Nota

 

Datum

24-10-2000

Ons Kenmerk

     

Opsteller

M. Noordermeer

Bijlagen

0        

Onderwerp

DEELNOTA SAMEN AAN DE SLAG

Incentivebeleid

 

 


1. Inleiding.

 

De gemeente Delft onderzoekt de mogelijkheden om de komende jaren een actief incentivebeleid te gaan voeren. Het incentivebeleid vormt een onderdeel van het activerend armoedebeleid.

Volgens Van Dale is de definitie van een incentive als volgt. Een incentive is een beloning waarmee men  iemand de prikkel geeft om extra zijn best te doen.

Om voor een grote doelgroep direct duidelijk te maken wat met een incentive wordt bedoeld wordt gekozen voor de termen bonus en bonusregeling.

Het aanvaarden van een betaalde baan tegen een minimumloon  kan gevolgen hebben voor inkomensafhankelijke regelingen, de zogenaamde armoedeval. Een bonus zou deze val (tijdelijk) kunnen compenseren. Diverse varianten zijn onderzocht voor het verstrekken van een bonus. Er is onderzocht wat per variant  op dit moment de voor- en nadelen en de effecten op de armoedeval zijn.

 

2. Armoedeval.

 

De armoedeval staat momenteel volop in de belangstelling. De armoedeval doet zich voor wanneer een (langdurig)werkzoekende een baan accepteert met een inkomen dat op of iets boven het minimumloon ligt. Door het nieuwe inkomen verliest betrokkene zijn recht op diverse inkomensondersteunende maatregelen zoals bijvoorbeeld huursubsidie en kwijtschelding gemeentelijke belastingen. De armoedeval zorgt er gedeeltelijk voor dat werkzoekenden geen betaalde baan accepteren.

Afhankelijk van persoonlijke situatie krijgt men in meerdere of in mindere mate met de armoedeval te maken. De hoogte van de armoedeval wordt door diverse factoren veroorzaakt zoals, gezinssituatie, hoogte van het salaris , aantal te werken uren en de huur van de woning. Alleenstaanden hebben in het algemeen minder last van de armoedeval dan echtparen en alleenstaanden met kinderen boven de 12 jaar. Uit onderzoek in Leeuwarden blijkt dat pas bij een inkomen rond de 130% van het minimumloon aan de armoedeval ontkomen kan worden.

Momenteel wordt op landelijk niveau gekeken naar mogelijke oplossingen om de armoedeval te compenseren. In de herziening van het belastingstelsel (2001) wordt  een arbeidskorting voorgesteld, waarbij het verschil tussen nettoloon en uitkering wordt vergroot, om gedeeltelijk de armoedeval te compenseren. Daarnaast heeft de departementale Werkgroep Harmonisatie Inkomensafhankelijke Regelingen (WHIR) een aantal aanbevelingen gedaan om tot een oplossing van dit probleem te komen.

Een van de voorstellen is het advies aan gemeenten om hun inkomensafhankelijke regelingen af te bouwen en meer maatwerk te leveren bij het verstrekken ervan. Gemeenten moeten volgens de commissie per individueel geval beoordelen of iemand voor de regelingen in aanmerking komt.

Het Kabinet wil in een meerjarenaanpak de armoedeval verminderen  i.s.m. met gemeenten en voorkomen dat werkzoekenden er in koopkracht op achteruit gaan.

Het Centrum voor Onderzoek van de Economie van Lagere Overheden (COELO) heeft  uitgebreid onderzoek gedaan naar de armoedeval en ziet een tijdelijke oplossing in  een koopkrachtgarantie.

Vooruitlopend op de landelijke ontwikkelingen onderzoekt Delft zelf ook alvast de mogelijkheid van een koopkrachtgarantie.

Deze koopkrachtgarantie heeft een ander doel voor ogen dan de bonusregeling. De bonusregeling heeft tot doel een stimulans te zijn om betaald werk te aanvaarden en de koopkrachtgarantie daarentegen heeft tot doel de daling  van het besteedbaar inkomen te compenseren.

Het verstrekken van een bonus bij aanvaarding van een dienstbetrekking is altijd belast in het kader van de inkomstenbelasting/loonbelasting. 

De bonus dient door de gemeente gebruteerd te worden waardoor het bruto belastbaar jaarinkomen van betrokkene wordt verhoogd. Concreet betekent dit dat er circa 50% bij opgeteld moet worden. Een netto bonus van ƒ.100,- aan een werkzoekende die een betaalde baan heeft gevonden kost de gemeente ƒ.150,-.

Daarnaast kan als gevolg van een hoger belastbaar inkomen de huursubsidie afnemen en de kwijtschelding gemeentelijke belastingen vervallen.

Hierop wordt later nog teruggekomen.

Op prinsjesdag 2000 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigd om bij reguliere werkaanvaarding  werkzoekenden een premie te geven van ƒ.4.000,- (4 keer ƒ.1.000,-). In hoeverre deze bonus effect heeft op inkomensafhankelijke regelingen is nog niet bekend. Ook is nog niet duidelijk per wanneer werkzoekenden aanspraak kunnen maken op deze bonus.

3. Interactief Traject.

Vooraf zijn een aantal mogelijke varianten verzonnen en deze varianten zijn besproken met ambtenaren vanuit verschillende invalshoeken en diverse organisaties, zowel professioneel als op vrijwillige basis.

Vrijwel iedereen reageerde positief op het idee om een bonus te verstrekken bij het aanvaarden van werk.

Belangrijke reacties (in willekeurige volgorde) waren:

·         Wegnemen angst dat wanneer men parttime gaat werken er geen goede verrekening plaatsvindt met de uitkering;

·         Wegnemen angst dat wanneer je een stap zet richting werk of sociale activering dat je niet meer terug kunt of dat de stappen te snel gaan;

·         Hoe meten of iemand wel/niet voor een bonus in aanmerking komt;

·         Hoe wordt dit organisatorisch vorm gegeven;

·         Bestaand netwerk en bestaande activiteiten (o.a. buurthuizen) bij betrekken;

·         Goede en duidelijke informatie verstrekken;

·         Ontvangen van een bonus is geen gunst;

·         Innerlijke acceptatie is belangrijker dan een bonus;

·         Goed traject en duidelijkheid hierover is belangrijker dan een bonus;

·         Zo min mogelijk  bureaucratische rompslomp wanneer men (deeltijd) gaat werken;

·         Bonus aan werkgevers wanneer zij een goede stageplek aanbieden;

·         Duidelijke prestatie vragen bij beschikbaar stellen van een bonus;

·         Bonus is leuk, maar belangrijker is een goed functionerende sociale dienst.

 

4. Bonusregeling.

De meeste gemeenten die een incentivebeleid gericht op arbeidsdeelname voeren maken een onderscheid in drie soorten premies namelijk:

·         Uitstroompremie

·         Scholingspremie

·         Deeltijdpremie

 

Uiteraard zijn er nog meer varianten te bedenken gebaseerd op bovenstaande hoofdindeling. Hieronder worden een aantal mogelijke varianten voor Delft beschreven:

·         Bonus sociale activering:                 a. start  van traject

b. na afronding van een onderdeel

·         Bonus na afronding van een traject

·         Bonus na afronding van een fase binnen een traject

·         Een persoonsgebonden budget

·         Bonus bij parttime werk eenoudergezinnen

·         Bonus bij parttime werk langdurig werkzoekenden

 

Afhankelijk van de keuze dienen de varianten nog verder uitgewerkt te worden. De beschreven varianten geven een methodiek aan. Combinaties van varianten zijn natuurlijk ook mogelijk. Om het geheel leesbaar en duidelijk te houden zijn deze combinaties niet beschreven. In later stadium kunnen ook deze combinaties nog uitgewerkt worden.

 

4.1.  Doelstelling.

 

Middels een bonusregeling wil de gemeente mensen die niet, of in een geringe mate, deelnemen aan de samenleving stimuleren (weer) aan deze samenleving deel te nemen. De bonus kan een stimulans zijn om (weer) actief te worden

Ook kan een bonus ingezet worden bij het afronden van een traject, of een gedeelte hiervan, naar werk. Werkzoekenden merken direct effect van hun inspanningen om (weer) aan het werk te komen.

Uit onderzoek in andere steden (o.a. Rotterdam) is gebleken dat het toekennen van een bonus niet bepalend is om wel of niet betaalde arbeid te aanvaarden of  deel te nemen aan sociale activering. Een bonus wordt wel als een zeer welkom extraatje gezien en heeft in die zin een stimulerende werking.

Daarnaast wordt een bonus gewaardeerd als een tegemoetkoming in de te maken kosten (kleding, reiskosten) en een gedeeltelijke compensatie voor de armoedeval.

 

4.2. Stand van zaken.

 

4.2.1. Experiment Persoonsgebonden budget.

 

In het verleden is geëxperimenteerd met een persoonsgebonden budget (PGB). Werkzoekenden die in de laatste fase van een traject naar werk zaten kregen een bedrag van ƒ.1.000,-. Dit bedrag mocht vrij besteed worden. Na evaluatie bleek dat dit geld vooral gebruikt werd om de kosten die werken met zich meebrengt te kunnen financieren, zoals kleding, kapper, vervoer etc.

Op dit moment  kunnen werkzoekenden die werk hebben gevonden  of extra kosten moeten maken i.v.m. het volgen van scholing voor deze kosten bijzondere bijstand aanvragen bij Uitkeringen en een speciale consulent bij Activering en Inburgering die hiermee is belast. Per individu wordt bekeken of voor deze kosten bijzondere bijstand kan worden verstrekt.

4.2.2. Vrijlatingregeling.

 

De wettelijke vrijlatingregeling heeft als doel arbeidsmarktparticipatie te bevorderen.

De vrijlatingregeling staat toe dat inkomsten uit (parttime)werk niet volledig worden verrekend met de uitkering. Voor deze doelgroep die geen sollicitatieplicht heeft is het op deze manier mogelijk om maximaal ƒ.310, - per maand aan extra inkomsten te verwerven.

De doelgroep die hiervan gebruik kan maken zijn eenoudergezinnen waarvan het jongste kind nog geen 5 jaar is, mensen die ouder zijn dan 57,5 jaar en mensen met medische en/of sociale beperkingen.

 

4.2.3.  Overgangsregeling incentive premie.

 

Er is momenteel nog een kleine groep eenoudergezinnen met kinderen tussen 5 en 12 jaar en ouderen vanaf  55 jaar die nog gebruikt maakt van de gemeentelijke overgangsregeling met betrekking tot de incentive premie.

Deze premie was bedoeld om (parttime) deelname aan de arbeidsmarkt te bevorderen.

Bij het afschaffen van deze premie als gevolg van de wettelijke vrijlatingregeling per 1 oktober 1997 is besloten dat deze groep, die op dat moment recht had op een premie, nog steeds hierop een beroep kan blijven doen, omdat zij niet onder de doelgroep vallen van de hierboven genoemde wettelijke vrijlatingregeling.                                                                                    

Bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd en het bereiken van de leeftijd van 12 jaar van het jongste kind komt deze incentive premie alsnog te vervallen. De incentive premie bedraagt maximaal ƒ.198,- per maand.

5. Voorstel Bonus Sociale Activering.

 

Uit diverse onderzoeken blijkt dat het wel of niet deelnemen aan activeringstrajecten niet wordt bepaald door het wel of niet toekennen van een incentive.

De incentive wordt wel gewaardeerd als een extraatje en als compensatie voor kosten (kleding, vervoer).

Uit onderzoek (o.a. Rotterdam) blijkt meer waarde te worden gehecht aan het niet (meer) hebben van de sollicitatieplicht.

Voorstel A.

 

Toekennen van een bonus van ƒ.500,- bij het starten van een traject in het kader van sociale activering. Bij dit traject wordt een overeenkomst gesloten tussen de betrokkene en de consulent. Het traject kan diverse onderdelen bevatten zoals een cursus of vrijwilligerswerk

Het maakt niet uit hoeveel uur iemand actief is. Een klein aantal uren kan voor sommigen mensen een grotere stap zijn dan een groot aantal uren. Om het voor de organisatie beheersbaar te maken is het makkelijker om een vast bedrag bij start  van een traject uit te keren.

Voordeel dat de start van een traject beloond wordt en niet de activiteiten is dat je niet in problemen komt met mensen die al enige tijd vrijwilligerswerk verrichten  met behoud van een uitkering  maar dit niet doen vanuit sociale activering. Dit is namelijk een zeer gevoelig item gebleken tijdens het interactieve traject.

Door aan het begin van een traject een bonus te geven krijgen mensen de kans om extra kosten die gemaakt moeten worden, zoals kleding, kapper of fiets zonder problemen te kunnen betalen. De financiële prikkel van de bonus wordt direct merkbaar.

Na een periode van drie maanden  kan wanneer betrokkene nog steeds actief is met het traject een tweede keer een bonus van ƒ.500,- gegeven worden. De consulent sociale activering zal zicht moeten houden of alles nog volgens de in het traject gemaakte afspraken verloopt.

 

Voordeel van het verstrekken van twee maal een bonus in plaats van bijvoorbeeld een maandelijkse bonus is dat het administratief minder werk met zich meebrengt. Verder hoeft bij het verstrekken van twee maal een bonus geen belasting te worden  betaald in tegenstelling tot een maandelijkse bonus.

Voorwaarde is dat betrokkene om voor een bonus in aanmerking te komen in een sociaal activeringstraject moet zitten.

Dit is niet alleen voor de monitoring van belang maar dit voorkomt ook dat het idee ontstaat dat de vrijwilligersactiviteiten worden beloond wat problemen zal geven met andere vrijwilligers die dezelfde werkzaamheden ook met behoud van uitkering verrichten.

 

Voorstel B.

 

Een andere mogelijkheid is het verstrekken van een bonus na afronding of start van een onderdeel binnen het sociaal activeringstraject. Hierbij kan gedacht worden aan een cursus of vrijwilligersactiviteiten. Wanneer voor deze variant gekozen wordt zal een lijst met activiteiten gemaakt worden.

Voordeel van deze variant is dat mensen per onderdeel beloond worden en de inspanning dus direct zichtbaar wordt.

Nadeel van deze variant is dat het voor de organisatie meer werk met zich meebrengt dan variant A.

 

Het toekennen van een bonus bij sociale activering geldt voor de doelgroep fase 4.

Op dit moment zijn er circa 60 cliënten in traject bij sociale activering. Daarnaast zijn ongeveer 180 mensen actief met vrijwilligerswerk of een cursus op eigen initiatief of naar aanleiding van een traject sociale activering. Vaak is er ook sprake van een combinatie van een cursus en vrijwilligerswerk.

De groep fase 4 doet iets extra’s met hun kwaliteiten zonder de verplichting te hebben om te gaan solliciteren. Het toekennen van een bonus kan dan voor deze groep een aanmoediging zijn.

 

De bonus moet een beloning zijn voor de inspanningen die een individu verricht. Wanneer er sprake is van partners die beiden in een sociaal activeringstraject zitten, komen ook beide partners voor de bonus in aanmerking. 

 

Op het moment dat bonussen verstrekt worden zal de groep die op dat moment al in een sociaal activeringstraject actief is ook in aanmerking komen voor de bonus. De eerder genoemde groep van circa 180 mensen die vrijwilligersactiviteiten verricht  of een cursus volgt  zal t.z.t. gescreend worden om te bepalen of zij alsnog voor een bonus in aanmerking komt. Hiervoor zal een nog nader te bepalen bedrag moeten worden gereserveerd.

 

Het toekennen van een bonus bij sociale activering past in de voortzetting van het experiment ex artikel 144 van de Algemene Bijstandswet. Delft heeft tot 1 januari 2002 toestemming gekregen om te experimenteren met het toekennen van premies aan langdurig werklozen.

De maximaal toe te kennen bonus mag volgens artikel 43 van de ABW niet hoger zijn dan ƒ. 2.490,- per jaar voor scholing en opleiding en ƒ. 3.700,- per jaar voor het aanvaarden/behouden betaalde arbeid.

 

Volgens de Algemene Bijstandswet kunnen cliënten een onkostenvergoeding ontvangen voor het verrichten van vrijwilligerswerk. In de praktijk blijkt dat zo goed als geen enkele organisatie een vergoeding verstrekt. Er hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden met een mogelijke cumulatie van onkostenvergoeding en een bonus.

 

5.1. Kosten Bonus Sociale Activering.

 

Uitgaande van het hierboven beschreven voorstellen  kan een cliënt maximaal ƒ.1.000,- aan  bonus ontvangen.

De groep fase 4 bestaat uit 1649 personen (maart 2000). Niet iedereen zal aan een activeringstraject deel willen en/of kunnen nemen.

Uitgaande dat circa 10 % geactiveerd kan worden middels een traject en daardoor voor de bonus in aanmerking komt zijn de kosten beraamd op ƒ.165.000,- per jaar.

Daarnaast moet nog meegenomen worden de groep die op dit moment in een traject actief is (60 personen). Totaal dient een bedrag van ƒ.225.000,- gereserveerd te worden.

Een bonus die verstrekt wordt in het kader van sociale activering moet alleen worden belast indien het periodiek is. Bij het verstrekken van een bonus volgens voorstel A of B  (niet periodiek) is dus geen sprake van een het creëren van een armoedeval.

Dekking voor deze bonusregeling kan gevonden worden vanuit het huidig incentivebudget, de EZH-gelden of onderbesteding Bijzondere Bijstand.

6. Voorstel bonus na afronding traject (uitstroompremie).

 

Wanneer een werkzoekende een baan heeft gevonden voor minimaal een half jaar ontvangt hij/zij een bonus van ƒ.500,-.

Heeft betrokkene na 6 maanden nog steeds werk dan ontvangt betrokkene nog eens een bedrag van ƒ.500, -.

Ook werkzoekenden die geen traject hebben doorlopen maar wel zelf een betaalde baan hebben gevonden komen voor deze bonus in aanmerking.  Deze regeling geldt voor iedereen die in fase 2, 3 en fase 4 is ingedeeld.

Wanneer iemand bijvoorbeeld na 7 maanden zijn baan verliest kan hij pas weer in aanmerking komen voor de bonus wanneer hij weer is ingedeeld in fase 2/3. Er is dan weer sprake van een afstand tot de arbeidsmarkt. Om voor deze bonus in aanmerking te komen mag geen beroep meer worden gedaan op een aanvullende uitkering voor het levensonderhoud.

Controle af iemand recht heeft op de bonus kan plaatsvinden via arbeidscontract of salarisstroken. Hoe dit organisatorisch vorm moet krijgen wordt nog uitgewerkt.

Nadeel van dit voorstel is dat je niet weet of cliënten het half jaar volmaken bij de werkgever.

Dit kan eventueel voorkomen worden door de bonus in een later stadium uit te keren.

Voordeel van dit voorstel is dat  het voor de organisatie het minst bewerkelijk is en voor iedereen duidelijk wanneer een bonus wel of niet wordt toegekend.

 

6.1. Kosten.

 

De hoofdgroep 2 van de Sociale Dienst (fase 2/3) bestaat uit  702 personen (maart 2000).

Op dit moment stroomt er via Activering en Inburgering en het Reïntegratiebedrijf circa 60%  uit naar betaald (gesubsidieerd) werk.

Een aantal mensen komt zonder bemiddeling van Activering en Inburgering  aan het werk.

Er van uitgaande dat per jaar circa 57% van de cliënten uit hoofdgroep 2 van de Sociale Dienst aan het werk zouden gaat bedragen de totale kosten (maximaal ƒ.1.000,- per persoon) voor de bonus ƒ.400.000 per jaar (netto).

Voorts blijkt uit de praktijk dat ook cliënten uit fase 4 aan het werk komen zonder eerst naar fase 2/3 te zijn gemuteerd. Dit percentage wordt op 5% gesteld (80 cliënten).

Totaal zullen de kosten op ƒ.480.000,-  (netto) geraamd moeten worden. Dit betekent een bruto bedrag van ƒ.720.000,-

De hierboven beschreven bonus is belast volgens de huidige belastingsystematiek. Belaste premies (bonus) verhogen het belastbaar inkomen van betrokkene. Als gevolg daarvan komt betrokkene niet meer in aanmerking voor inkomensafhankelijke regelingen als huursubsidie en kwijtschelding. Het verstrekken van een uitstroombonus draagt bij aan de armoedeval.

Dekking voor deze bonusregeling kan gevonden worden in het werkfonds WIW, onderbesteding Bijzonder Bijstand, EZH-gelden en huidig incentivebudget en dient nog nader uitgewerkt te worden.

 

7. Voorstel bonus na afronding fase binnen een traject.

 

Trajecten bestaan uit diverse fasen en activiteiten. Niet ieder traject is even lang en bevat een zelfde aantal onderdelen. Om bij deze variant voor deze bonus in aanmerking te komen dient een cliënt in een traject te zitten.

Van tevoren wordt er een lijst opgesteld van activiteiten en fasen waaruit trajecten bestaan met daaraan gekoppeld een bonus. Na het afronden van een activiteit van deze lijst krijgt betrokkene een bonus. Te denken valt bijvoorbeeld aan een bonus voor scholing/cursus van bijvoorbeeld ƒ.350,- waarbij er een minimale aanwezigheid tijdens de opleiding/cursus is van 80% , een bonus voor het starten met een baan bijvoorbeeld ƒ.500,-

De hoogte van de bonus voor scholing kan ook worden bepaald door de duur en zwaarte van de opleiding. De gemeente Hengelo bijvoorbeeld laat dit variëren tussen de ƒ.500 en ƒ.1.500,-.

Wanneer voor deze variant gekozen wordt dient dit verder uitgewerkt te worden.   

Nadeel van dit voorstel is dat niet elk traject evenveel fasen kent en het ook niets zegt over de inspanning die een cliënt levert. De variant van een uitstroombonus is eerlijker en rechtvaardiger, omdat iedereen aan het eind van zijn/haar traject hetzelfde ontvangt

Ook cliënten die niet in traject zitten en zelfstandig een baan vinden krijgen in deze variant geen bonus. De groep fase 4 krijgt in deze variant ook geen bonus wanneer zij aan het werk gaan.

Dit voorstel is ook voor de organisatie bewerkelijker, omdat er zicht moet zijn op het afronden van de fasen, deelname aan cursussen en er meer financiële mutaties moeten plaatsvinden.

Voordeel van het dit voorstel is dat het cliënten eerder motiveert, omdat er op kortere termijn zicht is op een bonus. Men merkt sneller wat van het resultaat maar de hoogte van de bonus is steeds een gering bedrag.

 

7.1 Kosten.

 

Zoals eerder al vermeld bestaat de groep fase 2/3 uit 702 personen.

Er ook van uitgaand dat 57% van de cliënten uit deze groep aan het werk gaat en in een traject naar werk zit, betekent dit dat er een bedrag van ( gemiddeld ƒ.1.200,- per cliënt) ƒ.480.000,-  (netto) moet worden gereserveerd. Bruto betekent dit een reservering van ƒ.720.000,-.

Ook bij deze variant is sprake van eventuele gevolgen voor de armoedeval, omdat de bonus gebruteerd dient te worden.

Dekking voor deze regeling kan gevonden worden in het WIW werkfonds, huidig incentivebudget, EZH-gelden en onderbesteding Bijzondere Bijstand en dient nog nader uitgewerkt te worden.

 

8. Voorstel Persoonsgebonden budget (PGB).

 

Een derde variant van een bonusregeling welke is besproken met diverse organisaties  is het persoonsgebonden budget.

Voor iedere cliënt in een traject naar werk geldt een zelfde bedrag van ƒ.1.000,-. Per cliënt kan bepaald worden hoe dit bedrag wordt ingezet. De trajectbegeleider kan dan beoordelen of er een gedeelte van het budget ingezet wordt. Dit kan geheel naar eigen inzicht van de trajectbegeleider of naar aanleiding van duidelijk vastgelegde stappen waardoor het voor iedereen zichtbaar is wanneer men iets kan verwachten. Deze stappen moeten niet vergeleken worden met fasen welke beschreven worden in het voorstel van bonus na afronding fase in een traject.

Het inzetten van dit budget is maatwerk. Er kan een bonus verstrekt worden bijvoorbeeld wanneer cliënt scholing gaat volgen en een fiets noodzakelijk is om er komen of voor aanschaf van kleding of een bezoek aan de kapper wanneer cliënt gaat solliciteren.

Uit dit PGB zou bijvoorbeeld ook  een bijdrage aan een computer etc. kunnen worden gefinancierd.

Na het afsluiten van een succesvol traject is het gehele bedrag uitgekeerd.

Voordeel van deze werkwijze is dat je maatwerk kan leveren en direct een inspanning kunt belonen. De inspanningen zijn uiteraard per cliënt verschillend. Je kunt ook extra kosten die bijvoorbeeld gemaakt worden om te solliciteren direct hieruit financieren.

Nadeel is dat het bewerkelijk is en cliënten die niet in een traject naar werk zitten in de hierboven beschreven variant geen bonus ontvangen.

 

8.1. Kosten.

 

Zoals al eerder beschreven bestaat de groep fase 2/3 uit circa 702 personen en komt circa 57% in aanmerking voor de bonus. Het budget voor PGB is ƒ.1.000,- per persoon.

Totale kosten bedragen ƒ. 400.000 (netto). Wanneer dit budget als incentive wordt ingezet dient het te worden gebruteerd en bedragen de totale kosten ƒ. 600.000,-.

 

Uit dit budget worden ook daadwerkelijke kosten betaald en zou een omzetting naar Bijzondere Bijstand i.p.v. een incentive (bonus) ook logisch zijn, omdat er dan geen brutering hoeft plaats te vinden.

De gemeente Amsterdam heeft deze variant geprobeerd maar dit hebben zij moeten stopzetten, omdat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hiermee niet akkoord ging. Het is niet toegestaan om (vooraf) categoriale Bijzondere Bijstand te verstrekken (iedereen in een traject naar werk of iedereen die werk heeft gevonden een vast bedrag te geven).

Een alternatief zou zijn het achteraf verstrekken van geld voor daadwerkelijk door individuen gemaakte kosten. Dit heeft echter geen stimulerende werking m.b.t. tot uitstroom naar werk en er kan niets extra’s gegeven worden naast de daadwerkelijk gemaakte kosten. Dus feitelijk is er geen sprake van een incentive maar een onkostenvergoeding.

Desondanks is het de moeite waard om de komende periode verder te onderzoeken wat precies onder categoriale en wat onder individuele Bijzondere Bijstand valt. Misschien is hier een creatieve oplossing mogelijk (standaardkosten voor bijvoorbeeld een sollicitatie individueel uitkeren).

Een mogelijkheid op dit moment om dit knelpunt op te lossen is het bruteren van het PGB maar daardoor wordt de armoedeval  vergroot. De kosten voor deze variant zullen dan ƒ. 600.000,- bedragen.

Dekking kan gevonden worden in het WIW-werkfonds , EZH-gelden , huidig incentivebudget en onderbesteding Bijzondere Bijstand en dient nog nader uitgewerkt te worden.

9. Voorstel bonus bij parttime werk doelgroep eenoudergezinnen.

 

Niet voor iedereen is een fulltime baan weggelegd. Soms is betrokkene er nog niet aan toe en soms lukt het niet om direct een fulltime baan te vinden.

Om het accepteren van een parttime baan toch te stimuleren als opstap naar een fulltime baan kan ook hier een bonus ingezet worden.

 

De groep eenoudergezinnen met een kind onder de 5 jaar, de groep ouder dan 57,5 en de groep met sociale en/of  medische beperkingen hebben geen sollicitatieplicht Toch kan bevorderd worden gezien de krapte op de arbeidsmarkt dat deze groep actief deelneemt aan het arbeidsproces. Momenteel komen zij in aanmerking voor een gedeeltelijke vrijstelling van de inkomsten met een maximum van  ƒ.310, - per maand.

Er zal echter meer aandacht moeten komen voor dit instrument om het gebruik hiervan te vergroten. Op dit moment blijkt uit cijfers van de Sociale Dienst dat niet iedereen die hiervan gebruik kan maken van deze mogelijkheid op de hoogte is (zie onderdeel eenoudergezinnen in deze nota).

 

Om voor de groep eenoudergezinnen met kinderen van 5 tot 12 jaar die niet voor de vrijlating in aanmerking komen de stap naar de arbeidsmarkt makkelijker te maken kan ook voor deze groep gekozen worden voor bonus bij een arbeidscontract van minimaal 24 uur per week. Dit voorstel sluit aan bij het onderdeel  over de doelgroep eenoudergezinnen in deze nota.

Meerdere gemeenten, zoals Rotterdam, schaffen voor deze groep ook de sollicitatieplicht af zodra zij  parttime werken

Voor deze groep zou je kunnen denken aan een bonus van ƒ.100,- per maand gedurende maximaal 1 jaar en dient wederom te worden gebruteerd waardoor mogelijk een  armoedeval ontstaat.

 

Een alternatief zou zijn om cliënten die parttime willen gaan werken op grond van sociale beperkingen onder de doelgroep van de vrijlatingregeling te laten vallen. Het is dan mogelijk om meer dan ƒ.100,- per maand extra aan inkomsten te verwerven (maximaal ƒ.310,- per maand). Het gaat hier wel om inkomsten uit arbeid en hierdoor kan ook weer een armoedeval ontstaan.

Het is niet mogelijk vanuit de nABW om alle eenoudergezinnen waarvan het jongste kind ouder is dan 5 jaar onder deze variant van de vrijlatingregeling te laten vallen. Per cliënt zal de situatie bekeken moeten worden en uiteindelijk een beschikking gemaakt moeten worden. Deze beschikking zal jaarlijks moeten worden herzien.

 

9.1. Kosten.

 

De groep een oudergezinnen met het jongste kind tussen de 5 en 12 jaar bestaat uit circa 250 cliënten.

Uitgaande dat circa 100 eenoudergezinnen  per jaar parttime gaan werken dient totaal een bedrag  van ƒ.120.000,- per jaar (netto)gereserveerd te worden. Bruto betekent dit een bedrag van ƒ.180.000,- .

De financiële dekking kan gevonden worden in het WIW werkfonds, EZH-gelden, onderbesteding Bijzondere Bijstand en huidig incentivebudget.

Wanneer gekozen wordt voor het alternatief (doelgroep onder de vrijlating laten vallen) vallen deze kosten weg in de declaratie van de Bijstandsverstrekking waarbij de reguliere verdeling van bijstandskosten van toepassing is tussen rijk/gemeente.

10. Voorstel bonus bij doelgroep langdurig werkzoekenden.

 

De gemeente kan de groep langdurig werkzoekenden stimuleren om (weer) deel te nemen aan het arbeidsproces door ook voor hen een bonus toe te staan bij parttime werk. Parttime werk kan een opstap zijn naar fulltime. Ook hier geldt een arbeidscontract van minimaal 24 uur per week.

 

Bij aanvaarding van een betaalde baan van minimaal 24 per week kan betrokkene een bonus ontvangen van ƒ.100,- per maand gedurende maximaal een jaar. Dit bedrag dient gebruteerd te worden.

 

Ook deze doelgroep zou als eventueel alternatief op grond van sociale beperkingen onder de vrijlatingregeling gebracht kunnen worden waarbij steeds per individu bekeken dient te worden of hij/zij onder deze sociale beperking valt.

10.1. Kosten.

 

Stel dat 15% (circa 100 cliënten) van de hoofdgroep 2 en 3 gebruik wil maken van deze variant dan kost deze variant ƒ.120.000,- (netto) per jaar extra. Bruto dient een reservering gemaakt te worden voor 180.000. dekking voor deze kosten kan gevonden worden in EZH-gelden, incentivebudget, onderbesteding Bijzondere Bijstand en WIW werkfonds.

 

Wanneer gekozen wordt voor het alternatief om de doelgroep langdurig werkzoekenden onder de vrijlatingregeling te laten vallen worden deze kosten geïntegreerd in de kosten van de Bijstandsverstrekking waarbij de reguliere verdeling van bijstandskosten van toepassing is tussen rijk/gemeente.

 

11. Koopkrachtgarantie.

 

Zoals al beschreven het begin van dit onderdeel van de nota wordt er op landelijk niveau gewerkt aan het bestrijden van de armoedeval. Delft wil toch alvast middels een pilot een start maken met het herstellen  van de koopkrachtgarantie. De pilot wordt op kleine schaal vorm gegeven. Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de totale nota Samen aan de Slag is gekozen om de pilot  te laten gelden voor de eerste fase instroomprojecten (Maatzorg, Kringloopbedrijf en Schie-oevers). Daarnaast komen ook instromers in de WIW en I/D-banen in aanmerking voor de koopkrachtgarantie.

Bij de armoedeval kan globaal een onderscheid gemaakt worden tussen kosten die maandelijks/jaarlijks terugkeren (huur en gemeentelijke belastingen) en kosten die incidenteel zijn (bijzonder bijstand, witgoedregeling etc.).

Compensatie van incidentele kosten is moeilijk te realiseren maar de maandelijks/jaarlijks terugkerende kosten zijn wel te compenseren.

Belangrijk punt hierbij is dat elke periodieke en uitstroomvergoeding in het huidige belastingstelsel gebruteerd dient worden. Door het bruteren van de vergoeding neemt het belastbaar inkomen weer toe waardoor het bedrag aan huursubsidie weer daalt. Hoe meer gecompenseerd wordt hoe meer de huursubsidie daalt. Pas wanneer de huursubsidie volledig zou worden gecompenseerd verdwijnt dit nadelige effect.

De daling van de huursubsidie is niet direct bij het aanvaarden van een baan merkbaar. Per 1 juli van het volgende jaar dient steeds de nieuwe huursubsidie te worden aangevraagd. De huursubsidie voor deze nieuwe periode wordt vastgesteld aan de hand van het inkomen van het afgelopen jaar. De daling van de huursubsidie is dus niet direct merkbaar.

Afhankelijk van wanneer in het jaar iemand start met betaald werk duurt het een tot anderhalf jaar voordat een daling van de huursubsidie merkbaar is.

De gemeentelijke belastingen als OZB-belasting en afvalstoffenheffing worden eenmaal per jaar opgelegd. Wanneer iemand met betaald werk start en de aanslagen zijn net afgehandeld dan duurt het bijna een jaar voordat hij/zij geconfronteerd word het wegvallen van de kwijtschelding voor het nieuwe jaar.

 

11.1. Voorstel koopkrachtgarantie.

 

Voor de hierboven genoemde doelgroep kan de armoedeval gedeeltelijk gecompenseerd worden door:

A.  Tegemoetkoming  kosten afvalstoffenheffing en OZB-belasting.

B.      Tegemoetkoming wegvallen huursubsidie.

 

Ad. A. Wanneer in het eerste jaar nadat betrokkene is gestart met betaald werk hij/zij  een aanslag ontvangt voor de gemeentelijke belastingen welke hierboven worden genoemd kan hij/zij een tegemoetkoming aanvragen voor deze aanslagen.

Ad B. Wanneer in het eerste jaar nadat betrokkene is gestart met betaald werk, bij een nieuwe aanvraag voor huursubsidie de huursubsidie lager wordt vastgesteld als gevolg van een gestegen bruto-inkomen, kan een tegemoetkoming voor dit verlies worden aangevraagd.

Gezien de veelheid aan factoren die de hoogte van de huursubsidie bepalen is het noodzakelijk de aanvragen individueel te behandelen en niet hiervoor een vast bedrag te nemen.

 

Middels draagkrachtberekening zoals wordt toegepast door Uitkeringen kan worden vast gesteld of betrokkene in aanmerking komt voor de koopkrachtgarantie en voor hoeveel. Hierbij zal gestreefd worden de berekening en het betaalbaar stellen op één moment te laten plaatsvinden.

Door gebruik te maken van de draagkrachtregeling en de compensatie te financieren vanuit de Bijzondere Bijstand wordt deze compensatie niet belast waardoor er geen stijging plaatsvindt van het bruto belastbaar inkomen.

 

11.2. Kosten koopkrachtgarantie.

 

De gemiddelde kosten voor de gemeentelijke belastingen bedragen ƒ.650,- op jaar basis. De gemiddelde huursubsidie in Delft bedraagt ƒ.241,- per maand. Stel dat ongeveer ƒ.100,- per maand moet worden gecompenseerd. Op jaarbasis is dit ƒ.1.200,- per cliënt.

De doelgroep in deze pilot bestaat uit circa 85 personen.

Het totale budget wat gereserveerd moet worden voor de genoemde doelgroep bedraagt  ƒ. 102.000 ,- voor het eerste jaar.

In het eerste jaar (2000) wanneer de doelgroep aan het werk gaat hoeft nog niet te worden gecompenseerd. Pas wanneer de aanslagen van de gemeentelijke belastingen 2001 worden verstuurd zullen de gevolgen van de armoedeval merkbaar zijn. De gevolgen voor de huursubsidie zijn pas op z’n vroegst merkbaar na 1 juli 2001 wanneer opnieuw een aanvraag voor huursubsidie moet worden ingediend.

 

12. Monitoren.

 

Om zicht te blijven houden op effectiviteit en gebruik van de bonusregeling is het

belangrijk om te monitoren. Een goede werkwijze om dit te doen zal in een later stadium nog worden uitgewerkt.

 

 

 

13. Organisatie.

 

Afhankelijk van de keuze van welke bonusregeling(en) geïmplementeerd gaat worden zal bekeken moeten worden hoe dit binnen de organisatie vorm krijgt. Er zal onderzocht moeten worden welke afdeling een rol moet gaan spelen in een goede werkbare bonusregeling en hoe diverse zaken op elkaar moeten worden afgestemd en welke randvoorwaarden er zijn.

 

14. Advies.

 

Hierboven zijn een aantal bonus varianten beschreven. Per variant is aangeven wat mogelijk voor- en nadelen zijn.

De meeste varianten leveren op dit moment een bijdrage aan de armoedeval.

In de herziening van het belastingstelsel 2001 is aandacht voor de armoedeval. Het ligt in de verwachting dat middels een arbeidskorting een gedeelte van de armoedeval wordt gecompenseerd. Maar er zijn nog geen ontwikkelingen om door de gemeente verstrekte incentives niet meer te bruteren. Incentives worden ook in het nieuwe belastingstelsel gezien als een onderdeel van loon uit dienstbetrekking (box 1). Het verstrekken van incentives is geen rijksregeling. Gemeenten kunnen zelf kiezen of zij wel of geen incentivebeleid voeren en ook zelf de hoogte bepalen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is op dit moment in gesprek met een ambtelijke werkgroep om oplossingen te zoeken voor de armoedeval. Het niet meer belasten van incentives wordt hierin meegenomen. Het eerste resultaat is inmiddels bekend. De minister wil een uitstroompremie van ƒ. 4.000,- verstrekken wanneer mensen vanuit de nABW en een WIW-dienstverband uitstromen naar een reguliere baan. Dit betekent dat mensen die eindelijk kunnen uitstromen vanuit de nABW naar een gesubsidieerde baan, omdat zij nog niet in staat zijn een reguliere baan te aanvaarden, niet beloond worden en juist met de armoedeval worden geconfronteerd.

Gezien het bovenstaande wordt geadviseerd:

 

I.

De groep mensen die start op een gesubsidieerde baan komt niet voor de uitstroompremie in aanmerking maar wordt wel geconfronteerd met de armoedeval.

De arbeidskorting die vanuit de inkomstenbelasting wordt verstrekt zal ongeveer ƒ.150,- per maand bedragen. Dit zal in de meeste gevallen de armoedeval niet volledig compenseren.

Vooruitlopend op eventuele aanpassingen van de minister kan Delft al wel vast een start maken met het instellen van een koopkrachtgarantie voor de doelgroep (zoals beschreven in het eerder genoemde voorstel) die niet uitstroomt naar regulier werk en niet in aanmerking komt voor de uitstroombonus. Deze koopkrachtgarantie te laten gelden voor werkzoekenden die per 01-01-2000 een gesubsidieerde baan  hebben aanvaard.

Kosten:  ƒ. 102.000,- 

 

II.

Het verstrekken van een incentive in het kader van Sociale Activering is wel mogelijk zonder dat het een bijdrage levert aan de armoedeval. Deze bonus wordt immers niet belast en heeft derhalve geen consequenties voor inkomens-afhankelijke regelingen. Het verstrekken van een bonus voor sociale activering heeft geen relatie met de huidige landelijke ontwikkelingen.

Voorgesteld wordt om een combinatie te maken van de eerder in deze nota genoemde varianten A (start traject) en B (na afronding van een onderdeel), waarbij zowel bij aanvang als bij het afronden van grote onderdelen van het traject een bonus wordt verstrekt. In een nadere uitwerking zal precies bekeken worden welke onderdelen beloond gaan worden en hoe dit zal plaatsvinden.

Kosten: ƒ. 225.000,-

 

III.

Gezien het feit dat het geven van een bonus leidt tot het vergroten van de armoedeval is het niet raadzaam om een start te maken met een incentivebeleid op grond van een van de in deze nota beschreven varianten.

Vooruitlopend op de ontwikkelingen kan alvast wel een start gemaakt worden met het individueel toetsen of cliënten vallen onder de vrijlatingregeling van de Algemene Bijstandswet op grond van sociale beperkingen en de mogelijkheden op dit terrein goed te onderzoeken. Aansluitend zal zowel een intern- als extern voorlichtingstraject gestart worden. Op deze manier kan de doelgroep eenoudergezinnen (jongste kind ouder dan 5 jaar) en langdurig werkzoekenden gestimuleerd worden parttime deel te nemen aan de arbeidsmarkt. 

Weliswaar is er ook hier sprake van een mogelijke armoedeval, maar door  het vrijlatingbedrag van maximaal ƒ.310,- per maand is dit gering.

Kosten : geïntegreerd in declaratie Bijstandsverstrekking waarbij de reguliere verdeling van bijstandskosten van toepassing is tussen rijk/gemeente.

 

15. Financiën.

 

Wanneer bovenstaand advies volledig wordt overgenomen zijn de kosten het eerste jaar als volgt.

 

Koopkrachtgarantie                                           ƒ. 102.000,-

Incentive Sociale Activering                               ƒ. 225.000,-

Verruiming Vrijlatingregeling                                    pm.**

Uitvoeringskosten (0,8 fte)                                 ƒ.   75.000,-

                                   ________     +

                                                                       ƒ. 402.000,-

 

 

**  deze kosten zijn geïntegreerd in declaratie Bijstandsverstrekking waarbij de reguliere verdeling van bijstandskosten van de toepassing is tussen rijk en gemeente.              

 

Op dit moment is er voor het incentivebeleid (per 2001)  het volgende budget beschikbaar.

 

·         Budget nieuw incentivebeleid                       ƒ. 190.000,-      (op jaarbasis)*

·         EZH                                                           ƒ. 112.500,-      (op jaarbasis)**

·         Werkfonds WIW                                         ƒ.   99.500,-

----------------- +

ƒ. 402.000,-

 

*    dit budget zal jaarlijks stijgen tot maximaal ƒ. 210.000,- op jaarbasis als gevolg van de afbouw van de overgangsregeling incentivepremie.

** Hiermee wordt het EZH-project nummer 9 ingevuld, ingaande het beschikbare budget 2001. Voor het budget in 2000 is nog ca. 75% van deze ƒ 112.500,-, zijnde ƒ 84.375,-) beschikbaar. Dit blijft beschikbaar als reservering voor de andere toegekende aanvraag van de FNV uit dit EZH-project.

 

 

 

 

16. Implementatie.

 

Wanneer bovenstaand advies wordt opgevolgd dan zal een werkgroep de implementatie moeten vormgeven.

In deze werkgroep zal ook uitgewerkt moeten worden wie welke rol in het toekennen en uitbetalen van een incentive, in het kader van sociale activering, zal spelen en hoe Uitkeringen moet omgaan met de extra werkzaamheden die de koopkrachtgarantie en het vergroten van de doelgroep van de vrijlatingregeling met zich meebrengt.

Voor het  berekenen van de koopkrachtgarantie moet ongeveer 250 uur gereserveerd worden, voor het verstrekken van incentives 550 uur en voor het uitbreiden van de vrijlatingregeling 300 uur. Deze uren zijn mede gebaseerd op de nota Planning en Normering 2000. Dit betekent dat ongeveer 1 fte. beschikbaar moet worden gesteld.

 

 

 


     

 

 

 

 

M. Noordermeer

Beleidsmedewerker Werk