Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling
De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:
·
deel A: de bepaling van de capaciteit;
·
deel B: wijze van bepalen van de
ruimtebehoefte;
·
deel C: de bepaling van de omvang van
de toekenning;
·
deel D: minimumnormen bij realisering
van nieuwe voorzieningen.
DEEL A De bepaling van de capaciteit
1 School voor basisonderwijs
De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens
onderstaande methodiek vastgesteld.
1.1 Gebouwen van hoofd
en nevenvestigingen (inclusief de T&B-dislocaties1) met
een permanente of tijdelijke bouwaard
De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is
de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de Meetinstructie
voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het
primair onderwijs.
De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het
aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk
aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een
gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidslokaal,
groter dan of gelijk aan 42 mē. De speellokalen worden niet meegeteld.
De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs
wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit
aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. Het aantal lokalen wordt
verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en het
aantal lokalen wordt verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26
lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. Het
aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de
vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 mē. De speellokalen worden niet
meegeteld.
Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan
overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit
deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel
geregistreerd.
Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie
te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het
aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.
Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op
basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de onderstaande tabellen 1, 2 en 3
voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met
een tijdelijke bouwaard.
Tabel 1 Gebouwen met een
permanente bouwaard
Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen
worden gehuisvest
Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal
groepen leerlingen
315 2
420 3
525 4
720 5
825 6
930 7
1035 8
1140 9
1245 10
1350 11
1455 12
1560 13
1665 14
en vervolgens telkens te verhogen met 105 mē ten behoeve van 1 groep
leerlingen.
Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal wordt de minimale
brutovloeroppervlakte zoals weergegeven in tabel 1, opgehoogd met 90 mē.
Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen
worden gehuisvest
Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal
groepen leerlingen
300 mē 2
Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs
vaste voet incl. mē toeslag
mē per groep extra ruimte
600 4 95 125
De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte voor een speciale school voor
basisonderwijs is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal
groepen is in de kolom incl. gegeven.Een voorbeeld van de berekening van het
aantal mē is in de toelichting opgenomen.
De toeslag voor extra ruimte (ER) voor een speciale school voor
basisonderwijs omvat een aantal extra mē voor het creëren van een extra lokaal,
niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag ER
wordt toegekend bij het vormen van de 12e groep.
Tabel 2 Gebouwen met een
tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting
Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal
groepen leerlingen
305 2
410 3
515 4
710 5
815 6
920 7
1025 8
en vervolgens telkens te verhogen met 105 mē ten behoeve van 1 groep
leerlingen
Tabel 3 Gebouwen met een
tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting
Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal
groepen leerlingen
100 1
180 2
260 3
340 4
420 5
en vervolgens telkens te verhogen met 80 mē ten behoeve van 1 groep
leerlingen.
Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal
groepen zoals vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, is het aantal
lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen
kleiner is dan het aantal groepen zoals is vastgesteld op basis van de tabellen
1, 2 of 3, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke
BVO en de normatieve BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw
geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal mē waarmee de BVO van het
gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het
mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de BVO op het moment dat
het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden
uitgebreid.
1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt
het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2
en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt
uitgegaan van 105 mē BVO per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw
met een permanente bouwaard en van 80 mē per groep leerlingen indien sprake is
van een gebouw met een tijdelijke bouwaard.
De capaciteit van dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs
wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit
aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw.
Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen,
groter dan of gelijk aan 42 mē. De speellokalen worden niet meegeteld. Voor
dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs is de
overdimensionering niet te bepalen.
1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk
gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling
van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.
Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van
een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer
dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de
rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw
moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd,
wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua
oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het
enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.
Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de
dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de
grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te
beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de
overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de
fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde
scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als
dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande
tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en burgemeester en
wethouders, burgemeester en wethouders anders beslissen.
1.4 Terrein
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de
kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De
terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van
het Kadaster.
Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van
het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de
terreinoppervlakte vastgelegd.
1.5 Inventaris
Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal
groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het
onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor
inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting
noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997. Indien in het
verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen inventaris is
verstrekt, tonen burgemeester en wethouders dit aan door middel van de door het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan
wel door middel van de correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het
desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien burgemeester en
wethouders, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf hebben voorzien in de
eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair. Indien in het verleden,
na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen inventaris is verstrekt,
toont het bevoegd gezag van de school dit aan.
De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het
meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.
1.6 Gymnastiekruimten
1.6.1 Gymnastiekruimte
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40
klokuren.
1.6.2 Terrein
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster.
Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op
eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
1.6.3 Inventaris
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal
onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.
2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
De brutovloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is
de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de Meetinstructie
voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het
primair onderwijs.
De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen
waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen
verminderd met 1. In het speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd
met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en wordt het aantal
lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om
het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. In het
voortgezet speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien
het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen
verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen om het
aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is.
Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs
wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te
huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal
onderwijs afzonderlijk te bepalen.
Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief
de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 mē. De speellokalen worden niet
meegeteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan
overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit
deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel
geregistreerd.
Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie
te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het
aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.
Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op
basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de oppervlakteformules, voor
gebouwen met een permanente bouwaard, van tabel 4 Ruimtenormering (V)SO. Voor
de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt
is voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen 2 Gebouwen met
een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting en tabel 3 Gebouwen met een
tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting gehanteerd.
Tabel 4 Ruimtenormering (V)SO
schoolsoort vaste
voet incl. mē
per correctie toeslag
mē mē per
groep mē VSO extra
ruimte
SO doven 775 7 75 105
VSO doven 800 7 84 60
SO sh/esm 628 4 95 130
SO visg 727 4 96 116
SO lg 850 4 134 150
SO lz 638 4 100 105
SO zmlk 585 4 95 100
SO zmok 585 4 95 105
SO pi 575 4 95 92
SO mg 733 4 110 132
VSO sh/esm 563 4 84 65
VSO visg 660 4 88 45
VSO lg 725 4 110
70
VSO lz 575 4 80 90
VSO mlk 690 4 104
90
VSO zmlk 600 4 93 80
VSO zmok 600 4 80 102
VSO lom 638 4 95 100
VSO pi 535 4 80 75
VSO mg 725 4 113
60
(SO
VSO)
sg doven 775 6 77 7 105 60
sg sh/esm 628 3 96 -
12 115 60
sg visg 727 3 96 -
10 116 45
sg lg 850 3 135 - 27 135 70
sg lz 638 3 99 -
14 120 65
sg zmlk 585 3 97 - 2 100 80
sg zmok 585 3 105 - 19
55 85
sg pi 575 3 95 -
12
92 60
sg mg 733 3 108
5 132 50
De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een
bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom incl. gegeven. De
relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is
hiermee in stand gebleven.
In de bruto vloeroppervlakte voor SOVSO scholen is uitgegaan van dezelfde
vaste voet als voor de SO component. Het aantal mē per groep, alsmede de extra
toe te kennen ruimte kan anders zijn dan bij categoriale SO of VSO scholen. Tevens wordt op het aantal
vierkante meters per groep een correctie toegepast voor het aantal aanwezige
VSO groepen.
Een voorbeeld van de berekening van het aantal mē is in de toelichting
opgenomen.
De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra mē voor het
creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een
aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij
het vormen van de 12e groep, in het voortgezet speciaal onderwijs bij het
vormen van de 13e groep.
Indien het aantal groepen waarvoor het gebouw normatief geschikt is, zoals
vastgesteld op basis van de tabel ruimtenormering (V)SO, groter is dan het
aantal groepen, zijnde de capaciteit op basis van het aantal lokalen, wordt de
zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de BVO
behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze
verschiloppervlakte is het aantal mē waarmee het gebouw is
overgedimensioneerd en wordt als zodanig geregistreerd. De registratie vindt
plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de BVO
op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit
moet worden uitgebreid.
2.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of een tijdelijke
bouwaard
De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen
waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal
lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal
lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 mē. De
speellokalen worden niet meegeteld.
N.B.: Voor dislocaties is de overdimensionering niet te bepalen.
2.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk
gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling
van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.
Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een
of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld.
Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw
moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt
de rangorde als volgt vastgesteld.
Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor
de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de
grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te
beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige
staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen.
Dit is in de regel het grootste gebouw.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande
tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en burgemeester en
wethouders, burgemeester en wethouders anders beslissen.
2.4 Terrein
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de
kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De
terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van
het Kadaster.
Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van
het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de
terreinoppervlakte vastgelegd.
2.5 Inventaris
De inventarisgegevens betreffen de gegevens ter vaststelling van het aantal
groepen van de desbetreffende school waarvoor het onderwijsleerpakket en
meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is
gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang
van het schooljaar 1996/1997. Indien in het verleden voor meer groepen
inventaris is verstrekt, tonen burgemeester en wethouders dit aan door middel
van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven
beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen burgemeester
en wethouders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake
indien burgemeester en wethouders, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf
hebben voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair.
Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de ISOVSO, voor minder groepen
inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.
De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het
meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.
2.6 Gymnastiekruimten
2.6.1 Gymnastiekruimte
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal
onderwijs bedraagt 40 klokuren.
2.6.2 Terrein
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster.
Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op
eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
2.6.3 Inventaris
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
3 School voor voortgezet onderwijs
De capaciteit van gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt
vastgelegd in gegevens over:
·
de bruto vloeroppervlakte van gebouwen;
·
het aantal lesruimten;
·
het aantal gymnastieklokalen;
·
oppervlakte directie- en nevenruimten.
3.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een
permanente of een tijdelijke bouwaard
De brutovloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is
de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-2 de Meetinstructie
voor het vaststellen van de BVO van de schoolgebouwen in het voortgezet
onderwijs.
Naast de bruto-vloeroppervlakte zal het gegeven aantal gymnastieklokalen
moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven aantal lesruimten en de
gegevens oppervlakte directie- en nevenruimten indien en voorzover deze
noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel
medegebruik. Bij het gegeven aantal lesruimten moeten de ruimtesoorten worden
onderscheiden zoals die in III-3 De toepassing van het Ruimtebehoeftemodel
zijn opgenomen in de tabellen voor de ruimtebehoefte per onderwijssoort. Indien
een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt
dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel
geregistreerd.
3.2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk
gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling
van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.
Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of
nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze
gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de
Basisregistratie Huisvesting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat
nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt
vastgesteld.
Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor
de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de
grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te
beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande
tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en burgemeester en
wethouders, burgemeester en wethouder anders beslissen.
3.3 Terrein
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de
kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De
terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van
het Kadaster.
Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van
het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de
terreinoppervlakte vastgelegd.
3.4 Inventaris
Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle
instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris.
Het aantal lesruimten als zodanig is de basis voor de vaststelling van de
omvang van de aanwezige inventaris.
3.5 Gymnastiekruimten
3.5.1 Gymnastiekruimte
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs
bedraagt 40 uur.
3.5.2 Terrein
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster.
Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op
eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
3.5.3 Inventaris
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte
1 School voor basisonderwijs
1.1 Lesgebouwen
Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de
huisvestingsbehoefte. Het aantal groepen wordt bepaald aan de hand van het
aantal formatieplaatsen. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van
een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een
voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik
bestemde voorziening wordt toegekend. Het aantal formatieplaatsen wordt als
volgt bepaald.
Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik
bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van het aantal
formatieplaatsen uitgegaan van de volgende formule:
F = A + D
Waarbij:
F = het aantal formatieplaatsen;
A = de basisformatie: het aantal formatieplaatsen dat wordt
berekend aan de hand van tabel 5, met dien verstande dat wordt gerekend met het
ongewogen aantal leerlingen dat naar verwachting op 1 oktober voorafgaande aan
elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn
ingeschreven, verhoogd met 3%, waarbij het verkregen getal op een geheel getal
naar beneden wordt afgerond;
D = de formatie voor speciale doeleinden van een basisschool,
voorzover bestemd voor de formatie die wordt ingezet ten behoeve van de
verkleining van de groepsgrootte en kwaliteitsverbetering voor de eerste vier
schooljaren van de leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO en die
door een schoolbestuur daadwerkelijk wordt ingezet om de groepsgrootte te
verkleinen. De factor D wordt berekend door het ongewogen aantal leerlingen dat
naar verwachting op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose
betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, verhoogd met 3% (waarbij
het verkregen getal op een geheel getal wordt afgerond naar beneden) te
vermenigvuldigen met 0,305. Dit getal wordt vervolgens gedeeld door 179. De
uitkomst van deze berekening wordt volgens de normale rekenkundige regels
afgerond op één cijfer achter de komma.
Het verkregen getal F wordt, voor het bepalen van de ruimtebehoefte, alleen
op een geheel getal naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma
groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal op een geheel getal naar
beneden afgerond.
Voor voorzieningen als gevolg van de groepsgrootteverkleining wordt de
formule aangevuld met een component groepsgrootteverkleining G, waarbij:
G = de formatie voor de groepsgrootteverkleining, voorzover
door een
schoolbestuur ingezet om de groepsgrootte daadwerkelijk
te verkleinen. De
factor G wordt per jaar berekend door het ongewogen
aantal onderbouw-
leerlingen dat naar verwachting op 1 oktober voorafgaande
aan elk jaar
waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn
ingeschreven,
te vermenigvuldigen met 1,74. Dit getal wordt vervolgens
gedeeld door 179. De uitkomst van deze berekening wordt volgens de
normale rekenkundige regels afgerond op één cijfer achter de komma.
De uitkomst van de formule F = A + D +G is de ruimtebehoefte inclusief de
component groepsgrootteverkleining. Het verkregen getal F wordt, voor het
bepalen van de ruimtebehoefte inclusief de groepsgrootteverkleining, alleen op
een geheel getal naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter
is dan 5. In het andere geval wordt het getal op een geheel getal naar beneden
afgerond.
Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik
bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van het aantal
formatieplaatsen uitgegaan van de volgende formule:
F = A + 1/2(B-A) + C + D
Waarbij:
F = het aantal formatieplaatsen;
A = de basisformatie:
a het aantal formatieplaatsen
dat wordt berekend aan de hand van tabel 5, met dien verstande dat wordt
gerekend met het ongewogen aantal leerlingen op de meest recente teldatum 1
oktober, verhoogd met 3% waarbij het verkregen getal op een geheel getal naar
beneden wordt afgerond, of,
b (indien de formatie opnieuw
berekend wordt bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het
Formatiebesluit WPO) het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand
van tabel 5, met dien verstande dat wordt gerekend met het ongewogen aantal
leerlingen dat staat ingeschreven op de datum dat de berekening is uitgevoerd;
B = de basisformatie + de formatie
onderwijsachterstandenbestrijding:
a het aantal formatieplaatsen
dat wordt berekend aan de hand van tabel 5, met dien verstande dat wordt
gerekend met het gewogen aantal leerlingen, vermeerderd met het aantal
formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt
bekostigd vanuit de specifieke uitkering onderwijs in allochtone levende talen.
Het gewogen aantal leerlingen wordt berekend door de som van de gewichten,
bedoeld in het Formatiebesluit WPO, toegekend aan de leerlingen op de meest
recente teldatum 1 oktober, te verminderen met 9% van het ongewogen aantal
leerlingen. Het verkregen getal wordt op een geheel getal naar beneden
afgerond. Artikel 121, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs is van
toepassing. Indien deze berekening leidt tot een gewogen aantal leerlingen dat
lager is dan het ongewogen aantal leerlingen op de meest recente teldatum 1
oktober, dan wordt het gewogen aantal leerlingen gelijkgesteld aan dat aantal
leerlingen.
Vervolgens wordt dat aantal leerlingen verhoogd
met 3% waarbij het verkregen getal op een geheel getal naar beneden wordt
afgerond, of,
b (indien de formatie opnieuw
wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het
Formatiebesluit WPO) het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand
van tabel 5, met dien verstande dat wordt gerekend met het gewogen aantal
leerlingen, vermeerderd met het aantal formatieplaatsen
onderwijsachterstanden-bestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit
de specifieke uitkering onderwijs in allochtone levende talen. Het gewogen
aantal leerlingen wordt in dit geval berekend door de som van de gewichten,
bedoeld in het Formatiebesluit WPO, van het aantal leerlingen op de datum dat
de berekening is uitgevoerd, te verminderen met 9% van het ongewogen aantal
leerlingen op die datum, waarbij het verkregen getal op een geheel getal naar
beneden wordt afgerond.
Indien deze berekening leidt tot een gewogen
aantal leerlingen dat lager is dan het ongewogen aantal leerlingen op die
datum, dan wordt het gewogen aantal leerlingen gelijkgesteld aan dat aantal
leerlingen;
C = aanvullende formatie op grond van bijzondere
omstandigheden: het aantal formatieplaatsen, toegekend op basis van artikel
120, derde lid van de Wet op het primair onderwijs;
D = overeenkomstig de factor D bij de formule voor blijvend
gebruik bestemde voorzieningen, met dien verstande dat wordt gerekend met het
ongewogen aantal leerlingen op de meest recente teldatum 1 oktober.
Het verkregen getal F wordt, voor het bepalen van de ruimtebehoefte alleen
op een geheel getal naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma
groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal op een geheel getal naar
beneden afgerond.
Voor voorzieningen als gevolg van de groepsgrootteverkleining wordt de
formule aangevuld met een component groepsgrootteverkleining. De component
groepsgrootteverkleining is overeenkomstig de factor G bij de formule voor
blijvend gebruik bestemde voorzieningen. De uitkomst van de formule F = A +
1/2(B-A) + C + D + G is de ruimtebehoefte inclusief de component
groepsgrootteverkleining. Het verkregen getal F wordt, voor het bepalen van de
ruimtebehoefte inclusief de groepsgrootteverkleining, alleen op een geheel
getal naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In
het andere geval wordt het getal op een geheel getal naar beneden afgerond.
In tabel 5 (Schema formatieplaatsen) is de formatie weergegeven voor de
verschillende (on)gewogen aantallen leerlingen.
Tabel 5 Schema formatieplaatsen
De formatie wordt berekend aan de hand van onderstaand schema:
(on)gewogen aantal formatie- (on)gewogen
aantal formatie-
leerlingen plaatsen leerlingen plaatsen
1 tot en met 30 2,0 252 tot en met 260 8,9
31 tot en met 36 2,2 261 tot en met 268 9,2
37 tot en met 42 2,4 269 tot en met 277 9,5
43 tot en met 49 2,6 278 tot en met 285 9,8
50 tot en met 56 2,8 286 tot en met 293 10,1
57 tot en met 63 3,0 294 tot en met 302 10,4
64 tot en met 70 3,2 303 tot en met 310 10,7
71 tot en met 77 3,4 311 tot en met 319 11,0
78 tot en met 84 3,6 320 tot en met 327 11,3
85 tot en met 91 3,8 328 tot en met 335 11,6
92 tot en met 98 4,0 336 tot en met 344 11,9
99 tot en met 105 4,2 345 tot
en met 352 12,2
106 tot en met 116 4,4 353 tot
en met 361 12,5
117 tot en met 126 4,7 362 tot
en met 369 12,8
127 tot en met 137 5,0 370 tot
en met 377 13,1
138 tot en met 147 5,3 378 tot
en met 386 13,4
148 tot en met 158 5,6 387 tot
en met 394 13,7
159 tot en met 168 5,9 395 tot
en met 403 14,0
169 tot en met 179 6,2 404 tot
en met 411 14,3
180 tot en met 189 6,5 412 tot
en met 419 14,6
190 tot en met 199 6,8 420 tot
en met 428 14,9
200 tot en met 209 7,1 429 tot
en met 436 15,2
210 tot en met 218 7,4 437 tot
en met 445 15,5
219 tot en met 226 7,7 446 tot
en met 453 15,8
227 tot en met 235 8,0 454 tot
en met 461 16,1
236 tot en met 243 8,3 462 tot
en met 470 16,4
244 tot en met 251 8,6 471 tot
en met 478 16,7
en vervolgens boven het aantal van 478 (on)gewogen leerlingen telkens voor
achtereenvolgens 9, 8, 8, 9 en 8 (on)gewogen leerlingen verhoogd met 0,3
formatieplaats.
Voor een speciale school voor
basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente
en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt
bepaald door het aantal leerlingen te delen door de N factor. De N factor
voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt
alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5.
In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
1.2 Gymnastiekruimten
Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal
klokuren gymnastiek. Per groep leerlingen 6
tot 12 jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed (conform
artikel 38 en 39 van de verordening). Het aantal groepen is afhankelijk van het
aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal
formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule:
F = A + 1/2(B-A)
De componenten F, A, en B zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen
in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III,
deel B, onder 1.1.
De relatie tussen het aantal leerlingen en het aantal formatieplaatsen is
weergegeven in tabel 5 (Schema formatieplaatsen).
Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12-jarigen wordt aangesloten bij
het normatieve overzicht splitsing aantal groepen leerlingen zoals
laatstelijk gepubliceerd in het bekostigingsstelsel basisonderwijs, programmas
van eisen voor het jaar 1997.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe
accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal groepen bepaald door het
aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose,
als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven,
verhoogd met 3%. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond. De relatie
tussen het aantal leerlingen en het aantal formatieplaatsen (het aantal
groepen) is weergegeven in tabel 5, Schema formatieplaatsen.
Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend
voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar
wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal,
maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar
en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.
Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door
de N-factor. De N-factor is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor
voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal getal
wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is
dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe
accommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal
groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
2.1 Lesgebouwen
Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen
bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke
voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te
delen door de N factor. De N factor bepaalt de maximale groepsgrootte. In
onderstaande tabel 6, N factor, is de groepsgrootte per onderwijssoort en per
schooltype weergegeven (artikel 14 Formatiebesluit WEC). Het getal wordt alleen
naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het
andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
Tabel 6 N factor
Onderwijssoort N factor N factor
SO VSO
Dove kinderen (DO) 6 6
Slechthorende kinderen (SH) 12 7
Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens
behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES) 12 7
Visueel gehandicapten (VISG) 12 7
Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG) 12 7
Kinderen die zijn opgenomen in ziekenhuizen (ZH) 12 7
Langdurig zieke kinderen (LZ) 13 7
Moeilijk lerende kinderen (MLK) 14
Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) 12 12
Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK) 12 7
Kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM) 14
Kinderen in scholen verbonden aan pedologische
instituten (PI) 10 7
Meervoudig gehandicapte kinderen (MG) 7* 7*
* tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen anders is vastgesteld.
De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school
waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende
schooltypen afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde
ruimtebehoeften worden gesommeerd.
2.2 Gymnastiekruimten
Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per
groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de
beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek
vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25
klokuur gymnastiek vergoed.
Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal
groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de N factor.
De N factor is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 6 is de N factor
weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het
cijfer achter de komma hoger is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar
beneden afgerond.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe
accommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als
bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school
of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de
verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.
3 School voor voortgezet onderwijs
3.1 Lesgebouwen
Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het
Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte per leerling per onderwijssoort
bepaald.
De in onderstaande tabel 7.1 Berekening van de ruimtebehoefte voortgezet
onderwijs vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de
bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting.
Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met deze
oppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van
toepassing, een vaste voet per afdeling geeft, uitgedrukt in bruto mē per
leerling, de totale ruimtebehoefte van de instelling.
Voor een volledige beschrijving van de systematiek van het
Ruimtebehoeftemodel en de verdeling van de in tabel 7.1 opgenomen
bruto-vloeroppervlakten per leerling over de ruimtesoorten wordt verwezen naar
III-3 De toepassing van het Ruimtebehoeftemodel. Indien noodzakelijk voor het
bepalen van de omvang van de toekenning, wordt op basis van deze systematiek de
ruimtebehoefte voor lesruimten bepaald in aantallen lesruimten onderscheiden
naar soort en wordt tevens de ruimtebehoefte voor directie- en nevenruimten
bepaald in bruto-vloeroppervlakte.
Tabel 7.1 Berekening van de
ruimtebehoefte lesgebouwen voortgezet onderwijs
De vaste voet per instelling is 980 mē bruto-vloeroppervlakte (BVO)
(vermeld bij de onderbouw). Voor een nevenvestiging die op grond van een
ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in
verband met spreidingsnoodzaak, geldt aanvullend een vaste voet van 550 mē BVO
en indien van toepassing de vaste voeten behorende bij het voorbereidend
beroepsonderwijs dat er wordt aangeboden.
Soort onderwijs: BVO/leerling BVO vaste voet
onderbouw 6.02 980
bovenbouw mavo 5.80 0
bovenbouw havo 5.66 0
bovenbouw atheneum 5.74 0
bovenbouw gymnasium 5.72 0
bovenbouw lyceum 5.72 0
bovenbouw bouwtechniek 13.34 299
bovenbouw consumptieve techniek 11.09 196
bovenbouw elektrotechniek 7.87 171
bovenbouw grafische techniek 9.81 166
bovenbouw installatietechniek 9.81 166
bovenbouw mechanische techniek 10.68 230
bovenbouw motorvoertuigentechniek 11.09 196
bovenbouw bouwtechniek individueel 16.78 0
bovenbouw mechanische techniek individueel 14.06 0
bovenbouw consumptieve techniek individueel 14.40 0
bovenbouw verzorging 8.24 168
bovenbouw uiterlijke verzorging 7.73 148
bovenbouw mode en kleding 8.88 124
bovenbouw verkoop 6.09 81
bovenbouw administratie 5.87 72
bovenbouw handel 6.34 181
bovenbouw verzorging individueel 9.71 0
bovenbouw uiterlijke verzorging individueel 9.02 0
bovenbouw mode en kleding individueel 10.36 0
bovenbouw verkoop individueel 6.86 0
bovenbouw administratie individueel 6.51 0
bovenbouw avmb individueel 8.49 103
bovenbouw agrarisch 7.11 117
bovenbouw agrarisch individueel 9.13 0
nevenvestiging met spreidingsnoodzaak 550
3.2 Gymnastiekruimten
De in onderstaande tabel 7.2 Berekening van de ruimtebehoefte
gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs vermelde bruto vloeroppervlakten
vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de
huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.
Tabel 7.2 Berekening van de
ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs
Onderwijssoort mē bvo per leerling
onderbouw 1.66
bovenbouw mavo 1.11
bovenbouw havo 0.74
bovenbouw atheneum 0.83
bovenbouw gymnasium 0.83
bovenbouw lyceum 0.83
bovenbouw bouwtechniek 1.38
bovenbouw consumptieve techniek 1.38
bovenbouw electrotechniek 1.38
bovenbouw grafische techniek 1.38
bovenbouw installatietechniek 1.38
bovenbouw mechanische techniek 1.38
bovenbouw motorvoertuigentechniek 1.38
bovenbouw bouwtechniek individueel 1.57
bovenbouw mechanische techniek individueel 1.57
bovenbouw consumptieve techniek individueel 1.57
bovenbouw verzorging 1.38
bovenbouw uiterlijke verzorging 1.38
bovenbouw mode en kleding 1.38
bovenbouw verkoop 1.38
bovenbouw administratie 1.38
bovenbouw handel 1.38
bovenbouw verzorging individueel 1.57
bovenbouw uiterlijke verzorging individueel 1.57
bovenbouw mode en kleding individueel 1.57
bovenbouw verkoop individueel 1.57
bovenbouw administratie individueel 1.57
bovenbouw avmb individueel 1.57
bovenbouw agrarisch 1.38
bovenbouw agrarisch individueel 1.57
DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning
De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is
noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële
consequenties vast te stellen.
1 School voor basisonderwijs
1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening,
nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het
aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is.
Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage:
Wijze van bepalen van de ruimtehoefte, met dien verstande dat wordt gerekend
inclusief de factor G.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening
uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt
bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten
minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting
aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald
zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de
ruimtehoefte. De omvang van een uitbreiding als gevolg van de
groepsgrootteverkleining wordt overeenkomstig de vorige volzin bepaald, met
dien verstande dat eventuele uitbreiding als gevolg van groei van het aantal
leerlingen in mindering wordt gebracht.
Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde
verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk
aanwezige aantal m2 en het aantal mē behorende bij de geregistreerde capaciteit
van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke
uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door
aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande
gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze
bijlage: De bepaling van de capaciteit.
Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van
het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de
kosten van uitbreiding sec van het gebouw.
Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de
omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter
vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de
voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter
vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat
het bestaande gebouw geen speellokaal bevat.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening
ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte
dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste
vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals
beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de ruimtehoefte.
De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening
in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal
groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor
huisvesting aanwezig is.
1.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening
nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal groepen
waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan
vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van
deze bijlage: Wijze van bepalen van de ruimtehoefte, met dien verstande dat
wordt gerekend inclusief de factor G.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening,
uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt
bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten
minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal
groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep.
Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze
bijlage: Wijze van bepalen van de ruimtehoefte. De omvang van een uitbreiding
als gevolg van de groepsgrootteverkleining wordt overeenkomstig de vorige
volzin bepaald, met dien verstande dat eventuele uitbreiding als gevolg van
groei van het aantal leerlingen in mindering wordt gebracht.
Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal
wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik
bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel
uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat.
Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding
ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde
dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat.
Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde
verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk
aanwezige aantal mē en het aantal mē behorende bij de geregistreerde capaciteit
van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke
uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door
aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals
omschreven in deel A van deze bijlage: De bepaling van de capaciteit.
Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van
het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening
ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte
dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste
vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt
bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de
ruimtehoefte, met dien verstande dat wordt gerekend inclusief de factor G.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening
in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal
groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar,
noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.
De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing
van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting
noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal
groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van
bepalen van de ruimtehoefte.
1.3 Overige
voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening,
dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel
uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke
terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de
bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en
het gestelde in bijlage III, deel D.
Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend
gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde
voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding
van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor
reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief
noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal
groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden
gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum. Het
aantal groepen op basis van het aantal gewogen leerlingen wordt bepaald met
behulp van de formule: F = A + 2(B-A) + C.
De componenten F, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals
weergegeven in de formule voor tijdelijk
gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B onder 1.1.
Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend
gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde
voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de
eerste aanschaf van het meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal
groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief
noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op
basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd
op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum. Het aantal
groepen op basis van het aantal ongewogen leerlingen wordt bepaald met behulp
van de formule F = A. De componenten F
en A zijn identiek aan de componenten
zoals weergegeven in de formule voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in
bijlage III, deel B onder 1.1.
Voor een basisschool wordt de omvang van de toeslag meubilair als gevolg
van de groepsgrootteverkleining bepaald door het verschil in het op een
geheel getal afgeronde aantal groepen, op basis van basisformatie verhoogd met
de component groepsgrootteverkleining en met de formatie voor speciale
doeleinden - voorzover bestemd voor de verkleining van de groepsgrootte en
kwaliteitsverbetering voor de eerste vier schooljaren van de leerlingen en die
door het schoolbestuur daadwerkelijk wordt ingezet om de groepsgrootte te
verkleinen - en het op een geheel getal afgeronde aantal groepen op basis van
de basisformatie. Het aantal groepen wordt alleen op een geheel getal naar
boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan vijf.
Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt de omvang van de
goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk
gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en
meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het
onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het
aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en
meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van
onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan
worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst
bekende teldatum.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening,
danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald
door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te
maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening,
dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald
door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het
onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik
bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan
het gebouw, onderwijsleerpakket/leer en
hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald
door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het
onderwijs.
1.4 Gymnastiekruimten
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw,
wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in
onderdeel D van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt
bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor
de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel
uitbreiding (bijlage I).
De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten
die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het
onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het
terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de
gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren
met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking
tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het
meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte,
wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor
andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt
bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang
van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel
van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere
omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk
zijn voor de voortgang van het onderwijs.
2 School
voor (voortgezet) speciaal onderwijs
2.1 Voor
blijvend gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde
voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende
nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor
huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt
bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de
ruimtehoefte.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening
uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt
bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste
vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting
aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald
zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de
ruimtehoefte.
Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde
verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk
aanwezige aantal mē en het aantal mē behorende bij de geregistreerde capaciteit
van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke
uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door
aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande
gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze
bijlage: De bepaling van de capaciteit.
Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van
het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de
kosten van uitbreiding sec van het gebouw.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening
ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte
dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste
vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals
beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de
ruimtebehoefte.
De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening
in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal
groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor
huisvesting aanwezig is.
2.2 Voor
tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening
nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het
aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en
korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in
deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de ruimtehoefte.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening
uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt
bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten
minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal
groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het
aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage:
Wijze van bepalen van de ruimtehoefte.
Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde
verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk
aanwezige aantal mē en het aantal mē behorende bij de geregistreerde capaciteit
van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke
uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door
aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals
omschreven in deel A van deze bijlage: De bepaling van de capaciteit.
Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van
het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening
ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte
dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste
vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt
bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de
ruimtebehoefte.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening
in de huisvesting, medegebruik, wordt bepaald door het verschil tussen het
aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan
vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting
aanwezig is.
De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing
van noodlokalen wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor
huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar.
Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onder B van deze bijlage:
Wijze van bepalen van de ruimtehoefte.
2.3 Overige
voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening,
dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, terrein, dan wel
uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte
om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de
wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het
gestelde in bijlage III, deel D.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening,
dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het
onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf
van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen
het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket
en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van
onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan
worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst
bekende teldatum.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening,
dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald
door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te
maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het
onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening,
dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud wordt bepaald
door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het
onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik
bestemde voorziening, herstel van constructiefouten en herstel van schade aan
het gebouw, onderwijsleerpakket/leer-
en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de
voortgang van het onderwijs.
2.4 Gymnastiekruimten
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw,
wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in
onderdeel D van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt
bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor
de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel
uitbreiding (bijlage I).
De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten
die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het
onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het
terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de
gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren
met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking
tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het
meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte,
wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor
andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt
bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang
van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel
van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere
omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk
zijn voor de voortgang van het onderwijs.
3 School
voor voortgezet onderwijs
3.1 Voor
blijvend gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening
nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het
aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk
is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het
Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening
uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of
uitbreiding door middel van ingebruikneming wordt bepaald door het verschil
tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor
huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en de huisvesting die
aanwezig is.
De ruimtebehoefte wordt in eerste instantie bepaald met behulp van tabel
7.1, berekening van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs. Indien op grond van
deze uitkomst een tekort aan ruimte wordt geconstateerd, wordt eveneens onder
toepassing van het Ruimtebehoeftemodel de naar soort ruimten uitgewerkte
ruimtebehoefte bepaald. De omvang van de toekenning wordt vervolgens bepaald
door het naar ruimtesoort uitgewerkte tekort met als maximum het ruimtetekort
bepaald met behulp van tabel 7.1.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening
ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte
dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste
vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het
Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van
bepalen van de ruimtebehoefte.
De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening
in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de
ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst
bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent
verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. De ruimtebehoefte wordt in
eerste instantie bepaald met behulp van tabel 7.1, Berekening van de
ruimtebehoefte voortgezet onderwijs. Indien op grond van deze uitkomst een
tekort wordt geconstateerd, wordt op dezelfde wijze als bij de voor blijvend
gebruik bestemde voorziening uitbreiding de naar soort uitgewerkte
ruimtebehoefte bepaald. De omvang van de toekenning wordt vervolgens bepaald
door het naar ruimtesoort uitgewerkte tekort met als maximum het met behulp van
tabel 7.1 bepaalde ruimtetekort.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening
aanpassing de binnenzijde van het gebouw betreffende, wordt bepaald door de
activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om de onbelemmerde voortgang van
het onderwijs te kunnen garanderen voor het aantal leerlingen waarvoor
huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en voor zover de kosten
van deze activiteiten het drempelbedrag per leerling, zoals opgenomen in het
Besluit tot vaststelling van het drempelbedrag, bedoeld in artikel 76c, eerste
lid, onder b2, van de Wet op het voortgezet onderwijs, te boven gaan.
3.2 Voor
tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening
nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal
leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien
jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald met
behulp van tabel 7.1 zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: Wijze van
bepalen van de ruimtebehoefte.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde
voorziening uitbreiding, dan wel
uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het
verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor
huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is
en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het
verschil is minimaal 1 lokaal. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van
tabel 7.1 zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de
ruimtebehoefte.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening
ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte
dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste
vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent
verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt
bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze
bijlage: Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening
in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de
ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst
bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent
verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. De ruimtebehoefte wordt bepaald
met behulp van tabel 7.1 zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: Wijze van
bepalen van de ruimtebehoefte.
De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de
huisvesting verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal
leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien
jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de
beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel
7.1 zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de
ruimtebehoefte.
De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening huur
sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal
lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het
lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het
ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x mē bvo gym) :
460. Voor het ivbo wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen
x 32 x mē bvo gym): 322.
3.3 Overige
voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde
voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de
minimaal noodzakelijk oppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met
inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de
terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening,
dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van
leer en hulpmiddelen en meubilair, dan
wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer en hulpmiddelen en meubilair, is gekoppeld aan de omvang van de
toegekende voorziening in de huisvesting.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening,
dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing de buitenzijde
van het gebouw of het terrein betreffende, wordt bepaald door de activiteiten
die minimaal noodzakelijk zijn om de onbelemmerde voortgang van het onderwijs
te kunnen garanderen voor het aantal leerlingen waarvoor huisvesting langer dan
vijftien jaar noodzakelijk is.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik
bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan
het gebouw, onderwijsleerpakket/leer en
hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald
door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het
onderwijs.
3.4 Gymnastiekruimten
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw,
wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de
toelichting bij deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt
bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal
leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte langer dan vijftien jaar noodzakelijk is
(te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die
aanwezig is.
De omvang van de goedgekeurde aanpassing, de buitenzijde van het gebouw of
het terrein betreffende, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal
noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde aanpassing, de binnenzijde van het gebouw
betreffende, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn
om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn
voor de voortgang van het onderwijs en voor zover de kosten van deze
activiteiten het drempelbedrag per leerling, zoals opgenomen in het Besluit tot
vaststelling van het drempelbedrag, bedoeld in artikel 76c, eerste lid, onder
b2, van de Wet op het voortgezet onderwijs, te boven gaan.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het
terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de
gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren
met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking
tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het
meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte,
wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor
andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel
van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere
omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk
zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte
wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald
met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2
van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x mē bvo
gym) : 460. Voor het ivbo wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal
leerlingen x 32 x mē bvo gym): 322.
Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in
mindering gebracht (zie Deel A, paragraaf 3.5.1).
DEEL D Minimumnormen bij
realisering van nieuwe voorzieningen
1 School
voor basisonderwijs
·
minimum terreinoppervlakte betrekking
hebbende op het verharde gedeelte: 3 mē/ll met een minimum van 300 mē netto,
vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 mē netto;
·
1 speellokaal per school met een
minimum netto oppervlakte van 84 mē;
·
minimumoppervlakte leslokaal: 42 mē
netto.
2 School
voor (voortgezet) speciaal onderwijs
·
minimum terreinoppervlakte betrekking
hebbende op het verharde gedeelte: 3 mē/ll met een minimum van 300 mē netto,
vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 mē netto;
·
een speellokaal heeft een minimum netto
oppervlakte van 84 mē;
·
minimum oppervlakte leslokaal: 42 mē
netto.
3 School
voor voortgezet onderwijs
Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto mē:
theorielokaal: 42 mē
theorievaklokaal: 50 mē
vaklokaal natuurkunde: 50 mē
vaklokaal biologie: 50 mē
vaklokaal scheikunde: 60 mē
vaklokaal handvaardigheid: 60
mē
vaklokaal overig: 80 mē
specifiek vaklokaal lassen: 50
mē
specifiek vaklokaal meten: 50
mē
werkplaats: 115 mē
restaurant: 80 mē
4 Gymnastiekruimten
·
De oefenruimte is minimaal 252 mē
netto.
·
De hoogte van de oefenruimte is
minimaal 5 m.
·
Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2
kleedruimten met een was- /douchegelegenheid.
III-1 Overzicht Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto
vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs.
De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw:
°
De bruto vloeroppervlakte van een
gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en
andere ruimten op alle vloerniveaus.
°
De bruto vloeroppervlakte van ieder
vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de
begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.
°
De oppervlakte van trappen en liften
dient op ieder vloerniveau tot de bruto vloeroppervlakte te worden gerekend.
°
De oppervlakte van verbindende ruimten
tussen in of aanpandige gymnastieklokalen
wordt toegerekend aan het lesgebouw.
°
Bij scheidingswanden tussen het
lesgebouw en in of aanpandig gelegen
gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de
scheidingsconstructie.
°
Tot de bruto vloeroppervlakte wordt
niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan
groter is dan 4 mē.
Uitzonderingen:
°
In-
en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van
buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.
°
Indien de bruto vloeroppervlakte niet
of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten van alle ruimten worden
opgeteld. De bruto vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden
nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.
°
Bij zolderruimten, kelders of
souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto
vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de
ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1.
°
Voorzover een zolderruimte, kelder of
souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt
deze niet mee voor de berekening van de bruto vloeroppervlakte.
III-2 Overzicht Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto
vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs.
Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor
situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het
ministerie van OCenW.
De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte
van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto
vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de
opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.
Tot de bruto oppervlakte behoort eveneens:
·
de oppervlakte van trapgaten,
liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;
·
de oppervlakte van vrijstaande
uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m2.
Uitzonderingen:
·
De oppervlakten van overdekte niet door
vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto
vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van
verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen
staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.
·
Open brand- of vluchttrappen aan de
buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet
meegerekend.
·
Niet beloopbare kelders en/of zolders
worden niet meegerekend.
III-3 De toepassing van het Ruimtebehoeftemodel
In het ruimtebehoeftemodel worden onderwijssoorten, c.q. afdelingen
onderscheiden. In de daartoe opgenomen tabellen is per onderwijssoort, c.q.
afdeling, de ruimtebehoefte af te lezen. Tevens is er een tabel opgenomen
waarmee de ruimtebehoefte voor directie- en nevenruimten wordt bepaald. In de
tabellen is een berekening gemaakt van:
·
de ruimtebehoefte per leerling;
·
de vaste ruimtebehoefte per school en
per nevenvestiging met spreidingsnoodzaak;
·
de vaste ruimtebehoefte per afdeling.
Onderstaand wordt de berekeningssystematiek beschreven voor het bepalen van
de omvang van de ruimtebehoefte en de toekenning van de voor blijvend gebruik
bestemde voorzieningen (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding.
1 Toepassing bij nieuwbouw
Bij nieuwbouw wordt de totale ruimtebehoefte bepaald op basis van tabel 7.1
in Bijlage III, Deel B. De totale ruimtebehoefte moet vervolgens uitgesplitst
worden naar ruimtesoort. Deze uitsplitsing vindt plaats aan de hand van de
tabellen voor de ruimtebehoefte per onderwijssoort, c.q. afdeling, en de tabel
voor de directie- en nevenruimten. De ruimtebehoefte per in de kolommen 1 en 2
onderscheiden ruimtesoort wordt berekend door vermenigvuldiging van het
betreffende aantal leerlingen met de norm bruto-vloeroppervlakte (BVO) per
leerling in kolom 7 en, indien van toepassing, verhoging met de vaste voet in
kolom 8. De op deze wijze verkregen bruto-vloeroppervlakten worden per
ruimtesoort gesommeerd en vormen de grondslag voor de berekening van de
investeringskosten op basis van de financiële normering in Bijlage IV.
2 Toepassing uitbreiding
Bij uitbreiding wordt in eerste instantie bezien in hoeverre er sprake is
van een normatief tekort aan bruto vierkante meters. Dit tekort wordt bepaald
door de BVO van het reeds aanwezige ruimtebestand in vierkante meters te
vergelijken met de normatieve ruimtebehoefte in bruto vierkante meters volgens
tabel 7.1 in Bijlage III, Deel B. Het aanwezige ruimtebestand wordt vastgesteld
aan de hand van de in Bijlage III opgenomen meetinstructie voor het vaststellen
van de BVO. Indien er een tekort is aan bruto vierkante meters, dan zal met
behulp van de tabellen voor de ruimtebehoefte per onderwijssoort, c.q.
afdeling, en de tabel voor de directie
en nevenruimten, volgens onderstaande systematiek moeten worden
vastgesteld voor welke ruimten uitbreiding noodzakelijk is. Indien binnen het
aanwezige ruimtebestand een ruimtesoort aanwezig is die niet is opgenomen in de
tabellen voor de ruimtebehoefte per onderwijssoort, dan moet de ruimte alsnog
worden aangemerkt als een ruimtesoort die wel is opgenomen in de tabellen.
Welke ruimtesoort dit is, is afhankelijk van
de onderwijssoort waarvoor de ruimte wordt benut. Voor het vaststellen
van de BVO wordt de netto-vloeroppervlakte van de niet binnen het RBM benoemde
ruimte vermenigvuldigd met de tarrafactor 1,67.
2.1 Onderwijsruimten
De vaststelling van de uitbreiding is voor onderwijsruimten in de volgende
stappen te onderscheiden:
a De ruimtebehoefte in BVO per
ruimtesoort wordt vertaald naar een normatief aantal lokalen onderscheiden naar
soort. De ruimtebehoefte in BVO per ruimtesoort wordt hiertoe op dezelfde wijze
bepaald als hiervoor beschreven bij nieuwbouw. Per ruimtesoort zoals
onderscheiden in de kolommen 1 en 2 wordt vervolgens het aantal lokalen
berekend door de gesommeerde ruimtebehoefte in BVO per ruimtesoort te delen
door de normatieve BVO per lokaal in kolom 5. De verkregen aantallen lokalen
moeten worden afgerond op hele getallen. De afrondingsregels die daarbij worden
gehanteerd, zijn:
- theorielokalen: afronden naar beneden;
- theorievaklokalen: afronden op 1 van 0 tot 1,25 / afronden op 2 van
1,25 tot 2,25 enzovoort;
- vaklokalen: afronden naar boven;
- specifieke vaklokalen: afronden op 1 van 0 tot 1,50 / afronden op 2
van 1,50 tot 2,75 / afronden op 3 van 2,75 tot 3,75 enzovoort.
b Het reeds aanwezige ruimtebestand
wordt eveneens uitgewerkt naar aantallen lokalen per soort zoals onderscheiden
in de kolommen 1 en 2. In eerste instantie worden alleen de lokalen geteld die
voldoen aan de minimumoppervlaktenormen, zoals die zijn opgenomen in Bijlage
III, Deel D.
c Het verschil tussen het berekende
aantal lokalen en het feitelijk aantal aanwezige lokalen geeft het tekort dan
wel overschot. Er is geen ruimtetekort indien het normatief berekende aantal
lokalen feitelijk reeds aanwezig is. Bij een tekort moet op basis van de
vergelijking van ruimten waaraan tekort is en eventuele ruimten waaraan een
overschot is, worden bezien welke lokalen in de uitbreiding worden opgenomen en
welke door aanpassingen binnen de aanwezige bruto-vloeroppervlakte kunnen
worden gerealiseerd. Tevens moet worden bezien of aanpassing mogelijk is van
ruimten die niet zijn meegenomen in de berekening van de ruimtebehoefte omdat
ze niet voldoen aan de minimumoppervlaktenormen of omdat de betreffende ruimten
niet in het Ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen. De beoordeling van de
mogelijkheden om door middel van aanpassing een tekort weg te werken, verschilt
per situatie. Een en ander is namelijk afhankelijk van de ligging van de
ruimten en de constructie van het gebouw. Overleg met het desbetreffende
schoolbestuur zal daarom noodzakelijk zijn.
d Door per lokaalsoort, zoals
onderscheiden in de kolommen 1 en 2, het aantal lokalen waaraan een tekort
bestaat te vermenigvuldigen met de normatieve BVO per lokaal uit kolom 5 van de
ruimtebehoeftetabellen, wordt de omvang van de uitbreiding per lokaalsoort
vastgesteld in bruto vierkante meters.
2.2 Directie- en nevenruimten
De vaststelling van de uitbreiding voor directie- en nevenruimten wijkt af
van de systematiek voor onderwijsruimten. Het is namelijk niet mogelijk de
omvang van de uitbreiding vast te stellen op basis van een vergelijking van het
aantal ruimten. De reden hiervan is dat het ruimtebehoeftemodel voor deze
ruimten geen norm BVO per ruimte bevat waardoor de ruimtebehoefte in bruto
vierkante meters per ruimtesoort niet omgerekend kan worden naar ruimtebehoefte
in aantallen directie- en nevenruimten. Voor directie en nevenruimten moet daarom uitgegaan worden van de
vloeroppervlakte van de feitelijk aanwezige ruimte en de ruimtebehoefte in
vierkante meters. Hierbij worden de volgende stappen onderscheiden:
a Op basis van de
ruimtebehoeftetabel voor directie- en nevenruimten wordt, op dezelfde wijze als
hiervoor beschreven bij nieuwbouw, het gesommeerde aantal bruto vierkante
meters ruimtebehoefte voor directieruimten en het gesommeerde aantal bruto
vierkante meters ruimtebehoefte voor nevenruimten bepaald. De op deze wijze
verkregen bruto-ruimtebehoeften worden omgezet in vierkante meters
netto-vloeroppervlakte door te delen door de tarrafactor 1,67. De tarrafactor
bepaalt het verschil tussen de bruto- en de netto-vloeroppervlakte.
b Voor de reeds aanwezige ruimten
moet de capaciteit worden vastgelegd in de aanwezige netto vloeroppervlakte
directieruimten en de aanwezige netto vloeroppervlakte nevenruimten.
c Het verschil tussen de onder a
bepaalde normatieve ruimtebehoefte en de aanwezige capaciteit onder b geeft aan
of er een tekort dan wel een overschot is aan vloeroppervlakte directieruimten
respectievelijk nevenruimten. Bezien moet worden of een tekort bij een van
beide ruimtesoorten door middel van aanpassing van een eventueel overschot bij
de andere ruimtesoort kan worden gerealiseerd.
d Door vermenigvuldiging van een
eventueel tekort aan vloeroppervlakte met de tarrafactor 1,67 wordt de omvang
van de uitbreiding in vierkante meters bruto-vloeroppervlakte directieruimten
respectievelijk nevenruimten bepaald. Dit is noodzakelijk omdat de financiële
normering in Bijlage IV uitgaat van bruto vierkante meters.
Nagegaan zal moeten worden in hoeverre een tekort kan worden verminderd
door aanpassing van onderwijsruimten die over zijn. Eveneens geldt dat
bekeken moet worden of aanpassing van een overschot aan directie- en
nevenruimten een tekort bij de onderwijsruimten kan verminderen. Zoals hiervoor
met betrekking tot onderwijsruimten al is opgemerkt, zijn de mogelijkheden
hiertoe afhankelijk van de situatie en is overleg met het betreffende
schoolbestuur noodzakelijk.
2.3 Controle totale tekort
Nadat het tekort aan onderwijsruimten en directie en nevenruimten is vastgesteld, zal moeten worden bezien in
hoeverre de optelling van de tekorten per ruimtesoort niet leidt tot een hoger
aantal vierkante meters dan het maximaal te vergoeden tekort dat is vastgesteld
als verschil tussen de op basis van tabel 7.1 in Bijlage III bepaalde
ruimtebehoefte en de totale aanwezige capaciteit. Is de som van de
afzonderlijke tekorten groter dan het tekort dat is vastgesteld volgens de
vergelijking op totaalniveau, dan zal het restant in verhouding van het aantal
vierkante meters per ruimtesoort in mindering worden gebracht. De op deze wijze
verkregen bruto-vloeroppervlakte per ruimtesoort vormt de basis voor de
berekening van de investeringskosten op basis van de financiële normering in
Bijlage IV.