Onderwerp
Incentivebeleid
De gemeente Delft onderzoekt de
mogelijkheden om de komende jaren een actief incentivebeleid te gaan voeren.
Het incentivebeleid vormt een onderdeel van het activerend armoedebeleid.
Volgens Van Dale is de definitie van
een incentive als volgt. Een incentive is
een beloning waarmee men iemand de
prikkel geeft om extra zijn best te doen.
Om voor een grote doelgroep
direct duidelijk te maken wat met een incentive wordt bedoeld wordt gekozen
voor de termen bonus en bonusregeling.
Het aanvaarden van een
betaalde baan tegen een minimumloon kan
gevolgen hebben voor inkomensafhankelijke regelingen, de zogenaamde armoedeval.
Een bonus zou deze val (tijdelijk) kunnen compenseren. Diverse varianten zijn
onderzocht voor het verstrekken van een bonus. Er is onderzocht wat per
variant op dit moment de voor- en
nadelen en de effecten op de armoedeval zijn.
2. Armoedeval.
De armoedeval staat momenteel volop in
de belangstelling. De armoedeval doet zich voor wanneer een
(langdurig)werkzoekende een baan accepteert met een inkomen dat op of iets
boven het minimumloon ligt. Door het nieuwe inkomen verliest betrokkene zijn
recht op diverse inkomensondersteunende maatregelen zoals bijvoorbeeld
huursubsidie en kwijtschelding gemeentelijke belastingen. De armoedeval zorgt
er gedeeltelijk voor dat werkzoekenden geen betaalde baan accepteren.
Afhankelijk van persoonlijke
situatie krijgt men in meerdere of in mindere mate met de armoedeval te maken.
De hoogte van de armoedeval wordt door diverse factoren veroorzaakt zoals,
gezinssituatie, hoogte van het salaris , aantal te werken uren en de huur van
de woning. Alleenstaanden hebben in het algemeen minder last van de armoedeval
dan echtparen en alleenstaanden met kinderen boven de 12 jaar. Uit onderzoek in
Leeuwarden blijkt dat pas bij een inkomen rond de 130% van het minimumloon aan
de armoedeval ontkomen kan worden.
Momenteel wordt op landelijk
niveau gekeken naar mogelijke oplossingen om de armoedeval te compenseren. In
de herziening van het belastingstelsel (2001) wordt een arbeidskorting voorgesteld, waarbij het verschil tussen
nettoloon en uitkering wordt vergroot, om gedeeltelijk de armoedeval te
compenseren. Daarnaast heeft de departementale Werkgroep Harmonisatie
Inkomensafhankelijke Regelingen (WHIR) een aantal aanbevelingen gedaan om tot
een oplossing van dit probleem te komen.
Een van de voorstellen is het
advies aan gemeenten om hun inkomensafhankelijke regelingen af te bouwen en
meer maatwerk te leveren bij het verstrekken ervan. Gemeenten moeten volgens de
commissie per individueel geval beoordelen of iemand voor de regelingen in
aanmerking komt.
Het Kabinet wil in een
meerjarenaanpak de armoedeval verminderen
i.s.m. met gemeenten en voorkomen dat werkzoekenden er in koopkracht op
achteruit gaan.
Het Centrum voor Onderzoek
van de Economie van Lagere Overheden (COELO) heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de armoedeval en ziet een
tijdelijke oplossing in een
koopkrachtgarantie.
Vooruitlopend op de
landelijke ontwikkelingen onderzoekt Delft zelf ook alvast de mogelijkheid van
een koopkrachtgarantie.
Deze koopkrachtgarantie heeft
een ander doel voor ogen dan de bonusregeling. De bonusregeling heeft tot doel
een stimulans te zijn om betaald werk te aanvaarden en de koopkrachtgarantie
daarentegen heeft tot doel de daling
van het besteedbaar inkomen te compenseren.
Daarnaast kan als gevolg van
een hoger belastbaar inkomen de huursubsidie afnemen en de kwijtschelding
gemeentelijke belastingen vervallen.
Hierop wordt later nog teruggekomen.
Vrijwel iedereen reageerde positief op
het idee om een bonus te verstrekken bij het aanvaarden van werk.
Belangrijke reacties (in willekeurige
volgorde) waren:
·
Wegnemen angst dat wanneer men parttime
gaat werken er geen goede verrekening plaatsvindt met de uitkering;
·
Wegnemen angst dat wanneer je een stap
zet richting werk of sociale activering dat je niet meer terug kunt of dat de
stappen te snel gaan;
·
Hoe meten of iemand wel/niet voor een
bonus in aanmerking komt;
·
Hoe wordt dit organisatorisch vorm
gegeven;
·
Bestaand netwerk en bestaande
activiteiten (o.a. buurthuizen) bij betrekken;
·
Goede en duidelijke informatie
verstrekken;
·
Ontvangen van een bonus is geen gunst;
·
Innerlijke acceptatie is belangrijker
dan een bonus;
·
Goed traject en duidelijkheid hierover
is belangrijker dan een bonus;
·
Zo min mogelijk bureaucratische rompslomp wanneer men
(deeltijd) gaat werken;
·
Bonus aan werkgevers wanneer zij een
goede stageplek aanbieden;
·
Duidelijke prestatie vragen bij
beschikbaar stellen van een bonus;
·
Bonus is leuk, maar belangrijker is een
goed functionerende sociale dienst.
·
Scholingspremie
·
Deeltijdpremie
Uiteraard zijn er nog meer
varianten te bedenken gebaseerd op bovenstaande hoofdindeling. Hieronder worden
een aantal mogelijke varianten voor Delft beschreven:
·
Bonus sociale
activering: a. start van traject
b. na afronding van een onderdeel
·
Bonus na afronding van
een traject
·
Bonus na afronding van
een fase binnen een traject
·
Een persoonsgebonden
budget
·
Bonus bij parttime werk
eenoudergezinnen
·
Bonus bij parttime werk
langdurig werkzoekenden
Afhankelijk van de keuze
dienen de varianten nog verder uitgewerkt te worden. De beschreven varianten
geven een methodiek aan. Combinaties van varianten zijn natuurlijk ook
mogelijk. Om het geheel leesbaar en duidelijk te houden zijn deze combinaties
niet beschreven. In later stadium kunnen ook deze combinaties nog uitgewerkt
worden.
4.1.
Doelstelling.
Middels een bonusregeling wil
de gemeente mensen die niet, of in een geringe mate, deelnemen aan de
samenleving stimuleren (weer) aan deze samenleving deel te nemen. De bonus kan
een stimulans zijn om (weer) actief te worden
Ook kan een bonus ingezet
worden bij het afronden van een traject, of een gedeelte hiervan, naar werk.
Werkzoekenden merken direct effect van hun inspanningen om (weer) aan het werk
te komen.
Uit onderzoek in andere
steden (o.a. Rotterdam) is gebleken dat het toekennen van een bonus niet
bepalend is om wel of niet betaalde arbeid te aanvaarden of deel te nemen aan sociale activering. Een
bonus wordt wel als een zeer welkom extraatje gezien en heeft in die zin een stimulerende
werking.
Daarnaast wordt een bonus
gewaardeerd als een tegemoetkoming in de te maken kosten (kleding, reiskosten)
en een gedeeltelijke compensatie voor de armoedeval.
4.2. Stand van zaken.
4.2.1.
Experiment Persoonsgebonden budget.
In het verleden is geëxperimenteerd met
een persoonsgebonden budget (PGB). Werkzoekenden die in de laatste fase van een
traject naar werk zaten kregen een bedrag van ƒ.1.000,-. Dit bedrag mocht vrij
besteed worden. Na evaluatie bleek dat dit geld vooral gebruikt werd om de
kosten die werken met zich meebrengt te kunnen financieren, zoals kleding,
kapper, vervoer etc.
Op dit moment kunnen werkzoekenden die werk hebben gevonden of extra kosten moeten maken i.v.m. het
volgen van scholing voor deze kosten bijzondere bijstand aanvragen bij Uitkeringen
en een speciale consulent bij Activering en Inburgering die hiermee is belast.
Per individu wordt bekeken of voor deze kosten bijzondere bijstand kan worden
verstrekt.
4.2.2. Vrijlatingregeling.
4.2.3.
Overgangsregeling incentive premie.
Er is momenteel nog een
kleine groep eenoudergezinnen met kinderen tussen 5 en 12 jaar en ouderen
vanaf 55 jaar die nog gebruikt maakt
van de gemeentelijke overgangsregeling met betrekking tot de incentive premie.
Deze premie was bedoeld om
(parttime) deelname aan de arbeidsmarkt te bevorderen.
Bij het afschaffen van deze
premie als gevolg van de wettelijke vrijlatingregeling per 1 oktober 1997 is
besloten dat deze groep, die op dat moment recht had op een premie, nog steeds
hierop een beroep kan blijven doen, omdat zij niet onder de doelgroep vallen
van de hierboven genoemde wettelijke vrijlatingregeling.
Bij het bereiken van de 65
jarige leeftijd en het bereiken van de leeftijd van 12 jaar van het jongste
kind komt deze incentive premie alsnog te vervallen. De incentive premie
bedraagt maximaal ƒ.198,- per maand.
Uit diverse onderzoeken
blijkt dat het wel of niet deelnemen aan activeringstrajecten niet wordt
bepaald door het wel of niet toekennen van een incentive.
De incentive wordt wel
gewaardeerd als een extraatje en als compensatie voor kosten (kleding,
vervoer).
Uit onderzoek (o.a.
Rotterdam) blijkt meer waarde te worden gehecht aan het niet (meer) hebben van
de sollicitatieplicht.
Toekennen van een bonus van
ƒ.500,- bij het starten van een traject in het kader van sociale activering.
Bij dit traject wordt een overeenkomst gesloten tussen de betrokkene en de
consulent. Het traject kan diverse onderdelen bevatten zoals een cursus of
vrijwilligerswerk
Het maakt niet uit hoeveel
uur iemand actief is. Een klein aantal uren kan voor sommigen mensen een
grotere stap zijn dan een groot aantal uren. Om het voor de organisatie
beheersbaar te maken is het makkelijker om een vast bedrag bij start van een traject uit te keren.
Voordeel dat de start van een
traject beloond wordt en niet de activiteiten is dat je niet in problemen komt
met mensen die al enige tijd vrijwilligerswerk verrichten met behoud van een uitkering maar dit niet doen vanuit sociale
activering. Dit is namelijk een zeer gevoelig item gebleken tijdens het
interactieve traject.
Door aan het begin van een
traject een bonus te geven krijgen mensen de kans om extra kosten die gemaakt
moeten worden, zoals kleding, kapper of fiets zonder problemen te kunnen
betalen. De financiële prikkel van de bonus wordt direct merkbaar.
Na een periode van drie
maanden kan wanneer betrokkene nog
steeds actief is met het traject een tweede keer een bonus van ƒ.500,- gegeven
worden. De consulent sociale activering zal zicht moeten houden of alles nog
volgens de in het traject gemaakte afspraken verloopt.
Voordeel van het verstrekken
van twee maal een bonus in plaats van bijvoorbeeld een maandelijkse bonus is
dat het administratief minder werk met zich meebrengt. Verder hoeft bij het
verstrekken van twee maal een bonus geen belasting te worden betaald in tegenstelling tot een maandelijkse
bonus.
Voorwaarde is dat betrokkene
om voor een bonus in aanmerking te komen in een sociaal activeringstraject moet
zitten.
Dit is niet alleen voor de
monitoring van belang maar dit voorkomt ook dat het idee ontstaat dat de
vrijwilligersactiviteiten worden beloond wat problemen zal geven met andere
vrijwilligers die dezelfde werkzaamheden ook met behoud van uitkering
verrichten.
Voorstel B.
Een andere mogelijkheid is het
verstrekken van een bonus na afronding of start van een onderdeel binnen het
sociaal activeringstraject. Hierbij kan gedacht worden aan een cursus of
vrijwilligersactiviteiten. Wanneer voor deze variant gekozen wordt zal een
lijst met activiteiten gemaakt worden.
Voordeel van deze variant is dat mensen
per onderdeel beloond worden en de inspanning dus direct zichtbaar wordt.
Nadeel van deze variant is dat het voor
de organisatie meer werk met zich meebrengt dan variant A.
Het toekennen van een bonus bij sociale
activering geldt voor de doelgroep fase 4.
Op dit moment zijn er circa
60 cliënten in traject bij sociale activering. Daarnaast zijn ongeveer 180
mensen actief met vrijwilligerswerk of een cursus op eigen initiatief of naar
aanleiding van een traject sociale activering. Vaak is er ook sprake van een
combinatie van een cursus en vrijwilligerswerk.
De groep fase 4 doet iets
extra’s met hun kwaliteiten zonder de verplichting te hebben om te gaan
solliciteren. Het toekennen van een bonus kan dan voor deze groep een
aanmoediging zijn.
De bonus moet een beloning
zijn voor de inspanningen die een individu verricht. Wanneer er sprake is van
partners die beiden in een sociaal activeringstraject zitten, komen ook beide
partners voor de bonus in aanmerking.
Op het moment dat bonussen
verstrekt worden zal de groep die op dat moment al in een sociaal
activeringstraject actief is ook in aanmerking komen voor de bonus. De eerder
genoemde groep van circa 180 mensen die vrijwilligersactiviteiten verricht of een cursus volgt zal t.z.t. gescreend worden om te bepalen of
zij alsnog voor een bonus in aanmerking komt. Hiervoor zal een nog nader te
bepalen bedrag moeten worden gereserveerd.
Het toekennen van een bonus
bij sociale activering past in de voortzetting van het experiment ex artikel
144 van de Algemene Bijstandswet. Delft heeft tot 1 januari 2002 toestemming
gekregen om te experimenteren met het toekennen van premies aan langdurig
werklozen.
De maximaal toe te kennen
bonus mag volgens artikel 43 van de ABW niet hoger zijn dan ƒ. 2.490,- per jaar
voor scholing en opleiding en ƒ. 3.700,- per jaar voor het aanvaarden/behouden
betaalde arbeid.
Volgens de Algemene Bijstandswet kunnen cliënten een onkostenvergoeding ontvangen voor het verrichten van vrijwilligerswerk. In de praktijk blijkt dat zo goed als geen enkele organisatie een vergoeding verstrekt. Er hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden met een mogelijke cumulatie van onkostenvergoeding en een bonus.
5.1. Kosten Bonus Sociale Activering.
Daarnaast moet nog meegenomen
worden de groep die op dit moment in een traject actief is (60 personen).
Totaal dient een bedrag van ƒ.225.000,- gereserveerd te worden.
Een bonus die verstrekt wordt
in het kader van sociale activering moet alleen worden belast indien het
periodiek is. Bij het verstrekken van een bonus volgens voorstel A of B (niet periodiek) is dus geen sprake van een
het creëren van een armoedeval.
Wanneer een werkzoekende een
baan heeft gevonden voor minimaal een half jaar ontvangt hij/zij een bonus van
ƒ.500,-.
Heeft betrokkene na 6 maanden
nog steeds werk dan ontvangt betrokkene nog eens een bedrag van ƒ.500, -.
Ook werkzoekenden die geen
traject hebben doorlopen maar wel zelf een betaalde baan hebben gevonden komen
voor deze bonus in aanmerking. Deze
regeling geldt voor iedereen die in fase 2, 3 en fase 4 is ingedeeld.
Wanneer iemand bijvoorbeeld na 7
maanden zijn baan verliest kan hij pas weer in aanmerking komen voor de bonus
wanneer hij weer is ingedeeld in fase 2/3. Er is dan weer sprake van een
afstand tot de arbeidsmarkt. Om voor deze bonus in aanmerking te komen mag geen
beroep meer worden gedaan op een aanvullende uitkering voor het
levensonderhoud.
Controle af iemand recht
heeft op de bonus kan plaatsvinden via arbeidscontract of salarisstroken. Hoe
dit organisatorisch vorm moet krijgen wordt nog uitgewerkt.
Nadeel van
dit voorstel is dat je niet weet of cliënten het half jaar volmaken bij de
werkgever.
Dit kan eventueel voorkomen
worden door de bonus in een later stadium uit te keren.
Voordeel van
dit voorstel is dat het voor de
organisatie het minst bewerkelijk is en voor iedereen duidelijk wanneer een
bonus wel of niet wordt toegekend.
6.1. Kosten.
De hoofdgroep 2 van de
Sociale Dienst (fase 2/3) bestaat uit
702 personen (maart 2000).
Op dit moment stroomt er via
Activering en Inburgering en het Reïntegratiebedrijf circa 60% uit naar betaald (gesubsidieerd) werk.
Een aantal mensen komt zonder
bemiddeling van Activering en Inburgering
aan het werk.
Er van uitgaande dat per jaar circa 57%
van de cliënten uit hoofdgroep 2 van de Sociale Dienst aan het werk zouden gaat
bedragen de totale kosten (maximaal ƒ.1.000,- per persoon) voor de bonus
ƒ.400.000 per jaar (netto).
Voorts blijkt uit de praktijk dat ook
cliënten uit fase 4 aan het werk komen zonder eerst naar fase 2/3 te zijn
gemuteerd. Dit percentage wordt op 5% gesteld (80 cliënten).
Totaal zullen de kosten op
ƒ.480.000,- (netto) geraamd moeten
worden. Dit betekent een bruto bedrag van ƒ.720.000,-
De hierboven beschreven bonus
is belast volgens de huidige belastingsystematiek. Belaste premies (bonus)
verhogen het belastbaar inkomen van betrokkene. Als gevolg daarvan komt
betrokkene niet meer in aanmerking voor inkomensafhankelijke regelingen als
huursubsidie en kwijtschelding. Het verstrekken van een uitstroombonus draagt
bij aan de armoedeval.
7. Voorstel bonus na afronding fase binnen een
traject.
Trajecten bestaan uit diverse
fasen en activiteiten. Niet ieder traject is even lang en bevat een zelfde
aantal onderdelen. Om bij deze variant voor deze bonus in aanmerking te komen
dient een cliënt in een traject te zitten.
Van tevoren wordt er een
lijst opgesteld van activiteiten en fasen waaruit trajecten bestaan met daaraan
gekoppeld een bonus. Na het afronden van een activiteit van deze lijst krijgt
betrokkene een bonus. Te denken valt bijvoorbeeld aan een bonus voor scholing/cursus
van bijvoorbeeld ƒ.350,- waarbij er een minimale aanwezigheid tijdens de
opleiding/cursus is van 80% , een bonus voor het starten met een baan
bijvoorbeeld ƒ.500,-
De hoogte van de bonus voor
scholing kan ook worden bepaald door de duur en zwaarte van de opleiding. De
gemeente Hengelo bijvoorbeeld laat dit variëren tussen de ƒ.500 en ƒ.1.500,-.
Wanneer voor deze variant
gekozen wordt dient dit verder uitgewerkt te worden.
Nadeel van
dit voorstel is dat niet elk traject evenveel fasen kent en het ook niets zegt
over de inspanning die een cliënt levert. De variant van een uitstroombonus is
eerlijker en rechtvaardiger, omdat iedereen aan het eind van zijn/haar traject
hetzelfde ontvangt
Ook cliënten die niet in
traject zitten en zelfstandig een baan vinden krijgen in deze variant geen
bonus. De groep fase 4 krijgt in deze variant ook geen bonus wanneer zij aan
het werk gaan.
Dit voorstel is ook voor de organisatie
bewerkelijker, omdat er zicht moet zijn op het afronden van de fasen, deelname
aan cursussen en er meer financiële mutaties moeten plaatsvinden.
Voordeel van
het dit voorstel is dat het cliënten eerder motiveert, omdat er op kortere
termijn zicht is op een bonus. Men merkt sneller wat van het resultaat maar de
hoogte van de bonus is steeds een gering bedrag.
7.1 Kosten.
Zoals eerder al vermeld bestaat de
groep fase 2/3 uit 702 personen.
Er ook van uitgaand dat 57% van de
cliënten uit deze groep aan het werk gaat en in een traject naar werk zit,
betekent dit dat er een bedrag van ( gemiddeld ƒ.1.200,- per cliënt)
ƒ.480.000,- (netto) moet worden
gereserveerd. Bruto betekent dit een reservering van ƒ.720.000,-.
Ook bij deze variant is sprake van
eventuele gevolgen voor de armoedeval, omdat de bonus gebruteerd dient te
worden.
8. Voorstel Persoonsgebonden budget (PGB).
Een derde variant van een bonusregeling
welke is besproken met diverse organisaties
is het persoonsgebonden budget.
Voor iedere cliënt in een traject naar
werk geldt een zelfde bedrag van ƒ.1.000,-. Per cliënt kan bepaald worden hoe
dit bedrag wordt ingezet. De trajectbegeleider kan dan beoordelen of er een
gedeelte van het budget ingezet wordt. Dit kan geheel naar eigen inzicht van de
trajectbegeleider of naar aanleiding van duidelijk vastgelegde stappen waardoor
het voor iedereen zichtbaar is wanneer men iets kan verwachten. Deze stappen
moeten niet vergeleken worden met fasen welke beschreven worden in het voorstel
van bonus na afronding fase in een traject.
Het inzetten van dit budget is
maatwerk. Er kan een bonus verstrekt worden bijvoorbeeld wanneer cliënt
scholing gaat volgen en een fiets noodzakelijk is om er komen of voor aanschaf
van kleding of een bezoek aan de kapper wanneer cliënt gaat solliciteren.
Uit dit PGB zou bijvoorbeeld
ook een bijdrage aan een computer etc.
kunnen worden gefinancierd.
Na het afsluiten van een
succesvol traject is het gehele bedrag uitgekeerd.
Voordeel van
deze werkwijze is dat je maatwerk kan leveren en direct een inspanning kunt
belonen. De inspanningen zijn uiteraard per cliënt verschillend. Je kunt ook
extra kosten die bijvoorbeeld gemaakt worden om te solliciteren direct hieruit
financieren.
Nadeel is
dat het bewerkelijk is en cliënten die niet in een traject naar werk zitten in
de hierboven beschreven variant geen bonus ontvangen.
8.1. Kosten.
Zoals al eerder beschreven bestaat de
groep fase 2/3 uit circa 702 personen en komt circa 57% in aanmerking voor de
bonus. Het budget voor PGB is ƒ.1.000,- per persoon.
Totale kosten bedragen ƒ. 400.000
(netto). Wanneer dit budget als incentive wordt ingezet dient het te worden
gebruteerd en bedragen de totale kosten ƒ. 600.000,-.
Uit dit budget worden ook
daadwerkelijke kosten betaald en zou een omzetting naar Bijzondere Bijstand
i.p.v. een incentive (bonus) ook logisch zijn, omdat er dan geen brutering
hoeft plaats te vinden.
De gemeente Amsterdam heeft deze variant
geprobeerd maar dit hebben zij moeten stopzetten, omdat de minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid hiermee niet akkoord ging. Het is niet toegestaan om
(vooraf) categoriale Bijzondere Bijstand te verstrekken (iedereen in een
traject naar werk of iedereen die werk heeft gevonden een vast bedrag te
geven).
Een alternatief zou zijn het achteraf
verstrekken van geld voor daadwerkelijk door individuen gemaakte kosten. Dit
heeft echter geen stimulerende werking m.b.t. tot uitstroom naar werk en er kan
niets extra’s gegeven worden naast de daadwerkelijk gemaakte kosten. Dus
feitelijk is er geen sprake van een incentive maar een onkostenvergoeding.
Desondanks is het de moeite waard om de
komende periode verder te onderzoeken wat precies onder categoriale en wat
onder individuele Bijzondere Bijstand valt. Misschien is hier een creatieve
oplossing mogelijk (standaardkosten voor bijvoorbeeld een sollicitatie
individueel uitkeren).
Een mogelijkheid op dit moment om dit
knelpunt op te lossen is het bruteren van het PGB maar daardoor wordt de
armoedeval vergroot. De kosten voor
deze variant zullen dan ƒ. 600.000,- bedragen.
Niet voor iedereen is een fulltime baan
weggelegd. Soms is betrokkene er nog niet aan toe en soms lukt het niet om
direct een fulltime baan te vinden.
Om het accepteren van een
parttime baan toch te stimuleren als opstap naar een fulltime baan kan ook hier
een bonus ingezet worden.
De groep eenoudergezinnen met
een kind onder de 5 jaar, de groep ouder dan 57,5 en de groep met sociale
en/of medische beperkingen hebben geen
sollicitatieplicht Toch kan bevorderd worden gezien de krapte op de
arbeidsmarkt dat deze groep actief deelneemt aan het arbeidsproces. Momenteel
komen zij in aanmerking voor een gedeeltelijke vrijstelling van de inkomsten
met een maximum van ƒ.310, - per maand.
Er zal echter meer aandacht
moeten komen voor dit instrument om het gebruik hiervan te vergroten. Op dit
moment blijkt uit cijfers van de Sociale Dienst dat niet iedereen die hiervan
gebruik kan maken van deze mogelijkheid op de hoogte is (zie onderdeel
eenoudergezinnen in deze nota).
Om voor de groep eenoudergezinnen met
kinderen van 5 tot 12 jaar die niet voor de vrijlating in aanmerking komen de
stap naar de arbeidsmarkt makkelijker te maken kan ook voor deze groep gekozen
worden voor bonus bij een arbeidscontract van minimaal 24 uur per week. Dit
voorstel sluit aan bij het onderdeel
over de doelgroep eenoudergezinnen in deze nota.
Voor deze groep zou je kunnen denken
aan een bonus van ƒ.100,- per maand gedurende maximaal 1 jaar en dient wederom
te worden gebruteerd waardoor mogelijk een
armoedeval ontstaat.
Een alternatief zou zijn om cliënten
die parttime willen gaan werken op grond van sociale beperkingen onder de
doelgroep van de vrijlatingregeling te laten vallen. Het is dan mogelijk om
meer dan ƒ.100,- per maand extra aan inkomsten te verwerven (maximaal ƒ.310,-
per maand). Het gaat hier wel om inkomsten uit arbeid en hierdoor kan ook weer
een armoedeval ontstaan.
Het is niet mogelijk vanuit de nABW om
alle eenoudergezinnen waarvan het jongste kind ouder is dan 5 jaar onder deze
variant van de vrijlatingregeling te laten vallen. Per cliënt zal de situatie
bekeken moeten worden en uiteindelijk een beschikking gemaakt moeten worden.
Deze beschikking zal jaarlijks moeten worden herzien.
9.1.
Kosten.
De groep een oudergezinnen met het
jongste kind tussen de 5 en 12 jaar bestaat uit circa 250 cliënten.
Uitgaande dat circa 100
eenoudergezinnen per jaar parttime gaan
werken dient totaal een bedrag van
ƒ.120.000,- per jaar (netto)gereserveerd te worden. Bruto betekent dit een
bedrag van ƒ.180.000,- .
De financiële dekking kan gevonden
worden in het WIW werkfonds, EZH-gelden, onderbesteding Bijzondere Bijstand en
huidig incentivebudget.
Wanneer gekozen wordt voor het
alternatief (doelgroep onder de vrijlating laten vallen) vallen deze kosten weg
in de declaratie van de Bijstandsverstrekking waarbij de reguliere verdeling
van bijstandskosten van toepassing is tussen rijk/gemeente.
De gemeente kan de groep langdurig
werkzoekenden stimuleren om (weer) deel te nemen aan het arbeidsproces door ook
voor hen een bonus toe te staan bij parttime werk. Parttime werk kan een opstap
zijn naar fulltime. Ook hier geldt een arbeidscontract van minimaal 24 uur per
week.
Bij aanvaarding van een
betaalde baan van minimaal 24 per week kan betrokkene een bonus ontvangen van
ƒ.100,- per maand gedurende maximaal een jaar. Dit bedrag dient gebruteerd te
worden.
Ook deze doelgroep zou als
eventueel alternatief op grond van sociale beperkingen onder de
vrijlatingregeling gebracht kunnen worden waarbij steeds per individu bekeken
dient te worden of hij/zij onder deze sociale beperking valt.
Stel dat 15% (circa 100 cliënten) van
de hoofdgroep 2 en 3 gebruik wil maken van deze variant dan kost deze variant
ƒ.120.000,- (netto) per jaar extra. Bruto dient een reservering gemaakt te
worden voor 180.000. dekking voor deze kosten kan gevonden worden in
EZH-gelden, incentivebudget, onderbesteding Bijzondere Bijstand en WIW
werkfonds.
Wanneer gekozen wordt voor het
alternatief om de doelgroep langdurig werkzoekenden onder de vrijlatingregeling
te laten vallen worden deze kosten geïntegreerd in de kosten van de
Bijstandsverstrekking waarbij de reguliere verdeling van bijstandskosten van
toepassing is tussen rijk/gemeente.
11.
Koopkrachtgarantie.
Zoals al beschreven het begin van dit
onderdeel van de nota wordt er op landelijk niveau gewerkt aan het bestrijden
van de armoedeval. Delft wil toch alvast middels een pilot een start maken met
het herstellen van de
koopkrachtgarantie. De pilot wordt op kleine schaal vorm gegeven. Om zoveel
mogelijk aan te sluiten bij de totale nota Samen aan de Slag is gekozen om de
pilot te laten gelden voor de eerste
fase instroomprojecten (Maatzorg, Kringloopbedrijf en Schie-oevers). Daarnaast
komen ook instromers in de WIW en I/D-banen in aanmerking voor de
koopkrachtgarantie.
Bij de armoedeval kan globaal een
onderscheid gemaakt worden tussen kosten die maandelijks/jaarlijks terugkeren
(huur en gemeentelijke belastingen) en kosten die incidenteel zijn (bijzonder
bijstand, witgoedregeling etc.).
Compensatie van incidentele kosten is
moeilijk te realiseren maar de maandelijks/jaarlijks terugkerende kosten zijn
wel te compenseren.
Belangrijk punt hierbij is dat elke
periodieke en uitstroomvergoeding in het huidige belastingstelsel gebruteerd
dient worden. Door het bruteren van de vergoeding neemt het belastbaar inkomen
weer toe waardoor het bedrag aan huursubsidie weer daalt. Hoe meer
gecompenseerd wordt hoe meer de huursubsidie daalt. Pas wanneer de huursubsidie
volledig zou worden gecompenseerd verdwijnt dit nadelige effect.
De daling van de huursubsidie is niet
direct bij het aanvaarden van een baan merkbaar. Per 1 juli van het volgende
jaar dient steeds de nieuwe huursubsidie te worden aangevraagd. De huursubsidie
voor deze nieuwe periode wordt vastgesteld aan de hand van het inkomen van het
afgelopen jaar. De daling van de huursubsidie is dus niet direct merkbaar.
Afhankelijk van wanneer in het jaar
iemand start met betaald werk duurt het een tot anderhalf jaar voordat een
daling van de huursubsidie merkbaar is.
De gemeentelijke belastingen als
OZB-belasting en afvalstoffenheffing worden eenmaal per jaar opgelegd. Wanneer
iemand met betaald werk start en de aanslagen zijn net afgehandeld dan duurt
het bijna een jaar voordat hij/zij geconfronteerd word het wegvallen van de
kwijtschelding voor het nieuwe jaar.
11.1.
Voorstel koopkrachtgarantie.
Voor de hierboven genoemde doelgroep
kan de armoedeval gedeeltelijk gecompenseerd worden door:
A.
Tegemoetkoming kosten
afvalstoffenheffing en OZB-belasting.
B. Tegemoetkoming
wegvallen huursubsidie.
Ad. A. Wanneer in het eerste jaar nadat
betrokkene is gestart met betaald werk hij/zij
een aanslag ontvangt voor de gemeentelijke belastingen welke hierboven
worden genoemd kan hij/zij een tegemoetkoming aanvragen voor deze aanslagen.
Ad B. Wanneer in het eerste jaar nadat
betrokkene is gestart met betaald werk, bij een nieuwe aanvraag voor
huursubsidie de huursubsidie lager wordt vastgesteld als gevolg van een
gestegen bruto-inkomen, kan een tegemoetkoming voor dit verlies worden
aangevraagd.
Gezien de veelheid aan factoren die de
hoogte van de huursubsidie bepalen is het noodzakelijk de aanvragen individueel
te behandelen en niet hiervoor een vast bedrag te nemen.
Middels draagkrachtberekening zoals
wordt toegepast door Uitkeringen kan worden vast gesteld of betrokkene in
aanmerking komt voor de koopkrachtgarantie en voor hoeveel. Hierbij zal
gestreefd worden de berekening en het betaalbaar stellen op één moment te laten
plaatsvinden.
Door gebruik te maken van de draagkrachtregeling
en de compensatie te financieren vanuit de Bijzondere Bijstand wordt deze
compensatie niet belast waardoor er geen stijging plaatsvindt van het bruto
belastbaar inkomen.
11.2.
Kosten koopkrachtgarantie.
De gemiddelde kosten voor de gemeentelijke
belastingen bedragen ƒ.650,- op jaar basis. De gemiddelde huursubsidie in Delft
bedraagt ƒ.241,- per maand. Stel dat ongeveer ƒ.100,- per maand moet worden
gecompenseerd. Op jaarbasis is dit ƒ.1.200,- per cliënt.
De doelgroep in deze pilot bestaat uit
circa 85 personen.
Het totale budget wat gereserveerd moet
worden voor de genoemde doelgroep bedraagt
ƒ. 102.000 ,- voor het eerste jaar.
In het eerste jaar (2000) wanneer de
doelgroep aan het werk gaat hoeft nog niet te worden gecompenseerd. Pas wanneer
de aanslagen van de gemeentelijke belastingen 2001 worden verstuurd zullen de
gevolgen van de armoedeval merkbaar zijn. De gevolgen voor de huursubsidie zijn
pas op z’n vroegst merkbaar na 1 juli 2001 wanneer opnieuw een aanvraag voor
huursubsidie moet worden ingediend.
Om zicht te blijven houden op
effectiviteit en gebruik van de bonusregeling is het
belangrijk om te monitoren.
Een goede werkwijze om dit te doen zal in een later stadium nog worden
uitgewerkt.
Afhankelijk van de keuze van
welke bonusregeling(en) geïmplementeerd gaat worden zal bekeken moeten worden
hoe dit binnen de organisatie vorm krijgt. Er zal onderzocht moeten worden
welke afdeling een rol moet gaan spelen in een goede werkbare bonusregeling en
hoe diverse zaken op elkaar moeten worden afgestemd en welke randvoorwaarden er
zijn.
14. Advies.
Hierboven zijn een aantal bonus
varianten beschreven. Per variant is aangeven wat mogelijk voor- en nadelen
zijn.
De meeste varianten leveren op dit moment
een bijdrage aan de armoedeval.
In de herziening van het
belastingstelsel 2001 is aandacht voor de armoedeval. Het ligt in de
verwachting dat middels een arbeidskorting een gedeelte van de armoedeval wordt
gecompenseerd. Maar er zijn nog geen ontwikkelingen om door de gemeente
verstrekte incentives niet meer te bruteren. Incentives worden ook in het
nieuwe belastingstelsel gezien als een onderdeel van loon uit dienstbetrekking
(box 1). Het verstrekken van incentives is geen rijksregeling. Gemeenten kunnen
zelf kiezen of zij wel of geen incentivebeleid voeren en ook zelf de hoogte
bepalen.
De minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid is op dit moment in gesprek met een ambtelijke werkgroep om
oplossingen te zoeken voor de armoedeval. Het niet meer belasten van incentives
wordt hierin meegenomen. Het eerste resultaat is inmiddels bekend. De minister
wil een uitstroompremie van ƒ. 4.000,- verstrekken wanneer mensen vanuit de
nABW en een WIW-dienstverband uitstromen naar een reguliere baan. Dit betekent
dat mensen die eindelijk kunnen uitstromen vanuit de nABW naar een
gesubsidieerde baan, omdat zij nog niet in staat zijn een reguliere baan te
aanvaarden, niet beloond worden en juist met de armoedeval worden
geconfronteerd.
Gezien het bovenstaande wordt
geadviseerd:
I.
De groep mensen die start op
een gesubsidieerde baan komt niet voor de uitstroompremie in aanmerking maar
wordt wel geconfronteerd met de armoedeval.
De arbeidskorting die vanuit
de inkomstenbelasting wordt verstrekt zal ongeveer ƒ.150,- per maand bedragen.
Dit zal in de meeste gevallen de armoedeval niet volledig compenseren.
Vooruitlopend op eventuele
aanpassingen van de minister kan Delft al wel vast een start maken met het
instellen van een koopkrachtgarantie voor de doelgroep (zoals beschreven in het
eerder genoemde voorstel) die niet uitstroomt naar regulier werk en niet in
aanmerking komt voor de uitstroombonus. Deze koopkrachtgarantie te laten gelden
voor werkzoekenden die per 01-01-2000 een gesubsidieerde baan hebben aanvaard.
Kosten: ƒ. 102.000,-
II.
Het verstrekken van een
incentive in het kader van Sociale Activering is wel mogelijk zonder dat het
een bijdrage levert aan de armoedeval. Deze bonus wordt immers niet belast en
heeft derhalve geen consequenties voor inkomens-afhankelijke regelingen. Het
verstrekken van een bonus voor sociale activering heeft geen relatie met de
huidige landelijke ontwikkelingen.
Voorgesteld wordt om een
combinatie te maken van de eerder in deze nota genoemde varianten A (start
traject) en B (na afronding van een onderdeel), waarbij zowel bij aanvang als
bij het afronden van grote onderdelen van het traject een bonus wordt
verstrekt. In een nadere uitwerking zal precies bekeken worden welke onderdelen
beloond gaan worden en hoe dit zal plaatsvinden.
Kosten: ƒ. 225.000,-
III.
Gezien het feit dat het geven van een
bonus leidt tot het vergroten van de armoedeval is het niet raadzaam om een
start te maken met een incentivebeleid op grond van een van de in deze nota
beschreven varianten.
Vooruitlopend op de ontwikkelingen kan
alvast wel een start gemaakt worden met het individueel toetsen of cliënten
vallen onder de vrijlatingregeling van de Algemene Bijstandswet op grond van
sociale beperkingen en de mogelijkheden op dit terrein goed te onderzoeken. Aansluitend
zal zowel een intern- als extern voorlichtingstraject gestart worden. Op deze
manier kan de doelgroep eenoudergezinnen (jongste kind ouder dan 5 jaar) en
langdurig werkzoekenden gestimuleerd worden parttime deel te nemen aan de
arbeidsmarkt.
Weliswaar is er ook hier sprake van een
mogelijke armoedeval, maar door het
vrijlatingbedrag van maximaal ƒ.310,- per maand is dit gering.
Kosten : geïntegreerd in declaratie
Bijstandsverstrekking waarbij de reguliere verdeling van bijstandskosten van
toepassing is tussen rijk/gemeente.
15.
Financiën.
Wanneer bovenstaand advies volledig
wordt overgenomen zijn de kosten het eerste jaar als volgt.
Koopkrachtgarantie ƒ.
102.000,-
Incentive Sociale Activering ƒ. 225.000,-
Verruiming Vrijlatingregeling pm.**
Uitvoeringskosten (0,8 fte) ƒ. 75.000,-
________ +
ƒ.
402.000,-
**
deze kosten zijn geïntegreerd in declaratie Bijstandsverstrekking
waarbij de reguliere verdeling van bijstandskosten van de toepassing is tussen
rijk en gemeente.
Op dit moment is er voor het
incentivebeleid (per 2001) het volgende
budget beschikbaar.
·
Budget nieuw
incentivebeleid ƒ.
190.000,- (op jaarbasis)*
·
EZH ƒ.
112.500,- (op jaarbasis)**
·
Werkfonds WIW ƒ. 99.500,-
----------------- +
ƒ.
402.000,-
* dit budget zal jaarlijks stijgen tot maximaal ƒ. 210.000,- op
jaarbasis als gevolg van de afbouw van de overgangsregeling incentivepremie.
** Hiermee wordt het EZH-project nummer
9 ingevuld, ingaande het beschikbare budget 2001. Voor het budget in 2000 is
nog ca. 75% van deze ƒ 112.500,-, zijnde ƒ 84.375,-) beschikbaar. Dit blijft
beschikbaar als reservering voor de andere toegekende aanvraag van de FNV uit
dit EZH-project.
16. Implementatie.
Wanneer bovenstaand advies wordt
opgevolgd dan zal een werkgroep de implementatie moeten vormgeven.
In deze werkgroep zal ook uitgewerkt
moeten worden wie welke rol in het toekennen en uitbetalen van een incentive,
in het kader van sociale activering, zal spelen en hoe Uitkeringen moet omgaan
met de extra werkzaamheden die de koopkrachtgarantie en het vergroten van de
doelgroep van de vrijlatingregeling met zich meebrengt.
Voor het berekenen van de koopkrachtgarantie moet ongeveer 250 uur
gereserveerd worden, voor het verstrekken van incentives 550 uur en voor het
uitbreiden van de vrijlatingregeling 300 uur. Deze uren zijn mede gebaseerd op
de nota Planning en Normering 2000. Dit betekent dat ongeveer 1 fte.
beschikbaar moet worden gesteld.