Op basis van de resultaten van de workshop op 21 april
is een aantal stellingen geformuleerd. Deze leiden naar de volgende
werkhypothese:
Onderwijs speelt, reeds in de voorschoolse periode, een zeer belangrijke rol bij het bevorderen van de integratie van allochtonen en het voorkomen van achterstand. Een integrale, langetermijn aanpak, een intensieve samenwerking tussen school en andere organisaties, een gericht doelgroepenbeleid en onderwijsaanbod (maatwerk) en beheersing van de Nederlandse taal zijn daarbij bepalend voor het succes. Belangrijke randvoorwaarden zijn: individuele begeleiding, informatie over het onderwijsaanbod, flexibele kinderopvang en de afstemming met zelforganisaties en arbeidsmarktorganisaties.
Algemeen werd in de workshop meegegeven dat het onderwijsveld moet kunnen aangeven op welke manier een doorlopende onderwijskans geboden kan worden, inclusief het prijskaartje dat daaraan hangt. De regisseur/gemeente gaat over het invullen van geld. Onderwijs moet integraal vanuit een visie worden aangeboden; geldstromen moeten door de regisseur gebundeld worden.
Communicatie met en door ouders wordt als nog lang
niet voldoende ontwikkelde mogelijkheid gezien, die nadrukkelijk niet meer geld
hoeft te kosten.
Op onderwijsgebied richt de gemeente Delft zich op
centrale opvang, OALT beleid, samenwerking tussen volwasseneneducatie en bureau
Nieuwkomers, (algemener: ontwikkeling vensterschool, ontwikkeling voorschoolse
opvang, multiculturele kinderopvang, ontwikkeling speciale bedrijfsplaatsen
voor opvang kinderen van mensen in trajecten)
Op 1 augustus 1998 is de Wet Gemeentelijk Onderwijs
Achterstandenbeleid in werking getreden. In de nota “Nieuwe kansen in het
Delftse gemeentelijk onderwijs” is het Delftse onderwijs achterstandenplan van
1998 tot 2002 beschreven. Het Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid richt
zich op leerlingen uit risicogroepen. De schoolbegeleidingsdienst (Onderwijs
Advies) voert het achterstandenbeleid uit. De aandachtsvelden zijn verspreid
over de voorschoolse periode, primair onderwijs en voortgezet onderwijs. De
volgende speerpunten zijn in het plan geformuleerd:
·
het verbeteren van
lees-, taal- en rekenprestaties van leerlingen op deelnemende scholen voor
primair onderwijs;
·
het verminderen van het
percentage leerlingen dat bij het verwerven van de basisvaardigheden
achterstanden oploopt;
·
adequate opvang van
anderstalige leerlingen in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs;
eerste opvang centrale opvang;
·
het ondersteunen van
ouders van kinderen in de peuter- en basisschoolleeftijd met oudercursussen;
·
het in samenwerking met
anderen uitvoeren van activiteiten die gericht zijn op sociale, emotionele en
creatieve ontwikkeling;
·
voorkomen en bestrijden
van voortijdig schoolverlaten;
·
afstemming tussen
onderwijs, jeugdhulpverlening, welzijnsinstellingen en schoolmaatschappelijk
werk (zorgteams).
De opvang van leerlingen, die
korter dan een jaar in Nederland zijn, is in het primair en voortgezet
onderwijs gerealiseerd. De gegevens over de uitstroom-resultaten worden in
september 2000 uitgebracht.
De oudercursussen met het doel de
ouderbetrokkenheid bij de ontwikkeling van het kind te vergroten, worden voor
de ouders in de groepen 3 tot en met 8 georganiseerd. Ruim 50% van de ouders
neemt deel, de cursus wordt door de ouders met “goed” gewaardeerd.
De verlengde schooldag, gericht
op sociale, emotionele en creatieve vorming van de leerling, is niet meer weg
te denken uit het GOA-beleid. Afgelopen schooljaar zijn 28 cursussen op zeven
locaties verzorgd. Ook hier levert de evaluatie een positief beeld op.
Het schoolmaatschappelijk werk is
in het voorjaar van 1999 op vier scholen gestart. Het schoolmaatschappelijk
werk maakt onderdeel uit van de zorgteams op de basisscholen. Vanaf september
200 wordt het schoolmaatschappelijk werk op de GOA-scholen uitgebreid.
In het voorgezet onderwijs
participeert (financieel en bestuurlijk) het GOA in spijbelopvang de Wissel.
GOA coördineert de huiswerkbegeleiding aan leerlingen in het voortgezet
onderwijs.
Er worden door vrijwilligers
jaarlijks 160 leerlingen begeleidt. Ook hier serieuze plannen om de
huiswerkbegeleiding op alle scholen van voortgezet onderwijs in het komend
schooljaar te organiseren.
De resultaten van de leerlingen
op de GOA-scholen worden al vanaf 1993 vastgelegd. Deze resultaten geven veel
informatie, voor de scholen, ouders, leerkrachten en voor de evaluatie van het
gevoerde beleid. Ook wordt er veel aandacht gegeven aan de evaluatie van de
GOA-activiteiten, zoals oudercursus, huiswerkbegeleiding.
·
Versterking taalbeleid
primair onderwijs
·
Versterking taalbeleid
voortgezet onderwijs en participeren in samenwerkingsverband VO-SVO.
·
Aansluiten programma
“Brede school” voor de GOA-scholen.
Het
Oalt-beleid is gericht op het bevorderen van de kennis van de eigen taal en
cultuur bij allochtone leerlingen.
Er zijn duidelijke
verschillen met het OETC zoals dat voor 1998 bestond.
·
Er is een verbreding van de taalgroepen
die voor het onderwijs in aanmerking komen.
·
Het onderwijs mag uitsluitend buiten
het reguliere lesprogramma worden gegevenen kan onder bepaalde voorwaarden
(achterstandsbeleid) nog onder lestijd plaatsvinden.
·
Het onderwijs kan worden georganiseerd
door rechtspersonen die niet een school in stand houden.
Verbreding
van de taalgroepen betekent dat er meer taalgroepen in aanmerking kunnen komen
dan voorheen. Door middel van een behoeftepeiling onder allochtone ouders wordt
gekeken welke groepen in aanmerking willen komen.
Voor
leerlingen die aan het begin van hun schoolloopbaan staan en het Nederlands
niet of onvoldoende beheersen kan het Oalt een brug slaan tussen de “thuistaal”
en het Nederlands als tweede taal. Deze leerlingen, in de groepen 1 tot en met
4, werken met specifieke programma’s in
de eigen taal die parallel lopen met de Nederlandse leesmethoden. Oalt wordt
dan een onderdeel van het gemeentelijk onderwijs achterstandenbeleid (GOA).
Wanneer de allochtone taal als ondersteuning van het onderwijs wordt beschouwd,
zijn de lessen geïntegreerd in het reguliere onderwijsprogramma. De lessen
vallen dan onder schooltijd. Duidelijk is dat de Oalt-leerkrachten, die deze
lessen verzorgen het Nederlands goed moeten beheersen. Oalt kan op deze wijze
een goed instrument zijn bij het bereiken van de doelstelling “Het verwerven
van voldoende kennis van de Nederlandse taal door allochtone leerlingen”. Per
taalgroep moet worden bekeken of deze vorm wenselijk is. Bij het Iraans,
Vietnamees en Spaans is het bijvoorbeeld zeker niet noodzakelijk de lessen in
het kader van achterstandenbeleid op te nemen.
Scholen
kregen de afgelopen jaren te maken met groeiende aantallen allochtone
leerlingen. Het percentage kinderen van allochtone herkomst nam vooral in de
grote steden sterk toe. In de vier grote steden varieert het aandeel allochtone
leerlingen van 40% tot meer dan 50%. Delft wordt daar ook mee geconfronteerd,
zij het niet in de mate als de vier grote steden. Maar Delft benadert de
instroom wel: 30% van de 0-14 jarigen kinderen is van allochtone herkomst.
De
veranderende leerlingenpopulatie gaat gepaard met een toenemende heterogeniteit
in ontwikkelings- en opvoedingsachtergronden van leerlingen.
Veel
allochtone leerlingen komen met een aanzienlijke taal- en
ontwikkelingsachterstand de school binnen. Allochtone ouders zijn heel vaak
laag opgeleid en kunnen hun kinderen nauwelijks begeleiden of ondersteunen bij
het schoolwerk. Zij hebben vaak ook andere verwachtingen van de school dan
autochtone ouders.
Van
scholen wordt verwacht, dat zij deze achterstanden zoveel mogelijk wegwerken en
een bijdrage leveren aan de integratie van deze kinderen in de Nederlandse
samenleving.
De doelstellingen van het GOA-beleid vragen om nog
meer maatwerk. Daarbinnen dient op
alle en niet op enkele doelstellingen van het LBK ingezet te worden. In de
gemeente Delft zal extra gelet worden op:
·
De Voor- en Vroegschoolse Educatie:
· tot stand brengen van samenwerkingsrelaties tussen scholen voor basisonderwijs, peuterspeelzalen en kinderopvangvoorzieningen in aansluiting op activiteiten van consultatiebureaus;
· deskundigheidsbevordering van medewerkers van kinderopvang, peuterspeelzalen en onderbouw basisonderwijs, gericht op adequate aanpak onderwijs achterstanden.
·
Beheersing van de Nederlandse Taal:
· ontwikkeling van longitudinaal NT2-plan, van kinderopvang tot en met basiseducatie;
· NT2-stimulering oudkomers (moeders);
· deskundigheidsbevordering.
·
Evenredige deelname aan het onderwijs
Deze doelstelling wordt landelijk als een zwak punt in
het beleid onderkend. Lokale initiatieven zullen ontwikkeld moeten worden om de
deelname van doelgroepen-leerlingen aan vormen van voortgezet, secundair
beroepsonderwijs en hoger onderwijs meer overeen te laten stemmen met die van
niet-doelgroepleerlingen met overeenkomstige capaciteiten.
Het
huidige onderwijs in de eigen taal en cultuur wordt zowel onder schooltijd als
buiten schooltijd gegeven. Het overzicht geeft aan dat bij veel taalgroepen de
lessen buiten schooltijd worden gegeven. De uren geven de aanstellingsomvang
van de leerkrachten aan.
a. onder schooltijd:
Turks 83 uur 6
basisscholen aantal
leerlingen: 98
Marokkaans 8 uur 2 basisscholen aantal leerlingen: 13
Aantal leerkrachten: 4
Onder
schooltijd in het kader van Nederlands als tweede taal.
Turks 20 uur 1
basisschool aantal
leerlingen: 33
Marokkaans 13 uur 2
basisscholen aantal
leerlingen: 23
Aantal leerkrachten: 2
b. buiten schooltijd:
Spaans 8 uur diverse
scholen aantal
leerlingen: 9
Turks 5 uur 2
basisscholen aantal
leerlingen: 14
Iraans 16 uur diverse
scholen aantal leerlingen: 28
Marokkaans 15 uur diverse
scholen aantal leerlingen: 43
Vietnamees 12 uur diverse
scholen aantal leerlingen 24
Het
Italiaans Oetc is per 1-10-97 gestopt door terugloop van het aantal leerlingen.
Aantal
leerkrachten: 5
De
meeste lessen buiten schooltijd worden op woensdagmiddag en zaterdag gehouden.
Participatie
van ouders (ouderverenigingen) bij de lessen buiten schooltijd is van groot
belang. Onze ervaring heeft geleerd dat zij een belangrijke, bindende rol
vervullen. Deze ouders kiezen bewust voor de lessen buiten schooltijd. De
belangrijkste reden is dat de kinderen het programma op de basisschool volledig
kunnen volgen.
De
middelen die beschikbaar komen voor Oalt omvatten de huidige OETC-middelen plus
een extra bedrag van 10 miljoen gulden voor de nieuwe taalgroepen. Op dit
moment is het niet duidelijk hoe dit extra budget wordt verdeeld. Per volledige
formatieplaats wordt een bedrag van ƒ 80.000,- beschikbaar gesteld, inclusief
personele bekostigingselementen (bijvoorbeeld ADV). Vanaf augustus 1998 hevelt
het ministerie van O, C en W ƒ 428.000,- naar de gemeente Delft over. Dit zijn
de huidige kosten voor het OETC.
ƒ 80.000,- wordt ingezet voor het leren als
Nederlandse taal en wordt in het Gemeentelijk onderwijsachterstandenplan
opgenomen. Totaal is er dus
ƒ 348.000,- beschikbaar voor het Oalt (personele
kosten).
·
De behoefte peiling voor
het Oalt is in juni 2000 afgerond en werd gehouden onder de ouders van de
leerlingen die nu Oetc ontvangen.
·
De lessen voor de Turkse
en Marokkaanse leerlingen onder schooltijd wordt op het huidig niveau
gecontinueerd. Komend schooljaar kan dit nog, omdat dit onder de
overgangsregeling valt (50 uur mag nog onder schooltijd gegeven worden).
·
De lessen eigen taal
voor de Turkse, Spaanse en Marokkaanse leerlingen buiten schooltijd op het
huidig niveau minimaal te handhaven.
·
De lessen voor Iranese, Vietnamese
leerlingen buiten schooltijd te continueren.
·
De huidige lessen voor Turkse en
Marokkaanse leerlingen (voor de groepen 1 t/m 4) in te zetten voor het leren
van de Nederlandse taal. Dit onderdeel wordt opgenomen in het gemeentelijk
onderwijsachterstandsplan.
Ter verbetering van de huidige
situatie is in samenspraak met de schoolbesturen gestreefd naar een realisering
van een centrale opvang waar leerlingen in de leeftijdscategorie 6-12 en 12-18
gedurende de hele schoolweek opgevangen en begeleid worden. Onder begeleiding
van professionele leerkrachten worden de leerlingen intensief geholpen met een
programma dat zich richt op verwerving van de Nederlandse taal, oriëntering op
de Nederlandse samenleving, het Nederlands onderwijssysteem en oriëntering op
de arbeidsmarkt (16-17 jarigen).
In de begroting van de Centrale
opvang wordt een behoorlijke investering vanuit het Fonds integratiebeleid
gedaan.De kosten van de opvang van het voortgezet onderwijs springen in het
oog. Dit komt omdat in het voortgezet onderwijs nieuwe leerlingen pas na een
jaar formatie opleveren. In het schooljaar 1998-1999 zijn er ruim 40 nieuwe
allochtone leerlingen ingestroomd. Dit betekent dat het Grotius College voor
deze groepen bij de aanvang van het schooljaar 1999-2000 geen rijksformatie
heeft om deze doelgroep op te vangen. De verwachting is dat in het schooljaar
2000-2001 er voldoende formatie is om nieuwe allochtone leerlingen op te
vangen. Immers op de teldatum 1-10-1999 tellen deze leerlingen mee voor de
formatie schooljaar 2000-2001. De 16-17 jarige leerlingen werden door het
Bureau BIND apart opgevangen. Deze leerlingen worden nu op het Grotius College
ingeschreven.
De regelgeving voor het
basisonderwijs kent in tegenstelling tot het voortgezet onderwijs wel de
mogelijkheid om tussentijds extra formatie vanuit het rijk vergoedt te krijgen.
De verwachting is dan ook dat bij de start van de Centrale opvang er een
volledige formatieplaats vanuit het
rijk wordt vergoedt. Dit komt omdat per 1 augustus 1999 alle leerlingen op één
school worden ingeschreven. De instroom van 16-17 jarige leerlingen die de
Nederlandse taal niet beheersen blijft hoog. Voor het schooljaar 2000-2001
betekent dit dat twee klassen door de gemeente moeten worden gefinancierd.
Het plan van Aanpak Onderwijs
Allochtone Levende Talen wordt in het najaar van 2000 door de gemeenteraad
vastgesteld.
·
Voor alle kinderen moet
de mogelijkheid naar school te gaan binnen Delft net zo gemakkelijk zijn als
voor Nederlandse kinderen.
·
Taalbeheersing gaat niet
altijd voor: er zijn omstandigheden waarin andere vaardigheden belangrijker
kunnen zijn.De vorm van taalles moet worden aangepast aan leeftijd en
mogelijkheden, ook voor volwassenen. Zonder taalbeheersing geen werk.
·
In samenwerking met
zelforganisatie trajecten plannen: binnen de zelforganisaties bestaat ervaring
op dat terrein. Het is belangrijk dat er ook Nederlanders in een Iraanse
taalschool meedoen.
·
Intercultureel
onderwijs: Het is van groot belang de koudwatervrees voor een gekleurde school
positief om te buigen naar het inzien van een grote waarde van intercultureel
onderwijs. Breng die deskundigheid dan maar op een plaats samen. Wat overigens
betekent dat daar het complete aanbod aanwezig moet zijn.
·
De opvang van 16-17
jarigen is vooral ten aanzien van taal onvoldoende, behalve NT2. Meedoen aan
activiteiten die minder taal nodig hebben?
·
Veel allochtonen vinden
hun weg niet in de Nederlandse ‘bureaucratie’. Zij kunnen onder andere geholpen
worden door veel voorlichting.
·
Het is van belang per
leeftijdscategorie plannen te maken en doelen te stellen. Onder andere
specifieke begeleidingstrajecten voor jongeren van 6 tot 18 jaar.
·
De school kan heel goed
werken als bindende factor in een wijk of binnen bevolkingsgroep. Denk ook aan
de vensterschool
·
De thuissituatie of
huisvesting kan zeer belemmerend zijn voor studieresultaten.
Kinderen uit etnische
minderheidsgroepen beginnen ten opzichte van autochtone kinderen al met een
achterstand aan het onderwijs. Die achterstand wordt in de basisschool en in
het voortgezet onderwijs niet of nauwelijks weggewerkt. Het bestrijden van eenmaal
ontstane achterstanden is ingewikkeld, en daarom is het niet meer dan logisch
dat de aandacht steeds meer verschuift naar preventie oftewel naar de voor-en
vroegschoolse periode.
Allochtone leerlingen, met name
de Turkse en Marokkaanse, hebben meestal ouders met een laag opleidingsniveau.
De manier waarop ouders in de voorschoolse periode omgaan met hun kinderen
heeft veel effect op de ontwikkeling van kinderen. Hoog opgeleide ouders
bijvoorbeeld zijn meer met taal bezig, dragen meer kennis over en zijn er meer
op gericht om kinderen zelf oplossingen te laten vinden. Wanneer dit achterwege
blijft, heeft dat consequenties voor de cognitieve vaardigheden,
taalvaardigheden en kennis van de wereld. Verder maakt slechts een minderheid
van de allochtone gezinnen gebruik van voorschoolse voorzieningen en wordt in
veel gezinnen niet of nauwelijks Nederlands gesproken.
Ook het ontbreken van een
inhoudelijke en organisatorische afstemming tussen voorschoolse voorzieningen
en basisscholen draagt niet in gunstige zin bij aan de onderwijsresultaten van
deze kinderen.
De kansen van kinderen zijn in
belangrijke mate afhankelijk van de betrokkenheid van ouders bij de school. Uit
onderzoek blijkt dat ouders school belangrijk vinden, maar wederzijdse
onbekendheid, onbegrip en gevoelens van onmacht – veelal gevoed door het
ontbreken van een gemeenschappelijke taal en voldoende kennis van de materie –
kunnen de relatie tussen ouders en school zodanig beïnvloeden dat het
leerproces bij de kinderen stagneert.
De ontwikkeling van kinderen kan
niet los gezien worden van wederzijdse beïnvloeding tussen kind en omgeving.
Aangrijpingspunten zijn:
·
ondersteuning van
ouders/opvoeders bij de opvoeding;
·
ondersteuning van de
ontwikkeling van kinderen en het voorkomen of verminderen van achterstanden;
·
bevorderen van een
stimulerend en kindvriendelijk leefklimaat;
·
ondersteuning van het
gezin bij het oplossen van opgaven waar ouders en kinderen zich voor gesteld
zien. ( NIZW 1998)
Ouderprogramma's moeten maatwerk
zijn; informatiebehoefte van ouders vormt het belangrijkste startpunt. Taalprogramma's
voor ouders dienen gebaseerd te zijn op inhoudelijke informatie en op de
communicatie rond opvoeden en school. Het gaat dus om een integratie van
ondersteuning en taalverwerving.
Realisering door:
GOA coördineert in samenwerking
met voor- en vroegschoolse voorzieningen, basisonderwijs, St. Maatzorg,
Opvoedbureau, schoolmediatheek, zelforganisaties, en volwasseneneducatie, de
ouderprogramma's. Gebruik kan gemaakt worden van ervaringen elders in het land.
Voor het succesvol verlopen van
ontwikkelingsstimulering van risicokinderen zijn de volgende aandachtspunten
van belang:
·
Gestreefd zal moeten
worden naar een toename van het aantal allochtone peuters dat een voorschoolse
voorziening bezoekt (per ƒ 30.000,- moeten 15 peuters deelnemen aan een
programma). Het aantal dagdelen dat allochtone peuters een voorschoolse
voorziening bezoeken is minimaal vier.
·
Het aanbod van
voorschoolse voorzieningen die veel allochtone peuters opvangen zal zich
specifiek richten op het aanleren van Nederlands als tweede taal en cognitieve
vaardigheden door middel van een gestructureerde pedagogisch-didactische
aanpak. Medewerkers zullen hiervoor in de gelegenheid gesteld moeten worden om
cursussen te volgen. Daarnaast zal de mogelijkheid geboden moeten worden om
ondersteuning in het dagelijks werk te bieden.
·
De voorschoolse
voorzieningen moeten een samenwerkingsrelatie aangaan met een basisschool in de
buurt. Gestreefd moet worden naar een gestructureerd doorlopend aanbod van
voorschools tot en met groep 2 van de basisschool; immers hoe intensiever het
programma, hoe groter het lange termijneffect.
·
Er dienen concrete,
meetbare doelen te worden geformuleerd in termen van gedragingen of prestaties
van de kinderen om wie het gaat. Niet alleen concrete doelen zijn belangrijk,
maar ook een omgrenzing van de tijd waarin ze bereikt moeten worden. Zoveel mogelijk
moet gebruik gemaakt worden van reeds ontwikkelde materialen en elders opgedane
ervaringen.
Realisering door:
·
GOA creëert een
platform, van waaruit de volgende samenwerkingsrelaties actief zullen zijn:
·
Samenwerking tussen
consultatiebureaus en voorschoolse voorzieningen in het kader van de werving
van allochtone peuters.
·
Samenwerking tussen
basisscholen en voorschoolse voorzieningen, in het kader van de doorgaande lijn
in pedagogisch-didactische werkwijze.
·
Samenwerking tussen GOA
en voorschoolse voorzieningen over de inhoud van het specifieke aanbod.
Activiteiten die hieronder vallen, hebben te maken met
activiteiten die vanuit buurthuizen ondernomen worden. GOA heeft hier geen
zicht op.
GOA coördineert in het kader van gezinsondersteuning
het schoolmaatschappelijk werk. Met ingang van het schooljaar 2000-2001 hebben
de negen GOA-scholen vier uur per week beschikking over een
schoolmaatschappelijk werkende. Het schoolmaatschappelijk werk is ingebed in de
zogenaamde zorgteams op de school. Hieraan doen ook de GGD, orthopedagoog,
leerplichtambtenaar, de directeur en intern begeleider van de school mee.
Instellingen die zich bezighouden met gezinsondersteuning zijn wellicht het
Opvoedbureau, Jeugdhulpverlening, Maatzorg, waaronder het schoolmaatschappelijk
werk, en de GGD.
Het recht op onderwijs (de plicht) dient zonder wachttijden en op maat (aangepast aan de mogelijkheden van de kinderen) gerealiseerd te worden.
Voorbereidend is het goed peuteropvang en ouderbegeleiding en voorlichting over het onderwijssysteem te realiseren. Achterstand voorkomen is effectiever dan bijspijkeren tijdens de schoolperiode.
Om het gehele aanbod aan 6- tot 18-jarigen evenwichtig aan te bieden is samenwerking en medewerking van het gehele onderwijsveld nodig. (en waar nodig aanvullende financiering).Deskundigheid bundelen kan een goede zaak zijn, maar de scholen moeten een evenwichtige samenstelling van leerlingen kunnen behouden. (behalve de centrale opvang uiteraard).
De school kan in de wijk een duidelijke bindende factor zijn. Het is een plaats waar en waaromheen niet alleen kinderen, maar ook ouders elkaar ontmoeten.Het ontwikkelen van vensterschool op Delftse schaal is daarbij een uitgebreidere optie.
In andere gemeenten in de buurt (Rotterdam en Den Haag) zijn ervaringen opgedaan en deskundigheid gebundeld waar we hier in Delft gebruik van kunnen maken.
De taalbeheersing is een dergelijke duidelijke participatievoorwaarde (ook voor het vinden van werk) dat dit altijd voorop moet staan.