt in het bijzonder ook voor allochtonen, omdat zij vaak te
lang onder hun eigen niveau blijven werken. Werkgevers dienen met een zakelijke, dienstverlenende houding benaderd te worden waarbij het accent op de win-win-situatie moet liggen. Er dient zoveel mogelijk gestreefd te worden naar het aanbieden van een full-service pakket (personeelsvoorziening, contacten toeleveranciers, begeleiding gemeentelijke zaken zoals vergunningen, reclamebeleid, etc). Deze operationalisering van het collegeprogramma mondt uit in enkele acties.
Uitvoering van de conclusies uit de vorige paragraaf verlangt een integrale benadering en een intensieve, interactieve samenwerking met alle partijen binnen en buiten het gemeentelijk apparaat, een samenwerkingsrelatie waarin de wederzijdse belangen tot hun recht komen: Meerjarige afspraken maken met bedrijven, instellingen en branches
over de In het kader van de te verbeteren relaties met bedrijven wordt een
nieuwe structuur van acquisitie en bedrijvencontacten ingericht. Hiermee
wordt beoogd de gemeentelijke producten en voorzieningen voor het
bedrijfsleven (waaronder huisvesting, vergunningen, personele voorziening,
reiniging, belasting, etc) te stroomlijnen en toegankelijker te maken.
Hierbij staat de een-loket benadering en de huidige opzet van
accountmanagement bedrijven centraal. De producten en voorzieningen van
het werkveld Werk (werving, selectie, begeleiding en acquisitie) zullen in
deze nieuwe structuur een plaats moeten krijgen. Zo ontstaat er ruime
(markt)kennis van en over bedrijven op basis waarvan beleid en/of
procedures verder ontwikkeld zullen worden. Inrichten van een platform werk en activering bestaande
uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en diverse disciplines
van de gemeente (zie ook paragraaf 8.5). 4) (Beroeps-)onderwijs en scholing dienen zoveel mogelijk afgestemd te
zijn op de vraag naar personeel in de stad en regio. Op basis van een
stimulerings-regeling van het Rijk wordt in het kader hiervan een start
gemaakt in de technische sector met de opzet van een Onderwijs Techno
Centrum Haaglanden (OTC). Het OTC heeft tot doel te komen tot een
effectieve onderwijsstructuur, technische kenniscirculatie en allerhande
bijdragen in de in-, door- en uitstroom van technisch opgeleiden in de
regio Haaglanden. Op korte termijn wordt een startplan geschreven waarin
de organisatie en de activiteiten vorm worden gegeven.
4 Organisatie van instroom, doorstroom en uitstroom Eén van de hoofddoelstellingen van het College is een drastische verkleining van het bestand uitkeringsgerechtigden, in het bijzonder van het aantal mensen met een uitkering van de DMZ en in meer algemene zin van alle uitkeringsgerechtigden. Daarbij ligt het accent op mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Prioriteiten zijn: een sluitende aanpak, verhoging van het rendement van trajecten, een heldere organisatie en het maximaal benutten van de mogelijkheden van gesubsidieerde arbeid. In de organisatie van al deze in-, door- en uitstroombevorderende maatregelen speelt de gemeente weliswaar een centrale, sturende rol, maar is zij voor de realisatie van uitstroom mede afhankelijk van belangrijke partners als arbeidsvoorziening, uitzendorganisaties en UVIs.. Duidelijk is dat met de grotere beleidsmatige en financiële verantwoordelijkheid van de gemeente, de regiefunctie op het terrein van activering versterkt zal worden. Dit betekent dat de eigen operationele verantwoordelijkheid van uitstroominstrumenten relevant blijft voor functies met een sterk ontwikkelkarakter of voor functies die maximale samenhang met de gemeentelijke kernfuncties vereisen.
Onder een sluitende aanpak verstaan we, dat de gemeente met alle klanten met een nAbw-uitkering afspraken maakt over te nemen stappen richting arbeidsmarkt. Dit betekent dat iedere klant te maken heeft met een actueel activeringsaanbod en een adequaat trajectvolgsysteem. Hierbij kan het aanbod in grote lijnen bestaan uit activering mét een trajectplan, activering zonder een trajectplan of helemaal niets. Van de klanten die zijn ingedeeld in fase 2 en 3 krijgt 100% met een trajectplan te maken, fase 4 klanten doelgroepgewijs. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen arbeidsmarktactivering of activering in de richting van een meer op zorg gerichte, individuele aanpak ter voorkoming van maatschappelijke uitsluiting (sociale activering). Voor een relatief steeds groter wordende doelgroep is betaald werk (op korte termijn) niet bereikbaar. Dit geldt bijvoorbeeld voor mensen met ernstige, in de persoon gelegen problematiek. In deze individuele gevallen kan een afspraak ook zijn dat voor langere of kortere termijn geen stappen hoeven te worden gezet om uit de uitkeringssituatie te komen. Ervaringen hiermee zijn opgedaan met het Project Uitstroomverbetering (zie ook paragraaf 5.2) Belangrijk is dat deze doelgroepen wel in beeld zijn en blijven en niet losgelaten worden. Er zijn dus klanten met en zonder trajectplan. Voor deze laatste groep geldt uiteraard een nadrukkelijke relatie met de nota armoedebeleid.
4.3 Stimulering van de arbeidsparticipatie Werk vinden is in een aantal gevallen een succes waar het een en ander op af te dingen valt. Zorgtaken dienen een plaats te vinden in de verdeling tussen werk en huishouden. Kinderopvang is, met name voor alleenstaande ouders, veelal een belangrijke voorwaarde om daadwerkelijk tot de arbeidsmarkt te kunnen toetreden. Naast de extra kosten voor kinderopvang (zie ook paragraaf 5.3) kan het wegvallen van individuele subsidies en kwijtscheldingen leiden tot een teruggang in het besteedbaar inkomen en daardoor het aanvaarden van werk tegengaan. Deze zgn. armoedeval is een punt van zorg waar binnen de gemeentelijke beleidsvrijheid ruimte gezocht dient te worden. Het in kaart brengen van de gevolgen van de armoedeval in Delft is van belang om hierop accuraat in te kunnen spelen. De armoedenota gaat onder andere in op de mogelijkheid om de armoedeval te bestrijden met een gericht, nog te ontwikkelen incentivebeleid dat deelname aan arbeid stimuleert. De beste bestrijding van de armoedeval blijft evenwel het stimuleren van de groei van het aantal banen. Om die reden is het noodzakelijk daarover met bedrijven en instellingen nadere afspraken te maken.
In het huidige CWI Delft wordt de instroombeperking van DMZ-klanten al concreet vormgegeven. Dit geschiedt door een actieve gemeentelijke inbreng bij de werkbalie op het CWI, waar fase-1-klanten eerst met vacatures worden geconfronteerd, alvorens zij een uitkeringsaanvraag kunnen indienen (zoektijd van 5 dagen). In de tweede plaats worden er extra gesprekken georganiseerd met DMZ-klanten, die 3 maanden een uitkering hebben. Deze gesprekken hebben een activerend en controlerend karakter.
4.5 Verhoging rendement trajecten Er kan een efficiencyslag gemaakt worden door het rendement van individuele trajecten te verhogen. Mogelijkheden zijn:
Een eenduidige regie over het individuele traject van een klant vereist een heldere organisatie met zo weinig mogelijk overdrachtsmomenten met het risico van ruis en vertraging. Dit kan alleen bereikt worden door de huidige werkprocessen rond activering van de sectoren Uitkeringen en Activering en Volwasseneneducatie en BIND te integreren binnen de nieuwe sector Werk, Zorg & Inkomen. Hierdoor ontstaat voor de klant één aanspreekpunt. De kern van de administratieve organisatie wordt gevormd door het klantvolgsysteem en monitoring van trajecten. Aan het bestuur van Stichting Werkplan zijn bevoegdheden gemandateerd op het terrein van het werkgeversschap van de WIW-detacheringsorganisatie. De uitvoeringsorganisatie daarvan vormt een onderdeel van de nieuwe sector Werk & Inkomen. De positie van het bestuur van de stichting wordt nader bezien, in samenhang met het op te richten platform werk en activering. Nadere voorstellen daaromtrent volgen. Een andere prioriteit is een verdere uitbouw van het Centrum voor Werk & Inkomen (CWI). Aandachtspunten hierbij zijn: afstemming van de dienstverlening tussen het CWI en de gemeente, beperking van de instroom in de uitkeringssituatie, een eenduidige fasering, vergroten van het vacatureaanbod en de oprichting van één acquisitiebureau. De efficiency van de organisatie, zowel qua werkproces als kosten, zal pas optimaal kunnen zijn als de samenhangende werkprocessen ook fysiek onder één dak gehuisvest zijn in de vorm van een bedrijfsverzamelgebouw. Dit concept wordt op korte termijn uitgewerkt, inclusief voorstellen over de managementstructuur daarvan.
4.7 Maximaal benutten van gesubsidieerde arbeid Om de uitstroom uit de uitkering te versterken zijn de mogelijkheden voor gesubsidieerde arbeid belangrijke instrumenten. Het gaat hier om de Instroom/Doorstroom-banen (I/D-banen), de WIW-detacheringen, de Wet Rea, WIW-loonkostensubsidies, de Werkervaringsplaatsen en de WSW. Een belangrijk kenmerk van deze instrumenten is dat mensen direct vanuit de uitkering instromen in een dienstbetrekking. Wel geldt een maximaal volume, gebaseerd op de financieringsruimte. Om blijvend gebruik te kunnen maken van deze instrumenten biedt een gericht uitstroombeleid mogelijkheden voor instroom in reguliere, niet-gesubsidieerde arbeid en voor nieuwe klanten, die (tijdelijk) op gesubsidieerd werk zijn aangewezen. Met gesubsidieerde arbeid moet een zo effectief, kwalitatief en breed mogelijk aanbod gerealiseerd worden, gebaseerd op de doelgroepen en hun afstand tot de arbeidsmarkt. Het effect kan worden verhoogd door diverse instrumenten te combineren. Te denken valt aan scholingsvormen met WIW-werk of stages en trajectbegeleiding in combinatie met werkervaring. Afnemende bedrijven en instellingen zouden kunnen worden beloond door hen met voorrang I/D-banen toe te kennen wanneer zij gerichte inspanningen op doorstroom-, opleidings- en beloningsmogelijkheden plegen. Met deze preferente afnemers kunnen separate afspraken worden gemaakt. Primaire doelstelling van de WIW is klanten te laten doorstromen naar regulier, niet gesubsidieerde banen. Het dienstverband met de WIW-organisatie is daarom in beginsel van tijdelijke aard. De WIW-organisatie is dan ook ingebed in de bredere activerings/uitstroomorganisatie. Voor werkzoekenden die geïndiceerd zijn voor de WSW, wordt beschermd werk georganiseerd door Combiwerk. Die beschermde werkomgeving kan ook worden benut voor WIW-werknemers, teneinde tijdelijk werkervaring op te doen. Daarbij ligt het accent op de verdere ontwikkeling van de klant, en uiteindelijk op uitstroom. Op individueel niveau worden daarover concrete afspraken in een trajectplan vastgelegd.
In relatie met het te ontwikkelen armoedebeleid en bestrijding van de armoedeval op korte termijn formuleren van een nieuw incentivebeleid. In het kader van de sluitende aanpak zal een scherpere koppeling gemaakt worden tussen de geconstateerde behoefte van de klant aan kinderopvang en het momenteel aanwezig aanbod. Eventuele lacunes worden in overleg met de dienst WOC ingevuld. Eind 1999 een inventarisatie afgerond hebben naar de mogelijkheden van afstemming tussen de dienstverlening van het CWI en de gemeente binnen een bedrijfsverzamelgebouw. De huidige ervaringen op het vlak van trajectbemiddeling voor fase 2- en 3 klanten en die van het voormalige Project Uitstroomverbetering t.a.v. fase-4 klanten organisatorisch combineren in een nieuw samenwerkingsverband tussen gemeente en arbeidsvoorziening, genaamd Intraject Delft, waarvan BIND onderdeel zal uitmaken. Doorlichten WIW- en I/D-banenbestand op doorstroomperspectief; nieuwe plaatsingen mede op dat criterium toetsen. Voor een relatief steeds groter aantal mensen is de afstand tot de arbeidsmarkt eenvoudig te groot. De belemmeringen kunnen zeer divers en uiteenlopend zijn: van zware lichamelijke of psychische problematiek tot langdurige werkloosheid gekoppeld aan leeftijd of taalachterstanden. Deze mensen zijn langdurig aangewezen op een uitkering om in het levensonderhoud te voorzien. De gemeentelijke zorgplicht voor deze mensen gaat verder dan het verstrekken van een uitkering. Langdurig uit het arbeidsproces zijn, kan isolement tot gevolg hebben, zeker wanneer dit gepaard gaat met aanvullende belemmeringen in het persoonlijk functioneren. Activering van deze doelgroepen is primair gericht op deelname aan maatschappelijke activiteiten en zorg en niet of pas in tweede instantie op het vinden van werk (sociale activering). Het actief betrekken van mensen in deze situatie bij de samenleving is dan ook een belangrijke doelstelling van het college.
Beleid ontwikkelen op sociale activering gaat ook om het vinden van nieuwe initiatieven en wegen die aansluiten op de behoeften van de doelgroep. Hiermee is inmiddels ervaring opgedaan met het experiment sociale activering en de activiteiten die zijn ondergebracht in het voormalige Project Uitstroomverbetering (PUV). Binnen dit project is ervaring opgedaan met activering van:
Onder de vlag van het toenmalige PUV is een nog steeds lopend experiment gestart waarbij een koppeling wordt gelegd tussen het motiveren van (ongemotiveerde) klanten en de verstrekking van bijzondere bijstand. Op basis van de eerste ervaringen met deze groepen zullen begin 2000 concrete taakstellingen worden geformuleerd. De komende periode zal gerichte aandacht uitgaan naar de activering van de fase 4 doelgroep binnen de uitkeringsgerechtigden in de gemeente Delft. De ontwikkeling van nieuw instrumentarium gaat gepaard met nadrukkelijker aandacht voor de combinatie van activerings- en zorgtrajecten. Voor uitkerings-gerechtigden die niet of slechts zeer beperkt in staat zijn deel te nemen aan activeringstrajecten is vaak sprake van een (tijdelijke) zorgvraag. In dat kader is relevant dat bepaalde voorzieningen op het terrein van zorg kunnen worden ingekocht. Hoewel steeds meer inspanningen op de doelgroep voor zorg en activering zijn gericht is het beschikbaar budget in relatie tot de omvang van de doelgroep beperkt. Het optimaal gebruik maken van reeds bestaande voorzieningen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Het gaat hierbij zowel om de aansluiting met bestaande zorg- en welzijnsvoorzieningen als voorzieningen op het gebied van volwasseneneducatie.
5.3 Kinderopvang en eenoudergezinnen Het toewerken naar een sluitende aanpak en daarbinnen komen tot het opstellen én realiseren van trajectplannen maakt dat aan bepaalde randvoorwaarden moet worden voldaan. Kinderopvang is zon belangrijke randvoorwaarde. Om eenouder-gezinnen uit de uitkeringssituatie te krijgen, bijvoorbeeld voor het volgen van een cursus of stage in het kader van een trajectplan, moet er niet alleen voldoende kinderopvang zijn, maar het moet ook kwalitatief goed, op maat, flexibel en snel inzetbaar zijn. Dit is een van de bevindingen geweest van het Project Uitstroom-verbetering (PUV), dat zich o.a. richtte op de activering van alleenstaande ouders. Binnen de doelgroep eenoudergezinnen maakt de gemeente Delft onderscheid tussen gezinnen met kinderen tot 5 jaar en gezinnen met kinderen tot 12 jaar. Van de eenoudergezinnen met kinderen tot 5 jaar geldt dat zij geen formele sollicitatieplicht hebben. Wel wil de gemeente deze groep ouders op basis van vrijwilligheid maximaal stimuleren tot arbeidsdeelname. Wezenlijk verschil met de groep alleenstaande ouders met kinderen tussen de 5 en 12 jaar, is dat zij geen schoolgaande kinderen hebben, maar om te kunnen gaan werken, wel de mogelijkheid moeten hebben om voor kinderopvang te kiezen. De gemeente heeft ten aanzien van de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders met kinderen in de leeftijd tussen 5 en 12 jaar geen beleidsruimte. De in de vorige collegeperiode uitgezette beleidslijn, namelijk alleen werken op basis van vrijwilligheid, is juridisch niet houdbaar. In de praktische uitvoering wordt alleen ontheffing van de sollicitatieplicht verleend op basis van individuele belemmeringen. Uitgangspunt van beleid op dit punt van het huidige college is:
Beide groepen wil de gemeente stimuleren door het creëren van de juiste randvoorwaarden, klantbenadering op maat, inzet van instrumenten en laagdrempelige cursussen.
Zorg en activering kent de volgende speerpunten van beleid: Kwalitatief hoogwaardig en aansluitend instrumentarium. De nadruk op dit punt ligt op de korte termijn vooral op het ontwikkelen van methodiek en instrumenten. De activerende benadering is relatief nieuw en het is soms niet duidelijk welke instrumenten de beoogde effecten hebben. Een functioneel netwerk van instellingen. Veel aandacht moet uitgaan naar het versterken van netwerken in stad en wijk. De instellingen die zich richten op de doelgroepen van zorg en activering dienen actief te worden benaderd. Hierbij valt te denken aan netwerken op het terrein van gemeentelijke dienstverlening, Maatzorg en het ouderenwerk. Doelen hiervan zijn het starten van samenwerking en het uitwisselen van elkaars ervaringen en expertise. . Begin 2000 formuleren van taakstellingen voor de specifieke fase 4-doelgroepen van het voormalige Project Uitstroomverbetering, inclusief het ontwikkelen van methodieken om het effect van nieuwe instrumenten te meten. Het nader uitwerken van een genuanceerd activeringsaanbod voor eenoudergezinnen, gericht op verhoging van de arbeidsparticipatie. In samenwerking met buurt- en wijkorganisaties formuleren van nadere voorstellen voor de aanpak van sociale activering op wijkniveau. Het college wil iedereen de kans geven zich zo ruim mogelijk te ontplooien en actief deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer door middel van betaald of onbetaald werk of andere zinvolle, maatschappelijke activiteiten. Eén van de voorwaarden is dat de regionale en lokale arbeidsvoorziening, het onderwijs en gerichte scholing ervoor zorgen dat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt op elkaar aansluiten. Educatie speelt hierin een essentiële rol, zowel binnen sociale-, als arbeidsmarktactivering. Educatie is een doelgericht instrument binnen de trajectbenadering. Daarnaast heeft het de wettelijke taak zorg te dragen voor een startkwalificatie van werk-zoekenden. Inhoud geven aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid om jongeren tot 23 jaar een startkwalificatie te laten behalen, vraagt een gericht beleid. Nu het Rijk de RMC-functie versterkt en daarmee de registratie van onderwijsuitval van jongeren tot 23 jaar in beeld komt, kan het aanbod naar deze jongeren voor scholing en werk actiever ter hand genomen worden. Educatie speelt hierin een centrale rol. Samenwerking met de RMC-coördinator en instellingen die hun activiteiten richten op jongeren in relatie tot werk, scholing of activering moet hierin gestalte krijgen.
6.2 Aanpassing inhoud en aanpak De doelgroep voor educatie verschuift. Tot voor kort waren de beroepsgerichte activiteiten vooral gericht op de vraag vanuit de fase 2 en 3 groep. Educatie vervulde hierin een rol die sterk gericht was op integratie op de arbeidsmarkt. Momenteel bestaat een groot deel van het klantenbestand van Activering en arbeidsvoorziening uit fase 4 klanten. Dit brengt niet alleen een inhoudelijke verandering in het educatieve aanbod met zich mee, maar ook een andere aanpak. De verwachting is namelijk dat deze groep niet of nauwelijks uit zichzelf deelneemt aan bestaande scholingstrajecten. Een intensieve voorbereidingsfase is hierbij noodzakelijk. Ook de scholingsinstellingen dienen aan te sluiten op deze veranderingen. Om binnen de gemeente en arbeidsvoorziening kandidaten in korte tijd op het juiste traject te plaatsen is integraal werken een essentiële voorwaarde. Educatiegelden kunnen door deze werkwijze dan ook zo goed en efficiënt mogelijk worden ingezet.
Een educatieplan maakt onderdeel uit van een educatie-, werk- en activeringsplan waarin de gezamenlijke uitgangspunten zijn geformuleerd. Door met collegas op de diverse werkterreinen (werk, uitkering, activering, onderwijs en economische zaken) intensief samen te werken, kunnen signalen snel worden opgepakt en vertaald in actie. Een educatieplan moet mede gebaseerd zijn op de wensen van interne klanten, maar ook van de markt, van werkgevers. Verwacht wordt dat een sterkere koppeling tussen het gelijktijdig opdoen van werkervaring en het volgen van scholing goede perspectieven biedt om de resultaten in de aansluiting met de arbeidsmarkt te verbeteren. Het vormgeven van het educatieaanbod en de organisatie van werkervaringsprojecten en instrumenten vergt een nauwgezet overleg.
Optimaal afstemmen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De educatieve mogelijkheden optimaal benutten door deze af te stemmen met de clusters reguliere werkgelegenheid, gesubsidieerde werkgelegenheid en zorg en activering. In concreto kan hierbij gedacht worden aan een snellere koppeling tussen educatieve trajecten en instroom in het bedrijfsleven, onder andere door het inzetten van taal- en werkstages. Maximaliseren van het educatieve resultaat. Een projectplan resultaatverbetering
educatie schrijven, gekoppeld aan een nieuw te vormen incentivebeleid
en instroombevorderende afspraken met sectoren (zie ook paragraaf 3.5).
Dit met name te bereiken door het op elkaar afstemmen van activerings-,
zorg- en educatietrajecten voor fase 4 groepen en het stroomlijnen van
financiële middelen. Hier gaat het om de WIW, gelden van
arbeidsvoorziening, rijksoverheidsgelden en subsidiegelden als ESF of
scholingsgelden gereserveerd vanuit branches binnen CAOs. De
stroomlijning heeft o.a. tot doel dat er zowel projectmatige, als
individuele scholing binnen een onderwijsinfrastructuur kan worden
aangeboden. Educatief aanbod startkwalificatie en doorlopende leerlijnen. Het
scholingsaanbod zo formuleren dat er sprake is van doorlopende leerlijnen.
Dit kan bereikt worden door in het educatieplan de activeringsinstrumenten
goed af te stemmen op beroepsoriënterende programma's gevolgd door
schakelende programma's naar werk en/of een kwalificerende opleiding
(startkwalificatie). Dit betekent dat alle programmas in de toekomst
modulair aangeboden moeten kunnen worden, waardoor de individuele burger
een totaal sluitend traject aangeboden kan worden. Scholingsinstellingen
stimuleren een passend aanbod hierop te ontwikkelen. Dit hoofdstuk beschrijft in het kort enkele concrete experimenten en projecten, die minder duidelijk waren onder te brengen in het voorgaande. Onderbrenging in een programmatische aanpak is echter wenselijk omdat het zo mooi de samenhang en vernieuwing illustreert. In projecten kan eerder geformuleerd, maar algemeen werkgelegenheidsbeleid concreet gemaakt worden. Bij het opzetten van projecten moet bedacht worden dat het scheppen van nieuwe werkgelegenheid in algemene zin niet de prioriteit heeft. Het gaat meer om projecten die door hun bijzondere opzet voor specifieke doelgroepen alsnog de opening naar (Vrijwilligers-)werk of het starten van een eigen bedrijf bieden.
7.2 Aansluiting wijkgericht werken Nieuwe initiatieven op het grensgebied van werkgelegenheid en (nieuwe) diensten in de stad kunnen, wanneer dit op het terrein van de gemeente ligt, goed worden vormgegeven in een experiment of project, al dan niet in samenwerking met andere organisaties of organisatieonderdelen. Hierbij valt te denken aan de bevordering van kleinschalige werkgelegenheid ten behoeve van de detailhandel en startende allochtone ondernemers. Aansluiting bij wijkgericht werken is hierbij een belangrijk aandachtspunt, doch bestemmingsplannen dienen deze initiatieven beter mogelijk te maken. Projectmatig werken en experimenteren op wijkniveau is een prima manier om de vraag van de burger centraal te stellen. Het is daarom van belang deze wijze van werken nader uit te werken. Diverse sociale activeringsprojecten sluiten goed aan bij wijkgericht werken waar het gaat om het bestrijden van maatschappelijk isolement.
7.3 Subsidie en fondsenwerving Zowel landelijk als Europees staan het versterken van de arbeidsparticipatie en terugdringen van de werkloosheid hoog op de agenda. Voor initiatieven op deze onderwerpen, zeker wanneer hierin innovatieve elementen herkenbaar zijn, zijn diverse subsidiemaatregelen beschikbaar. Het benutten van deze maatregelen kan het lokale activeringsbeleid versterken. Dit geldt ook voor het sterker aanspreken van partners in het kader van CAOs waarin vaak afspraken zijn opgenomen omtrent scholing en inschakeling van langdurig werklozen. Een laatste element dat van belang kan zijn is het zoeken naar sponsoring van initiatieven door het bedrijfsleven. Steeds meer geven bedrijven inhoud aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid door actieve deelname aan of sponsoring van maatschappelijk relevante initiatieven. Een actieve public relations maakt onderdeel uit van het betrekken van burgers en bedrijfsleven bij de activiteiten van de gemeente Delft op dit terrein.
Herstart Groen Computeren Delft. De gemeente Delft (WOC/Kennisstad) onderzoekt de mogelijkheden om in 2000 opnieuw te starten met Groen Computeren Delft. Overbodige computers bij bedrijven en organisaties worden opgeknapt en daarna via bijvoorbeeld een leasecontract ingebracht bij basis- en middelbare scholen. Het project kan ook worden betrokken bij andere aspecten van beleid, bijvoorbeeld bij (sociale) activering, armoedebestrijding, educatie en werkgelegenheid (opzetten helpdesk, bezet door werklozen voor werklozen of het opleiden werklozen tot hardwaredeskundigen. Bedrijvenproject. Onder deze werktitel wil de gemeente Delft met
tien Delftse bedrijven een pilotproject starten rond de vraag "Hoe
laten wij vraag en aanbod op de arbeidsmarkt op elkaar aansluiten?"
In dit kader verwijzen wij de lezer ook terug naar paragraaf 3.6, punt 1. Project met Stichting Agneta. (Door)starters dienen extra aandacht
te krijgen gezien hun dynamische karakter, hun sterke lokale binding en
groeipotentieel. De gemeente Delft heeft hierin vooral een faciliterende
rol. Met de stichting Agneta wordt een toeleidings- en begeleidingstraject
ontwikkeld voor vrouwen die vanuit de bijstand een eigen bedrijf willen
starten, waarbij voor de verschillende fases van het traject overige
deskundige partijen betrokken zullen worden. Instroomproject allochtonen in de dienstverlening. Een
instroom-experiment om allochtonen te laten instromen bij dienstverlenende
organisaties als de gemeente, het arbeidsbureau en andere organisaties in
de collectieve sector. Experimenten met uitzendorganisaties. Op initiatief van uitzendorganisatie Tempo Team is in overleg met de gemeente een experiment ontwikkeld, waarbij DMZ-klanten in dienst komen bij het uitzendbureau en van daaruit worden gedetacheerd op uitzendbanen. Op die wijze krijgt de klant een breder perspectief op werk (meerdere werkzaamheden) en hoeven ze niet steeds weer terug naar de DMZ om tijdelijk weer een (aanvullende) uitkering aan te vragen. De eventuele leegloopkosten als gevolg van onvoldoende werk of ziekte wordt gefinancierd uit de WIW-loonkostensubsidie. Dit wordt een eerste pilot, die mogelijk ook breder kan worden ingezet, samen met andere partners.
8 Verdere aanpak en communicatie In de aanloop naar deze nota heeft ook de Commissie Extern een bijdrage geleverd. In vervolg hierop en op gesprekken met werkgevers tijdens bedrijfsbezoeken is het nu tijd de uitkomsten en beleidsvisie in een inspraaktraject te brengen. Het College van B&W zoekt dan ook actief toenadering tot partijen in de stad die betrokken zijn bij of de gevolgen ondervinden van het gemeentelijk activeringsbeleid. In gesprek met elkaar kunnen nieuwe inzichten worden verworven of bestaande worden bijgesteld. Het uiteindelijke doel is te komen tot een breed draagvlak in de Delftse samenleving voor het beleid op het gebied van Werk, Scholing en Activering. Lokale samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid, werknemersorganisaties en andere partijen in het veld is van groot belang voor het welslagen van deze initiatieven. Door uitwisseling van kennis, afstemmen van beleid(-svoornemens) en een actieve inbreng in de beleidsvoorbereiding krijgt de inhoud meer kracht. Deze inspraakronde en de inbedding van een gezamenlijk gedragen, geïntegreerde aanpak binnen en buiten de gemeentelijke organisatie moet adequaat georganiseerd worden.
De in deze nota vastgelegde beleidsvisie op een sluitende activeringsaanpak, hoe integraal van opzet ook, kan niet los gezien worden van ontwikkelingen op andere beleidsterreinen, bijvoorbeeld armoede. Het is dus van belang parallel lopende ontwikkelingen met elkaar in verband te brengen, zowel binnen het college en de commissie als met betrekking tot de planning van inspraaktrajecten en de bespreking met derden. De route op weg daar naartoe kan er als volgt uitzien:
Parallel aan deze nota Samen aan de slag is een communicatieplan in ontwikkeling. Omdat het welslagen van de sluitende activeringsaanpak voor een deel afhankelijk is van samenwerking met derden is gekozen voor een interactieve marktbenadering om de beleidsuitgangspunten onder de aandacht te brengen. Belangrijkste doelgroep vormen werkgevers. Ook na afsluiting van het communicatietraject blijft de interactieve component aanwezig in de vorm van een panel of platform waarin o.a. werkgevers zitting hebben. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het communicatieplan-in-wording gegeven. Het hoofddoel van het plan is: interne en externe partners op het terrein van werk, scholing, activering en armoede te informeren over de sluitende activeringsaanpak om draagvlak en samenwerking te creëren voor de uitvoering ervan en bij te dragen aan de opname van werkzoekenden op de arbeidsmarkt. Het plan bestaat dus uit een intern en een externe communicatietraject.
Gekozen is voor een marktbenadering waarin contact tussen de gemeente c.q. de wethouder met de belangrijkste samenwerkings- en uitvoeringspartners centraal staat. Hierin communiceert de gemeente zijn visie en voorgestelde aanpak op het terrein van activering, werk en scholing met werkgevers, maatschappelijke organisaties en anderen. Nadrukkelijk is ook het doel dat deze partners hun advies kunnen uitbrengen over de nota Samen aan de slag in samenhang met de armoede nota - het interactieve karakter van het plan. Binnen het plan worden ook andere aangegeven in- en externe doelgroepen geïnformeerd. Het gehele traject wordt afgesloten met een eindpresentatie in de vorm van een boekwerkje en een slotconferentie. Hoewel geen doel van het communicatieplan zal na het discussietraject een permanente overlegstructuur met met name werkgevers in de vorm van een panel of platform zijn ingericht. De boodschap die in alle in te zetten middelen en activiteiten moet worden overgebracht is 4-ledig:
Deze nota wil een ferme slinger aan het vliegwiel geven, dat door een zich permanent ontwikkelend actieprogramma in beweging wordt gehouden. De middelen en activiteiten bestaan onder andere uit: persberichten, publiciteit, gemeentelijke internetsite, adviesforums, presentatiemateriaal, eindnota/verslag en een slotconferentie. De definitieve mediamix en een planning zijn nog in ontwikkeling. In communicatieve zin onderscheiden we de hiernavolgende doelgroepen. Voor de helderheid zij hier opgemerkt dat een nadere verbijzondering kan worden gemaakt in een groep die geïnformeerd moet worden en een groep die betrokken wordt in de discussieronde. I . Intern:
II. Extern: a. maatschappelijke, intermediaire en belangenorganisaties
b. werkgevers(-organisaties)
c. overige doelgroepen
In dit stuk zijn veel nieuwe, maar ook lopende zaken in een gemeenschappelijk kader ondergebracht. In het inspraaktraject zullen nieuwe inzichten in hoofdlijnen naar voren komen, vastgelegd in een nieuwe, richtinggevende nota. Dat neemt niet weg dat gedurende dit traject lopende zaken gewaarborgd dienen te worden. Ook het vertalen van de beleidsuitgangspunten in concrete acties en prioriteiten verdient zorg en aandacht. Hiertoe wordt een stuurgroep geformeerd, bestaande uit de drie verantwoordelijke vakwethouders, en een ambtelijk werkteam onder leiding van een programmaleider dat zal werken met een concreet actieprogramma.
De toetsing van het gemeentelijk beleid inzake werk, economie, scholing en activering kan vormkrijgen in een platform werk en activering waarin diverse externen, al dan niet vanuit georganiseerd verband, betrokken zijn. De inkleuring van dit voorstel gebeurt in samenhang met de oprichting van het zgn. regionale CWI-platform. In de nota van het Rijk over de nieuwe structuur voor de uitvoeringsorganisatie op het terrein van werk en inkomen, de SUWI-nota, wordt aan gemeenten gevraagd hierin het initiatief te nemen. Ook daarin ontstaan kansen om het gemeentelijk beleid met externen nader vorm te geven. Daarom wordt op korte termijn een voorstel voorbereid waarin het overleg met derden een plaats krijgt. Daarin zullen de positie van het bestuur van Stichting Werkplan en de ontwikkeling van het lokale/regionale platform aan de orde zijn.
Bijlage: Gemeentelijk activerend instrumentarium In deze bijlage een overzicht van de belangrijkste activeringsinstrumenten van de gemeente, waar beschikbaar aangevuld met kwantitatieve en financiële gegevens. De gemeente werkt op het gebied van activering met een aantal marktpartijen nauw samen. Hoofdpartner hierin is Arbeidsvoorziening. Op basis van een inkooprelatie voeren zij gezamenlijk de trajectbemiddeling uit. Dit samenwerkingsverband richt zich op de toeleiding van werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt naar werk en opleiding door middel van individuele trajectbemiddeling (ITB). Door het succes in de begeleiding van kandidaten met een min of meer overbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt (fase 2 en 3) is vanaf 1 juli 1999 een taakverdeling afgesproken waarbij de gemeente zich sterker gaat richten op de groep met een (zeer) moeilijk overbrugbare afstand (fase 4). Van 1.000 in 1998 uitgezette trajecten waren er 700 voor uitkeringsgerechtigden uit het DMZ-bestand. Hiervan zijn bijna 500 personen uitgeplaatst. De reorganisatie bij gemeente en arbeidsvoorziening noopt beiden de samen-werking opnieuw te bezien.
Onder de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) vallen drie instrumenten om gesubsidieerde arbeid te realiseren:
Eind 1998 had de gemeente 250 WIW-werknemers in dienst en waren 160 Melkert banen gerealiseerd. 56 mensen werden met een loonkostensubsidie aan werk geholpen. Voor 1998 en 1999 zijn in totaal ruim 60 trajecten voor de Wet Rea ingekocht.
Instroom - Doorstroombanen (I/D banen) De gemeente kan gelden toewijzen aan organisaties in de collectieve sector om reguliere banen te creëren voor langdurig werklozen. De gemeente Delft heeft in 1999 (cumulatief) in totaal ruim 188 van deze zgn. I/D-banen toegewezen. In het jaar 2000 worden hieraan nog eens 29 banen toegevoegd en worden tussen de 60 en 88 banen overgeheveld van de zorgsector naar de gemeente. Hiermee komt het totaal aantal I/D-banen in het jaar 2000 op minimaal 277. Educatie In totaal namen in 1998 ongeveer 1.300 mensen deel aan educatietrajecten, voortrajecten en inburgeringtrajecten voor personen met een educatieve achterstand. Deze zijn gefinancierd door de ministeries van OC&W (educatie) en VWS (inburgering). Daarnaast namen in 1998 481 personen deel aan 11 verschillende scholingsprojecten, gefinancierd uit de WIW, ESF-subsidies en de inzet van scholingsgelden vanuit de bemiddelingsplannen van arbeidsvoorziening. Hiervan heeft 74% de trajecten afgerond en van degenen die de trajecten afgerond hebben is 77% doorgestroomd naar vervolgopleidingen en/of werk. Projecten Delft ontwikkelde de afgelopen jaren diverse projecten als de Diensten- en Werkwinkel, de Leerwerkbank, projecten met uitzendbureaus, etc. De gunstige economische situatie zorgt ervoor dat het aantal deelnemers c.q. werknemers terugloopt. Een aantal van deze projecten, die tot nu in een duidelijke behoefte voorzagen, zullen ook strategische keuzes moeten maken. Daarnaast zullen nieuwe initiatieven en experimenten ontstaan die inspelen op nieuwe vragen van werklozen, opdrachtgevers en samenwerkingspartners.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
![]() |
![]() |