Datum
Ons Kenmerk 00/026030 Opsteller
Bijlagen 6 deelnota’s |
Onderwerp
Een samenhangende aanpak van werkloosheid, armoede en
sociaal isolement in Delft
Inhoudsopgave
1 Inleiding 1
2 Discussienota’s Activering en
Armoedebestrijding 2
2.1 Inleiding 2
2.2 Uitgangspunten beleid 2
2.3 Instroom, doorstroom en uitstroom 3
2.4 Educatie 3
2.5 Inkomensondersteunende maatregelen 3
2.6 Incentive als activeringsprikkel 4
2.7 Versterken netwerken tegen sociaal isolement 4
2.8 Aandacht voor alleenstaande ouders 4
2.9 Met werkgevers aan het werk 5
2.10 Informatiebeheer: weten is meten 5
3 Het interactieve traject 6
3.1 Projectorganisatie 6
3.2 Organisatie discussietraject 6
3.3 Highlights 7
4 Visie en aanpak Samen aan de Slag 10
4.1 Draagvlak 10
4.2 Visie 10
4.3 Prioriteiten 11
4.4 Relatie EZH-projecten 12
4.5 Actuele kerngegevens 13
5 Zes speerpuntprojecten 14
5.1 Incentivebeleid 14
5.1.1 Inleiding 14
5.1.2 Doelstelling 14
5.1.3 Huidige incentivebeleid 14
5.1.4 Ontwikkelingen 15
5.1.5 De bonus Sociale Activering 15
5.1.6 Koopkrachtgarantie 16
5.1.7 Vergroting bereik vrijlatingsregeling 16
5.1.8 Beslispunten 17
5.2 Delfts Uitkeringen en Informatie Team (DUIT). 17
5.2.1 Inleiding 17
5.2.2 Doelstelling 18
5.2.3 Werkwijze 18
5.2.4 Doelgroep 18
5.2.5 Organisatie 19
5.2.6 Financiën 19
5.2.7 Beslispunten 20
5.3 Arbeidsmarktprojecten 20
5.3.1 Inleiding 20
5.3.2 Gezamenlijke aanpak 20
5.3.3 Pilot Maatzorg 21
5.3.4 Pilot bedrijven Schieoevers 22
5.3.5 Pilot Kringloopbedrijf 23
5.3.6 Beslispunten 24
5.4 Tegengaan sociaal isolement 25
5.4.1 Inleiding 25
5.4.2 Doelstelling en doelgroep 25
5.4.3 Projectopzet 25
5.4.4 Fasering 26
5.4.5 Financiën 26
5.4.6 Beslispunten 27
5.5 Aanpak eenoudergezinnen 27
5.5.1 Inleiding 27
5.5.2 Wettelijke kaders 28
5.5.3 Gemeentelijke uitgangspunten 28
5.5.4 Huidige werkwijze WIZ 28
5.5.5 Instrumenten ten behoeve van eenouderbeleid 29
5.5.6 Plan van aanpak 29
5.5.7 Financiën 30
5.5.8 Beslispunten 31
5.6 Informatievoorziening en sociale database 31
5.6.1 Inleiding 31
5.6.2 Pilot Sociale Database 32
5.6.3 Informatievoorziening overige projecten 32
5.6.4 Projectaanpak en activiteiten 32
5.6.5 Organisatie 33
5.6.6 Financiën 33
5.6.7 Beslispunten 33
6 Overige acties, stand van zaken 34
6.1 Inleiding 34
6.2 Informatieverzameling, monitoring en effectmeting 34
6.2.1 Bestandsanalyseteam. 34
6.2.2 Klantvolgsysteem 34
6.3 Organisatie 34
6.3.1 Fonds Werk en Inkomen 34
6.3.2 Heldere organisatie 35
6.3.3 Sluitende aanpak 35
6.3.4 Doorstroom klanten 36
6.3.5 Instroombeperking 36
6.3.6 Afstemming bedrijfscontacten 36
6.3.7 Platform werkgevers 37
6.3.8 Onderwijs Techno Centrum OTC 37
6.4 Inkomensondersteuning 37
6.4.1 Noodzakelijke gebruiksgoederen en
leenbijstand computers 37
6.4.2 Duurzaam computeren 38
6.4.3 Schuldhulpverlening 38
6.4.4 Automatische kwijtschelding 39
6.5 Participatie 39
6.5.1 Delftse kortingpas 39
6.5.2 Kinderopvang 39
6.5.3 Stichting Agneta 39
6.5.4 Uitzendorganisaties 40
6.5.5 Taal- en werkstages 40
6.5.6 Nota resultaatverbetering educatie 40
6.5.7 Doorlopende leerlijnen 41
6.5.8 Fase-4-aanpak 41
6.5.9 Hoger opgeleiden en studenten 41
6.5.10 Sociale activering op wijkniveau 42
7 Verdere aanpak 43
8 Beslispunten 44
8.1 Incentivebeleid 44
8.2 DUIT 44
8.3 Arbeidsmarktprojecten 44
8.4 Tegengaan sociaal Isolement 45
8.5 Aanpak 1-oudergezinnen 45
8.6 Sociale database 45
Lijst met gebruikte afkortingen 46
Bijlage: Betrokken organisaties en gesprekspartners 48
Samenvatting 1
1 Inleiding 3
2 Informatie,
monitoring en rapportage 5
2.1 Inleiding 5
2.2 Beheer
van bestandsgegevens 5
2.3 Sociale
database 6
2.4 Concrete
acties 6
3 Economie
en werk 7
3.1 Inleiding 7
3.2 Ontwikkelingen
en kansen 7
3.3 Zicht
op het bestand 9
3.4 Kenmerken
van de arbeidsmarkt 10
3.5 Conclusies 11
3.6 Concrete
acties 11
4 Organisatie
van instroom, doorstroom en uitstroom 13
4.1 Inleiding 13
4.2 Sluitende
aanpak 13
4.3 Stimulering
van de arbeidsparticipatie 14
4.4 Instroombeperking 15
4.5 Verhoging
rendement trajecten 15
4.6 Heldere
organisatie 15
4.7 Maximaal
benutten van gesubsidieerde arbeid 16
4.8 Concrete
acties 16
5. Zorg
en activering 17
5.1 Inleiding 17
5.2 Uitgangspunten 17
5.3 Kinderopvang
en eenoudergezinnen 18
5.4 Prioriteiten 18
5.5 Concrete
acties 18
6 Educatie 19
6.1 Inleiding 19
6.2 Aanpassing
inhoud en aanpak 19
6.3 Integrale
aanpak 19
6.4 Concrete
acties 20
7 Experimenten
en projecten 21
7.1 Inleiding 21
7.2 Aansluiting
wijkgericht werken 21
7.3 Subsidie
en fondsenwerving 21
7.4 Enkele
concrete projecten 21
8 Verdere
aanpak en communicatie 23
8.1 Inleiding 23
8.2 Ontwikkeltraject 23
8.3 Sturing
en uitvoering 23
8.3 Platform 24
Bijlage: Gemeentelijk activerend instrumentarium 25
1. Bemiddeling
en begeleiding 25
2. Gesubsidieerde
arbeid 25
3. Instroom
-Doorstroombanen (I/D banen) 25
4. Educatie 26
5. Projecten 26
Het college heeft in zijn programma voor de periode
1998 – 2002 uitgesproken zich in te zetten om het bestand
uitkeringsgerechtigden van de Dienst Maatschappelijke Zorg met 500 te
verkleinen. Het wil dat bereiken door instroombeperkende maatregelen te
treffen, de interne organisatie en beleidsontwikkeling op elkaar af te stemmen,
de werkgelegenheid te vergroten door 5.000 nieuwe banen te creëren en
samenwerking te zoeken of uit te breiden met partners op de markt als
bedrijven, instellingen, intermediaire organisaties als uitzendbureaus en
arbeidsvoorziening, en buurt- en wijkorganisaties. Voor mensen, die
noodgedwongen op een uitkering aangewezen blijven, bijvoorbeeld door (tijdelijke)
belemmeringen van persoonlijke aard of in de gezinssituatie gelegen, wil de
gemeente de maatschappelijke betrokkenheid op een andere manier vormgeven,
bijvoorbeeld door wijkgericht werken, vrijwilligerswerk en een toegesneden
educatieaanbod om ook hen uitzicht op een betaalde baan te kunnen blijven
bieden. Met de in deze nota Samen aan de slag vastgelegde beleidsvisie zoekt
het college draagvlak binnen de brede lokale gemeenschap voor een sluitende,
interactieve en integrale aanpak van de activering van niet-werkenden.
Geholpen door de gunstige economische
ontwikkelingen hebben de laatste jaren veel mensen met een uitkering een baan
gevonden. Hierdoor is de groep mensen met een grote afstand tot de
arbeidsmarkt, fase 4, relatief sterk gegroeid en maakt nu het grootste deel uit
van het bestand DMZ-uitkeringsgerechtigden. Het college zet dan ook in op de
ontwikkeling van nieuwe instrumenten, zowel beheersmatig als op de uitstroom
gericht. Voorbeelden hiervan zijn een klantvolgsysteem, een sociale database,
een nieuw incentivebeleid gericht op verhoging van de arbeidsparticipatie en
diverse projecten en experimenten op wijkniveau.
Ook de rol en verantwoordelijkheid van werkgevers
en andere partners op de arbeidsmarkt bij het bieden van kansen op het gebied
van werk en maatschappelijke betrokkenheid is belangrijk om de
collegedoelstellingen te realiseren. Met hen wil de gemeente een permanente en
interactieve relatie opbouwen om de vinger aan de pols te houden
van de Delftse samenleving en arbeidsmarkt. Dit kan goed vormgegeven worden in
een platform ‘werk en activering’ en in allerlei projecten met kansrijke
speerpuntsectoren als techniek en bouw, zorg en onderwijs, Delft Kennisstad en
toerisme en detailhandel. Enkele van de beleidsvoornemens van de gemeente zijn
om het educatieve aanbod beter af te stemmen op behoeften van het bedrijfsleven
en werkgevers onder bepaalde voorwaarden te faciliteren bij de doorstroom van
laaggeschoolde ex-uitkeringsgerechtigden. Deze visie op de rol van werkgevers
vereist een nieuwe, frisse en zakelijke benadering van werkgevers.
Uit de in deze nota vastgelegde integrale visie op
activering rolt logischerwijs voort, dat een zorgvuldige afstemming met de
beleidsontwikkeling op het gebied van zorg, integratie en armoede noodzakelijk
is. Qua dienstverlening aan klanten zin betekent dit dat de werkprocessen op
het gebied van activering, die nu nog verdeeld zijn over diverse gemeentelijke
organisaties, gestroomlijnd moeten worden in een nieuw te vormen sector. Ook de
ontwikkelingen rond het Centrum voor Werk & Inkomen hebben hun invloed op
de richting, uitvoering en organisatie van activering.
Het spreekt voor zich dat voor dit ambitieuze plan
een breed draagvlak in Delft nodig is. De nota gaat dan ook een
ontwikkeltraject in waarin, na bespreking door het college en de
raadscommissie, veel ruimte is voor inspraak van allerlei partners op de markt.
Niet alleen om het beleid van de gemeente te scherpen, maar vooral ook om te
bouwen aan een gezamenlijke verantwoordelijkheid om zoveel mogelijk mensen met
een uitkering op een zinvolle, betaalde of onbetaalde manier, bij onze Delftse
samenleving te betrekken.
De nota Samen aan de Slag is het resultaat van een traject van
beleidsontwikkeling waarbij veel organisaties en personen binnen en buiten de
gemeentelijke organisatie zijn betrokken geweest – en nog steeds zijn. Het doel
van dit traject is om nog in het jaar 2000 te kunnen starten met een gericht en
gedragen programma rond de bestrijding van werkloosheid, armoede en sociaal isolement. Dit programma
zorgt er uiteindelijk voor dat langdurig werkzoekenden en andere specifieke,
soms heel kwetsbare doelgroepen zo goed mogelijk in staat gesteld worden om
deel te nemen aan de arbeidsmarkt en/of de samenleving. Maar op weg daar naartoe is nog een aantal
hobbels te nemen.
Want wat is het probleem?
Geholpen door de gunstige economische ontwikkeling hebben veel mensen met een
uitkering werk gevonden. De groep langdurig werkzoekenden, de zogenaamde fase 4
cliënten, maakt nu het grootste deel uit van het klantenbestand van de sector
WIZ. Een deel van hen verkeert in meer of mindere mate in een sociaal isolement. De gemeente wil
en moet haar beleid en middelen meer toespitsen om deze groepen maatschappelijk
en economisch in te schakelen. Van meet af aan was het duidelijk dat voor een
succesvolle aanpak samenwerking met en de expertise van instellingen en
bedrijven in de stad onontbeerlijk was. Hiertoe zijn twee discussienota’s
geschreven over de thema’s activering en armoedebestrijding. In het eerste
halve jaar van 2000 zijn deze praatstukken, met de weergave van de gemeentelijke visie, het voorgestelde
beleid en de geplande acties en projecten, breed in de stad besproken met
relevante partners. Aan de gesprekken namen vertegenwoordigers deel van vele
organisaties, instellingen, bedrijven, belangengroepen en lokale politieke
partijen. Doel van deze, bewust kleinschalige en soms informele gesprekken was
een zo groot mogelijk draagvlak te creëren voor het in deze eindnota
voorgestelde integrale beleid. Dit draagvlak vormt in ons beeld een belangrijke
voorwaarde voor de uitvoering van dit integrale beleid en de
speerpuntprojecten. Met deze nota hopen wij een flinke push te geven aan een
hechtere en doelgerichtere samenwerking.
Op deze plaats is een gemeend
woord van waardering op zijn plaats voor al die mensen die al pratend en
meedenkend een bijdrage hebben geleverd aan een integrale benadering en
uitvoering van dit beleid op het terrein van activering, armoedebestrijding en
tegengaan van sociaal isolement. We hebben positieve kritiek ontmoet en
vooral enthousiaste steun voor onze aanpak. Het heeft ons gesterkt in de
uitgezette koers. Veel van de gespreksresultaten zijn met name in de projecten
verwerkt. Dank aan allen.
Na een korte weergave van
beide discussienota’s (hoofdstuk 2), wordt het interactieve traject beschreven
(hoofdstuk 3). Van daaruit wordt globaal aangegeven hoe dit traject de
beleidsvisie heeft beïnvloed (hoofdstuk 4) en is verwerkt in de projecten
(hoofdstuk 5). Dan wordt een overzicht gegeven van verder in de tijd geplande acties en
activiteiten (hoofdstuk 6). De nota sluit af met een hoofdstuk over de
verdere aanpak (hoofdstuk 7) en een overzicht van alle in de nota opgenomen
beslispunten (hoofdstuk 8).
Deze nota
geeft handen en voeten aan enkele ambitieuze doelstellingen uit het
Collegeprogramma op het gebied van werkgelegenheid en activering:
1)verlaging van het aantal uitkeringsgerechtigden met
500 personen
1)vergroten van de werkgelegenheid met 5000 banen
1)versterken
van de maatschappelijke betrokkenheid van burgers en het voorkomen van
maatschappelijke uitsluiting
De drie
belangrijkste pijlers waarop het Delftse activeringsbeleid rust zijn:
1)Een sluitende aanpak. De
gemeente maakt met iedere werkloze uitkeringsgerechtigde afspraken richting
werk of het voorkomen van maatschappelijke uitsluiting. Delft beschikt hiertoe
over een breed arsenaal aan arbeidsmarktinstrumenten.
1)Een interactieve aanpak. Het
bevorderen van de uitstroom door samen te werken met bedrijven en instellingen
in de stad en met hen zakelijke afspraken met een sociale inslag te maken, o.a.
vormgegeven in een nieuwe manier van accountmanagement.
1)Een integrale aanpak. Door
doelstellingen en uitvoering van Activering, Uitkeringen, BIND,
Volwasseneneducatie en Economische Zaken zorgvuldig en in
overleg op elkaar af te stemmen kan de doelmatigheid en
doeltreffendheid van het activeringsbeleid aanmerkelijk worden verhoogd
Om een
scherp beeld te krijgen en te houden van ontwikkelingen op de Delftse
arbeidsmarkt en het eigen functioneren van de gemeente in deze is permanente
samenwerking en discussie met derden onontbeerlijk. De in deze nota vastgelegde
beleidsvisie zal dan ook breed in de Delftse samenleving besproken worden. Het
is onze overtuiging dat met deze integrale en interactieve benadering de
realisatie van bovenstaande drie collegedoelstellingen binnen handbereik komt.
Landelijk
is er discussie over de vormgeving van een nieuwe structuur voor de
uitvoeringsorganisaties op het terrein van werk en inkomen (SUWI-nota).
Uitgangspunten hierbij zijn: een groter accent op activering, het creëren van
één loket voor de klant met een meer samenhangende dienstverlening en een
grotere beleidsmatige en financiële verantwoordelijkheid voor
uitkeringsinstanties. Ook daarop zal de gemeente Delft, samen met andere
betrokken organisaties, een antwoord gaan geven.
In het
nieuwe toekomstige fonds voor werk en inkomen zal de gemeente meer financiële
mogelijkheden krijgen om een activerend beleid vorm te geven. Dit wordt gekoppeld
aan een groter financieel aandeel van de gemeente in de bijstands-uitgaven.
Daarbij verandert ook de rol van de gemeente en andere traditionele partijen.
Voorzieningen en diensten verzelfstandigen en worden
steeds meer prestatiegericht gefinancierd. Met de decentralisatie van
bevoegdheden verandert ook de positie van de gemeente op het gebied van werk en
activering naar die van een regisseur van lokaal beleid.
Met enkele
hoofdkenmerken van de Delftse arbeidsmarkt als vertrekpunt gaat dit stuk
achtereenvolgens in op de sluitende aanpak, economie en werkgelegenheid,
organisatie van de in-, door-en uitstroom van werklozen, zorg en activering,
edu-catie, experimenten en projecten. De nota sluit af met een voorstel voor
brede, maatschappelijke inspraak op deze beleidsvisie. In de bijlagen is een
overzicht opgenomen van het gemeentelijk activerend instrumentarium
De totstandkoming van deze
nota startte met twee separate discussienota’s rond de thema’s activering,
armoedebestrijding en tegengaan van sociaal isolement. Alledrie zijn dit onderwerpen die ook landelijk
veel politieke en maatschappelijke aandacht krijgen.
In dit hoofdstuk beperken we
ons tot de visie en
hoofdlijnen uit de
discussienota’s,
als het ware een momentopname van het najaar 1999. Kort na het verschijnen van
deze discussienota’s is besloten parallel aan het
discussietraject zes prioriteiten te stellen en deze uit te werken in
projecten. Projecten en beleidsdiscussie konden elkaar op deze manier beïnvloeden en voeden.
Verder in deze
eindnota, in de hoofdstukken 4 en 5 geven we weer hoe en waar deze visie en hoofdlijnen
al dan niet zijn aangescherpt.
De discussienota’s Een activerend armoedeprogramma en Samen aan de Slag, beleidsvisie op een
sluitende activeringsaanpak hebben
in zijn algemeenheid dezelfde uitgangspunten:
1.
openen van een nieuw
maatschappelijk perspectief; het bieden van meer zicht op maatschappelijke
mogelijkheden aan
specifieke groepen burgers voor nu en in de toekomst;
2.
sluitende aanpak; de gemeente maakt met
iedere werkloze uitkeringsgerechtigde afspraken richting werk of het voorkomen
van maatschappelijke uitsluiting.
3.
activerende werking; door samenhangende
maatregelen op zowel activering als armoedebestrijding moeten belemmeringen om
aan het werk te gaan of anderszins maatschappelijk actief te worden, worden
weggenomen. Daarbij stimuleert
de gemeente mensen
zoveel mogelijk om zelf actie te ondernemen en hun situatie te verbeteren.
4.
samenwerking en integrale
benadering;
verschillende organisaties in de stad houden zich met dezelfde doelgroep bezig.
Bundeling van de expertise in een integraal aanpak vergroot de effectiviteit en doelmatigheid.
5.
wijkgerichte aanpak; de wijk is de juiste maat
waar vereenzaming en sociaal isolement aan de orde is. Zowel bij de activering
van mensen richting werk of andere maatschappelijke functie, als bij de aanpak
van armoede kijkt
de gemeente steeds
of het beleid op stedelijk of op wijkniveau uitgevoerd moet worden.
6.
specifiek gericht beleid; geld moet terechtkomen waar
het het hardste nodig is. Beleid moet toegesneden worden op verschillende te
onderscheiden doelgroepen in de stad – en daarmee beter herkenbaar. Voor bepaalde groepen
betekent dit dat het beleid vooral op activering gericht moet zijn; voor andere
ligt het zwaartepunt bij inkomens- of andere ondersteuning.
Eén van de
hoofddoelstellingen van het College is een drastische verkleining van het
bestand uitkeringsgerechtigden, in het bijzonder van het aantal mensen met een uitkering van de DMZ en in
meer algemene zin van alle uitkeringsgerechtigden. Daarbij ligt het accent op
mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Prioriteiten zijn: een
sluitende aanpak, verhoging van het rendement van trajecten, een heldere
organisatie en het maximaal benutten van de mogelijkheden van gesubsidieerde
arbeid. In de organisatie van al deze in-, door- en uitstroombevorderende
maatregelen speelt de gemeente weliswaar een centrale, sturende rol, maar is
zij voor de realisatie van uitstroom mede afhankelijk van belangrijke partners
als arbeidsvoorziening, uitzendorganisaties en UVI’s..
Duidelijk is dat met de grotere beleidsmatige en
financiële verantwoordelijkheid van de gemeente, de regiefunctie op het terrein van activering versterkt zal
worden. Dit betekent dat de eigen operationele verantwoordelijkheid van
uitstroominstrumenten relevant blijft voor functies met een sterk
‘ontwikkelkarakter’ of voor functies die maximale samenhang met de
gemeentelijke kernfuncties vereisen.
Het college wil iedereen de
kans geven zich zo ruim mogelijk te ontplooien en actief deel te nemen aan het
maatschappelijk verkeer door middel van betaald of onbetaald werk of andere
zinvolle, maatschappelijke activiteiten. Eén van de voorwaarden is dat de
regionale en lokale arbeidsvoorziening, het onderwijs en gerichte scholing
ervoor zorgen dat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt op elkaar aansluiten.
Educatie speelt hierin een essentiële rol, zowel binnen sociale-, als
arbeidsmarktactivering.
Educatie is een doelgericht
instrument binnen de trajectbenadering. Daarnaast heeft het de wettelijke taak
zorg te dragen voor een startkwalificatie van werkzoekenden. Inhoud geven aan de
gemeentelijke verantwoordelijkheid om jongeren tot 23 jaar een
startkwalificatie te laten behalen, vraagt een gericht beleid. Nu het Rijk de
RMC-functie versterkt en daarmee de registratie van onderwijsuitval van
jongeren tot 23 jaar in beeld komt, kan het aanbod naar deze jongeren voor
scholing en werk actiever ter hand genomen worden. Educatie speelt hierin een
centrale rol. Samenwerking met de RMC-coördinator en instellingen die hun
activiteiten richten op jongeren in relatie tot werk, scholing of activering
moet hierin gestalte krijgen.
Een laag inkomen heeft
gevolgen voor de leefsituatie van huishoudens en vormt een hinderpaal voor de
deelname aan het maatschappelijk verkeer. Zeker wanneer een huishouding
langdurig op een laag inkomen is aangewezen zijn de eindjes moeilijk aaneen te
knopen. Het gevolg hiervan kan zijn dat men afziet van de aanschaf van bepaalde
zaken, juist ook zaken die in de samenleving als zeer gebruikelijk of zelfs als
moeilijk te missen worden ervaren. Het gevolg kan ook zijn dat men afziet van
het lidmaatschap van een vereniging of in het algemeen een afbouw van sociale
contacten. Noodgedwongen kan men minder meedraaien in de samenleving, wat het
perspectief op een succesvolle rentree verder belemmert. Een rentree die vaak mede wordt bemoeilijkt door het ontstaan van
schulden. Oplossingen worden onder andere gezocht in een aantal inkomensondersteunende
maatregelen in
aanvulling op het bestaande beleid rond Bijzondere bijstand en armoede, waarvan een belangrijke,
het Delfts Uitkeringen Informatie Team (DUIT), in één van de projecten is
uitgewerkt.
Het Rijk geeft gemeenten de
ruimte om naast het staande beleid nieuw beleid te ontwikkelen om werkzoekenden
te activeren. Een nieuw activeringsinstrument kan de zogenaamde incentive
vormen. Incentives zijn financiële prikkels om (weer) deel te nemen aan de
arbeidsmarkt of om uit een sociaal isolement te komen.
Er is sprake van sociaal
isolement in Delft.
Het zicht hierop is niet scherp genoeg om adequaat ondersteuning te bieden. Er ontbreekt een goede, geïntegreerde aanpak; de aandacht en middelen
zijn versnipperd over diverse gemeentelijke en niet-gemeentelijke instellingen; bestaande activiteiten en
producten zijn niet goed op elkaar afgestemd. Veel aandacht gaat uit naar het versterken van netwerken in stad en wijk
op het terrein van gemeentelijke en maatschappelijke dienstverlening en het ouderenwerk. Ook het project DUIT uit de armoedenota kan in dit project een
signalerende en voorlichtende rol vervullen.
Een doelgroep die het
bijzonder moeilijk heeft om de stap vanuit een uitkering naar betaald werk te
zetten vormen de eenouder-gezinnen met jonge kinderen. Veel alleenstaande
ouders, die lange tijd niet hebben gewerkt – bijvoorbeeld door de opvoeding van
jonge kinderen – blijken nauwelijks nog kans te maken op de arbeidsmarkt. Zij
blijven afhankelijk van een uitkering. In aansluiting op de bestaande
wettelijke kaders dient uitgegaan te worden van een participatieplicht voor
minimaal 24 uur per week voor ouders met kinderen in de leeftijd vanaf 5 jaar
en ouder. Onder deze plicht worden naast het verwerven van betaalde arbeid
tevens activiteiten in het kader van scholing, sociale activering,
vrijwilligerswerk etc. verstaan.
Ook alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 5
jaar wil het college meer stimuleren om zich in te spannen om in een eigen inkomen te
voorzien en om hen
perspectief op de arbeidsmarkt te laten behouden. Het motiveren om tijdig en actief aan hun
herintreding te werken staat centraal. Hiertoe is inzicht in deze groep mensen, hun beleving, educatieve mogelijkheden en
kinderopvangfaciliteiten noodzakelijk.
In de huidige economische
situatie kunnen veel mensen aan de slag. Het aantal werkzoekenden in de
gemeente Delft daalt dan ook gestaag. De economische groei biedt nieuwe kansen
voor de ontwikkeling
van werkgelegenheid in Delft. De toenemende krapte op de arbeidsmarkt en de
toenemende afstand tussen de vraag en het aanbod op de markt leiden echter tot twee zorgpunten:
Mensen die nu aan het werk komen, moeten die arbeid
ook blijvend kunnen verrichten en kunnen meegroeien op de arbeidsmarkt en niet
als eerste weer op straat staan als het economisch minder gaat. Daarnaast wordt
de groep werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt binnen het bestand van de
gemeentelijke sociale dienst relatief steeds groter omdat de arbeidsmarkt eerst
de mensen opneemt, die het makkelijkst aan de slag kunnen.
Nieuwe perspectieven kunnen
worden gecreëerd door vanuit de knelpunten en de kansen binnen de Delftse
economie en arbeidsmarkt te zoeken naar nieuwe wegen. Samenwerking met werkgevers is hiervoor
onontbeerlijk.
De gemeente heeft veel instrumenten, maatregelen en
subsidies beschikbaar om uitkeringsgerechtigden naar een betaalde baan te
leiden en mensen meer maatschappelijk perspectief te bieden. Het succes van de inzet van
de beschikbare middelen kan worden bevorderd door de samenhang en aansluiting
te verbeteren. Hiertoe is ook een goed inzicht in de effecten en kosten van de
diverse instrumenten nodig. Teneinde een beter inzicht te krijgen in de
effecten van instrumenten en de doelgroepen wordt een sociale database opgezet.
Daarnaast is het voor een effectieve inzet van
instrumenten van belang een scherp beeld te hebben van individuele klanten,
inclusief de interactie met de inzet van instrumenten. Daartoe wordt binnen het
vakteam Activering en Inburgering een klantvolgsysteem ontwikkeld, genaamd
Imwin.
De opbouw van beide systemen krijgt een hoge
prioriteit. De pilot sociale database is verder uitgewerkt in een van de
projecten in hoofdstuk 5.
De gemeente wil zo veel mogelijk
uitkeringsgerechtigden toeleiden naar betaalde arbeid of op een zinvolle manier
maatschappelijk isolement voorkomen. Hiertoe heeft de gemeente veel
instrumenten, maatregelen en subsidies beschikbaar. De voorgestelde aanpak
staat of valt met een scherp beeld van individuele klanten en een optimale
interactie en koppeling tussen de betrokken beleidsterreinen. Deze situatie is
in Delft nog niet bereikt, reden waarom hierop de komende periode een
nadrukkelijk accent zal liggen.
Het succes van de inzet van de beschikbare middelen
kan worden bevorderd door de samenhang en aansluiting te verbeteren. Hiertoe is
ook een goed inzicht in de effecten en kosten van de diverse instrumenten
nodig. Ook de doelstellingen moeten aansluiten. Activiteiten en randvoorwaarden
die gerealiseerd moeten worden om dit te bereiken op de gebieden werk, scholing
en activering zijn de volgende:
Monitoring en effectmeting.
Belangrijk om inzicht te krijgen in het rendement is een goede monitoring en
effectmeting. Doelstellingen van beleid moeten geoperationaliseerd worden in
taakstellingen en doelstellingen bij uitvoerende onderdelen. Deze dienen
vervolgens via monitoring en effectmeting te worden bewaakt om inzicht te
krijgen in de prestaties van de uitvoerende organisaties.
Doelgroepmonitor. Het
aanbieden van instrumenten begint bij een scherp beeld van de (behoeften) van
de doelgroep, zowel in kwaliteit (afstand tot de arbeidsmarkt) als kwantiteit.
Om de activeringsdoelstellingen van het college zo
goed mogelijk te kunnen realiseren is een goede registratie en monitoring van
belang. Hiertoe is aan de ene kant een koppeling van het bemiddelingssysteem
van arbeidsvoorziening en de uitkeringssystemen van de DMZ en de UVI’s
noodzakelijk en aan de andere kant een klantregistratiesysteem, dat de
voortgang van het proces van uitkering naar werk bewaakt.
Centraal Volg- en
Communicatiesysteem (CVCS). Het CVCS vormt als het ware
een schil rond bestaande bemiddelings- en uitkeringssystemen en maakt het onder
andere mogelijk dat hiertussen informatie kan worden uitgewisseld. Rond de
vormgeving van Centra voor werk en inkomen bestaan in het land al pilots over
de invoering het CVCS. Op die wijze hoeft de klant niet meer elke keer zijn
verhaal te vertellen en kunnen organisaties in de back-office beter met
elkaar samenwerken. De implementatie van CVCS wordt verwacht in de jaren 2000/
2001.
Klantvolgsysteem. Met een
adequaat klantvolgsysteem kan op klantniveau de voortgang van alle trajecten
worden gemonitord en kunnen verschillende deeltrajecten beter met elkaar in
verband worden gebracht: opleidingstraject (ROC), inburgeringstraject (BIND),
werkervaringsaspecten (Arbvo) en bedrijfscontacten. Een dergelijk professioneel
systeem is doorslaggevend om afnemende bedrijven en instellingen optimaal te
kunnen bedienen en de uitvoerder van een deeltraject te kunnen aanspreken op
zijn bijdrage aan de resultaten van het gehele traject.
Inzet van beide systemen geeft inzicht in het
totale bestand niet-werkenden, ook in dat van mensen met een WW-uitkering en
met een WAO-uitkering, en aan de vraagzijde inzicht in het aantal en de soort
vacatures. Gemeenschappelijk beheer van bestandsgegevens komt de
slagvaardigheid ten goede. Er is dan altijd een actuele koppeling tussen vraag
en aanbod op de arbeidsmarkt te maken.
Essentieel voor het welslagen van de integrale
aanpak en de verdere ontwikkeling van lokaal sociaal beleid is de koppeling van
beleidsinformatie op verschillende deelterreinen in een sociale database. Als
het ware een stevige dwarsverbinding tussen de betrokken beleidsterreinen om
het beleid armoede, activering, integratie en zorg integraal te kunnen
ontwikkelen en uitvoeren. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan het verbinden
van statusinformatie van nieuwkomers, vrijstelling van gemeentelijke
belastingen, burgerzaken en dergelijke.
Er is
onvoldoende inzicht in het totale bestand van niet werkenden en inactieven in
Delft. Dit onscherpe beeld wordt mede veroorzaakt door het ontbreken van
koppelingen tussen diverse beleidsterreinen. Eind 1999, begin 2000 zullen door
een werkgroep concrete voorstellen ten behoeve van een te ontwikkelen lokaal
sociaal beleid worden geformuleerd om deze situatie te verbeteren.
Een pilot
starten voor de implementatie van een klantvolgsysteem en het Centraal Volg- en
Communicatiesysteem (CVCS), in te plannen voor begin-, respectievelijk eind
2000. Op korte termijn formuleert een werkgroep hiervoor een programma van
eisen.
Voor een adequate sturing en begeleiding van het interactieve traject,
soms ook wel discussietraject of stadsdebat genoemd, is een projectorganisatie
opgericht. Deze bestond uit zes deelprojectleiders (voor ieder deelproject
één), gecoördineerd door een regiegroep waarin de vakwethouder zitting had. De
regiegroep is in de periode januari tot juli 2000 wekelijks bijeengekomen en er vonden enkele
voortgangsbijeenkomsten plaats met de deelprojectleiders. In de
voorbereidingsperiode is een bestand van te benaderen personen en organisaties
aangelegd, een uitnodigingsbrief opgesteld en is een speciale folder voor onze
gesprekspartners gemaakt ter voorbereiding op de gesprekken. De interne communicatie
verliep op projectniveau via de projectleiders naar hun gesprekspartners. In
het voorjaar verscheen in het interne blad Nu & Dan een artikel en
presenteerde Samen aan de Slag zich op de wijkmarkt in Voorhof.
De belangrijkste taken van de regiegroep zijn
geweest:
-
Schrijven van de discussienota’s
-
coördinatie
van het totale project Samen aan de Slag
-
aansturing,
begeleiding en onderlinge afstemming van de deelprojecten
-
afstemming van de deelprojecten op het brede
discussietraject
-
afstemming
van Samen aan de
slag op andere
gemeentebrede projecten
-
organisatie
van het stadsdebat
-
schrijven
van de eindnota
-
publiciteit
De projectleiders zijn op basis van hun expertise
aangezocht binnen de diensten Welzijn, Onderwijs en Maatschappelijke Zorg. De
regiegroep bestond uit de vakwethouder, het adjuncthoofd WIZ, het hoofd
communicatie, een externe communicatiemedewerker, de overallprojectleider van de zes deelprojecten en de projectcoördinator Integratie.
Het discussietraject had ten doel de uitgezette koers in de stad te
toetsen en waar nodig aan te scherpen. Dit traject verliep langs twee
hoofdsporen:
a) op het niveau van
deelprojecten;
Binnen dit kader initieerde de betreffende deelprojectleider gesprekken met
voor het deelproject relevante gesprekspartners met als doel het concept van
het deelproject, dat bij aanvang is geschreven, te bespreken, informatie te verzamelen, te verdiepen en indien
nodig aan te passen. Dit op een zodanige wijze dat het plan uitvoerbaar is en
op draagvlak kon rekenen. Ook landelijk beleid en ervaringen van andere
gemeenten zijn hierin meegenomen. Het eindproduct is een deelprojectplan waarvan een samenvatting in
deze nota is opgenomen. Het volledige plan is als bijlage aan deze nota
toegevoegd.
b) op beleidsniveau;
Vanuit de regiegroep zijn de beide discussienota’s al of niet in samenhang in
een gespreksronde gebracht met organisaties in de stad. In soms informele
setting werden gesprekspartners in kleine groepjes in staat gesteld hun mening en ideeën rechtstreeks
aan de vakwethouder over te brengen en vice versa. Deze bijeenkomsten stelden
de wethouder en de regiegroep in staat de in de nota’s vastgelegde visie te
toetsen en waar nodig aan te scherpen.
De gesprekspartners
(instellingen, organisaties, belangengroepen, overkoepelende organisaties en
werkgeversvertegenwoordigers) zijn benaderd om vanuit hun eigen expertise
en invalshoek hun visie op het gemeentelijk
beleid op het terrein van de bestrijding van armoede, werkloosheid en sociaal isolement te geven en op die manier een bijdrage te leveren aan
de ontwikkeling ervan. Onder andere is gesproken
met vertegenwoordigers van allochtonenorganisaties, kerken, organisaties op het
terrein van de sociale zekerheid, werkgevers, ouderenorganisaties,
arbeidsvoorziening en studenten. Een volledige lijst is in de bijlagen
opgenomen.
Afhankelijk van het onderwerp zijn medewerkers van de gemeente uitgenodigd aan
de gesprekken deel te nemen. Ook enkele raadsleden hebben gebruik gemaakt van
de uitnodiging een of enkele bijeenkomsten bij te wonen.
Het is ondoenlijk binnen het bestek van deze eindnota gedetailleerd verslag
te doen van iedere bijeenkomst. De discussienota’s zijn in hun volle breedte
besproken. Hierbij ging het vaak over de samenhang tussen werkloosheid, armoede
en sociaal
isolement of werd dieper ingegaan op onderdelen van een van de nota’s,
afhankelijk van de gesprekspartners die op dat moment aan tafel zaten.
De
resultaten van de Samen aan de Slag-besprekingen komen in dit hoofdstuk in grote lijnen aan de orde. De directe invloed van onze
gesprekspartners is met name merkbaar geweest in de deelprojecten (zie bijlagen).
Op het gevaar af
een en ander buiten de context van het gesprek te plaatsen, volstaan we op deze
plaats met een aantal impressies en constateringen, gerangschikt naar thema: de
highlights. Dit
betekent niet automatisch dat iedere opmerking in het beleid is uitgewerkt.
Activering
-
Ook (naschoolse) kinderopvang door een erkende instantie of door familie en buren zou gesubsidieerd moeten worden of fiscaal aftrekbaar moeten
zijn.
Gepleit wordt voor een
vergoedingenregeling voor zelfgeregelde kinderopvang, ofwel het Kind Gebonden
Budget.
-
Als je gaat werken
wordt de huursubsidie minder. De gemeente zou moeten werken aan een
soort inkomensgarantie. Daarbij is een armoedeval niet helemaal te voorkomen, maar de gemeente
kan het wel een beetje verzachten.
-
Interne vacatures binnen de gemeente zouden ook
verspreid moeten worden naar WIW-werknemers, die immers in dienst zijn van de
gemeente. Zij zouden Delft Direct moeten kunnen ontvangen en als interne
sollicitant behandeld moeten worden. Overigens vergt dit wel afstemming met
collega-gemeenten.
-
Het inzetten van vrijwilligers biedt perspectief
voor meer samenhang in de wijk. Helaas zijn in het verleden veel club- en
buurthuizen naar de knoppen geholpen.
-
De sluitende aanpak stoelt ook op wat betrokkene
zelf wil; dat is een belangrijk uitgangspunt.
-
Kan de TU samen met de gemeente een aanpak ontwikkelen,
gericht op studenten die al dan niet tijdelijk uitvallen tijdens de studie
vanwege persoonlijke problemen waardoor zij geen recht meer hebben op
studiefinanciering?
-
‘Activering’ en ‘niet-actief’ zijn normatieve
termen. Waar ligt de grens met betutteling?
Allochtonen en nieuwkomers
-
Het
blijkt belangrijk bepaalde groepen nieuwkomers specifiek voor te lichten
over budgetbeheer en verzekeringen.
-
Zorg
voor een flexibel aanbod van inburgeringstrajecten. Nieuwkomers op elk
opleidingsniveau moeten zo snel mogelijk hun eigen startkwalificatie kunnen
behalen. Het heeft geen zin iedereen standaard 18 maanden door een taaltraining
heen te halen, zeker niet als betrokkene analfabeet is in zijn eigen taal.
Maatwerk is dus geboden.
-
Het
is dringend wenselijk meer begeleiding te geven aan allochtonen die hier komen
wonen, bijvoorbeeld ook huismeesters en woonmaatschappelijk werk inschakelen.
-
De
goede voorzieningen in Delft hebben een aanzuigende werking in de regio.
-
Allochtonen
blijken vaak ondernemingsgezinder dan autochtonen. Zij zullen, vaak als noodscenario,
eerder een eigen bedrijfje starten. Hiertoe moet deze groep beter aan
informatie en
begeleiding kunnen
komen; de afstand is vaak nog te groot.
-
Maak bij de aanpak van vluchtelingen meer gebruik van sleutelfiguren.
Deze kunnen vanuit de klant gezien ook voorlichting over bijvoorbeeld opvoeding
en medicijnen geven aan instellingen.
-
Houd bij het inrichten van een overlegstructuur c.q. klantenpanel ermee rekening dat hieraan ook mensen deelnemen
die overdag niet
beschikbaar zijn wegens werk.
-
Het
armoedebeleid verschuift: in plaats van meer voorzieningen, wordt er nu aan
gewerkt dat mensen meer gebruik van de bestaande voorzieningen maken.
-
De term ‘activerend armoedebeleid’ suggereert dat
iedereen die arm is naar
werk geactiveerd
moet worden. Dit
hoeft helemaal niet en kan soms ook helemaal niet. Activering kan geen kwestie
van dwang zijn.
- Het ontbreekt aan een centraal punt waar dienstverleners en buurtbewoners kunnen melden dat iemand sociaal geïsoleerd is of dreigt te geraken. Vele organisaties pikken nu signalen op.
- Diverse organisaties bieden diverse producten aan, doch deze zijn niet of weinig geïntegreerd, dan wel men elkaars bestaan niet. Hierdoor bestaan hiaten waardoor mensen onnodig in de problemen komen of blijven.
- Het is wenselijk om vanuit gemeenschappelijke verantwoordelijkheid meldpunten op wijkniveau tot stand te brengen. Deze zijn een middel tot signalering, registratie en het nemen van initiatieven voor uit te voeren producten ter voorkoming en bestrijding van sociaal isolement.
- Kenmerken van sociaal isolement zijn onder meer stille armoede, schaamte en slecht voor zichzelf zorgen. Deze factoren gecombineerd met uitzichtloosheid hierin verbetering te kunnen brengen maakt dat mensen in een sociaal isolement dreigen te geraken.
- Sociaal isolement kan onder meer voorkomen bij mensen met een problematische rouwverwerking, alleenstaande moeders die ziek worden, ernstig vereenzaamde mensen met waanbeelden, na een verhuizing, vanwege de zorg voor een gezinslid, mensen met een mobiliteitsbeperking. Er is weinig zicht op deze problematiek onder ouderen.
-
Meer
samenwerking tussen gemeente en arbeidsvoorziening genereren, bijvoorbeeld een
fullservicepakket voor werkgevers aanbieden, samenwerking accountmanagers,
gezamenlijke registratie, vroegtijdige aanpak voor werknemers in de ziektewet.
-
Gezien
het geringe aantal bemiddelbaren moet de werving van deelnemers van
verschillende arbeidsmarktprojecten gecombineerd en gecoördineerd worden.
-
Bij
aanbesteding van gemeentelijke opdrachten aan lokale bedrijven letten op
‘social return’: het inschakelen van werkzoekenden.
-
Werkgevers
en gemeente zouden hun werkgelegenheidsinitiatieven kunnen bundelen,
bijvoorbeeld het project Matchmakers en het Maatzorgproject.
Trajectbemiddeling
en begeleiding van werkzoekenden
-
Fase 4 cliënten kunnen niet over een kam geschoren
worden. Het gaat om een zeer diverse groep van mensen met hun eigen specifieke
achtergrond. Hiertoe zou deze groep
in enkele subcategorieën kunnen worden onderverdeeld.
-
Vaak komt de klant pas in de problemen nadat
jarenlange begeleiding wordt losgelaten. Ook na plaatsing op een baan moet er
een vorm van begeleiding zijn waar de klant op kan terugvallen.
-
Er is een hechtere samenwerking mogelijk met GGZ.
Deze wil graag meedenken over de diagnose van de fase 4 groep en beschikt ook
over instrumenten en methodieken.
-
De
gemeente moet een goede strategie hebben voor haar arbeidsmarktprojecten en
speerpunten in het werkgelegenheidsbeleid bepalen.
-
Er
is behoefte aan een onafhankelijk diagnoseteam als spil tussen alle
instellingen die contacten hebben met dezelfde cliënten. Er moet meer integraal
gewerkt worden om ‘shoppen’ door klanten te voorkomen.
Schuldhulpverlening
-
In de discussienota’s wordt een aanpak rond schuldhulpverlening gemist.
Vanuit de integrale visie van
het college zijn beide discussienota’s besproken met vertegenwoordigers van
vele organisaties in de stad. De bereidheid van onze gesprekspartners om mee te
denken en te praten was groot en heeft veel informatie, tips en ideeën
opgeleverd. Onze
conclusie is, dat de geschetste problematiek en
de voorgestelde aanpak herkenbaar zijn. De gesprekken bevestigden dat de gemeente op de
juiste koers zit en dat er draagvlak voor de uitvoering van het voorgestelde
beleid bestaat. Wel wordt op basis van de uitkomsten van de gesprekken het
beleid hier en daar verduidelijkt
en aangescherpt.
Dit geldt met name voor de deelprojecten, die parallel aan het stadsdebat zijn
uitgewerkt.
Dankzij de huidige economische situatie is de collegedoelstelling het ABW- bestand uitkeringsgerechtigden met 500 personen te verlagen voor een belangrijk deel gerealiseerd. De laatste jaren werd vanuit de gemeente ook veel aandacht geschonken aan de begeleiding en bemiddeling van personen met een (relatief kort) overbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt.
Keerzijde van deze medaille is dat het huidige bestand steeds meer bestaat uit personen met een grote tot zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt, de fase 4- groep, die slechts met veel inspanningen naar werk zijn toe te leiden.
Dezelfde lijn is te vinden in het bestand WW-uitkeringsgerechtigden. Hoewel ook hierin een afname is te zien, lijkt een harde kern over te blijven. Naast deze ‘verharding’ van dit bestand, zijn er ook nog grote aantallen WAO- uitkeringsgerechtigden en ouderen met alleen een AOW-uitkering. Recente cijfers komen dan, alles bij elkaar opgeteld, op een aantal van ruim 8.000 huishoudens, die worden gerekend tot de minima in Delft. Dit vinden wij, ondanks de huidige economische conjunctuur, gewoon te hoog.
De gemeente wil zich actief inspannen, deze groep in beeld te krijgen en ons beleid te richten op de sleutels werk, inkomensondersteuning en maatschappelijke participatie. De gemeente zal een extra slag slaan om Delftenaren, die lijdend voorwerp zijn van werkloosheid, armoede en sociaal isolement, te kunnen bereiken en informeren.
De gemeente werkt zelf aan coherent beleid op de terreinen activering, armoedebestrijding, zorg en integratie en probeert slagvaardiger en doeltreffender te opereren. Deze integrale benadering houdt ook in dat samenwerking met en tussen alle verschillende organisaties noodzakelijk is en gestimuleerd wordt om alle burgers een (nieuw) maatschappelijk perspectief te bieden. Een pro-actieve benadering van de gemeente is zeker gewenst richting mensen, die een steun in de rug nodig hebben in de richting van werk, maar ook voor mensen, die vereenzamen en sociaal geïsoleerd zijn geraakt.
Eén ding is hierin essentieel en dat is het bieden van maatwerk, want wij willen recht doen aan de diversiteit van de verschillende personen en doelgroepen in het totale bestand.
Bij de uitwerking van ons beleid komen wij een aantal knelpunten tegen.
Voor een verhoudingsgewijs grote groep zal werk op afzienbare termijn onbereikbaar blijven als gevolg van specifieke, persoonlijke problematiek. Een deel van deze groep loopt het risico in een sociaal isolement te geraken wanneer hen geen gericht en pro-actief activeringsaanbod wordt gedaan. Bovendien zullen zij niet of in veel mindere mate profiteren van de huidige economische hoogtijdagen.
Als mensen toch de stap weer kunnen zetten naar een betaalde baan, lopen zij echter vaak recht in de armoedeval. De armoedeval ontstaat wanneer men geen recht meer heeft op inkomensafhankelijke regelingen, bijvoorbeeld huursubsidie en kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, als gevolg van een hoger bruto-inkomen. Hierdoor komt het vaak voor dat het netto-inkomen met een baan lager is dan wanneer men nog een uitkering genoot. Het behoeft verder geen betoog dat dit verschijnsel werkzoekenden niet motiveert aan de slag te gaan.
De aansluiting tussen de arbeidsmarkt en deze doelgroep is steeds sterker een kwalitatief probleem. De gunstige economische situatie zorgt er mede voor dat in de komende jaren de versterking van de kwalificaties van werkzoekende uitkeringsgerechtigden een belangrijk speerpunt zal zijn. In veel gevallen biedt sec creatie van werkgelegenheid geen oplossing.
Heel veel instellingen en organisaties in Delft zetten zich ieder vanuit hun optiek in om voor iedere burger een gewaardeerde plaats in onze samenleving bereikbaar te maken. Iedere organisatie heeft zijn eigen ‘stiel’, ervaring en expertise. Sommige van deze organisaties werken op stedelijk, andere weer op wijkniveau. Wie ziet door het woud van voorzieningen nog het best passende?
Vanuit onze visie op de problematiek en de knelpunten die we momenteel ervaren, is deze nota tot stand gekomen, te beginnen met het formuleren van een aantal prioriteiten die in projecten zijn uitgewerkt en ook in deze nota aan de orde komen.
De beide discussienota’s Samen aan de Slag, beleidsvisie op een sluitende activeringsaanpak en Een activerend armoedeprogramma staan vol ambities om het voorgestelde integrale
beleid uit te voeren en de visie van het college in de praktijk zichtbaar te
maken. De regiegroep heeft ervoor
gekozen niet alleen
te praten, maar ook te doen om geen kostbare tijd
verloren te laten gaan. Daartoe zijn zes prioriteiten bepaald en parallel aan
het discussietraject samen met partners in de stad uitgewerkt in concrete
projectvoorstellen die als bijlage aan deze nota zijn toegevoegd. Een samenvatting van de
projectplannen is weergegeven in hoofdstuk 5. De overige acties en activiteiten uit beide discussienota’s, en waar mogelijk de actuele
stand van zaken daaromtrent, komen kort terug in hoofdstuk 6.
In navolging van de hierboven geschetste visie en
problematiek volgt hier een overzicht van de gestelde prioriteiten.
-
Incentivebeleid en bestrijding armoedeval
Bevorderen van de motivatie van werkzoekenden tijdens trajectbegeleiding en het voorkomen van
een grote teruggang in koopkracht als gevolg van het accepteren van werk door middel van het
verstrekken van financiële bonussen.
-
Delfts Uitkeringen en Informatie Team (DUIT)
Het beter toegankelijk maken van de reeds aanwezige, inkomensondersteunende
voorzieningen en
maatschappelijke mogelijkheden voor mensen met een minimuminkomen en ouderen, onder andere door een pro-actieve en persoonlijke benadering.
-
Arbeidsmarktprojecten
Samen met werkgevers drie verschillende pilots opzetten en uitvoeren om werkzoekenden aan werk te
helpen en vacatures te vervullen.
-
Tegengaan sociaal isolement
Het realiseren van een fijnmazig netwerk op wijkniveau (efficiëntere samenwerking met
bestaande partners) om individuele gevallen van sociaal isolement te kunnen signaleren en te kunnen helpen.
-
Aanpak eenouder-gezinnen
Het ontwikkelen van een aanpak om alleenstaande ouders met opgroeiende kinderen
perspectief op de arbeidsmarkt te geven of te laten houden en om hen (tijdig)
te stimuleren actief aan hun (her)intreding te werken.
-
Informatievoorziening en sociale database
Het realiseren van een beleidsondersteunend instrument dat adequaat en actueel zicht geeft op klanten van de sociale
dienst (klantvolgsysteem) en een permanent up-to-date gegevensbestand voor de ontwikkeling van beleid.
Op
weg naar deze eindnota ging het erom met elkaar de in twee discussienota’s
vastgelegde beleidsvisie en projectvoorstellen op het terrein van activering en
armoedebestrijding in hun onderlinge samenhang te bespreken en verder uit te
werken. Het streven was dit op een zodanige manier te doen, dat na acceptatie
van deze eindnota door het college en de raadscommissie direct begonnen kan worden
met de uitvoering van een aantal concrete projecten. Binnen sommige van deze
projecten kon een verbinding gelegd worden met projecten die in het kader van
de EZH-campagne door het college zijn goedgekeurd. Met name ligt er direct
verband tussen het EZH-project ‘Tegengaan armoede’ en het deelproject
‘Incentiveleid/bestrijding armoede’; het EZH-project ‘Ouderen: informatie en
zorg’ en het deelproject ‘DUIT’en het EZH-project
‘Tegengaan sociaal isolement’ en het deelproject ‘Tegengaan sociaal isolement’.
Met de deelprojecten uit Samen aan de slag wordt voor een deel invulling
gegeven aan de genoemde EZH-projecten.
Eén van de
hoofddoelstellingen van het College is een drastische verkleining van het
bestand uitkeringsgerechtigden, in het bijzonder van het aantal mensen met een uitkering van de DMZ en in
meer algemene zin van alle uitkeringsgerechtigden. Daarbij ligt het accent op
mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Prioriteiten zijn: een
sluitende aanpak, verhoging van het rendement van trajecten, een heldere
organisatie en het maximaal benutten van de mogelijkheden van gesubsidieerde
arbeid. In de organisatie van al deze in-, door- en uitstroombevorderende
maatregelen speelt de gemeente weliswaar een centrale, sturende rol, maar is
zij voor de realisatie van uitstroom mede afhankelijk van belangrijke partners
als arbeidsvoorziening, uitzendorganisaties en UVI’s..
Duidelijk
is dat met de grotere beleidsmatige en financiele
verantwoordelijkheid van de gemeente,
de regiefunctie op het terrein van activering versterkt zal worden. Dit
betekent dat de eigen operationele verantwoordelijkheid van
uitstroominstrumenten relevant blijft voor functies met een sterk
‘ontwikkelkarakter’ of voor functies die maximale samenhang met de
gemeentelijke kernfuncties vereisen.
Onder een sluitende aanpak
verstaan we, dat de gemeente met alle klanten met een nAbw-uitkering afspraken
maakt over te nemen stappen richting arbeidsmarkt in de vorm
van een trajectplan (arbeidsmarktactivering) of in de
richting van een meer op zorg gerichte, individuele aanpak ter voorkoming van
maatschappelijke uitsluiting (sociale activering). Voor een relatief steeds
groter wordende doelgroep is betaald werk (op korte termijn) niet bereikbaar.
Dit geldt bijvoorbeeld voor mensen met ernstige, in de persoon gelegen
problematiek. In deze individuele gevallen kan een afspraak ook zijn dat voor
langere of kortere termijn geen stappen hoeven
te worden gezet om uit de uitkeringssituatie te komen. Ervaringen
hiermee zijn opgedaan met het Project Uitstroomverbetering (zie ook paragraaf 5.2) Belangrijk is dat deze
doelgroepen wel in beeld zijn en blijven en niet ‘losgelaten’ worden. Er zijn
dus klanten met en zonder trajectplan. Voor deze laatste groep geldt uiteraard
een nadrukkelijke relatie met de nota armoedebeleid.
Werk vinden
is in een aantal gevallen een succes waar het een en ander op af te dingen
valt. Zorgtaken dienen een plaats te vinden in de verdeling tussen werk en
huishouden. Kinderopvang is, met name voor alleenstaande ouders, veelal een
belangrijke voorwaarde om daadwerkelijk tot de arbeidsmarkt te kunnen
toetreden. Naast de extra kosten voor kinderopvang (zie ook paragraaf 5.3) kan het wegvallen van
individuele subsidies en kwijtscheldingen leiden tot een teruggang in het
besteedbaar inkomen en daardoor het aanvaarden van werk tegengaan. Deze zgn.
armoedeval is een punt van zorg waar binnen de gemeentelijke beleidsvrijheid
ruimte gezocht dient te worden. Het in kaart brengen van de gevolgen van de armoedeval
in Delft is van belang om hierop accuraat in te kunnen spelen.
Een mogelijkheid
om de armoedeval te bestrijden is een
gericht, nog te ontwikkelen incentivebeleid dat deelname aan arbeid stimuleert.
Door werkzoekenden financieel te stimuleren bij een
voorspoedige voortgang van een trajectplan en/of bij het met succes (= baan)
afsluiten daarvan kan de uitstroom versneld worden. Een dergelijk incentive
wordt boven op de uitkering verstrekt. (Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan
een bedrag van maximaal 4 x ƒ 300,- per kwartaal, in zijn geheel uit te keren
wanneer een werkzoekende binnen 1 jaar een baan aanvaardt). Ook verdere
experimenten in het kader van persoongebonden budgetten kunnen hierin worden
ondergebracht.
In het huidige
CWI Delft wordt de instroombeperking van DMZ-klanten al concreet vormgegeven.
Dit geschiedt door een aktieve
gemeentelijke inbreng bij de werkbalie op het CWI, waar fase-1-klanten eerst
met vacatures worden geconfronteerd, alvorens zij een uitkeringsaanvraag kunnen
indienen (zoektijd van 5 dagen). In de
tweede plaats worden er extra gesprekken georganiseerd met DMZ-klanten, die 3
maanden een uitkering hebben. Deze gesprekken hebben een activerend en
controlerend karakter.
Er kan een
efficiencyslag gemaakt worden door het rendement van individuele trajecten te
verhogen. Mogelijkheden zijn:
1)De
voortgang van trajecten stimuleren met een extra financiële premie, gekoppeld
aan een trajectovereenkomst tussen klant en bemiddelings-organisatie, passend
binnen een nieuw incentivebeleid
1)Bedrijven
eerder inschakelen in trajecten, bijvoorbeeld met taal- of werkstages.
1)Het
rendement van taalonderwijs en educatie verhogen (zie ook paragraaf 6.4)
1)Maximaal
benutten van gesubsidieerde arbeid en het bevorderen van doorstroom (zie ook
paragraaf 4.7)
Een
eenduidige regie over het individuele traject van een klant vereist een heldere
organisatie met zo weinig mogelijk overdrachtsmomenten met het risico van ruis
en vertraging. Dit kan alleen bereikt worden door de huidige werkprocessen
rond activering van de sectoren Uitkeringen en Activering en
Volwasseneneducatie en BIND te integreren binnen de nieuwe sector Werk &
Inkomen. Hierdoor ontstaat voor de klant één aanspreekpunt. De kern van de
administratieve organisatie wordt gevormd door het klantvolgsysteem en
monitoring van trajecten.
Aan het
bestuur van Stichting Werkplan zijn bevoegdheden gemandateerd op het terrein
van het werkgeversschap van de WIW-detacheringsorganisatie. De
uitvoeringsorganisatie daarvan vormt een onderdeel van de nieuwe sector Werk
& Inkomen. De positie van het bestuur van de stichting wordt nader bezien,
in samenhang met het op te richten platform ‘werk en activering’. Nadere
voorstellen daaromtrent volgen.
Een andere
prioriteit is een verdere uitbouw van het Centrum voor Werk & Inkomen
(CWI). Aandachtspunten hierbij zijn: afstemming van de dienstverlening tussen
het CWI en de gemeente, beperking van de instroom in de uitkeringssituatie, een
eenduidige fasering, vergroten van het vacatureaanbod en de oprichting van één
acquisitiebureau.
De efficiency van de
organisatie, zowel qua werkproces als kosten, zal pas optimaal kunnen zijn als
de samenhangende werkprocessen ook fysiek onder één dak gehuisvest zijn in de
vorm van een bedrijfsverzamelgebouw. Dit concept wordt op korte termijn
uitgewerkt, inclusief voorstellen over de managementstructuur daarvan.
Om de
uitstroom uit de uitkering te versterken zijn de mogelijkheden voor
gesubsidieerde arbeid belangrijke instrumenten. Het gaat hier om de
Instroom/Doorstroom-banen (I/D-banen), de WIW-detacheringen, de Wet Rea,
WIW-loonkostensubsidies, de Werkervaringsplaatsen en de WSW. Een belangrijk
kenmerk van deze instrumenten is dat mensen direct vanuit de uitkering
instromen in een dienstbetrekking. Wel geldt een maximaal volume, gebaseerd op
de financieringsruimte. Om blijvend gebruik te kunnen maken van deze
instrumenten biedt een gericht uitstroombeleid mogelijkheden voor instroom in
reguliere, niet-gesubsidieerde arbeid en voor nieuwe klanten, die (tijdelijk)
op gesubsidieerd werk zijn aangewezen.
Met
gesubsidieerde arbeid moet een zo effectief, kwalitatief en breed mogelijk
aanbod gerealiseerd worden, gebaseerd op de doelgroepen en hun afstand tot de
arbeidsmarkt. Het effect kan worden verhoogd door diverse instrumenten te
combineren. Te denken valt aan scholingsvormen met WIW-werk of stages en
trajectbegeleiding in combinatie met werkervaring.
Afnemende
bedrijven en instellingen zouden kunnen worden ‘beloond’ door hen met voorrang
I/D-banen toe te kennen wanneer zij gerichte inspanningen op doorstroom-,
opleidings- en beloningsmogelijkheden plegen. Met deze ‘preferente’ afnemers
kunnen separate afspraken worden gemaakt.
Primaire
doelstelling van de WIW is klanten te laten doorstromen naar regulier, niet
gesubsidieerde banen. Het dienstverband met de WIW-organisatie is daarom in
beginsel van tijdelijke aard. De WIW-organisatie is dan ook ingebed in de
bredere activerings/uitstroomorganisatie. Voor werkzoekenden die geïndiceerd
zijn voor de WSW, wordt beschermd werk georganiseerd door Combiwerk. Die
beschermde werkomgeving kan ook worden benut voor WIW-werknemers, teneinde
tijdelijk werkervaring op te doen. Daarbij ligt het accent op de verdere
ontwikkeling van de klant, en uiteindelijk op uitstroom. Op individueel niveau
worden daarover concrete afspraken in een trajectplan vastgelegd.
1)In relatie
met het te ontwikkelen armoedebeleid en bestrijding van de armoedeval op korte
termijn formuleren van een nieuw incentivebeleid.
1)In het
kader van de sluitende aanpak zal een scherpere koppeling gemaakt worden tussen
de geconstateerde behoefte van de klant aan kinderopvang en het momenteel
aanwezig aanbod. Eventuele lacunes worden in overleg met de dienst WOC
ingevuld.
1)Eind 1999
een inventarisatie afgerond hebben naar de mogelijkheden van afstemming tussen
de dienstverlening van het CWI en de gemeente binnen een
bedrijfsverzamelgebouw.
1)De huidige
ervaringen op het vlak van trajectbemiddeling voor fase 2- en 3 klanten en die
van het voormalige Project Uitstroomverbetering t.a.v. fase-4 klanten
organisatorisch combineren in een nieuw samenwerkingsverband tussen gemeente en
arbeidsvoorziening, genaamd Intraject Delft, waarvan BIND onderdeel zal
uitmaken.
|
absoluut |
% |
Aantal ingeschreven werkzoekenden bij RBA: Waarvan werkloos werkzoekend Waarvan naar doelgroep: -
langer dan 1
jaar zonder werk -
behorend tot
etn/cult minderheidsgroep -
jonger dan 23
jaar -
man -
vrouw Naar opleidingsniveau: -
£ LBO -
MBO -
³ HBO |
4.239 3.610 2.021 1.432 266 1.904 1.706 2.395 656 559 |
100 56,0 39,7 7,4 52,7 47,3 66,3 18,2 15,5 |
Bestand
WIZ-uitkeringsgerechtigden (nAbw/IOAW/IOAZ) -
ingedeeld
in fase 1 -
ingedeeld
in fase 2 en 3 -
ingedeeld
in fase 4 -
onbekend |
3.093 145 714 2.072 162 |
100 4,7 23,1 67,0 5,2 |
Bestand
UVI-uitkeringsgerechtigden[1] Aantal
arbeidsongeschikten (AAW/WAO/WAZ/Wajong)[2] |
1.200 3.947 |
|
Het aanvaarden van een betaalde baan tegen een minimumloon kan gevolgen hebben voor inkomensafhankelijke regelingen, de zogenaamde armoedeval. Dit verschijnsel doet zich voor wanneer een (langdurig) werkzoekende een baan accepteert met een inkomen dat op of iets boven het minimumloon ligt. Door het nieuwe inkomen verliest betrokkene zijn recht op diverse inkomensondersteunende maatregelen zoals bijvoorbeeld huursubsidie en kwijtschelding gemeentelijke belastingen. De armoedeval zorgt er voor dat het onaantrekkelijk kan worden een betaalde baan te accepteren. De hoogte van de armoedeval wordt door diverse factoren veroorzaakt zoals, gezinssituatie, salarisniveau, aantal te werken uren en de huur van de woning. Alleenstaanden hebben in het algemeen minder last van de armoedeval dan echtparen en alleenstaanden met kinderen boven de 12 jaar. Het blijkt dat pas bij een inkomen rond de 130% van het minimumloon aan de armoedeval ontkomen kan worden. Een bonus zou deze val (tijdelijk) kunnen compenseren, de zogenaamde koopkrachtgarantie.
Uit onderzoek is gebleken dat het toekennen van een bonus niet bepalend is om wel of niet betaalde arbeid te aanvaarden of deel te nemen aan een traject activering. Een bonus wordt echter wel als een zeer welkom extraatje gezien en heeft in die zin dus een stimulerende werking. De bonus wordt gewaardeerd als een tegemoetkoming in de te maken kosten (kleding, reiskosten).
De gemeente Delft onderzoekt de mogelijkheden om de komende jaren een actief incentivebeleid te gaan voeren. Het incentivebeleid vormt een onderdeel van het activerend armoedebeleid. ‘Een incentive is een beloning (bonus) waarmee men iemand de prikkel geeft om extra zijn best te doen’.
Het doel van de bonus is:
- Bieden van inkomensondersteuning aan mensen die gebruikmaken van sociale activeringsinstrumenten.
- Compenseren van de daling van het besteedbaar inkomen bij het aanvaarden van werk (koopkrachtgarantie).
-
Stimuleren van het aanvaarden van betaald werk, dan wel
het actief deelnemen aan de samenleving (sociale activering).
Het huidige incentivebeleid
van de gemeente Delft kent een drietal peilers.
-
Ten eerste kent de gemeente de wettelijke
vrijlatingregeling. Deze regeling staat voor bepaalde doelgroepen toe dat
inkomsten uit (parttime) werk niet volledig worden verrekend met de uitkering
(tot max. ƒ 310, - per maand).
-
Ten tweede is er, als gevolg van de invoering van
de wettelijke vrijlatingsregeling, nog een kleine groep die gebruikt maakt van
een gemeentelijke overgangsregeling m.b.t. de incentivepremie (max. ƒ 198,- per
maand).
-
Ten derde is er in het verleden geëxperimenteerd
met een Persoons Gebonden Budget (ƒ 1000,- eenmalig).
Bij de verdere uitwerking van
een bonusvoorstel blijkt dat het verstrekken van een bonus in trajecten naar
werk in bijna alle gevallen belast is in het kader van de
inkomstenbelasting/loonbelasting. De bonus dient door de gemeente gebruteerd te
worden, waardoor het bruto belastbaar jaarinkomen van betrokkene wordt
verhoogd. Voor de werkzoekende kan dit als gevolg hebben dat de huursubsidie
afneemt en de kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen kan komen te
vervallen (de hierboven beschreven armoedeval). Anderzijds levert dit voor de gemeente een
kostenniveau van 150% op. Een netto bonus van ƒ 100,- aan een werkzoekende kost
de gemeente dus ƒ 150,-.
Bij de herziening van het belastingstelsel 2001 wordt nadrukkelijk gekeken naar mogelijke oplossingen om de armoedeval te compenseren. Hierbij wordt met name gedacht aan het ophogen van de arbeidskorting, waarbij het verschil tussen nettoloon en uitkering wordt vergroot. Het Kabinet wil in een meerjarenaanpak dit probleem aanpakken en voorkomen dat werkzoekenden er in koopkracht op achteruit gaan. Inmiddels ligt er een voorstel van minister Vermeend om uitkeringsgerechtigden die uitstromen naar regulier werk, een premie van
ƒ
4.000,- te geven, die in een periode van 2 jaar zal worden uitgekeerd. Deze
uitstroompremie is dus niet van toepassing voor uitstroom naar gesubsidieerd
werk. Aansluitend op
deze ontwikkelingen en tot het moment dat er structurele oplossingen voor de
armoedeval zijn ontwikkeld, onderzoekt Delft alvast de mogelijkheden voor een
verdere uitbouw van het huidige gemeentelijke incentivebeleid. Hierbij is
alleen gezocht naar varianten waarbij het verschijnsel van de armoedeval niet
optreedt. Daarom wordt voor het jaar 2000 het volgende pakket aan maatregelen
voorgesteld:
1
Er
wordt een bonus verstrekt aan deelnemers die een traject volgen in het kader
van Sociale Activering (geen traject naar werk, dus niet belast).
2
Er
wordt een koopkrachtgarantie ingesteld voor instromers WIW (waaronder de
deelnemers van arbeidsmarktprojecten) en I/D.
3
Het
bereik van de huidige vrijlatingsregeling wordt vergroot.
Een steeds groter wordend
aantal cliënten is aangewezen op trajecten in het kader van sociale activering (fase-4 cliënten). Op dit
moment zijn er circa 60 cliënten in traject bij sociale activering. Via de
bonus krijgen mensen de kans om extra kosten die gemaakt moeten worden, zoals
kleding, kapper of fiets zonder problemen te kunnen betalen. Het toekennen van
een bonus bij sociale activering past tevens in de voortzetting van het
experiment ex artikel 144 van de nABW. Delft heeft tot 1 januari 2002
toestemming gekregen om te experimenteren met het toekennen van premies aan
langdurig werklozen.
Op
twee manieren kunnen deelnemers beloond worden voor het volgen van een sociaal
activeringstraject, namelijk bij aanvang of bij afronding van (onderdelen van) het
traject. Hierbij
wordt de lijn voorgesteld een combinatie te maken waarbij zowel bij aanvang als
bij het afronden van grote onderdelen van een traject een bonus wordt
verstrekt. De cliënt kan
maximaal ƒ 1000,- aan bonus ontvangen. Uitgaande van een bereik
van 10% onder de doelgroep fase-4 aangevuld met de huidige groep deelnemers aan
sociale activeringstrajecten, worden de totale kosten geraamd op ƒ 225.000,-.
De dekking hiervan wordt gevonden in de EZH gelden en het werkfonds WIW.
Voorgesteld wordt middels een
pilot een start te maken
met het herstellen van de koopkracht. De pilot zal zich richten op de
deelnemers van de drie instroomprojecten (Maatzorg, Kringloopbedrijf en Schie-oevers)
en de instromers in de WIW en I/D-banen.
De pilot richt zich op
compensatie van de armoedevaleffecten rond de maandelijks/jaarlijks terugkerende kosten (huur en
gemeentelijke belastingen). Middels een draagkrachtberekening zal worden
vastgesteld of betrokkene in aanmerking komt voor de koopkrachtgarantie en voor
hoeveel.
Voorgesteld wordt om:
-
Een tegemoetkoming
te verstrekken in kosten afvalstoffenheffing en OZB-belasting in het
eerste jaar nadat betrokkene is gestart met betaald werk.
-
Een tegemoetkoming te verstrekken bij het
(gedeeltelijk) wegvallen van huursubsidie in het eerste jaar nadat betrokkene
is gestart met betaald werk.
Belangrijk punt is dat de compensatie gefinancierd
wordt vanuit de Bijzondere Bijstand. Hierdoor
stijgt het bruto belastbaar inkomen van betrokkene niet.
Nadrukkelijk zal gestreefd worden om de beide elementen op één moment te
berekenen en betaalbaar te stellen.
De doelgroep in deze pilot zal bestaan uit circa 85 personen. Bij een tegemoetkoming van ƒ 1200,- per cliënt bedragen de totale kosten ƒ 102.000,- op jaarbasis. De dekking hiervan wordt gevonden in de EZH-gelden en het werkfonds WIW.
Onderzocht
wordt of handhaven van de koopkrachtgarantie door middel van het verstrekken
van een eenmalige premie, te vergelijken met het eerder genoemde voorstel van
minister Vermeend, niet dezelfde effecten sorteert en administratief
eenvoudiger is uit te voeren.
Om het accepteren van een
parttime baan te stimuleren als opstap naar een fulltime baan kan een bonus
worden ingezet. Klanten welke zijn vrijgesteld van sollicitatieplicht vallen
onder de vrijlatingsregeling, waardoor maandelijks vanuit parttime werk
maximaal ƒ 310,- extra aan inkomsten verkregen kan worden. Het gaat hier wel om
inkomsten uit arbeid en hierdoor zou een armoedeval kunnen ontstaan, echter de
maximale vrijlating is in de meeste gevallen voldoende om de armoedeval te
compenseren.
Het is mogelijk om op basis
van sociale beperkingen ook andere klanten onder de doelgroep van de
vrijlatingregeling te laten vallen. Voorgesteld wordt derhalve, na individuele
toetsing, als extra doelgroep de groep eenoudergezinnen met kinderen van 5 tot 12
aan te merken. De mogelijke kosten die
hiermee gemoeid gaan zitten verdisconteerd in de declaratie van de
Bijstandsverstrekking.
1 akkoord met instellen koopkrachtgarantie voor een beperkte doelgroep.
2 akkoord met verstrekken van een incentive voor deelnemers aan trajecten activering.
3
akkoord met vergroting bereik vrijlatingsregeling en het
effect hiervan meenemen in de nota actualisatie normtijden 2001.
4 akkoord met volgende dekking kosten ad. ƒ.402.000,-:
- ƒ.190.000,- Budget nieuw incentivebeleid.
- ƒ.112.500,- EZH project nummer 9 ‘Tegengaan armoede en verkleinen instroom WAO’ (= het volledige bedrag t.b.v. dit project, ingaande 2001). Een en ander onder voorbehoud van goedkeuring van het EZH-verdeelvoorstel.
- ƒ. 99.500,- Scholings- en activeringsbudget WIW.
5 akkoord met het instellen van een werkgroep t.b.v. de implementatie.
Inleiding
In Nederland moet een grote
groep mensen zien rond te komen van een inkomen op of rond het minimum. Deze
groep is onder te verdelen in ouderen, uitkeringsgerechtigden en mensen met een
minimum inkomen uit arbeid. Er zijn zowel landelijk als gemeentelijk diverse
regelingen tot stand gekomen om het inkomen van deze groep aan te vullen (zoals
bijzondere bijstand, de witgoed- en kortingsregelingen, kwijtschelding van
gemeentelijke belastingen etc.). Van deze regelingen wordt niet altijd optimaal
gebruik gemaakt.
De groep met een inkomen van minder dan 110% van de bijstandsnorm is in Delft volgens berekeningen van het COELO ongeveer 8.000 huishoudens, ca. 15.000 personen. Als we daarbij ook het aantal in Delft woonachtige studenten meerekenen, komt dit aantal op ruim 22.000 personen. Van de 8.000 minimahuishoudens betreft het 2.050 65+ huishoudens.
Deze
groep heeft tevens zeer
vaak te maken met schuldenproblematiek. Als de landelijke cijfers omgerekend
worden naar Delft, dan zou dit betekenen dat circa 3.700 huishoudens kampen met
schulden, waarvan 75% behoort tot de groep met een minimum inkomen. Er is een
rekenmodel ontwikkeld op basis waarvan mag worden aangenomen dat van de totale
groep huishoudens met een minimum inkomen slechts circa 25% gebruikmaakt van de
kwijtscheldingsregeling en 12% van de kortingsregeling.
Bevordering van het gebruik
van de bovenstaande voorzieningen vergroot het inkomen en kan tevens het
ontstaan (en het vergroten) van schulden voorkomen. Deze preventieve werking
zou tevens het beroep op de schuldhulpverlening kunnen verminderen.
Er blijkt behoefte te bestaan
aan een actieve benadering door de gemeente op het gebied van de
inkomensondersteunende voorzieningen. Dit voorstel voorziet derhalve in de
opzet van het Delfts Uitkeringen en Informatie Team (DUIT), welke als taak
heeft het gebruik van voorzieningen te bevorderen door het geven van
informatie.
DUIT heeft als doelstelling:
-
Het
zoveel mogelijk signaleren van niet-gebruik van sociale voorzieningen bij de
doelgroep;
-
De
doelgroep zoveel mogelijk informeren over de voor hen van toepassing zijnde
voorzieningen;
-
Tenminste
50% van de geïnformeerden aanvragen te laten indienen.
De informatie met betrekking tot de financiële voorzieningen
richt zich op de terreinen Werk, Inkomen en Zorg (uitkeringen, bijzondere
bijstand, kwijtschelding, huursubsidie, et cetera). Daarnaast kan DUIT ook
voorlichting geven over de armoedeval. Het berekenen van de armoedeval vindt
plaats met het door de gemeente Delft ontwikkelde computerprogramma: ‘de DUIT
Calculator’.
De informatie wordt door DUIT
op verschillende manieren gegeven:
-
Huisbezoeken
Bij een huisbezoek
kan informatie worden gegeven, kunnen verwijzingen plaats vinden en kunnen
gezamenlijk aanvraagformulieren worden ingevuld.
-
Spreekuur
Op diverse
locaties in de wijk houden de DUIT-medewerkers spreekuur. Tijdens dit spreekuur
kunnen mensen informatie krijgen over regelingen en aanvraagformulieren
afhalen, welke (indien nodig) ter plekke worden ingevuld.
-
Voorlichting aan groepen
Op verzoek kan een
DUIT-medewerker een algemene voorlichting over sociale voorzieningen verzorgen
bij diverse organisaties.
Er is een aantal belangrijke
randvoorwaarden:
-
DUIT
heeft duidelijk een adviserende en ondersteunende taak en neemt dus geen
verantwoordelijkheid over van de organisaties die regelingen uitvoeren.
Belangrijk is dat de DUIT-medewerkers een onafhankelijke positie innemen.
-
Het
verstrekken van informatie vindt altijd op verzoek plaats.
-
DUIT
zal gebruik maken van contactpersonen in gevallen waarbij betrokkene niet
voldoende de Nederlandse taal beheerst.
-
Medewerkers
van DUIT kunnen met zaken worden geconfronteerd waar zij geen rol in kunnen
spelen. DUIT zal dan voor zover mogelijk verwijzen naar andere organisaties of
zelf andere organisaties benaderen.
-
Het
succes van DUIT wordt mede bepaald door een goed communicatietraject. DUIT moet
een begrip worden in Delft.
Voor het eerste jaar zal als
doelgroep worden voorgesteld de groep met een minimum inkomen uit arbeid of de
nABW. Hier wordt verwacht de grootste leemte te kunnen vullen aangezien er voor
de doelgroep ouderen reeds een aantal activiteiten zijn opgezet (Informatieve
Huisbezoeken Ouderen, Informatiepunt Ouderen, etc). Afstemming van activiteiten
op dit vlak verdient aandacht.
Het betreft hier een nieuw
instrument. Daarom vindt er een aanname plaats over het aantal keren dat er een
beroep op DUIT zal worden gedaan (zowel qua voorlichting, spreekuur en
huisbezoek).
In het eerste jaar zal in
ieder geval gestreefd worden naar maximaal 500 huisbezoeken.
Om dit te bereiken zal DUIT
zal in eerste instantie dienen te bestaan uit:
-
2
Consulenten (24 uur);
- I/D medewerker voor administratieve ondersteuning en het aannemen van de telefoon.
-
Coördinatie(8 uur)
Gezien de werkwijze van DUIT
is het niet noodzakelijk om een geheel eigen locatie te hebben. Daarom wordt
voorgesteld DUIT in te bedden binnen een bestaande structuur (huisvesting, aansturing en
coördinatie). Hiermee
kunnen tevens kosten worden bespaard. Gedacht wordt DUIT onder te brengen bij de
nog op te richten informatiebalie over werk, inkomen en zorg, waarbij sprake is van een
publiek/private samenwerking tussen Stichting Ouderen Delft en de gemeente
Delft.
Belangrijk is het effect van
DUIT te meten aan de hand van de volgende punten:
-
de
(mogelijke) toename van aanvragen voor Bijzondere Bijstand, Kortingsregeling
etc.
-
de
(mogelijke) toename aanvragen voor sociale voorzieningen.
-
de
bereikte doelgroep en de mogelijkheid tot uitbereiding daarvan.
De totale kosten voor het
eerste jaar worden geraamd op ƒ 225.000,- (consulenten, communicatie,
huisvesting).Dekking vindt plaats uit EZH gelden, de I/D regeling en
overheveling Bijzondere Bijstand. Ter informatie is na deze paragraaf de
ontwikkeling van de uitgaven Bijzondere Bijstand per 31 juli 2000 weergegeven.
Het te verwachten grotere
beroep op de Bijzondere Bijstand wordt ingeschat op een extra percentage
aanvragen tussen de 5 en 10 % (250-500 extra aanvragen). Hetgeen zal leiden tot
verhoogde uitgaven Bijzondere Bijstand van ƒ 100.000,-.
Tabel. Ontwikkeling uitgaven
bijzondere bijstand in 2000
Bedragen x ƒ 1.000,- |
uitgaven t/m 2e
kwartaal |
2000 |
realisatie |
|||||
realisatie |
budget |
+/- |
1999 |
prognose |
begroot |
+/- |
1999 |
|
Verstrekkingen: Bijzondere
Bijstand Millenniumuitkering Armoedebeleid Collectieve
ziektekosten Bijzondere
posten Uitvoeringskosten
SHVL1 Kosten
Soc. med. adviezen |
1.548 6 192 34 7 |
2.075 0 500 90 67 |
527 -6 308 56 60 |
1.694 0 483 0 15 |
3.500 0 800 180 134 280 25 |
4.150 0 1.000 180 134 0 0 |
650 0 200 0 0 -280 -25 |
3.672 279 815 44 58 |
Totale uitgaven |
1.786 |
2.732 |
946 |
2.192 |
4.919 |
5.464 |
545 |
4.868 |
Inkomsten: |
||||||||
Terugvordering &
verhaal |
639 |
500 |
139 |
572 |
1.100 |
1.000 |
100 |
1.173 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1
SHVL =
Schuldhulpverlening
Bron: Rapportage 2e kwartaal 2000 t.b.v. de
commissie Werk, Zorg & Onderwijs d.d. 29-8-2000
1 akkoord met projectplan Duit.
2 akkoord met het vaststellen van de doelgroep voor het eerste jaar, zijnde de groep mensen met een minimum inkomen uit arbeid of nABW.
3 akkoord met toedeling van een I/D baan ten behoeve van dit project en deze op te nemen in het verdeelvoorstel I/D 2001.
4 akkoord met volgende dekking kosten ad. ƒ.225.000,-.
- ƒ.100.000,- EZH project ‘Ouderen, informatie en zorg’. Onder voorbehoud van goedkeuring EZH-verdeelvoorstel.
- ƒ.125.000,- overheveling Bijzondere Bijstand.
5 akkoord met reservering extra ƒ.100.000,- uitgaven budget Bijzondere Bijstand en het effect hiervan mee nemen in nota actualisatie budget Bijzondere Bijstand.
Startpunt voor een
intensievere samenwerking met het bedrijfsleven is een commissie extern geweest
waarin tezamen met marktpartijen gepraat is over een gezamenlijke aanpak van de
langdurige werkloosheid. Als gevolg van deze vergadering zijn er bij een aantal
deelnemende bedrijven bezoeken afgelegd. Gespreksonderwerp: in een tijd van
economische groei zien we een beeld dat er aan de ene kant een grote
openstaande vraag naar personeel is, terwijl er aan de andere kant een fors
aantal werkzoekenden binnen de gemeente is. De vraag ligt voor of, en hoe in
dit kader een aantal instroomprojecten vorm gegeven kan worden.
Uit de gespreksronde met
werkgevers zijn een aantal belangrijke conclusies getrokken. Er moet veel meer
rechtstreeks contact met werkgevers zijn. Werkgevers hebben brede vragen naar
de gemeente hetgeen een goede afstemming op de verschillende terreinen binnen
de gemeente vergt. De belangrijkste conclusie echter was dat als overheid en
bedrijfsleven een aanpak voorstaan ter bestrijding van de werkloosheid en de
oplossing van het vacatureprobleem, dat zal moeten gebeuren met inzet van beide
kanten. Alleen in gezamenlijkheid zijn sluitende oplossingen te vinden.
Op basis van deze laatste
conclusie zijn een drietal pilots ontwikkeld. Elk met een andere invalshoek,
maar allen met de bovengenoemde gezamenlijkheid als basis. De pilots zullen
worden gemonitord en geëvalueerd om te bezien of de opzet structureel en breder
kan worden ingebed.
1
De eerste invalshoek betreft
een aanpak waarbij het grote aantal openstaande vacatures aangepast wordt aan
de mogelijkheden en wensen van het aanbod. Dit project zal in samenwerking met
Maatzorg worden opgezet. In de Thuiszorg bestaat een grote vraag naar
personeel. De als gevolg hiervan ontstane wachtlijstproblematiek beïnvloed
tevens de kwaliteit van de zorg in de stad.
2
De tweede invalshoek is een
aanpak die zich richt op een benadering van de arbeidsmarkt vanuit de
aanbodkant. Gemotiveerde werkzoekenden worden voorgesteld aan werkgevers,
waarbij (indien nodig) een instroomtraject op maat wordt gemaakt. Dit project
zal verder worden ontwikkeld met een aantal bedrijven van het bedrijventerrein
Schieoevers.
3
De derde invalshoek betreft
een aanpak waarbij beter gebruik wordt gemaakt van de leer- werkmogelijkheden
die een bedrijf kan bieden aan personen die nog niet in staat zijn reguliere
arbeid te verrichten. Deze pilot wordt tezamen met het Kringloopbedrijf
opgezet. De pilot zal zich richten op het faciliteren en professionaliseren van
de hiervoor benodigde begeleidingscapaciteit.
Er zijn twee belangrijke randvoorwaarden
vastgelegd voor
een succesvolle uitvoering van de pilots.
1
Voor de uitwerking van de
pilots zal aparte formatie worden vrijgemaakt.
2
De pilots zullen voorrang
genieten bij de toedeling van gemeentelijke instrumenten zoals WIW
detacheringsbanen, ID-banen, scholingsgelden, etc.
Met de pilot Maatzorg wordt
beoogd om de belemmerende factoren binnen de aangeboden functies weg te nemen
en de functie aan te passen aan potentiële kandidaten. De pilot zal zich
richten op de instroom van 20 kandidaten in de functie van thuishulp A.
Belangrijk struikelblok bij
de toeleiding is de aard van de werkzaamheden en het feit dat het dienstverband
bij Maatzorg altijd 24 uur bedraagt en in bijna alle gevallen niet voldoende is
om ‘uit de uitkering te komen’. Daarom is het belangrijk dat de functies
dusdanig worden ingericht dat er per direct of op korte termijn zicht is op
uitkeringsonafhankelijk inkomen. Het volgende projectplan is derhalve
voorgesteld (en gepresenteerd in de raadscommissie WZO van 14 maart 2000).
1
De deelnemers worden in
dienst genomen door de WIW organisatie en krijgen een voorbereidingsperiode
(scholingsprogramma van 9 weken o.a. basisvaardigheden zorg).
2
Na deze periode worden de
deelnemers in dienst genomen door Maatzorg. Het aantal uren is echter dusdanig
“opgehoogd” dat het daarbijbehorende salaris circa ƒ.300,- boven het normbedrag
van de bijstand ligt.
3
De eerste 24 uur worden op
basis van de gebruikelijke functiebeschrijving ingevuld. De overige benodigde
uren worden ‘op maat’ ingevuld (bijv. vrijwilligerswerktaken,
scholingsactiviteiten, etc).
4
De extra benodigde uren
worden gefinancierd vanuit WIW loonkostensubsidie, de kortingsregelingen op de
werkgeverslasten.
De gemeente Delft verzorgt de
werving en selectie van kandidaten. Kandidaten die via andere kanalen worden
geworven worden eerst naar de gemeente toegeleid. Zodoende kan optimaal gebruik
worden gemaakt van gemeentelijk- en arbeidsvoorzieningsinstrumentarium. Het
totale project wordt gemonitord vanuit gemeente en Maatzorg.
De scholingskosten van het
project zijn verdisconteerd in het educatieplan 2000. Voor de financiering van de
extra loonkosten wordt gebruik gemaakt van de WIW loonkostensubsidie en diverse
regelingen voor vermindering afdracht
werkgeverspremies.
In maart 2000 is gestart met
de werving van kandidaten, via de Stadskrant en een wervingsbrief bij het
inkomstenformulier. Deze manier van werven bleek door de doelgroep zeer
gewaardeerd te worden en zou mogelijk in de toekomst vaker gebruikt kunnen
worden. Er zijn door Maatzorg samen met de gemeente 57 gesprekken gevoerd met geïnteresseerden die hadden gereageerd. De
achtergrond van de geïnteresseerden was zeer divers (bijvoorbeeld leeftijd
varieerde van 18 tot 62 jaar). Ondanks dat alle 57 geïnteresseerden zeer
enthousiast waren bleek niet iedereen geschikt voor de functie van
thuishelpende. Voor deze mensen werden direct de mogelijkheden voor een ander
traject naar werk onderzocht. Daarnaast kregen een aantal geïnteresseerden
rechtstreeks een dienstverband bij Maatzorg. Uiteindelijk waren 15 kandidaten
geschikt voor het project. Niet iedereen kon al direct beginnen, zodat besloten
is in mei met tien kandidaten te starten en na de zomer een tweede project te
starten. Begin mei is de ondersteunende cursus bij de Leerwerkbank van start
gegaan in combinatie met een werkervaringsplaats. Indien mogelijk werden deze
werkervaringsplaatsen vormgegeven via een WIW detachering waardoor betrokkenen
direct al een salaris konden ontvangen. Per 1 augustus zijn de kandidaten
regulier door Maatzorg in dienst genomen. Aan het eind van het jaar wordt op
basis van evaluatie besloten een tweede wervingsronde te starten.
In de interactie met
werkgevers komt veelal naar voren dat er op de vraag van werkgevers naar
geschikt personeel geen adequaat antwoord van bemiddelende instanties kan
worden gegeven. Dit is veelal gelegen in het feit dat het vacatureniveau zich
niet op een zelfde manier ontwikkelt als het werkzoekenden bestand. Een match
op papier is dan moeilijk te maken. Vanuit deze gedachte wordt een project
ontwikkeld waarbij werkgevers en werkzoekenden ‘fysiek’ met elkaar in contact
worden gebracht.
Uitgangspunt hierbij zijn de
werkzoekenden. Zij worden geselecteerd op motivatie en voorgesteld aan
werkgevers met een personeelsvraag. Na de match van een goede gemotiveerde kracht
wordt een individueel traject van functietraining ingezet. Op deze manier wil
de gemeente Delft 15 werklozen aan werkgevers voorstellen, waarna bezien dient
te worden of een dergelijke aanpak breder ingezet kan worden.
Om de werving en selectie te
stroomlijnen zal de pilot afgebakend worden binnen de technische sector, dan
wel op technische functies in andere branches. De vraag in de technische sector
is groot. Het aanbod en de ‘aanwas’ van nieuw technisch personeel is laag.
Landelijk wordt deze problematiek als een groot economisch probleem ervaren.
Ook bedrijven in Delft kampen met dit probleem. De gemeente Delft zet ook in op
verdere ondersteuning van de technische sector door middel van deelname aan het
Onderwijs Techno Centrum (OTC) Haaglanden (zie verder in deze nota).
Het project zal starten met
het selecteren van een aantal werkzoekenden op motivatie en een beroepswens in
de techniek, waarbij met name gekeken zal worden naar de doelgroep nieuw- en
oudkomers met technische vaardigheden vanuit het land van herkomst. Separaat
worden in samenwerking met het MKB (‘project Matchmakers’) bedrijven gezocht,
gevestigd op bedrijventerrein Schieoevers, die op zoek zijn naar technisch
personeel en bereid zijn hierin te investeren.
Belangrijkste onderdeel van
de pilot is het ‘matchings-proces’. Vacatureaanbiedende bedrijven zullen hun bedrijf
presenteren in een rechtstreeks contact met een aantal gemotiveerde
werkzoekenden. Verwacht mag worden dat in veel gevallen een (functiegerichte)
opleiding noodzakelijk zal zijn. Dit individuele scholingstraject zal in
samenwerking met het desbetreffende bedrijf worden opgezet. Nadrukkelijk
onderdeel van dit plan zijn leer/werkonderdelen, stages, etc, waarmee een goede
kennismaking met het vacatureaanbiedende bedrijf kan worden bewerkstelligd. Tijdens het scholingstraject worden de
kandidaten in dienst genomen door de WIW organisatie en uitgeleend aan het
bedrijf. Na afloop van dit traject worden de kandidaten overgenomen door het
desbetreffende bedrijf, waarbij de WIW-loonkostensubsidie ingezet wordt.
De gemeente Delft verzorgt in
het project de werving en selectie van kandidaten, ondersteunt met scholing en
faciliteert de voorlichting naar zowel kandidaten als werkgevers. De
‘matchmaker’ van het MKB geeft voorlichting aan kandidaten en bedrijven, slaat
de brug naar werkgevers en adviseert bij het opstellen van bemiddelings- c.q. scholingsplannen
De organisatiekosten die
voortvloeien uit dit project worden ten laste gebracht van het gemeentelijke
deel WIW loonkostensubsidie, welke wordt ingezet bij plaatsing van de
kandidaat. Een aantal kosten die voortvloeien uit de voorgestelde scholing
zullen, indien daarin opgenomen, ten laste komen van het educatieplan.
Het definitieve projectplan
‘pilot bedrijven Schieoevers’
zal in de commissie WZO gepresenteerd worden. Start van het project wordt
beoogd begin 2001.
Bij bedrijven bestaan veel
mogelijkheden om personen die nog niet in staat zijn zich reguliere arbeid te
verwerven ervaring te laten opdoen door middel van stages, leer- werktrajecten,
gesubsidieerde arbeid, etc. Met het Kringloopbedrijf werkt de gemeente al enige
tijd samen waarbij moeilijk bemiddelbare doelgroepen binnen het
Kringloopbedrijf worden opgevangen en er een traject wordt uitgezet waarin
deelnemers vaardigheden aanleren en een stukje werkervaring opdoen. Het
Kringloopbedrijf biedt tevens vele mogelijkheden voor instroom van laag
gekwalificeerde werkzoekenden op gesubsidieerde arbeidsplaatsen. Naast de leerwerkplaatsen verzorgt het
Kringloopbedrijf het Witgoed project, waarin werklozen worden opgeleid tot
witgoedmonteur. Met
het aantrekken van economie wordt er een steeds zwaarder beroep gedaan op de
begeleidingscapaciteit binnen het Kringloopbedrijf. Tijd dus om deze faciliteit nader te
bezien. Doelstelling voor de pilot
met het kringloopbedrijf is dan ook het faciliteren en professionaliseren van
de geboden begeleidings- en opleidingsmogelijkheden.
In de huidige werkwijze
financiert de gemeente Delft het Witgoedproject en worden de begeleidingsplaatsen kosteloos
ingezet. Voorgesteld wordt om vanaf 2001 deze producten tegen een tarief per
plaats aan te bieden, waarna de gemeente Delft een x-aantal van deze plaatsen
inkoopt. Hierdoor kunnen de plaatsen ook verkocht worden aan andere
toeleveranciers, waardoor
er minder leegloop ontstaat en kan van de opbrengst professionele
begeleidingscapaciteit worden ingekocht. Het projectplan zal
zich derhalve toespitsen op een tweetal producten: scholingsplaatsen
witgoedproject en begeleidingsplaatsen. Hierbij zal de benodigde inzet in een
uurtarief worden aangeboden.
Het Kringloopbedrijf zal
medio september het aanbod nader uitwerken. Vanaf 2001 zal de gemeente op basis
van het aanbod een aantal plaatsen volgens de nieuwe werkwijze inkopen, welke
verdisconteerd zullen zitten in het educatieplan. Het jaar 2000 zal als een
overgangsjaar gelden.
Om de opgebouwde
begeleidingsexpertise in het overgangsjaar 2000 te behouden wordt voorgesteld
een eenmalig bedrag te reserveren ten behoeve van begeleidingsondersteuning.
Tevens zal de gemeente garant staan voor het Witgoedproject en een eenmalige
investeringsimpuls aan het project verstrekken.
De kosten daarvan bedragen ƒ
270.000,- worden ten laste gebracht van het resterende budget WIW-derde
geldstroom 1999 en het Educatieplan 2000.
1 akkoord met het vrijmaken van formatie t.b.v. van de arbeidsmarktprojecten. De kosten hiervan ad. ƒ.50.000,- zijn verdisconteerd in het reguliere P-budget, productgroep werk.
2 akkoord met prioritering van het gemeentelijk instrumentarium ten behoeve van de arbeidsmarktprojecten.
3 akkoord met voorstel overgangsjaar 2000 t.b.v. het kringloopproject.
4
akkoord met volgende dekking kosten ad. ƒ.140.000,- voor het
overgangsjaar Kringloop:
- ƒ.80.000,- investeringsimpuls witgoedproject uit resterend budget WIW 99
(balanspost).
- ƒ.60.000,- begeleidingsinvestering uit resterend budget WIW 99 (balanspost).
5 akkoord met garantstelling witgoedopleiding 2000 en de kosten hiervan zijnde maximaal ƒ.70.000,- dekken uit resterend budget WIW 99 (balanspost).
6 akkoord met inzet Matchmaker MKB Haaglanden en de kosten hiervan ad ƒ.50.000,- dekken uit resterend budget WIW 99 (balanspost).
De omvang van sociaal
isolement is niet exact bekend. Delftse instellingen uit het veld geven aan dat
vereenzaming en soms ook vervuiling in Delft een algemeen erkend probleem is.
Als gevolg van een laag inkomen zien mensen vaak af van het lidmaatschap van een
vereniging of vindt afbouw van sociale contacten in het algemeen plaats. De
groep sociaal geïsoleerden zal naar verwachting nog toenemen. Extreem sociaal
isolement komt voor bij een vrij kleine groep die relatief veel ouderen,
allochtonen en alleenstaande ouders omvat. De problemen bij deze groep zijn bij
uitstek complex en van individuele aard. Uit onderzoek mag worden aangenomen
dat van de totale groep van personen in een achterstandsituatie er 15% in een
sociaal- en 2% in een extreem sociaal isolement verkeren.
Het ontbreekt momenteel aan
een centraal punt, waar dienstverleners en buurtbewoners kunnen melden dat er
iemand sociaal geïsoleerd is of dreigt te raken. De betreffende signaleerder
weet er vaak geen raad mee, maar geeft wel aan dat er iets moet gebeuren. Een
wijkgerichte aanpak en een meer actieve signalering van sociaal isolement staan
hierbij voorop.
Om een basisstructuur voor de
bestrijding van sociaal isolement in Delft te realiseren wordt voorgesteld een
zogenaamd “sociaal driehoeksoverleg” in het leven te roepen, wat signaleert,
registreert, initieert en projecten opzet. In aanvang zullen drie
wijksteunpunten worden opgezet met, na evaluatie, een mogelijke uitbreiding
naar zeven wijksteunpunten.
Het doel van het project
‘Tegengaan sociaal isolement’ is mensen in staat te stellen (weer) volwaardig
deel te nemen aan de maatschappij. Als nevendoel beoogt het project zicht te krijgen
op de potentiële doelgroep en begrippen rondom sociaal isolement nader te
definiëren
De doelgroep bestaat
uit burgers die om
financiële of sociale redenen niet zelfstandig tot deelname aan
maatschappelijke activiteiten in staat zijn. Binnen deze groep zijn er bepaalde
“risicogroepen” te benoemen: ouderen met slechts AOW, gehandicapten en chronisch
zieken, alleenstaande ouders en oudere en vrouwelijke allochtonen. Deze groepen
hebben vaak te maken met een laag inkomen en weinig middelen om iets aan die
situatie te veranderen, zodat zij een grote kans hebben om langdurig in een
armoedesituatie te verkeren.
Het project Tegengaan Sociaal Isolement richt zich in eerste instantie op de ontwikkeling en opzet van een ‘steunpunt sociaal isolement’ per wijk, dat ingebed is in het maatschappelijk netwerk waarvan de kern telkens wordt gevormd door de Stichting Maatzorg, Stichting Ouderen Delft en Stichting Welzijn Delft, ook wel het sociaal driehoeksoverleg genoemd.
Voorgesteld wordt deze
structuur als volgt vorm
te geven:
- Het wijksteunpunt vangt de signalen op, doet de huisbezoeken (met vrijwilligers/contactpersonen uit zelforganisaties), organiseert en ondersteunt vrijwilligers en tracht aan mensen een aanbod te doen waardoor hun isolement doorbroken wordt. Hiervoor wordt samen gewerkt en aansluiting gezocht bij bestaande projecten en initiatieven.
-
De
drie partners van het sociaal driehoeksoverleg vormen het kernnetwerk.
Aan dit netwerk kunnen indien nodig andere functies worden toegevoegd
(corporaties, zelforganisaties, kerken, wijkagent enz.) en/of wordt aansluiting
gezocht bij reeds functionerende netwerken in de wijk. De opdracht van het
kernnetwerk is het signaleren van personen richting een wijksteunpunt en het
toegankelijk maken van het activiteiten- en zorgaanbod.
De activiteiten van het
steunpunt worden uitgevoerd en gecoördineerd door een wijkconsulent,
ondersteund door een administratief medewerker.
De consulent van het
steunpunt brengt op wijkniveau zonodig het kernnetwerk bij elkaar voor
informatie-uitwisseling en voor afstemming van producten en beleid.
Voorgesteld wordt de werkgeversrol
voor het personeel van de wijksteunpunten, de registratie van gegevens en de
telefonische bereikbaarheid te laten verzorgen door de Stichting Ouderenwerk
Delft. Daarnaast wordt uiteraard een begeleidingscommissie ingesteld ten
behoeve van de inhoudelijke aansturing. Deze is minimaal samengesteld uit
vertegenwoordigers van het sociaal driehoeksoverleg.
Gestart zal worden met een
drietal pilot wijken, waarna de opzet verbreed kan worden naar 7 wijken. Naar
het oordeel van de beoogde participanten van het sociaal driehoeksoverleg komen
als pilotwijken in aanmerking; Tanthof, Voorhof en de Buitenhof.
Het project start in 2001. In dat jaar worden de drie wijksteunpunten opgezet. Het jaar wordt verder gebruikt voor het ontwikkelen van een methodische aanpak. In het tweede jaar zal de aanpak worden verbreed naar 5 wijken en het jaar daarna naar 7 wijken en de formatie als gevolg hiervan worden uitgebreid van 1,5 naar 3,5 consulenten. In deze formatie zit een structurele component (ambulant wijkwerk, I/D-baan). De overige kosten worden gefinancierd uit EZH-middelen. Deze middelen zijn toereikend voor een aanpak voor een periode van 8 jaar. Om te voorkomen dat er na deze periode mogelijk stagnering op gaat treden in de aanpak van sociaal isolement wordt voorgesteld 4 jaar na de start van het project opnieuw te besluiten over de voortgang en de inzet van middelen.
De kosten van het inrichten van de meldpunten en van de uitvoering van aanvullende vervolgactiviteiten worden in het eerste jaar geraamd op circa
ƒ 225.000,- (consulenten,
ondersteuning vrijwilligers en huisvestingskosten). De volgende jaren worden
deze kosten geraamd oplopend van ƒ 275.000,- tot
ƒ 414.000,- (vierde jaar).
Voor de financiële dekking
zijn drie bronnen
beschikbaar:
-
EZH-project
Sociaal isolement en ondersteuning vrijwilligers (3,5 miljoen gulden,
conform EZH-verdeelvoorstel);
- Uren ambulant buurt- en wijkwerk (participatie, leefbaarheid en sociaal isolement)
-
I/D
regeling (ten behoeve van de administratieve ondersteuning).
Voor de besteding van de
EZH-middelen wordt voorgesteld het kapitaal (en niet de rente) in te zetten.
Gecombineerd met middelen buurt- en wijkwerk resulteert dit in een aanpak voor
een mogelijke periode
van 8 jaar.
1 akkoord met projectopzet Tegengaan Sociaal Isolement.
2 akkoord met de keuze om de wijken Tanthof, Voorhof en Buitenhof aan te wijzen als pilotwijken voor het eerste jaar.
3 akkoord met het toedelen van een I/D baan t.b.v. dit project en deze op te nemen in het verdeelvoorstel I/D 2001.
4 akkoord met de inzet van het EZH kapitaal project ‘bestrijding sociaal isolement en ondersteuning vrijwilligers’.
5 akkoord met de dekking van de totale kosten ad. ƒ.3.044.186,- + f. 400.000,- (onvoorzien) uit EZH project ‘bestrijding sociaal isolement en ondersteuning vrijwilligers’. Voorgesteld wordt in beginsel akkoord te gaan met de financieringsopzet, zoals beschreven in het projectvoorstel, met dien verstande dat in het jaar 2004 een (extra) evaluatiemoment wordt ingebouwd ten behoeve van de definitieve besluitvorming voor de jaren 2005 tot en met 2008, waarbij ook het meerjarig perspectief daarna in ogenschouw wordt genomen.
6 akkoord met inzet uren ambulant buurt- en wijkwerk overeenkomstig de notitie.
7 akkoord met het instellen van een werkgroep t.b.v. de implementatie.
Het aantal eenoudergezinnen in Delft met een nABW
uitkering bedraagt momenteel 787 mensen, waarvan 96% vrouw (april 2000). De groep eenoudergezinnen beslaat ± 25 % van het totaal aantal
uitkeringsgerechtigden met een nABW en zijn hoofdzakelijk ingedeeld in fase-4.
Gezien dit omvangrijke percentage wordt de eenoudergroep als speciale doelgroep naar voren gebracht. Tevens
vraagt de op handen zijnde wetswijziging, waarbij een gedeeltelijke
participatieplicht wordt voorgesteld voor eenouders met kinderen jonger dan 5 jaar, een visie en aanpak.
De ervaring leert dat ouders
die jarenlang thuis hebben gezeten, bijvoorbeeld om hun kinderen op te kunnen
voeden, nauwelijks nog kans maken op de arbeidsmarkt wanneer zij zich daar weer
melden. Zonder passende inspanning van de gemeente wordt de afstand tot de
arbeidsmarkt alsmaar groter. Het risico bestaat derhalve dat alleenstaande
ouders langdurig bijstandsafhankelijk blijven. Hierdoor zal de problematiek van
de armoede onder alleenstaande ouders aldoor sterker worden. Bij een aanpak
voor deze groep zijn voldoende kinderopvang, passend werk, voorkomen van de
armoedeval, verstrekken van incentives en scholing kernbegrippen.
In deze pilot wordt voorgesteld
om tot een verdere nuancering en uitwerking te komen van het bestaande
gemeentelijke beleid voor eenouders met een nABW uitkering.
De nABW deelt de eenoudergroep onder in gezinnen met
kinderen tot 5 jaar en gezinnen met kinderen van 5 jaar en ouder. De eerste
categorie heeft momenteel geen sollicitatieplicht terwijl voor de tweede
categorie een volledige sollicitatieplicht geldt.
Er is echter een
wetswijziging in voorbereiding welke een gedeeltelijke participatieplicht (24
uur per week) aan ouders met kinderen jonger dan 5 jaar zal opleggen. Deze
participatieplicht richt zich niet alleen op betaalde arbeid, maar kan ook
bestaan uit het volgen van scholing, vrijwilligerswerk, sociale activering,
etc. Hiermee wordt een geleidelijke overgang naar de volledige arbeidsplicht
beoogd.
Voor de groep eenouders met kinderen ouder dan 5
jaar heeft de tweede kamer een motie aangenomen waarin wordt voorgesteld deze
ouders in plaats van de volledige een partiële arbeidsplicht (20 uur) op te leggen.
In tegenstelling tot deze motie houdt de minister echter nog vast aan de
volledige arbeidsplicht.
Het huidige gemeentelijke
uitgangspunt is dat alleenstaande ouders met kinderen in de leeftijd van 5 tot
12 jaar, ingedeeld in fase 2/3 een keuzevrijheid hebben tussen de verzorging
van de kinderen en het zich beschikbaar stellen voor de arbeidsmarkt. Het
Rijksvrijstellingenbeleid geeft echter aan dat alleen de wens van de
alleenstaande ouder om de zorgtaak voor kinderen als hoofdtaak te zien geen
reden is voor ontheffing. De ontheffing vindt pas plaats op basis van
duidelijke feiten en argumenten. Maatwerk is in deze dus van belang.
Categoriale ontheffing van de arbeidsverplichting is dan ook in strijd met de
nABW.
Ten behoeve van een verdere
nuancering van het bestaande beleid worden de volgende uitgangspunten
gehanteerd:
-
Alle
alleenstaande ouders (zowel met kinderen onder en boven de 5) in de bijstand
worden zoveel mogelijk gestimuleerd en in staat gesteld de zorg voor hun kinderen
te combineren met (bij)scholing, stages en (vrijwilligers)werk.
-
Er
dient uitgegaan te worden van de mogelijkheden van de eenouders in plaats van de
onmogelijkheden. Een ‘automatische’ indeling van deze groep in fase-4 wordt
daarbij zo veel mogelijk vermeden.
-
In
aansluiting op de bestaande wettelijke kaders dient uitgegaan te worden van een
participatieplicht voor minimaal 24 uur per week voor ouders met kinderen in de
leeftijd vanaf 5 jaar en ouder. Onder deze plicht worden naast het verwerven
van betaalde arbeid tevens activiteiten in het kader van scholing, sociale
activering, vrijwilligerswerk etc. verstaan.
Wanneer een alleenstaande ouder zich meldt voor een uitkering vindt een check
plaats of in aanvang het accent moet liggen op activering en werk of dat het
inkomenstraject voorrang geniet.
Als er belemmeringen zijn wordt de klant
rechtstreeks ingedeeld in fase-4. Indien er geen belemmeringen zijn, wordt de
klant doorverwezen naar het CWI. Hier wordt de afstand tot de arbeidsmarkt
bepaald. Er zijn dan 3 mogelijkheden:
1
De
klant wordt in staat geacht zelf actief te solliciteren (fase 1).
2
De
klant behoeft actieve begeleiding/bemiddeling en wordt uitgenodigd voor een
kwalificerende intake, waarin een trajectplan wordt vastgesteld (fase 2 of 3).
3
De
klant heeft toch dusdanige belemmeringen, waardoor er geen begeleidings- of
bemiddelingstraject richting werk aan de orde is (fase 4).
Vervolgens vinden om de 3
maanden (fase 1), 12 maanden
(fase 2/3) of 18 maanden
(fase 4) heronderzoeken
plaats, waarin zowel de rechtmatigheid als ook de doelmatigheid aan de orde
komen. Voor klanten die zich in fase 4 bevinden is een speciale
aandachtsfunctionaris aangesteld, welke in 1999 ongeveer 120 eenouders heeft gesproken en daarvan
50 klanten in traject heeft.
De gemeente Delft beschikt
over een uitgebreid activeringsinstrumentarium, zowel op het gebied van
werkgelegenheid als educatie. Deze instrumenten staan ter beschikking voor de
gehele groep uitkeringsgerechtigden, waarbij per individu bekeken wordt welk
instrument op welk moment binnen een traject het beste past.
Tevens zijn er een aantal
specifieke instrumenten voor de eenoudergroep:
-
Op
het gebied van scholing is er de zeer laagdrempelige cursus Creatief aan de
slag en de Cursus Vrouwen uit de Bijstand.
-
Uiteraard is kinderopvang een belangrijk onderwerp in
relatie tot arbeidsparticipatie voor de groep alleenstaande ouders. Vanuit het
Ministerie van SoZaWe is er voor Delft in 2000 een bedrag van ca. ƒ 900.000,- beschikbaar
voor kinderopvang eenoudergezinnen. Momenteel maken 51 eenouders
hiervan gebruik. Tevens maken 15 mensen gebruik van de mogelijkheid om
kinderopvang te financieren vanuit de bijzondere bijstand.
-
Voor
ouders met kinderen jonger dan 5 jaar bestaat tevens de vrijlatingsregeling.
Zij mogen tot max. een bedrag van ƒ 310,- per maand van hun inkomen uit arbeid
behouden naast hun bijstandsuitkering. In een aantal gevallen wordt de
groep eenouders met kinderen van 5 tot 12 jaar om redenen van medische of
sociale aard in aanmerking voor deze regeling gebracht. Het incentivebeleid wil
het bereik onder deze groep vergroten.
Naast
deze huidige instrumenten zijn er nog een aantal (gemeentelijke) ontwikkelingen
gaande die een relatie hebben
met het eenouderbeleid.
-
Het
project ‘duurzaam computeren’ is in voorbereiding (zie 6.4.2).
-
Het Vensterschoolprogramma Delft heeft activiteiten in
het programma die eenouders stimuleren scholing te volgen als eerste stap richting activering.
-
Het
Delft Uitkeringen Informatie Team (zie 5.2) kan helpen bij het beter
gebruik maken van financiële voorzieningen.
-
Binnen het oudkomersbeleid is aandacht voor de groep eenoudergezinnen.
Er
is een beleidsgroep
ingesteld welke zich bezig houdt met de ontwikkeling van aanvullende
instrumenten voor de doelgroep fase 4. Met name op het terrein van medische en
maatschappelijke zorg is er nog weinig ontwikkeld. Speciale aandacht is er voor
de kinderopvang. Tot nu toe
kunnen alle kinderen van eenouders geplaatst worden, maar bij een actief eenouderbeleid
dreigt een tekort aan beschikbare opvang.
A. Plan
van aanpak fase 2/3.
Voor de eenoudergezinnen fase 2 of 3 wordt het
volgende voorgesteld:
Nieuwe klanten die gefaseerd
worden in fase 2 of 3, worden aangemeld voor een traject richting werk. Met het
reïntegratiebedrijf van Arbeidsvoorziening (Kliq) zullen hieromtrent
contractafspraken in het kader van de inkoop worden gemaakt.
Huidige klanten die al
gefaseerd zijn in fase 2 of 3, maar nog geen traject hebben, zullen eveneens
aangemeld worden voor een traject
Om werk en de zorg voor
kinderen te kunnen combineren wordt voor deze groep de arbeidsplicht verlaagd
tot 24 uur per week. Deze plicht blijft ook intact wanneer de klant deelneemt
aan een trajectplan. Wel kunnen de klanten ontheffing krijgen indien ze bezig
zijn met activiteiten die dit legitimeren. Denk hierbij aan het volgen van een
opleidingstraject in het kader van dit plan.
B. Plan
van aanpak fase 4.
Deze extra gesprekken zijn een belangrijke toevoeging binnen de huidige werkwijze. Na maximaal een half jaar een uitkering ontvangen te hebben ontvangt de eenouder een uitnodiging voor een gesprek met als doel een handreiking te bieden tot het zetten van een stap richting een activerings- danwel zorgtraject. Wil iemand deze stap zetten dan vindt verdere begeleiding plaats door de aandachtsfunctionaris van het vakteam activering en inburgering. Belangrijk bij de organisatie van deze gesprekken is dat het gesprek geen controlerend karakter heeft en positief en uitnodigend is.
C. Onderzoek Kind Gebonden Budget.
Het onderzoeken van de mogelijkheid ouders een eigen, kindgebonden budget te geven, waarmee zij zelf de gewenste faciliteit kunnen inkopen.
Op basis van het plan van aanpak zullen 500 extra klantcontactgesprekken worden gevoerd. De kosten voor de uitvoering hiervan worden geraamd op ƒ125.000,-. Deze kosten worden in beginsel ten laste gebracht van het budget extra Rijksmiddelen sluitende aanpak fase 4.
1 akkoord met het, binnen het maatwerkprincipe, hanteren van een participatieplicht voor ouders met kinderen in de leeftijd van 5 jaar en ouder van minimaal 24 uur per week. Onder deze participatieplicht worden naast het verwerven van betaalde arbeid tevens activiteiten in het kader van scholing, sociale activering, vrijwilligerswerk, etc. verstaan.
2 akkoord met faseren van alle alleenstaande ouders zonder het criterium 1-ouder daarin mee te nemen.
3 akkoord met plan van aanpak.
4 akkoord met de dekking van de kosten ad. ƒ.125.000,- in beginsel uit het extra Rijksbudget sluitende aanpak fase 4, dan wel ten laste van vrijgevallen gemeentelijke middelen als gevolg van het onderbrengen van een tweetal gemeentelijke budgetten onder het regime van het scholings- en activeringsbudget WIW.
5 akkoord met het instellen van een werkgroep t.b.v. de implementatie.
Het project Informatievoorziening en sociale
database heeft vooral een ondersteunend karakter. Het heeft tot doel de
informatievoorziening rond het programma Samen aan de Slag te organiseren. De
organisatie van de informatievoorziening geschiedt in twee trajecten die min of
meer parallel moeten worden uitgewerkt:
1
Er is
behoefte aan een databestand – hierna te noemen sociale database - met
betrekking tot de doelgroep van Samen aan de Slag. Met behulp van de sociale
database moet het mogelijk zijn om een maatschappelijk profiel op te stellen
van de doelgroep of delen daarvan. Ook moeten in deze database gegevens kunnen
worden opgeslagen over producten en diensten die de gemeente Delft aan deze
personen levert. Deze gegevens zullen worden onttrokken aan gemeentelijke
administratiesystemen. Vervolgens moet het databestand kunnen worden benaderd
met ICT-instrumenten waarmee rapportages kunnen worden geproduceerd
2
Een
goede informatievoorziening stelt echter ook eisen aan de projecten die in het
kader van deze nota worden opgestart. Naarmate deze projecten verder worden
uitgewerkt zullen ze veelal uitmonden in activiteiten die met de doelgroep
worden ontplooid c.q. in producten en diensten die aan de doelgroep worden
aangeboden. Dit vergt aanpassing van de huidige informatiesystemen. In de realisatiefase
zal vervolgens nieuwe informatie worden opgeslagen in de gemeentelijke
administratiesystemen en worden toegevoegd aan de sociale database. Hiermee
kunnen vervolgens rapportages worden opgesteld waarmee doelstellingen en
beleidseffecten kunnen worden geëvalueerd en gemeten.
In het vervolg van dit projectplan worden de
trajecten afzonderlijk uitgewerkt in twee deelprojecten:
1
Het
deelproject Pilot
Sociale Database. Hierin worden methoden en technologieën
ontwikkeld waarmee een sociale database kan worden ingericht en onderhouden.
2
Het
deelproject Informatievoorziening
Overige Projecten. Dit
project ondersteunt de overige projecten van Samen aan de Slag bij het bepalen
van informatie behoeften, het verzamelen van informatie en het ontwikkelen van
sturingsinstrumenten.
Binnen dit pilotproject wordt een
kennisinfrastructuur ontwikkeld ten behoeve van bestuurders en
beleidsmedewerkers op het terrein van Samen aan de Slag. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van modellen die binnen KIS zijn ontwikkeld. In het project worden informatieprofielen gedefinieerd, waarbij in
eerste instantie de pilot zich zal beperken tot de populatie Abw-cliënten,
zoals die is vastgelegd in SDMS.
Als de informatieprofielen zijn gedefinieerd moet
de informatie vervolgens nog toegankelijk worden. Hierbij moet gebruik worden
gemaakt van informatietechnologieën die onderling met elkaar verbonden zijn en
op hun beurt in de gemeentelijke organisatie kunnen worden ingevoerd. Zo
ontstaat een informatiearchitectuur waarin informatie gestructureerd aangeboden wordt.
Uiteraard worden hierbij niet alle bouwstenen van deze architectuur in dit
project ontwikkeld. Vele bestaan al of worden in ander KIS-projecten
ontwikkeld.
Een goede informatiehuishouding stelt ook eisen aan
de projecten die binnen Samen aan de Slag zijn of worden gestart. De
informatiebehoefte voltrekt zich hier in fasen:
1
Startfase. In deze fase zal elk project behoefte hebben aan
informatie waarmee de omvang en samenstelling van de eigen doelgroep in kaart
kan worden gebracht. Hiermee kan richting worden gegeven aan de projecten.
2
Implementatiefase. In deze fase worden operationele doelen
geformuleerd. Het gaat hierbij om de aantallen waarin de producten of diensten
worden aangeboden, kwaliteitseisen, aanpassingen in werkprocessen, etc.
3
Realisatiefase. In deze fase worden producten en diensten
geleverd waarvan informatie wordt vastgelegd en vervolgens wordt ‘opgehaald’
t.b.v. de sociale database. Deze informatie kan worden benut voor rapportages,
evaluatie van doelstellingen en de meting van beleidseffecten.
Het project ‘Pilot Sociale Database’ wordt in twee
trajecten (inhoudelijk en technisch) afgelopen welke uiteindelijk samenkomen in
één concreet eindproduct.
In het inhoudelijke traject wordt de benodigde informatie geïnventariseerd en
worden definities en kwaliteitscontrole vastgelegd. Afronding vindt plaats in
juni 2000.
In het technische traject worden functionele eisen geïnventariseerd,
vindt pakketselectie plaats en worden standaarden voor installatie, inrichting
en beheer bepaald. Tevens wordt de technische infrastructuur gerealiseerd.
Afronding vindt plaats in juni 2000.
In het gezamenlijke traject wordt de
definitielaag ingericht, worden overzichten gebouwd en ter beschikking gesteld
en wordt het aantal gebruikers uitgebreid. Uiteindelijk vindt overdracht aan
beheer plaats. Afronding vindt plaats in december 2000.
De fasering van het deelproject
‘Informatievoorziening overige projecten’ dient nauw aan te sluiten op die van
de projecten Samen aan de Slag. De activiteiten dienen ook in de andere
projecten te worden ingevoegd. Er wordt onderscheid gemaakt in een startfase,
een implementatiefase en een realisatiefase.
In de startfase wordt de informatiebehoefte
voor de ‘nulmeting’
vastgesteld, wordt informatie verzameld en rapportages en overzichten
samengesteld. Afronding april 2000.
In de implementatiefase worden operationele
doelstellingen geformuleerd en vastgelegd in prestatie-indicatoren en
kengetallen en worden informatieprofielen en productbegrotingen opgesteld. Afronding 2e
halfjaar 2000.
In de realisatiefase vindt
kwaliteitscontrole plaats en worden rapportages opgesteld. Afronding 2001.
Voor beide deelprojecten is een projectstructuur
opgezet, waarbij de pilot Sociale Database deel uit maakt van het gemeentebrede
project Kennis Infrastructuur (KIS).
Voor de pilot ‘Sociale Database’ wordt zoveel
mogelijk getracht om de benodigde capaciteit uit de lijnorganisatie in te
zetten en zo weinig mogelijk extern in te huren. Voorts zijn een aantal kosten
reeds betaald uit het gemeentelijke Eagle en ‘MIS’ budget van de WIZ. Er is een
totaalbudget beschikbaar gesteld van ƒ 200.000,-.
Voor het deelproject ‘Informatievoorziening Overige
Projecten’ zijn vooralsnog geen extra kosten voorzien.
Dit
project is reeds in besluitvorming geweest.Voor een relatief steeds groter
aantal mensen is de afstand tot de arbeidsmarkt eenvoudig te groot. De
belemmeringen kunnen zeer
divers en uiteenlopend zijn: van zware lichamelijke of psychische problematiek
tot langdurige werkloosheid gekoppeld aan leeftijd of taalachterstanden. Deze
mensen zijn langdurig aangewezen op een uitkering om in het levensonderhoud te
voorzien. De gemeentelijke
zorgplicht voor deze mensen gaat verder dan het verstrekken van een uitkering.
Langdurig uit het arbeidsproces zijn, kan isolement tot gevolg hebben, zeker
wanneer dit gepaard gaat met aanvullende belemmeringen in het persoonlijk functioneren. Activering van deze
doelgroepen is primair gericht op deelname aan maatschappelijke activiteiten en
zorg en niet – of pas in tweede instantie – op het vinden van werk (sociale
activering). Het actief betrekken van mensen in deze situatie bij de samenleving is dan ook een
belangrijke doelstelling van het college.
Beleid ontwikkelen op sociale activering gaat ook om het
vinden van nieuwe initiatieven en wegen die aansluiten op de behoeften van de
doelgroep. Hiermee is inmiddels ervaring
opgedaan met het experiment sociale activering en de activiteiten die zijn
ondergebracht in het voormalige Project Uitstroomverbetering (PUV). Binnen dit
project is ervaring opgedaan met activering van:
alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar
alleenstaande
ouders met kinderen tussen de 5 en 12 jaar
uitkeringsgerechtigden van 57,5 jaar en ouder
allochtonen met onvoldoende taalbeheersing (onder CITO 3
niveau)
Onder de vlag van het toenmalige PUV is een nog steeds
lopend experiment experiment gestart
waarbij een koppeling wordt gelegd tussen het motiveren van (ongemotiveerde)
klanten en de verstrekking van bijzondere bijstand. Op basis van de eerste
ervaringen met deze groepen zullen begin 2000 concrete taakstellingen worden
geformuleerd. De komende periode
zal gerichte aandacht uitgaan naar de activering van de fase 4 doelgroep binnen
de uitkeringsgerechtigden in de gemeente Delft.
De ontwikkeling van nieuw instrumentarium gaat gepaard
met nadrukkelijker aandacht voor de combinatie van activerings- en zorgtrajecten. Voor
uitkerings-gerechtigden die niet of slechts zeer beperkt in staat zijn deel te
nemen aan activeringstrajecten is vaak sprake van een (tijdelijke) zorgvraag.
In dat kader is relevant dat bepaalde voorzieningen op het terrein van zorg kunnen worden ingekocht.
Hoewel steeds meer inspanningen op de doelgroep voor
zorg en activering zijn gericht is het beschikbaar budget in relatie tot de
omvang van de doelgroep beperkt. Het optimaal gebruik maken van reeds bestaande
voorzieningen is dan ook
een belangrijk uitgangspunt. Het gaat hierbij zowel om de aansluiting met
bestaande zorg- en welzijnsvoorzieningen als voorzieningen op het gebied van
volwasseneneducatie.
Kinderopvang en eenoudergezinnen
Het toewerken naar een sluitende aanpak en daarbinnen komen tot het opstellen
én realiseren van trajectplannen maakt dat aan bepaalde randvoorwaarden moet
worden voldaan. Kinderopvang is zo’n belangrijke randvoorwaarde. Om
eenouder-gezinnen uit de uitkeringssituatie te krijgen, bijvoorbeeld voor het volgen van een cursus of stage
in het kader van een trajectplan, moet er niet alleen voldoende kinderopvang
zijn, maar het moet ook kwalitatief goed, op maat, flexibel en snel inzetbaar
zijn. Dit is een van de bevindingen geweest van het Project Uitstroom-verbetering (PUV), dat zich o.a.
richtte op de activering van alleenstaande ouders.
Binnen
de doelgroep eenoudergezinnen maakt de gemeente Delft onderscheid tussen
gezinnen met kinderen tot 5 jaar en gezinnen met kinderen tot 12 jaar. Van de
eenoudergezinnen met
kinderen tot 5 jaar geldt dat zij geen formele sollicitatie-plicht hebben. Beide groepen wil
de de gemeente stimuleren door het creëren van de juiste
randvoorwaarden, klantbenadering op maat, inzet van instrumenten en
laagdrempelige cursussen.
Zorg en activering kent de volgende speerpunten van
beleid:
Kwalitatief hoogwaardig en aansluitend instrumentarium.
De nadruk op dit punt ligt op de korte termijn vooral op het ontwikkelen van
methodiek en instrumenten. De activerende benadering is relatief nieuw en het is soms niet duidelijk
welke instrumenten de beoogde effecten hebben.
Een functioneel netwerk van instellingen. Veel aandacht
moet uitgaan naar het versterken van netwerken in stad en wijk. De instellingen
die zich richten op de
doelgroepen van zorg en activering dienen actief te worden benaderd. Doelen
hiervan zijn het starten van samenwerking en het uitwisselen van elkaars
ervaringen en expertise. De
coördinatie kan plaatsvinden vanuit een op te richten centraal punt sociale activering. Hierbij valt te
denken aan netwerken op het terrein van gemeentelijke dienstverlening, Maatzorg
en het ouderenwerk.
Begin 2000 formuleren van taakstellingen voor de
specifieke fase 4-doelgroepen van het voormalige Project Uitstroomverbetering, inclusief het
ontwikkelen van methodieken om het effect van nieuwe instrumenten te meten.
Het nader uitwerken van een genuanceerd
activeringsaanbod voor eenoudergezinnen, gericht op verhoging van de
arbeidsparticipatie.
In samenwerking met
buurt- en wijkorganisaties formuleren van nadere voorstellen voor de aanpak van
sociale activering op wijkniveau.
Op basis van de twee discussienota’s
zijn, zoals hiervoor beschreven, zes speerpuntprojecten bepaald en uitgewerkt. Beide discussienota’s bevatten echter nog veel
meer acties en activiteiten die op wat langere termijn gepland zijn. Deze
acties en activiteiten, met waar mogelijk een beschrijving van de
situatie medio 2000,
zijn in dit hoofdstuk gerangschikt onder de kopjes ‘Informatieverzameling,
monitoring en effectmeting’, ‘Organisatie’, Inkomensondersteuning’ en ‘Participatie’.
Al langer bestond in Delft
behoefte aan een beter inzicht in de kenmerken en achtergronden van het zogenaamde fase 4 bestand van WIZ.. Binnen
het team Activering en Inburgering is daarom in juni het zogenaamde ‘bestands-analyseteam’ (BAT) van start gegaan. Dit team voert gesprekken met 550 klanten om een beter beeld te krijgen van het gehele
bestand, maar om ook de (on)mogelijkheden rond ‘participatie’ in beeld te brengen. Dit is een eerste stap in die richting. Naast de individuele
gesprekken
ontwikkelt het BAT
instrumenten om deze cliënten ook daadwerkelijk te helpen. Het streven is erop
gericht deze groep direct in ‘traject’ nemen. In juni 2001 is dit project afgerond.
In het kader van de
vormgeving van Centra voor Werk en Inkomen (CWI) wordt er landelijk hard gewerkt aan het uitwisselen van klantgegevens tussen de
uitkeringsinstanties (ABW en WW) en Arbeidsvoorziening. In den lande gaat het
om de ontwikkeling van het zogenaamde Cliënt Volg en Communicatie Stelsel (CVCS). Dit is een gekoppeld systeem
dat voorkomt dat
klanten meerdere
keren hetzelfde
verhaal moeten doen en stelt organisaties in staat hun dienstverlening beter in te richten. Landelijk wordt er geëxperimenteerd in diverse pilots. Gezien de
beperkte uitbouwmogelijkheden van het CWI in Delft op dit moment, is deze ontwikkeling in
Delft nog niet aan de orde.
Wel schaft WIZ een klantvolgsysteem op
het terrein van activering en inburgering aan, dat in het najaar van 2000 wordt geïmplementeerd. Hierdoor is het mogelijk betere
managementinformatie te krijgen over de trajecten rond de klant en de inzet van
instrumenten. De maatregelen in de nota van integratiebeleid zullen ook via dit
systeem worden gevolgd.
De gemeenten krijgen vanaf 1 januari 2001 de
beschikking over een Fonds Werk en Inkomen. Hierin worden de middelen voor de
bijstandsuitkeringen en de voor de inschakeling van werkzoekenden gebundeld.
Belangrijkste onderdelen hierin zijn dat het gemeentelijk aandeel in de
uitkeringslasten wordt verhoogd van 10 naar 25 procent en dat het geld dat de
gemeenten overhouden in het uitkeringsdeel kan worden ingezet ten behoeve van
activering van werkzoekenden Hiermee neemt de beleidsvrijheid van de gemeente in de toedeling
van budgetten toe.
Vanaf augustus 2000 is een werkgroep in het leven
geroepen ten behoeve van de implementatie van dit fonds.
In de
gemeentelijke
reorganisatie is de relatie tussen
inkomensverstrekking en activering versterkt door deze onder te brengen in één
sector. Er is in het voorjaar een studiedag georganiseerd teneinde de samenhang
hiertussen te versterken. Hieruit wordt een plan van aanpak voorbereid om
concrete stappen te zetten.
Daarnaast wordt op het terrein van activering gestreefd naar
een helder onderscheid tussen opdrachtgeven en opdrachtnemen.
In dit verband stelt
de gemeente als opdrachtgever nieuwe contracten op met opdrachtnemers als
bijvoorbeeld de
WIW-organisatie en Combiwerk. Met deze meer zakelijke aanpak kan beter worden
gestuurd en afgerekend op resultaten. Het vakteam werkplan zal in dat kader nadrukkelijker
onder de paraplu van Stichting Werkplan gaan opereren. Hiermee verdwijnt de
rechtstreekse aansturing van de gemeente voor de concrete uitvoering.
De uitbouw van het CWI baart
de gemeente Delft zorgen. Als gevolg van de landelijke discussies over de
nieuwe organisatiestructuur in de sociale zekerheid, staat de CWI-uitbouw in
deze regio op een laag pitje. Met name Arbeidsvoorziening wil de landelijke
reorganisaties afwachten. Het is dan ook niet gelukt nu reeds stappen te zetten
in de richting van de omvorming van de lokatie Hooikade tot een bedrijfsverzamelgebouw voor Werk en
Inkomen. Juist in de fysieke koppeling tussen nu nog gescheiden organisaties
ontstaan kansen voor een geïntegreerde dienstverlening aan de klant.
Tot nu toe waren
Rijkssubsidies op het terrein van activering vooral bedoeld voor de doelgroep
langdurig werkzoekenden voor wie via een (niet te lange) trajectaanpak weer
uitstroomkansen konden ontstaan, de zogenaamde fase 2 en 3 groep. Het nadeel van deze regelingen was de voorwaarde minstens een jaar werkloos te zijn eer men van deze regelingen gebruik kon maken.
In 2000 is het voor het eerst
mogelijk om ook de nieuwe werkzoekenden direct een aanbod te doen. Daarmee wil het Rijk een
sluitende aanpak realiseren. Deze aanpak was reeds bekend voor de doelgroep
jongeren, maar wordt nu ook voor cliënten ouder dan 21 jaar georganiseerd. Daartoe heeft de gemeente ruim
ƒ 720.000,- toegezegd gekregen. De gemeente heeft hiervoor reeds extra trajecten
ingekocht bij het RBA ter waarde van ƒ 300.000,-. Voor de invulling van het restbudget volgen nadere
voorstellen.
Belangrijk streven is, samen
met partners, in zowel kwalitatieve als kwantitatieve zin, een sluitende aanpak
voor Nieuwkomers te realiseren. Een eerste bijeenkomst heeft in dit kader
inmiddels plaatsgevonden. Er is een aantal overdrachtsmomenten geformuleerd
welke in kleine werkgroepen verder besproken zullen worden. In het kader van de beschikbare gelden voor
oudkomers is het aantal uren trajectbegeleiders aanzienlijk uitgebreid.
Tegelijkertijd is
ingezet op een meer professionele manier van werken (met onder meer een
gerichte methodische aanpak) waardoor tevens vastgesteld is welke caseload per
consulent gehanteerd wordt. Dit aantal reduceert het effect van het wegwerken
van wachtlijsten.
Daarom zullen er aanvullende (inkoop) afspraken gemaakt worden om een sluitende
aanpak voor nieuwkomers te realiseren.
In de discussienota over
activering, Samen aan de Slag, wordt voorgesteld met werkgevers in gesprek te gaan over
doorstroommogelijkheden voor werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
Het meest concreet is dat zichtbaar bij mensen, die nu via gesubsidieerd werk
aan de slag zijn of gaan. Rond de gemeentelijke subsidie-instrumenten is nu reeds een uit- of
doorstroomtaakstelling verbonden. Deze ziet er als volgt uit:
Tabel 2. Taakstelling en realisatie uitstroom
subsidie-instrumenten, 1999.
Instrument |
Realisatie
1999 |
Taakstelling (positieve uitstroom uit regeling) |
WIW-dienstbetrekkingen |
48 |
50 |
WIW-loonkostensubsidies |
62 |
50 |
Melkert 1/Instroombanen |
8 |
10 |
In 1999 zijn 6 WIW werknemers en 2 werknemers uit de ID-regeling
regulier in dienst van de gemeente gekomen.
In 2000 is in het kader van
stimulering van uitstroom uit de ID-regeling (Instroom/Doorstroom) een extra instrument
beschikbaar gekomen voor ID-werknemers die langer dan 2 jaar in dienst zijn.
Zij kunnen bij uitstroom een eenmalige premie ontvangen van ƒ 4.000,- netto. Dit nieuwe
instrument zal uiteraard ruim bekend worden gemaakt onder de huidige
ID-werknemers.
Bij de inrichting van het CWI
Delft is de inzet van
de gemeente geweest
om in het CWI de instroom in de uitkering actief te beperken. Dit kreeg op twee manieren vorm. In de
eerste plaats moesten fase 1 klanten, gedurende een wachtperiode, eerst actief
op zoek naar een baan alvorens zij een uitkering konden aanvragen. In de tweede
plaats kregen fase
1 klanten die na 3 maanden nog
steeds een uitkering ontvingen een extra heronderzoek met het doel de uitstroom te bevorderen. Dit
beleid wordt gecontinueerd, naast de andere maatregelen die zijn beschreven in het kader van de
sluitende aanpak.
Het Servicecentrum Bedrijven
beoogt een centrum te zijn waar bedrijven terechtkunnen voor alle informatie en
ondersteuning die met de bedrijfsvoering te maken heeft. Via het Servicecentrum
ontstaat een ruime (markt)kennis van en over bedrijven. Op basis van deze
kennis en ervaringen kunnen beleids- en/of procedureaanpassingen plaats vinden.
De huidige structuur van het
Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening (RBA) wordt opgeheven als gevolg van de
intrekking van de arbeidsvoorzieningswet. Ten behoeve van afstemming van
partijen, onderzoek en trendvolging van de (regionale) arbeidsmarkt worden in
vervolg op de RBA structuur platforms opgericht die onder gemeentelijke verantwoordelijkheid gaan
opereren, de zogenaamde Regionale Arbeidsmarkt
Platforms (RAP).
Er wordt regionaal hard
gewerkt om een dergelijk RAP Haaglanden vorm te geven. Het RBA verdwijnt per
2002, maar de splitsing van Arbeidsvoorziening in een privaat en een publiek deel wordt reeds per oktober 2000
vormgegeven. Voorgesteld wordt het RAP Haaglanden per 1
januari 2001 te starten en dat jaar als een overgangsjaar te gebruiken. Het
voorstel is voorts
om het RAP
Haaglanden uit 16 deelnemers te laten bestaan: vier gemeentebestuurders (waaronder Delft), vier
werkgeversvertegenwoordigers, vier werknemersvertegenwoordigers en vier ‘smaakmakers’. Taken die het RAP heeft
zijn onder andere afstemming van het regionale
arbeidsmarkt- en scholingsbeleid, onderzoek arbeidsmarktontwikkelingen en sectorbeleid.
De gemeente Den Haag heeft ƒ
300.000,- ter beschikking gesteld ten behoeve van de ontwikkeling van het RAP. De voorstellen van de
ambtelijke werkgroep worden eind september voor akkoord aan het bestuur voorgelegd.
Nog dit jaar is het OTC
Haaglanden operationeel. Het projectteam is druk bezig met de voorbereidingen.
Het centrum is (voorlopig) ondergebracht bij de Technische Hogeschool Rijswijk.
Verspreid over het land ontstaan 15 OTC’s. Het Rijk heeft in eerste instantie een
startsubsidie van 40 miljoen gulden voor alle centra ter beschikking gesteld.
Het OTC Haaglanden gaat de
instroom versterken van leerlingen in het technisch onderwijs en in het
verlengde daarvan de instroom van geschoolde krachten in het bedrijfsleven
waarbij het OTC fungeert als makelaar en schakelaar tussen alle betrokken
partijen: bedrijven, onderwijs, overheid en leerlingen.
In het kader van armoedebeleid zijn aanbevelingen
gedaan om televisies en stofzuigers aan te merken als noodzakelijke, niet-uitstelbare goederen.
Bij de laatste wijziging in het handboek (juli 2000) zijn stofzuigers reeds
aangemerkt als niet-uitstelbare goederen. Hierdoor is bijstandsverlening voor deze huishoudelijke
apparaten mogelijk voor alle belanghebbenden.
In hoeverre televisies aangemerkt moeten worden als
niet-uitstelbare goederen moet nog nader worden beoordeeld. Bijstand wordt
verleend voor noodzakelijke goederen, waarbij er nogal wat argumenten, zowel
pro als contra bestaan om een televisie als een noodzakelijk gebruiksgoed aan
te merken. Gekoppeld aan de nota Evaluatie
Bijzondere bijstand zal hierover een aparte nota verschijnen.
Bijstandsverlening in de
aanschaf van een computer vindt tot op heden uitsluitend plaats als een
computer op het huisadres een noodzaak is om een scholing of opleiding af te
ronden. Deze scholing of opleiding moet dan wel als noodzakelijk worden
beoordeeld in het kader van de arbeidsinschakeling. Hierbij kunnen ook sociale
overwegingen een rol spelen.
Op veel plaatsen binnen de
gemeente kunnen belanghebbenden (kosteloos) gebruik maken van computers. Te denken valt
hierbij aan verschillende kopieerwinkels, de TU-bibliotheek,
onderwijsinstellingen en dergelijke. Niet in alle gevallen werd het thuis beschikken
over een computer als noodzakelijk beoordeeld.
Van verschillende kanten wordt betoogd dat er een tweedeling binnen de maatschappij dreigt doordat niet alle burgers binnen het informaticatijdperk voldoende kennis en ervaring kunnen opdoen met computers. Dit is een argument om door de gemeente meer geld beschikbaar te stellen voor computers, waarbij met name gedacht kan worden aan gezinnen met kinderen. Het voornemen bestaat om computers op te nemen in de categorie noodzakelijke, niet uitstelbare goederen. Hierover wordt een aparte notitie geschreven.
In het verleden zijn er al
ideeën geweest om in Delft door bedrijven afgeschreven computers te repareren, op te waarderen en te hergebruiken. Als dit niet meer aan de orde
is kunnen computers ontmanteld worden en op een milieuvriendelijke wijze teruggebracht worden in de
grondstoffenkringloop. Behalve uit oogpunt van werkgelegenheid is Duurzaam Computeren voor bepaalde groepen ook een mogelijkheid om op een
goedkope manier aan een computer te komen.
Op dit moment wordt dit
project verder uitgewerkt. In het verleden waren ook scholen geïnteresseerd in
tweedehands computers. Nu echter is er voor hen een alternatief om gebruik te
maken van volledig nieuwe computers.
De huidige doelstellingen zijn: het opleiden en laten opdoen
van werkervaring van langdurig werkzoekenden waarna mogelijk doorstroming
plaatsvindt naar de reguliere arbeidsmarkt, en het beschikbaar stellen van computers aan
mensen met een minimum inkomen. Vooralsnog wordt er gedacht aan de doelgroep
eenoudergezinnen. Juist deze doelgroep (en hun kinderen) dreigt door een
digitale tweedeling in een achterstandspositie te raken.
In een afzonderlijke nota, die in september in de
commissie is behandeld, wordt ingegaan op de schuldhulpverlening in
Delft. Deze nota doet concrete voorstellen om:
-
De wachtlijst weg te werken;
-
Een structurele uitbreiding van de formatie om de grotere
doelgroep een aanbod te kunnen doen;
-
Het inkopen van dienstverlening bij het CAV in
Rijswijk op het terrein van budgetbeheer en de Gemeentelijke Kredietbank
in Den Haag, daar waar zij ook voor Delftse burgers een aanbod doen.
Met deze stevige financiële impuls willen wij de
dienstverlening op dit terrein zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin
verstevigen.
In overleg tussen WIZ en het vakteam Belastingen is een voorstel ontwikkeld om voor de groepen AOW-ers en fase 4-klanten van WIZ tot automatische kwijtschelding over te gaan. In 1999 is voor een bedrag van ƒ 1.200.000,- kwijtgescholden. Automatische kwijtschelding betekent een verhoging van
ƒ 1.900.000,-, totaal dus ƒ 3.100.000,-.
Inmiddels is een koppeling
tussen het bestand van WIZ en het bestand van de afdeling belasting tot stand
gekomen. In het najaar zal verder gewerkt worden aan de voorbereiding van de
automatische kwijtschelding voor klanten van WIZ in 2001.
Om de participatie van Delftse burgers te vergroten
bestaat als sinds enige jaren een kortingsregeling. Het bereik hiervan is
onvoldoende. Om de participatie te vergroten wordt daarom gewerkt aan het
invoeren van de Delft Actief Pas. Hiermee kan iedere Delftse burger korting krijgen op allerlei culturele,
recreatieve, educatieve en sportieve activiteiten in Delft, Rotterdam en
omstreken. Dit betekent een vergroting
van de mogelijkheden om gebruik te maken van allerlei activiteiten tegen
aanzienlijke kortingen. Dit voorstel is inmiddels door de gemeenteraad geakkordeerd.
Om tot een sluitende aanpak
te komen voor zowel
fase 4 cliënten,
waaronder een-oudergezinnen, als voor nieuwkomers is kinderopvang een
belangrijke randvoorwaarde.
Vanuit het project Samen aan
de slag is een inventarisatie gedaan over de huidige regelingen in de
kinderopvang. Flexibele kinderopvang is als pilot van start gegaan. Binnenkort
vindt hierover een tussentijdse evaluatie plaats. De regeling kinderopvang en
buitenschoolse opvang alleenstaande ouders is ten opzichte van 1999 in budget
toegenomen. Wel is halverwege 2000 geconstateerd dat deze regeling ‘vol’ zit.
Een actief eenouderbeleid, naast de sluitende aanpak voor de diverse
doelgroepen, heeft consequenties voor het
beleid binnen de kinderopvang. Voorgesteld wordt een werkgroep kinderopvang
samen te stellen vanuit verschillende gemeentelijke geledingen (WIZ en
leefbaarheid).
Met de Stichting Agneta is een toeleidings- en
begeleidingstraject ontwikkeld voor vrouwen die vanuit de bijstand een eigen
bedrijf willen starten. Het traject ten behoeve van de start van het eigen bedrijf is hierbij
opgeknipt in verschillende fases. Per fase wordt expertise en deskundigheid van aanbieders ingezet.
Uitgangspunt hierbij is de inzet van Stichting Agneta vooral aan de ‘voorkant’
te laten plaats vinden (werving, opvang, motivatie, begeleiding) in nauwe
samenwerking met de afdeling Activering en Inburgering van de gemeente. Daarna nemen specialisten de opzet van het bedrijf ter hand voor diegene die verder
willen. Als gevolg van een (onvoorziene) bestuurlijke verandering binnen de
stichting is het projectvoorstel vooralsnog even in de wachtkamer gezet.
Het project met uitzendorganisatie Tempo Team heeft vooralsnog te kampen
gehad met te weinig instroom voor een goede evaluatie van de pilot. In dit
project komen WIZ-klanten in dienst bij het
uitzendbureau en worden
van daaruit
gedetacheerd op uitzendbanen. Hiermee wordt voorkomen dat de klant niet steeds terug hoeft te vallen op de gemeente voor een (aanvullende)
uitkering. Ook de intensieve zoektocht naar samenwerkingsmogelijkheden met
andere uitzendorganisaties verloopt moeizaam. De mogelijkheden en doelstellingen van
uitzendorganisaties en de gemeentelijke uitgangspunten en doelgroepen sluiten
in de praktijk nauwelijks op elkaar aan. Toch is de gemeente met diverse
uitzendorganisaties
in gesprek in pogingen de kloof te dichten.
De taalstage is bedoeld om
naast de kennis in de schoolbanken ook taalvaardigheid bij een organisatie te
verwerven. Daarnaast kan de betrokken
persoon laten zien wat hij/zij in huis heeft en is er sprake van contacten met
Nederlanders. De gemeente doet sinds 1999 ervaring op met allochtone deelnemers
(nieuwkomers en oudkomers) die een taalstage lopen.
Ontwikkelingen op het terrein van Educatie én de
komst van de Wet op de Inburgering Oudkomers zorgen ervoor dat:
-
Er meer taalstages ingezet gaan worden.
-
Deze nadrukkelijker worden opgenomen in
trajectplannen en leerroutes.
-
Er een nadrukkelijker verband zal worden gelegd
tussen de inzet van instrumenten (zoals taalstage, werkstage, Nederlands op de
werkvloer) en de doelen die we er mee willen bereiken.
Belangrijk in deze context is het gegeven dat
steeds meer allochtonen de komende jaren binnen bedrijven diverse vormen van stages kunnen doorlopen, welke
gerichter ingezet gaan worden om bepaalde, individuele doelen.
Sluitende aanpak fase 4 en
sluitende aanpak nieuwkomers in relatie tot de ontwikkelingen van doorlopende
leerlijnen moet uiteindelijk leiden tot resultaatverbetering. In het
beleidsplan WIZ, waar het educatieplan 2001 in opgenomen wordt, is
resultaatverbetering een belangrijk aandachtspunt.
Resultaatverbetering is het gevolg van onder
andere betere
monitoring, zowel op managementniveau als op klantniveau, integratie van
verschillende educatieve instrumenten (sluitende leerlijnen), organiseren van
sluitende kinderopvang, creëren van arbeidsmarktperspectief en integratie
(taal- werkstages).
-
Bij monitoring op managementniveau gaat het er
vooral om per opleidingssoort te kunnen beschikken over gegevens betreffende
kosten, deelname, slagingspercentages en samenstelling van de groepen. Aan de hand hiervan
kan de doelmatigheid van de ingezette middelen gevolgd worden en kan bekeken
worden in hoeverre aan een opleiding behoefte is, of dat de inhoud aanpassing
behoeft.
-
op individueel klantniveau gaat het er om per klant
te kunnen nagaan wat de opleidingshistorie is, of de klant op dit moment een
opleiding volgt, gebruik maakt van kinderopvang et cetera. Door middel van Imwin, het klantvolgsysteem van activering en inburgering.
TaalPlus Educatie, een
onderdeel van de Mondriaan OnderwijsGroep, ontwikkelt in samenwerking met de gemeente een
innovatieproject Educatie. De Kwalificatiestructuur Educatie op de
verschillende niveaus (1,2,3 en 4) is modulair van opzet waardoor individuele
in,- door,- en uitstroom flexibeler wordt. Eindtermen zijn geformuleerd zodat
het voor een deelnemer duidelijk is waar de opleiding begint en waar deze
eindigt. Afhankelijk van de situatie en de vraag van de deelnemer/toeleider
volgt de deelnemer een traject met als doel sociale, educatieve of
professionele redzaamheid.
Voor cursisten die een
startkwalificatie willen halen, maar daar niet via het voortgezet onderwijs toe
gekomen zijn, is het project doorstroom Educatie-Beroepsonderwijs in
voorbereiding. Voor anderstalige cursisten met een hoge
vooropleiding is het project Schakel naar werk geïntegreerd in de modulaire
opbouw van de educatie.
Voordelen van deze innovatie
zijn: meer flexibiliteit binnen
het aanbod, vaststelling van de eindtermen, sluitend aanbod, afstemming van
trajecten, integratie met praktijkonderwijs, zowel vanuit het
Praktijkleercentrum (voorheen de Leerwerkbank) als vanuit het beroepsonderwijs,
bundeling van gelden.
In de afgelopen jaren heeft
de gemeente een aanvang gemaakt met activeringsactiviteiten ten behoeve van
fase 4 klanten. In 1996 is het experiment Sociale Activering gestart en in 1998
het project Uitstroomverbetering, ook wel het PUV-project
genoemd. Dit project richtte zich – naar aanleiding van administratief klantenonderzoek – op
een aantal doelgroepen: eenoudergezinnen, zorg, allochtonen met beperkte
taalbeheersing en ouderen.
Besloten is om een verdere professionalisering in
te zetten door onder andere de introductie van een
klantvolgsysteem, een gerichte methodische aanpak, het duidelijk
inventariseren, analyseren en verbeteren van het al ingezette, en nog in te
zetten
instrumentarium en het inzichtelijk maken van een te realiseren taakstelling.
Eind 2000 worden de resultaten hiervan in een aparte notitie inzichtelijk
gemaakt.
In de discussies rond samen aan de slag is specifieke aandacht gevraagd voor jongeren en studenten. Uit de gegevens van Arbeidsvoorziening blijkt dat in Delft op 1 maart 2000 7,4% van de ingeschreven werkzoekenden jonger dan 23 jaar was. Daarnaast is in het discussietraject gebleken dat studenten die tijdelijk uitschrijven onvoldoende afstemming ondervinden in de dienstverlening van universiteit en de sociale dienst en blijken studenten die nog niet afgestudeerd zijn, maar wel hun recht op studiefinanciering hebben opgebruikt nogal eens in een moeilijke financiële situatie te belanden.
Om een sluitende aanpak, zowel ten aanzien van bereik van de doelgroep als ten aanzien van het instrumentarium, te realiseren wordt nu een Casemanagement Team voor 16 tot 23 jarigen ingericht. In dat team worden casemanagers bijeen gebracht met een onderwijs-, een jongerenwerk- en een werk- & inkomen-achtergrond. Dit team heeft de opdracht voor de doelgroep goed gecoördineerde trajecten uit te zetten, de jongeren daarin te ondersteunen en volgen opdat het beoogde resultaat wordt bereikt.
Waar het gaat om de inkomenspositie van de doelgroep is besloten studenten de mogelijkheid te bieden de Delft Actief Pas aan te schaffen en wordt op dit ogenblik gewerkt aan een regeling voor de compensatie van OZB-lasten voor bewoners van onzelfstandige wooneenheden.
Om het gebrek aan afstemming bij tijdelijke uitschrijving op te vangen wordt voorgesteld in de sector WIZ een contactpersoon aan te wijzen, die de categorie van tijdelijk uitgeschreven en op dat moment uitkeringsgerechtigde studenten als klant krijgt en met de TU de gang van zaken en de inzet van gemeentelijke en universitaire instrumenten afstemt.
In die gevallen waarin geen voorliggende voorzieningen (universitaire fondsen, onderhoudsplichtige ouders) aanwezig zijn en toch bijzondere kosten opduiken kunnen studenten aanspraak maken op de bijzondere bijstand. Voorstel is die organisaties die studenten op dit terrein ondersteunen en adviseren bekend te maken en bekend te houden met de mogelijkheden van de bijzondere bijstand.
In het komende seizoen zal
sociale activering op wijkniveau een belangrijk item zijn. Koppelingen zullen
gelegd moeten worden met belangrijke projecten zoals het project Tegengaan sociaal isolement. Het gaat hier
primair niet om het in leven roepen van een extra project, maar om aansluiting
te vinden met bestaande instrumenten, initiatieven en dergelijke.
Hoe nu verder? Er is door
veel mensen binnen en buiten het gemeentelijk apparaat veel werk verzet om tot
deze nota te komen. Toch is er nog steeds heel veel te doen. De aanpak van het
project Samen aan de slag is een vruchtbare. We ondervonden veel waardevolle respons. Dit is voor ons reden om de
integrale en interactieve manier van werken door te zetten, zij het niet meer
onder de vlag van een speciaal project.
Diverse projecten en
voorgenomen acties en activiteiten ontberen een concrete planning en
taakstelling. Dit is deels noodzaak, omdat niet alle gegevens op dit
moment bekend zijn en de implementatie vaak samenhangt met andere
ontwikkelingen
binnen en buiten de gemeente. Maar ook is het een bewuste keuze, omdat we de interactiviteit ook
binnen de gemeente willen doorzetten: graag geven we de commissie in de verdere besluitvorming nog invloed op de
prioriteitstelling en daarmee de planning.
Het project Samen aan de Slag, waarin we beleid op het terrein van activering, armoedebestrijding en het tegengaan van sociaal isolement bij elkaar hebben gebracht vanuit een integrale visie, heeft zijn werk gedaan. Het is nu zaak de deelactiviteiten op te nemen in de werkplannen van de betrokken sectoren en de uitvoering ervan in de lijnorganisatie weg te zetten en in de op te stellen Gemeenteagenda 2001, inclusief de vernieuwing met betrekking tot de vormgeving van het lokaal sociaal beleid. De projectorganisatie is dan ook opgeheven.
Zie paragraaf 5.1 op pagina 14.
1 akkoord met instellen koopkrachtgarantie voor een beperkte doelgroep.
2 akkoord met verstrekken van een incentive voor deelnemers aan trajecten activering.
3
akkoord met vergroting bereik vrijlatingsregeling en het
effect hiervan meenemen in de nota actualisatie normtijden 2001.
4 akkoord met volgende dekking kosten ad. ƒ.402.000,-:
- ƒ.190.000,- Budget nieuw incentivebeleid.
- ƒ.112.500,- EZH project nummer 9: ‘Tegengaan armoede en verkleinen instroom WAO’ (= het volledige bedrag t.b.v. dit project, ingaande 2001). Een en ander onder voorbehoud van goedkeuring van het EZH verdeelvoorstel.
- ƒ. 99.500,- Scholings- en activeringsbudget WIW.
5 akkoord met het instellen van een werkgroep ten behoeve van de implementatie.
Zie paragraaf 5.2 op pagina 17.
1 akkoord met projectplan Duit.
2 akkoord met het vaststellen van de doelgroep voor het eerste jaar, zijnde de groep mensen met een minimum inkomen uit arbeid of nABW.
3 akkoord met toedeling van een I/D baan ten behoeve van dit project en deze op te nemen in het verdeelvoorstel I/D 2001.
4 akkoord met volgende dekking kosten ad. ƒ.225.000,-.
- ƒ.100.000,- EZH project ‘Ouderen, informatie en zorg’. Een en ander onder voorbehoud van goedkeuring van het EZH verdeelvoorstel.
- ƒ.125.000,- overheveling Bijzondere Bijstand.
5 akkoord met reservering extra ƒ.100.000,- uitgaven budget Bijzondere Bijstand en het effect hiervan mee nemen in nota actualisatie budget Bijzondere Bijstand.
Zie paragraaf 5.3 op pagina 20.
1 akkoord met het vrijmaken van formatie t.b.v. van de arbeidsmarktprojecten. De kosten hiervan ad. ƒ.50.000,- zijn verdisconteerd in het reguliere P-budget, productgroep werk.
2 akkoord met prioritering van het gemeentelijk instrumentarium ten behoeve van de arbeidsmarktprojecten.
3 akkoord met voorstel overgangsjaar 2000 t.b.v. het kringloopproject.
4 akkoord met volgende dekking kosten ad. ƒ.140.000,- voor het overgangsjaar Kringloop:
- ƒ.80.000,- investeringsimpuls witgoedproject uit resterend budget WIW 99 (balanspost).
- ƒ.60.000,- begeleidingsinvestering uit resterend budget WIW 99 (balanspost).
5 akkoord met garantstelling witgoedopleiding 2000 en de kosten hiervan zijnde maximaal ƒ.70.000,- dekken uit resterend budget WIW 99 (balanspost).
6 akkoord met inzet Matchmaker MKB Haaglanden en de kosten hiervan ad. ƒ.50.000,- dekken uit resterend budget WIW 99 (balanspost).
Zie paragraaf 5.4 op pagina 25.
1 akkoord met projectopzet tegengaan sociaal isolement.
2 akkoord met de keuze om de wijken Tanthof, Voorhof en Buitenhof aan te wijzen als pilotwijken voor het eerste jaar.
3 akkoord met het toedelen van een I/D baan t.b.v. dit project en deze op te nemen in het verdeelvoorstel I/D 2001.
4 akkoord met de inzet van het EZH kapitaal project ‘bestrijding sociaal isolement en ondersteuning vrijwilligers’.
5 akkoord met de dekking van de totale kosten tot 2008 ad ƒ.3.044.186,- + f. 400.000,- (onvoorzien) uit EZH project ‘bestrijding sociaal isolement en ondersteuning vrijwilligers’. Voorgesteld wordt in beginsel akkoord te gaan met de financieringsopzet, zoals beschreven in het projectvoorstel, met dien verstande dat in het jaar 2004 een (extra) evaluatiemoment wordt ingebouwd ten behoeve van de definitieve besluitvorming voor de jaren 2005 tot en met 2008, waarbij ook het meerjarig perspectief daarna in ogenschouw wordt genomen.
6 akkoord met inzet uren ambulant buurt- en wijkwerk overeenkomstig de notitie.
7 akkoord met inzet uren SOD overeenkomstig de notitie.
8 akkoord met het instellen van een werkgroep t.b.v. de implementatie.
Zie paragraaf 5.5 op pagina 27.
1 akkoord met het, binnen het maatwerkprincipe, hanteren van een participatieplicht voor ouders met kinderen in de leeftijd van 5 jaar en ouder van minimaal 24 uur per week. Onder deze participatieplicht worden naast het verwerven van betaalde arbeid tevens activiteiten in het kader van scholing, sociale activering, vrijwilligerswerk, etc, verstaan.
2 akkoord met faseren van alle alleenstaande ouders zonder het criterium 1-ouder daarin mee te nemen.
3 akkoord met plan van aanpak.
4 akkoord met de dekking van de kosten ad. ƒ.125.000,- in beginsel uit het extra Rijks budget sluitende aanpak fase 4, dan wel ten laste van vrijgevallen gemeentelijke middelen als gevolg van het onderbrengen van een tweetal gemeentelijke budgetten onder het regime van het scholings- en activeringsbudget WIW.
5 akkoord met het instellen van een werkgroep t.b.v. de implementatie.
Zie paragraaf 5.6 op pagina 31. Is reeds in besluitvorming geweest.
AAW – Algemene Arbeidsongeschiktheidswet
Abw – Algemene bijstandswet
AOW – Algemene Ouderdomswet
BAT - Bestandsanalyseteam
CAV – Centrale Administratie voor Verpleging en Verzorging
CVCS – Cliënt Volg en Communicatie Stelsel
CWI – Centrum voor Werk en Inkomen
DMZ – Dienst Maatschappelijke Zorg
DUIT – Delfts Uitekeringen Informatie team
EZH – Energiebedrijf Zuid-Holland
GGZ – Geestelijke Gezondheidszorg Delflanden
HBO – Hoger Bereosponderwijs
I/D – Instroom/doorstroom (banen)
ICT – Informatie
en Communicatie Technologie
IOAW – Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
IOAZ – Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
JOS ’98 – Jongeren Op Straat
KIS – Kennis Infrastructuur
LBO – Lager Beroepsonderwijs
MBO – Middelbaar Beroepsonderwijs
MKB – Midden en Klein Bedrijf, organisatie voor
NABW – Nieuwe Algemene bijstandswet
OTC – Onderwijs Techno Centrum
OZB – Onroerend Zaak belasting
PUV – Project Uitstroom Verbetering
RAP – Regionaal Arbeidsmarkt Platform
RBA – Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening
RMC – Regionaal Meldpunt
SDMS – Sociale Dienst Management Systeem
SoZaWe – Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Ministerie van
TU – Technische Universiteit
UVI – Uitvoeringsinstelling (voorheen bedrijfsvereniging)
VOC – Vrouwen Organisatie en Coördinatie
Wajong – Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
WAO – Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
WAZ – Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
WIW – Wet Inschakeling Werkzoekenden
WIZ – Werk, Inkomen en Zorg, sector
WW - Werkloosheidswet
WZO – Werk, Zorg en Onderwijs, commissie
Het college
wil iedereen de kans geven zich zo ruim mogelijk te ontplooien en actief deel
te nemen aan het maatschappelijk verkeer door middel van betaald of onbetaald
werk of andere zinvolle, maatschappelijke activiteiten. Eén van de voorwaarden
is dat de regionale en lokale arbeidsvoorziening, het onderwijs en gerichte
scholing ervoor zorgen dat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt op elkaar
aansluiten. Educatie speelt hierin een essentiële rol, zowel binnen sociale-,
als arbeidsmarktactivering.
Educatie is
een doelgericht instrument binnen de trajectbenadering. Daarnaast heeft het de
wettelijke taak zorg te dragen voor een startkwalificatie van werk-zoekenden.
Inhoud geven aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid om jongeren tot 23 jaar
een startkwalificatie te laten behalen, vraagt een gericht beleid. Samenwerking
met de RMC[viii]-coördinator
en instellingen die hun activiteiten richten op jongeren in relatie tot werk,
scholing of activering moet hierin gestalte krijgen.
De
doelgroep voor educatie verschuift. Tot voor kort waren de beroepsgerichte
activiteiten vooral gericht op de vraag vanuit de fase 2 en 3 groep. Educatie
vervulde hierin een rol die sterk gericht was op integratie op de arbeidsmarkt.
Momenteel bestaat een groot deel van het klantenbestand van Activering en
arbeidsvoorziening uit fase 4 klanten. Dit brengt niet alleen een inhoudelijke
verandering in het educatieve aanbod met zich mee, maar ook een andere aanpak.
De verwachting is namelijk dat deze groep niet of nauwelijks uit zichzelf
deelneemt aan bestaande scholingstrajecten. Een intensieve voorbereidingsfase
is hierbij noodzakelijk. Ook de scholingsinstellingen dienen aan te sluiten op
deze veranderingen.
Om binnen
de gemeente en arbeidsvoorziening kandidaten in korte tijd op het juiste
traject te plaatsen is integraal werken een essentiële voorwaarde.
Educatiegelden kunnen door deze werkwijze dan ook zo goed en efficiënt mogelijk
worden ingezet.
Een
educatieplan maakt onderdeel uit van een educatie-, werk- en activeringsplan
waarin de gezamenlijke uitgangspunten zijn geformuleerd. Door met collega’s op
de diverse werkterreinen (werk, uitkering, activering, onderwijs en economische
zaken) intensief samen te werken, kunnen signalen snel worden opgepakt en vertaald
in actie. Een educatieplan moet mede gebaseerd zijn op de wensen van interne
klanten, maar ook van de markt, van werkgevers.
Verwacht
wordt dat een sterkere koppeling tussen het gelijktijdig opdoen van
werkervaring en het volgen van scholing goede perspectieven biedt om de
resultaten in de aansluiting met de arbeidsmarkt te verbeteren. Het vormgeven
van het educatieaanbod en de organisatie van werkervaringsprojecten en
instrumenten vergt een nauwgezet overleg.
0)Optimaal afstemmen van vraag
en aanbod op de arbeidsmarkt. De educatieve mogelijkheden
optimaal benutten door deze af te stemmen met de clusters reguliere
werkgelegenheid, gesubsidieerde werkgelegenheid en zorg en activering. In
concreto kan hierbij gedacht worden aan een snellere koppeling tussen
educatieve trajecten en instroom in het bedrijfsleven, onder andere door het
inzetten van taal- en werkstages.
0)Maximaliseren van het
educatieve resultaat. Een projectplan
‘resultaatverbetering educatie’ schrijven, gekoppeld aan een nieuw te vormen
incentivebeleid en instroombevorderende afspraken met sectoren (zie ook
paragraaf 3.5). Dit met name te bereiken
door het op elkaar afstemmen van activerings-, zorg- en educatietrajecten voor
fase 4 groepen en het stroomlijnen van financiële middelen. Hier gaat het om de
WIW, gelden van arbeidsvoorziening, rijksoverheidsgelden en subsidiegelden als
ESF of scholingsgelden gereserveerd vanuit branches binnen CAO’s. De
stroomlijning heeft o.a. tot doel dat er zowel projectmatige, als individuele
scholing binnen een onderwijsinfrastructuur kan worden aangeboden.
0)Educatief aanbod
startkwalificatie en doorlopende leerlijnen. Het scholingsaanbod zo
formuleren dat er sprake is van doorlopende leerlijnen. Dit kan bereikt worden
door in het educatieplan de
activeringsinstrumenten goed af te stemmen op beroepsoriënterende programma's
gevolgd door schakelende programma's naar werk en/of een kwalificerende
opleiding (startkwalificatie). Dit betekent dat alle programma’s in de toekomst
modulair aangeboden moeten kunnen worden, waardoor de individuele burger een
totaal sluitend traject aangeboden kan worden. Scholingsinstellingen stimuleren
een passend aanbod hierop te ontwikkelen.
Dit
hoofdstuk beschrijft in het kort enkele concrete experimenten en projecten, die
minder duidelijk waren onder te brengen in het voorgaande. Onderbrenging in een
programmatische aanpak is echter wenselijk omdat het zo mooi de samenhang en
vernieuwing illustreert. In projecten kan eerder geformuleerd, maar algemeen
werkgelegenheidsbeleid concreet gemaakt worden.
Nieuwe
initiatieven op het grensgebied van werkgelegenheid en (nieuwe) diensten in de
stad kunnen, wanneer dit op het terrein van de gemeente ligt, goed worden
vormgegeven in een experiment of project, al dan niet in samenwerking met
andere organisaties of organisatieonderdelen. Hierbij valt te denken aan de
bevordering van kleinschalige werkgelegenheid ten behoeve van de detailhandel
en startende allochtone ondernemers. Aansluiting bij wijkgericht werken is
hierbij een belangrijk aandachtspunt, doch bestemmingsplannen dienen deze
initiatieven beter mogelijk te maken. Projectmatig werken en experimenteren op
wijkniveau is een prima manier om de vraag van de burger centraal te stellen.
Het is daarom van belang deze wijze van werken nader uit te werken. Diverse sociale activeringsprojecten sluiten
goed aan bij wijkgericht werken waar het gaat om het bestrijden van
maatschappelijk isolement.
Zowel
landelijk als Europees staan het versterken van de arbeidsparticipatie en
terugdringen van de werkloosheid hoog op de agenda. Voor initiatieven op deze
onderwerpen, zeker wanneer hierin innovatieve elementen herkenbaar zijn, zijn
diverse subsidiemaatregelen beschikbaar. Het benutten van deze maatregelen kan
het lokale activeringsbeleid versterken. Dit geldt ook voor het sterker
aanspreken van partners in het kader van CAO’s waarin
vaak afspraken zijn opgenomen omtrent scholing en inschakeling van langdurig
werklozen. Een laatste element dat van belang kan zijn is het zoeken naar
sponsoring van initiatieven door het bedrijfsleven. Steeds meer geven bedrijven
inhoud aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid door actieve deelname aan
of sponsoring van maatschappelijk relevante initiatieven. Een actieve public
relations maakt onderdeel uit van het betrekken van burgers en bedrijfsleven
bij de activiteiten van de gemeente Delft op dit terrein.
0)Herstart Groen Computeren
Delft. De gemeente Delft (WOC/Kennisstad) onderzoekt de
mogelijkheden om in 2000 opnieuw te starten met ‘Groen Computeren Delft’.
Overbodige computers bij bedrijven en organisaties worden opgeknapt en daarna –
via bijvoorbeeld een leasecontract – ingebracht bij basis- en middelbare
scholen. Maar (mogelijk) ook worden ingezet in het kader van (sociale)
activering, armoedebestrijding, educatie en werkgelegenheid (opzetten helpdesk,
bezet door werklozen voor werklozen), opleiden
werklozen tot hardwaredeskundigen.
0)Bedrijvenproject. Onder
deze werktitel wil de gemeente Delft met tien Delftse bedijven een pilot-project
starten rond de vraag “Hoe laten wij vraag en aanbod op de arbeidsmarkt op
elkaar aansluiten?” In dit kader verwijzen wij de lezer ook terug naar
paragraaf 3.6, punt 1).
Project met Stichting Agneta.
(Door)starters dienen extra aandacht te krijgen gezien hun dynamische karakter,
hun sterke lokale binding en groeipotentieel.
De gemeente Delft heeft hierin vooral een faciliterende rol. Met de stichting
Agneta wordt een toeleidings- en begeleidingstraject ontwikkeld voor vrouwen
die vanuit de bijstand een eigen bedrijf willen starten, waarbij voor de
verschillende fases van het
traject overige deskundige partijen betrokken zullen worden.
Instroomproject allochtonen in de dienstverlening. Een
instroom-experiment om allochtonen te laten instromen bij dienstverlenende
organisaties als de gemeente, het arbeidsbureau en andere organisaties in de collectieve sector.
4)Experimenten met
uitzendorganisaties. Op initiatief van
uitzendorganisatie Tempo Team is in overleg met de gemeente een experiment
ontwikkeld, waarbij DMZ-klanten in dienst komen bij het uitzendbureau en van
daaruit worden gedetacheerd op uitzendbanen. Op die wijze krijgt de klant een
breder perspectief op werk (meerdere werkzaamheden) en hoeven ze niet steeds
weer terug naar de DMZ om tijdelijk weer een (aanvullende) uitkering aan te
vragen. De eventuele leegloopkosten als gevolg van onvoldoende werk of ziekte
wordt gefinancierd uit de WIW-loonkostensubsidie. Dit wordt een eerste pilot,
die mogelijk ook breder kan worden ingezet, samen met andere partners.
In de
aanloop naar deze nota heeft ook de Commissie Extern een bijdrage geleverd. In
vervolg hierop en op gesprekken met werkgevers tijdens bedrijfsbezoeken is het
nu tijd de uitkomsten en beleidsvisie in een inspraaktraject te brengen. Het
College van B&W zoekt dan ook actief toenadering tot partijen in de stad
die betrokken zijn bij of de gevolgen ondervinden van het gemeentelijk
activeringsbeleid. In gesprek met elkaar kunnen nieuwe inzichten worden
verworven of bestaande worden bijgesteld. Het uiteindelijke doel is te komen
tot een breed draagvlak in de Delftse samenleving voor het beleid op het gebied
van Werk, Scholing en Activering. Lokale samenwerking tussen bedrijfsleven,
overheid, werknemersorganisaties en andere partijen in het veld is van groot
belang voor het welslagen van deze initiatieven. Door uitwisseling van kennis,
afstemmen van beleid(-svoornemens) en een actieve inbreng in de
beleidsvoorbereiding krijgt de inhoud meer kracht. Deze inspraakronde en de
inbedding van een gezamenlijk gedragen, geïntegreerde aanpak binnen en buiten
de gemeentelijke organisatie moet adequaat georganiseerd worden.
De in deze
nota vastgelegde beleidsvisie op een sluitende activeringsaanpak, hoe integraal
van opzet ook, kan niet los gezien worden van ontwikkelingen op andere
beleidsterreinen, bijvoorbeeld armoede. Het is dus van belang parallel lopende
ontwikkelingen met elkaar in verband te brengen, zowel binnen het college en de
commissie als met betrekking tot de planning van inspraaktrajecten en de
bespreking met derden. De route op weg daar naartoe kan er als volgt uitzien:
0)Discussie
door het college van Burgemeester en wethouders
0)Discussie
door de commissie
0)Externe presentatie
0)Inspraaktraject
met derden
Bij een
inspraaktraject kan gedacht worden aan een of meerdere afzonderlijke
bijeenkomsten met diverse vertegenwoordigers van gemeente, werkgevers,
belangengroepen en samenwerkingspartners.
Deze nota
wil een ferme slinger aan het vliegwiel geven, dat door een zich permanent
ontwikkelend actieprogramma in beweging wordt gehouden.
In dit stuk
zijn veel nieuwe, maar ook lopende zaken in een gemeenschappelijk kader
ondergebracht. In het inspraaktraject zullen nieuwe inzichten in hoofdlijnen
naar voren komen, vastgelegd in een nieuwe, richtinggevende nota. Dat neemt
niet weg dat gedurende dit traject lopende zaken gewaarborgd dienen te worden.
Ook het vertalen van de beleidsuitgangspunten in concrete acties en
prioriteiten verdient zorg en aandacht. Hiertoe wordt een stuurgroep geformeerd,
bestaande uit de drie verantwoordelijke vakwethouders, en een ambtelijk
werkteam onder leiding van een programmaleider dat zal werken met een concreet
actieprogramma.
De toetsing
van het gemeentelijk beleid inzake werk, economie, scholing en activering kan
vormkrijgen in een platform ‘werk en activering’ waarin diverse externen, al
dan niet vanuit georganiseerd verband, betrokken zijn.
De
inkleuring van dit voorstel gebeurt in samenhang met de oprichting van het zgn.
regionale CWI-platform. In de nota van het Rijk over de nieuwe structuur voor
de uitvoeringsorganisatie op het terrein van werk en inkomen, de SUWI-nota,
wordt aan gemeenten gevraagd hierin het initiatief te nemen. Ook daarin
ontstaan kansen om het gemeentelijk beleid met externen nader vorm te geven.
Daarom wordt op korte termijn een voorstel voorbereid waarin het overleg met
derden een plaats krijgt. Daarin zullen de positie van het bestuur van
Stichting Werkplan en de ontwikkeling van het lokale/regionale platform aan de
orde zijn.
Arbeidsbureau
Budgetwinkel
Bureau Nieuwkomers
CDA
Centrum Werk en Inkomen
Contactraad van Kerken
Creatief aan de Slag (deelnemers cursus)
Diakonaal Centrum Delflanden
Diensten- en Werkwinkel
Economische Zaken Delft
Gereformeerde Kerken
GGZ Delflanden
Hervormde Kerken
Humanitas/In Contact
Instituut Sociaal Raadslieden
Interkerkelijk Sociaal Fonds
Interkerkelijk Stadsdiakonaat
JOS ’98
Kamer van Koophandel
Kinderopvanginstellingen
Kringloopwinkel
Komitee Vrouwen en de
Bijstand
MKB Nederland Kring Delft
Ondernemersfederatie Delft
Ondernemingsraad Stichting
Werkplan
Partij van de Arbeid
Regionaal Patiënten- en
Consumenten PlatformS
Reïntegratiebedrijf
Samenwerkende Bonden van
Ouderen
Samenwerkingsverband Sociale
Zekerheid Delft
Socialistische Partij
Stadsbelangen
Stadspastoraat
Stichting Maatzorg
Stichting Ouderenwerk Delft
Stichting Vluchtelingenwerk
Delft
Stichting Welzijn Delft
Stichting Werkplan
Stuurgroep Arme Kant van
Delft
Trainings- en Adviescentrum
TU Studentenadviesbureau
Vedior
Vereniging van Delftenaren
met een Functiebeperking
Vrouwenopbouwwerk
Vrouwen Organisatie en
Coördinatie (VOC)
Werkgroep
Migrantencommunicatie
WIZ/ Activering en
Inburgering
WIZ/Bureau Nieuwe Klanten
[1] Bron: Stand van zaken arbeidsmarktinformatie regio Haaglanden, Arbeidsvoorziening Haaglanden, stand eind juni 1999
[2] Bron: Jaarboek Bestuursinformatie ’99, Gemeente Delft, stand 1 januari 1999
[i]
TNO-rapport ‘De economie van Delft: op weg naar 2010’, mei 1999, nummer
99/NE/033 9 (versie 2), afdeling economie.
[ii] RISBO-rapport
‘Laaggekwalificeerde werkgelegenheid in Haaglanden, banen, vacatures en
ontwikkelingsmogelijkheden’, RISBO Contractresearch BV / Erasmus Universiteit
Groep, nov 1998, ISBN 90-72597-95-8
[iii] Bron:
Stand van zaken arbeidsmarktinformatie regio Haaglanden, Arbeidsvoorziening
Haaglanden, stand eind juni 1999
[iv] Bron: Marap
DMZ per 30 juni 1999
[v]
Bron:
Jaarboek Bestuursinformatie ’99, Gemeente Delft, stand 1 januari 1999
[vi] Bron:
Jaarboek Bestuursinformatie ’99, Gemeente Delft, stand 1996
[vii] Bron:
Jaarboek Bestuursinformatie ’99, Gemeente Delft, stand per 1 oktober 1998
[viii] RMC =
Regionaal Meld- en Coördinatiepunt ten beoeve van voortijdig schoolverlaten