1. Inleiding. 2
2. Het Fonds Werk en Inkomen 3
2.1. Inleiding. 3
2.2. Het
Fonds Werk en Inkomen. 3
2.3. De
meeneemregeling. 5
2.4. De
verdeelsystematiek. 5
2.5. De
risico’s. 6
2.6. De
beleidsruimte van de gemeente. 6
2.7. De
relatie tussen FWI en SUWI. 7
2.8. De
belangrijkste gevolgen voor de gemeente Delft. 7
2.8.1.
Het Inkomensdeel. 7
2.8.2.
Het Werkdeel. 8
2.8.3. De
gemeentelijke uitkering 2001. 8
3. Het Werkdeel. 10
3.1.
Inleiding. 10
3.2. Het
scholing en activeringsbudget voorgaande jaren en raming 2001. 10
3.3.
Inhoudelijke ontwikkelingen rond deze budgetten. 11
3.4.
Consequenties inbedding van de WIW in het werkdeel van het FWI. 12
4. Het Inkomensdeel. 13
4.1.
Inleiding. 13
4.2.
Ontwikkelingen aantal bijstandsgerechtigden. 13
4.2.1.
Het aantal bijstandsgerechtigden en de uitkering Gemeentefonds. 13
4.2.2. De
kosten van het gemeentelijk aandeel in de uitkeringslasten. 14
4.3. De
consequenties van de invoering van het FWI. 15
4.3.1.
Het Fonds Werk en Inkomen (inkomensdeel). 15
4.3.2.
Consequenties van dalende cliëntaantallen voor apparaatskosten. 17
4.3.3.
Overzicht uitgaven en inkomsten periodieke bijstand. 17
4.4.
Bijzondere bijstand. 18
4.4.1.
Inleiding. 18
4.4.2.
Ontwikkelingen bijzondere bijstand. 19
4.5.
Budgetdiscipline. 21
4.6. Conclusies. 22
5. Beslispunten. 23
Lijst met gebruikte
afkortingen 24
1. Inleiding.
Er is al geruime tijd een discussie gaande over de
vraag of de huidige financieringssystematiek van de Algemene Bijstandswet (Abw)
wel voldoende bijdraagt aan de realisering van de activeringsdoelstelling
binnen de Abw.
Daarnaast krijgen gemeenten steeds meer
verantwoordelijkheid op het terrein van reïntegratie. Binnen afzienbare tijd
zal de reintregratietaak van bijstands-gerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden
zelfs volledig bij de gemeente liggen. Deze uitbreiding van
verantwoordelijkheden impliceert dat de aan de gemeente ter beschikking staande
reintegratiebudgetten sterk zullen worden uitgebreid.
Als gevolg van beide ontwikkelingen heeft het huidige
kabinet het wenselijk geacht geldstromen op het terrein van gemeentelijke
uitkerings- en reintegratieregelingen in combinatie met een vorm van
budgettering te bundelen in een Fonds voor Werk en Inkomen (FWI).
Met het FWI, de invoering van incentives en de
deregulering van het reïntegratie instrumentarium krijgen gemeenten een
financieel belang bij uitstroom van mensen uit de Abw en meer armslag voor een
effectievere aanpak van reïntegratie. Dit alles met het doel de uitstroom van bijstandsgerechtigden te
vergroten.
Vanaf januari 2001 is een start gemaakt met het FWI en
heeft het Ministerie gemeenten geïnformeerd over de toegekende budgetten. Wat
betekent de invoering van deze regeling en het toegekende budget voor de
gemeente Delft?
In de voorliggende nota worden de volgende onderwerpen
beschreven:
In het eerstvolgende hoofdstuk zal het Fonds Werk en
Inkomen in al zijn facetten nader worden toegelicht alsmede de gevolgen die dat
heeft voor de gemeente Delft. Vervolgens zal in de hoofdstukken 3 en 4 het
werkdeel en het inkomensdeel voor wat betreft de Delfste situatie gedetailleerd
worden uitgewerkt. Tenslotte zullen alle noodzakelijke acties en te nemen beslissingen worden gepresenteerd.
2. Het Fonds Werk en Inkomen.
2.1.
Inleiding.
De vorming van het FWI is een grote operatie met
aanzienlijke financiële consequenties. Er is daarom voor gekozen het FWI
fasegewijs te implementeren. Hier zal worden ingegaan op de voornemens voor de
eerste fase van het FWI, zoals die per 1 januari 2001 beoogd wordt van start te
gaan. Met de gemeenten is afgesproken dat na een eerste evaluatie in 2002 een
volgende stap kan worden gezet in de uitbouw van het FWI, waarbij verdergaande budgettering en een uitbreiding van het
werkdeel van het FWI in samenhang worden bekeken.
2.2. Het
Fonds Werk en Inkomen.
Met de invoering van het FWI worden de budgetten die
gemoeid zijn met het verstrekken van Bijstand en de inkoop van
reintegratiediensten nadrukkelijk aan elkaar gekoppeld. Algemene doelstelling
hierbij is gemeenten die hun
uitkeringsbeleid effectief uitvoeren te belonen en gemeenten die beneden het
gemiddelde presteren te stimuleren om het beter te gaan doen.
Wat betreft het inkomensdeel
werd in de systematiek tot 2000 de in een kalenderjaar ten laste van de gemeente
gebleven kosten[1] voor 90%
door het Rijk vergoed. De overige 10% kwamen ten laste van de gemeente en het
hiervoor benodigde budget was (op basis van aantallen uitkeringsgerechtigden)
verdisconteerd in het gemeentefonds.
In de nieuwe systematiek worden deze kosten voor
slechts 75% aan de gemeente vergoed. Voor de financiering van het restant van
de uitkeringslasten (25%) wordt jaarlijks een uitkering verstrekt. Er wordt dus
een onderscheid gemaakt in een vergoeding en een uitkering.
Het macro (landelijke) budget
‘uitkeringen’ wordt jaarlijks verdeeld. In eerste instantie op basis van
historische gegevens en later op basis van een objectief verdeelmodel.
Gemeenten krijgen daarbij de mogelijkheid te schuiven met hun budget.
Overschotten op het uitkeringsbudget worden toegevoegd aan het scholings en
activeringsbudget van het volgend jaar.
Tekorten moeten echter tot op
zekere hoogte (zie par. 2.5.) uit de algemene middelen worden betaald.
In het werkdeel van het FWI worden bestaande geldstromen en instrumenten
voor gemeentelijk arbeidsmarktbeleid verder gebundeld en gestroomlijnd. Het
macrobudget ‘werk’ zal worden verdeeld op basis van bestuurlijke afspraken. In
de startfase van het FWI zal het werkdeel bestaan uit de WIW budgetten
inclusief de gemeentelijke middelen voor de REA en de sluitende aanpak. De zgn.
inkoopmiddelen in het kader van de G86 zijn hier sinds 1 januari 2000 reeds aan
toegevoegd. Tenslotte zal het prestatiebudget van de Arbeidsvoorziening hier op
termijn ook aan worden toegevoegd, afhankelijk van het tijdpad van de
implementatie van de kabinetsvoornemens op het terrein van SUWI.
De schotten binnen de WIW
budgetten zullen zo veel mogelijk worden weggenomen. Hierdoor ontstaat één
groot ongedeeld budget voor scholing en activering. Daarnaast is er de
mogelijkheid om geld dat over is op het vast budget voor aanvullende kosten van
Wiw-dienstbetrekkingen in het volgend jaar toe te voegen aan het scholings- en
activeringsbudget. Ontschotting ontslaat gemeenten overigens niet van de
zorgplicht voor de genoemde groepen. Gemeenten moeten achteraf verantwoorden
hoeveel personen een traject hebben gevolgd in het kader van de sluitende
aanpak of de reïntegratie van arbeidsgehandicapten en wat het financieel beslag
hiervan is geweest.
De onderstaande figuur geeft de werking van het FWI op
grafische wijze weer. De figuur maakt ook duidelijk dat het begrip
"fonds" enigszins gerelativeerd moet worden. De pijlen van het 25%
inkomensdeel en het normbudget Wiw naar het budget scholing en activering geven
aan dat overschotten op de eerste twee budgetten ingezet mogen worden voor
scholing en activering (of breder: in het verlengde van de doelen van de wet),
maar dat een omgekeerde beweging niet mogelijk is.
Uitvoeringskosten zijn niet overgeheveld naar
het FWI. Uit oogpunt van financiële verantwoordelijkheid is hier ook geen reden
voor; gemeenten zijn reeds 100% financieel verantwoordelijk voor deze kosten.
Daarbij bestaat er geen goed inzicht in de omvang van de uitvoeringskosten per
gemeente, waardoor het opstellen van een goed verdeelmodel voor deze kosten en
het verantwoorden van de besteding van de toegekende middelen problematisch is.
De instelling van het FWI heeft
overigens geen gevolgen voor de bestuurlijke verantwoordelijkheidsverdeling
tussen Rijk en gemeenten. Het toezicht op de uitvoering van de Abw, IOAW en
IOAZ richt zich op de rechtmatigheid en doeltreffendheid. Een nieuw element in
de uitvoering van het toezicht dat in deze wet is opgenomen vormt de invoering
van een verantwoordingsverslag van B&W aan de minister. Het
verantwoordingsverslag is de uitwerking van het single audit principe.
2.3. De
meeneemregeling.
Op verschillende manieren kan de
gemeente ontstane overschotten mee nemen naar een volgend jaar:
- Een overschot op het uitkeringsbudget
in jaar t mag door de gemeente worden behouden en vanaf het jaar t+1 door de
gemeente worden aangewend voor bestedingen in het verlengde van de doelen van
de wet. Dit kan bijvoorbeeld ook een extra inzet op de uitvoering zijn.
Gemeenten moeten over de inzet van deze middelen aan hun eigen gemeenteraad
verslag doen.
- Een overschot op het vast budget voor
aanvullende kosten dienstbetrekkingen WIW in jaar t mag in het jaar t+1 worden
toegevoegd aan het scholings en activeringsbudget.
- Overschotten op het scholings- en
activeringsbudget mogen (voor
zover zij niet meer bedragen dan 50%
van het toegekende budget) worden toegevoegd aan het scholings- en
activeringsbudget in het jaar t+1.
2.4. De
verdeelsystematiek.
Voor het budgetteren van de bijstand is een verdeelsysteem nodig om het macrobudget te verdelen
over gemeenten. In het eerste jaar zal deze verdeling plaats vinden op basis
van historische kosten. Vanaf 2002 wordt toegewerkt naar een verdeling op basis
van objectieve factoren. Op basis van een econometrische studie is een 18-tal
objectieve factoren geselecteerd, die een goede verklaring voor de verschillen
in omvang van de bijstandsuitgaven van gemeenten geven. Hierdoor kunnen echter wel forse herverdelingseffecten
optreden ten opzichte van de huidige situatie.
In 2001 zal dus gestart worden
met een verdeling op basis van historische kosten met als basisjaar 1998. Voor
2002 zal het budget voor de helft verdeeld worden op basis van historische
kosten (basis 1999) en de andere helft op basis van objectieve factoren. In
2003 moet het gehele macrobudget via de objectieve verdeelmaatstaven verdeeld
worden.
Door deze geleidelijke overgang is het mogelijk dat
gemeenten die er in 2001 in slagen een overschot op het inkomensdeel te behalen
in 2002 of 2003 niet langer een overschot realiseren (en vice versa).
Het macrobudget werk zal worden verdeeld op basis van bestuurlijke afspraken
tussen minister en gemeenten op basis van een advies van de Raad voor Werk en
Inkomen.
2.5. De
risico’s.
Met het FWI lopen gemeenten het
risico dat het 25%-aandeel de ten laste van de gemeente komende uitgaven voor
de bijstand onvoldoende dekt en dat andere gemeentelijke middelen ter dekking
moeten worden aangewend. Dit risico
wordt op twee manieren beperkt:
1. Op macro-niveau: Als blijkt dat het economisch
slechter gaat dan voorzien, wordt in de loop van het jaar het budget voor alle
gemeenten naar boven toe bijgesteld. Omgekeerd is dat niet het geval. Als het
economisch beter gaat wordt het totaal beschikbare budget niet naar beneden
bijgesteld. Door middel van deze systematiek komt het financieel risico van een
tegenvallende conjuncturele ontwikkeling geheel bij het Rijk te liggen.
2.
Risicobeperking voor elke individuele gemeente: Het gemeentelijke 'verlies' is
maximaal 15% van het toegekende budget (25%) voor de Abw, IOAW en IOAZ of 15
gulden per inwoner. Dit betekent dat als de ten laste van een gemeente gebleven
kosten hoger zijn dan 115% van de toegekende uitkering of meer bedragen dan de
som van het bedrag van de uitkering en het bedrag dat wordt verkregen door een
bedrag van ƒ.15,- te vermenigvuldigen met het aantal inwoners in een gemeente,
er recht bestaat op een aanvullende uitkering. De hoogte van aanvullende
uitkering wordt afgeleid van het laagste eigenrisiconiveau.
Een belangrijke kanttekening is dat gezien de
economische ontwikkelingen van de laatste jaren de financieringssystematiek van
het FWI enigszins te laat komt. Momenteel bevindt zich een zeer groot gedeelte
van de uitkeringsgerechtigden in fase 4. In een aantal gevallen is sociale
activering voor deze groep het hoogst haalbare en is toetreding tot de
arbeidsmarkt geen optie meer. Voor gemeenten betekent dit een extra risico; zij
worden geacht mensen naar de arbeidsmarkt toe te leiden die hier in feite nog
niet klaar voor zijn. Deze situatie lijkt zich ook in Delft voor te doen. Om
goed zicht te krijgen op deze problematiek is het bestands-analyse team van de gemeente Delft op dit moment bezig
deze groep nader te analyseren. Het zou kunnen zijn dat een deel van deze groep
met enige ondersteuning toch te bemiddelen is. Nadere voorstellen hiervoor
heeft de gemeente Delft weergegeven in de nota ‘Samen aan de Slag’.
2.6. De
beleidsruimte voor de gemeente.
De gemeente is vanaf 1 januari 2001 verantwoordelijk
voor de reïntegratie van alle bijstandsgerechtigden en
niet-uitkeringsgerechtigden. Voor de begeleiding van deze laatste groep zijn
met de introductie van het oudkomersbeleid en het case management 16-23 jarigen
reeds stappen gezet. Het FWI moet gemeenten stimuleren de reïntegratie van
beide groepen zo efficiënt en effectief mogelijk aan te pakken. Houdt een
gemeente geld over uit het inkomensdeel, dan kan dit naar eigen inzicht worden
ingezet. Eigen gemeentelijke beleidskeuzes richting activering zullen worden
gestimuleerd, nu er meer vrijheden ontstaan d.m.v. het FWI in combinatie met
een grotere uitdaging om te komen tot een beheerste uitgavenontwikkeling. Door
de ruimere financiele mogelijkheden die het FWI met zich mee kan brengen,
zullen gemeenten beter in staat zijn om een integrale en op de lokale situatie
toegesneden aanpak vorm te geven.
Dit vereist een aantal beleidsmatige keuzes:
·
het gemeentebestuur moet
een aantal strategische keuzes maken met behulp van een uitstroombeleidsplan,
dat een samenhangend en effectief FWI-beleid als uitgangspunt heeft. De
gemeente Delft heeft daarom in de nota ‘Samen aan de Slag’ en het Educatie- en
activeringsplan 2001 een aanpak bepaald die gericht is op de uitstroom van
groepen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt.
·
binnen de grotere
financiele ruimte is het van belang dat de juiste reintegratie-instrumenten
worden ingekocht waarmee de geformuleerde (reïntegratie) doelstellingen worden
gerealiseerd. Een goed ontwikkeld inkoopbeleid en case-management is hierbij
noodzakelijk.
2.7. De
relatie tussen FWI en SUWI.
De doelstelling van FWI sluit op het eerste gezicht
goed aan op de doelstelling van de SUWI. Beide beleidstrajecten hebben als doel
om een sterke impuls te geven aan het beleid van gemeenten ter bevordering van
de uitstroom uit de werkloosheid naar betaalde arbeid. Met het FWI krijgen
gemeenten ook een financieel belang bij uitstroom van mensen uit de Abw en meer
armslag voor een effectieve aanpak van reïntegratie. Het toenemend financieel
risico door gemeenten kan alleen positief bezien worden als gemeenten
tegelijkertijd volop de mogelijkheid krijgen om eigenstandig keuzes te maken om
het uitstroombeleid vorm te geven. Deze vrijheid van gemeenten wordt enigszins
beperkt nu het Kabinet in het Nader Kabinetsstandpunt SUWI de passage heeft
opgenomen dat gemeenten de feitelijke uitvoering van reïntegratie moeten
uitbesteden.
Tenslotte is nog niet geheel duidelijk hoe de
verhouding ligt tussen FWI en de in het kader van SUWI op te richten Raad voor
Werk en Inkomen. Deze Raad doet jaarlijks een voorstel aan de minister over het
te voeren arbeidsmarktbeleid en de omvang en verdeling van
reïntegratiemiddelen. De advisering door de Raad zal het richtsnoer zijn voor
de Minister bij het maken van afspraken.
2.8. De
belangrijkste gevolgen voor de gemeente Delft.
2.8.1. Het
Inkomensdeel.
De vorming van het Fonds Werk en Inkomen zal ook voor
de gemeente Delft consequenties hebben. De verdeling van het budget vindt
plaats op basis van het aandeel wat gemeenten hadden in de
bijstandsverstrekking in voorgaande jaren en op basis van huidige
clientenaantallen. Dit levert voor Delft de situatie op dat het budget wat voor
de gemeente Delft is vastgesteld aan de krappe kant is. De oorzaak hiervan is
dat de prognose van de daling van het aantal cliënten in Delft afwijkt van de
prognoses die het Rijk heeft gedaan (zie grafiek 1.).
|
Grafiek 1. Prognose daling
aantal bijstandsgerechtigden.
De gemeente Delft verkeert overigens niet in een
uitzonderingssituatie. Vergelijkbare gemeenten in de regio kennen een zelfde
dalingsgraad. Alleen in de grote steden dalen de cliëntenaantallen sterker.
Bij het hanteren van prognoses lijkt het overigens dat
het Rijk een wat optimistisch scenario hanteert, om de prikkel naar gemeenten
zo groot mogelijk te laten zijn. Daarnaast wordt voorkomen dat er teveel geld
bij de gemeenten wordt weggezet, wat niet meer terug te vorderen valt.
Ook de verdelingssystematiek speelt een rol in het
krappere budget: in het jaar 2001 zal worden uitgegaan van een verdeling op
basis van historische kosten met als basisjaar 1998. Deze systematiek werkt in
het nadeel van gemeenten die in de afgelopen jaren (vóór en in 1998) relatief
veel uitstroom hebben gerealiseerd en waar het aantal bijstandsgerechtigden
momenteel enigszins stagneert.
De gemeente Delft heeft tot 1998 redelijk gelijk op
gelopen met de landelijke clientenaantallen, maar is vanaf 1999 enigszins
achtergebleven. In 2002 wordt het budget voor 50% verdeeld op basis van
historische kosten (normjaar 1999) en voor 50% langs objectieve
verdeelmaatstaven. In 2003 zal het gehele macrobudget worden verdeeld via de
objectieve verdeelmaatstaven. Aangezien het objectief verdeelmodel na nader
onderzoek nog verder verbeterd zal worden, is nu nog niet te zeggen hoe dit
model voor de gemeente Delft uit zal pakken.
Wel staat inmiddels vast dat het maximale risico voor
de gemeente Delft (op basis van de ƒ.15,- per inwoner regel) ongeveer 1,5
miljoen gulden bedraagt.
Alleen wanneer het aantal bijstandscliënten sneller
daalt dan verwacht kan een financieel voordeel optreden. De inkomenskant van
het FWI zal voor de gemeente Delft dan ook vooral een vergroting van het
financieel risico inhouden hetgeen zijn weerslag zal hebben op de benutting van
de ruimere beleidsvrijheid.
2.8.2. Het
Werkdeel.
Wanneer ook het werkdeel van het FWI in beschouwing
wordt genomen blijkt dat er voor de gemeente wel degelijke kansen c.q.
mogelijkheden liggen om tot een effectiever reïntegratiebeleid te komen. In de
nota’s ‘Samen aan de Slag’ en het ‘Educatie en activeringsplan’ wordt het
gemeentelijke reintegratiebeleid voor de komende jaren geschetst. Door de
ontschotting van de WIW-gelden kan het
dit beleid nog beter worden toegespitst op de Delftse situatie, waardoor
wellicht de totale uitstroom uit de bijstand enigszins vergroot kan worden. Is
dit het geval dan kan ook "winst" geboekt worden op het inkomensdeel
en kan een vliegwieleffect ontstaan; besparingen op het inkomensdeel kunnen
immers weer ingezet worden voor (extra) reïntegratieactiviteiten. Lukt het de
gemeente niet om extra uitstroom te realiseren dan kan een negatieve spiraal
ontstaan: er komen dan ook geen extra middelen vrij voor
reïntegratiedoeleinden.
2.8.3.
De gemeentelijke uitkering 2001.
Zoals al eerder aangegeven is de berekening van de
uitkering voor 2001 voor het overgrote deel gebaseerd op het aandeel dat een
gemeente in 1998 had in de totale ten laste van de gemeenten gebleven kosten
van bijstand en uitkeringen. Voor het bepalen van het aandeel van een gemeente
wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke jaaropgave over 1998 van deze
kosten. Het aldus bepaalde aandeel wordt vermenigvuldigd met het totaal voor
2001 beschikbare bedrag voor uitkeringen, het zogenoemde macrobudget, minus de
voor 2001 geraamde extra uitkeringslasten Abw als gevolg van de invoering van
de nieuwe Vreemdelingenwet, die gemeenten uit hun uitkering dienen te
financieren. Voor deze lasten geldt een aparte verdeelsystematiek. Dit houdt
verband met het volgende. Met de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet
vervalt de VVTV-status. Houders van een vergunning voor bepaalde tijd asiel
krijgen hiermee recht op Abw, waar zij voorheen onder de zorgwet VVTV vielen.
De geraamde extra uitkeringslasten Abw die hier het gevolg van zijn worden
verdeeld naar rato van de verdeling van de VVTV-ers over de gemeenten. Het
aandeel VVTV-ers in de gemeente Delft is echter in vergelijking met andere
gemeenten zeker niet hoog. Wel kent Delft een relatief groot aantal
vluchtelingen met een permanente verblijfsvergunning. Dit hangt onder andere
samen met het Delftse huisvestingsbeleid, dat het voor burgers buiten Delft
gemakkelijk maakt om zich hier te vestigen. Bovendien wordt met de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet het
principe van spreiding van statushouders losgelaten en krijgen vluchtelingen de
vrijheid om zelf een gemeente van eerste vestiging te kiezen.
Omdat cliënten met een vluchtelingenachtergrond over
het algemeen moeilijker naar werk te begeleiden zullen zijn, kan dit voor
gemeenten nadelig uitwerken. Gemeenten die voor deze categorie een ruimhartig
opvangbeleid voeren, Delft loopt hierin landelijk voorop, lopen hierdoor een
aanzienlijk risico.
Het percentage niet-Nederlanders zal in het objectieve
verdeelmodel, dat vanaf 2002 bij de verdeling van het macro-budget zal worden
betrokken, zeker worden meegenomen. Voor het jaar 2001 (en gedeeltelijk ook
2002) zal bekeken moeten worden in hoeverre
het grote aantal vluchtelingen van invloed is op de uitstroom die de
gemeente Delft de komende jaren kan realiseren. In het uiterste geval kan Delft
proberen hiervoor compensatie aan te vragen.
Het macrobudget voor 2001 is vooralsnog vastgesteld op
8.767,2 miljoen. Het 25%-aandeel voor het FWI bedraagt derhalve 2.191,8
miljoen. In 1998 gold een macrobudget van 9.800,2 miljoen. Hiermee komt het
budget voor 2001 ruim 10,5% lager uit dan het budget voor 1998.
Het macrobudget is in eerste instantie gebaseerd op
een raming van de bijstandsuitgaven in 2001. Voor Delft is het budget
vastgesteld op ƒ.17.297.687,- (= 0,79%). Dit budget zal niet meer neerwaarts
worden bijgesteld. Als landelijk gezien de feitelijke uitgaven hoger uitkomen
dan geraamd, wordt het macrobudget (en daarmee dus ook de gemeentelijke
budgetten) navenant verhoogd.
NB. Het macrobudget is in eerste instantie gebaseerd
op een raming van de bijstandsuitgaven in 2001. Deze raming luidt, conform de
reguliere systematiek van de Rijksbegroting, in prijzen 2000. Er is derhalve
nog geen rekening gehouden met (de verwachte) stijging van de uitkeringsnormen
in 2001. Op grond van de thans beschikbare informatie wordt verwacht dat de
uitkeringshoogte in 2001 4 tot 5% boven de met prijzen 2000 berekende
uitkeringshoogte zal liggen. Deze stijging wordt verwerkt in mei 2001.
3. Het Werkdeel.
3.1.
Inleiding.
Het werkdeel van het FWI bestaat uit:
1.
De huidige WIW-middelen
(inclusief de gelden op basis van de wet REA).
2.
De middelen in het kader
van de Sluitende Aanpak.
3.
De zgn. inkoopbudgetten
van de G86- gemeenten.
4.
Het gemeentelijke
aandeel in het prestatiebudget van Arbeidsvoorziening (op termijn).
De WIW-middelen zijn verdeeld in een drietal
geldstromen. De eerste en tweede geldstoom is, in beginsel,
bedoeld voor dekking van de uitgaven ten behoeve van WIW-dienstbetrekkingen.
Deze rijksmiddelen worden door de gemeente dan ook doorgesluisd ten behoeve van
de exploitatie van Stichting Werkplan. De organisatie, die de WIW-dienstbetrekkingen
realiseert. Voor 2000 en 2001 is deze subsidie gekoppeld aan het realiseren van
een bepaalde taakstelling (aantallen dienstverbanden). De derde geldstroom, welke de gemeente thans ontvangt wordt ook wel
het “scholings- en
activeringsbudget” van de WIW genoemd.
Via het scholings- en activeringsbudget ontvangt de
gemeente middelen van het Rijk om instrumenten, die de herintreding van
uitkeringsgerechtigden op de arbeidsmarkt bevorderen, in te kopen, dan wel anderszins te financieren. Het gaat hierbij
om bijvoorbeeld de inkoop van “bemiddelings- en scholingstrajecten”, extra
kinderopvangvoorzieningen, het verstrekken van incentives etc.. Daarbij worden
de hierboven genoemde gelden onder 2,3 en 4, via dit Scholing- en
activeringsbudget verstrekt.
3.2. Het
scholing en activeringsbudget voorgaande jaren en raming 2001.
De budgetontwikkeling ziet er als volgt uit:
1998:
Budget scholing en activering:
ƒ.
1.697.662.
Realisatie: 1.675.872.
Saldo over naar 1999:
ƒ. 21.790.
1999:
Saldo van 1998: ƒ. 21.790.
Budget scholing en activering 1.822.909.
Realisatie 1999: 1.392.359.
Saldo over naar 2000:
ƒ. 452.340.
2000:
Saldo van 1999: ƒ. 452.340.
Budget scholing en activering
algemeen: 1.906.739.
Budget inkoop REA-trajecten: ƒ. 373.552.
Budget inkoop trajecten, ex- RBA: 518.000.
Budget inkoop Sluitende Aanpak: 727.061.
Begroting 2000:
Saldo van 1999, uitgesplitst:
- Kringloopbedrijf. (nota SadS): ƒ. 149.261.
- Huiskamerproject Comité Vr.:
20.000.
- Project Schie-oevers. (SadS):
50.000.
- Extra REA-toetsen:
48.000.
- Rest instrumenten fase 4 ntb:
185.079.
Totaal: ƒ.
452.340.
Scholing en activering algemeen, uitgesplitst:
- Diensten- en Werkwinkel: ƒ.
100.000.
- Scholingsprojecten: 828.000.
- Incentivebeleid: 210.000.
- Scholingskosten WIW-dienstb.: 100.000.
- Inkoop stages bij St. Werkplan: 100.000.
- Sociale activering: 80.000.
- Project ITB (afdeling AenI): 410.000.
- Inkoop Kringloopbedrijf: 78.739.
Totaal: ƒ.1.906.739.
Conform toegekende budgetten:
Inkoop REA-trajecten: ƒ. 373.552.
Inkoop-middelen (RBA), t.b.v.
Bestandsanalyse- fase 4: 518.000.
Inkoop Sluitende Aanpak,
ingekocht Bij Kliq: 727.061.
Budget 2001:
Budget scholing en activering,
algemeen: ƒ.
2.043.000.
Budget inkoop trajecten REA: 490.200.
Budget inkoop trajecten, ex RBA: 550.000.
Budget voor Sluitende Aanpak: 996.519.
3.3.
Inhoudelijke ontwikkelingen rond deze budgetten.
Uit de budgetten is te zien dat het Rijk via het
Scholing- en activeringsbudget middelen beschikbaar stelt, bijvoorbeeld om de
sluitende aanpak van uitkeringsgerechtigden te realiseren. De meest recente
regelgeving rond deze sluitende aanpak is erop gericht de nieuwe werkzoekenden, een zodanig trajectaanbod te bieden, dat
langdurige werkloosheid wordt vermeden. Delft heeft ervoor gekozen in 2000 met
het RBA extra trajecten in te kopen,
teneinde deze doelstelling ook daadwerkelijk te realiseren. Ingaande 2000 is er
dan ook een sluitende benadering voor deze nieuwe werkzoekenden gerealiseerd
(fase 2 en 3). Daarnaast is het budget
“Sluitende Aanpak” ingezet t.b.v. de fase 4-klanten, zijnde de uitstroom van
cliënten uit een WIN-traject van BIND.
(in het kader van de sluitende aanpak nieuwkomers Delft).
Recent
zijn onderhandelingen tussen VNG en SZW gevoerd rond de uitbreiding van de
doelgroep voor deze “sluitende aanpak”.
De financiele consequenties hiervan zijn nog niet bekend.
Zoals bekend is de Arbeidsvoorzieningsorganisatie
gesplitst in een publiek deel, het nieuwe CWI, en een privaat deel, het reintegratiebedrijf Kliq. Bij de landelijke discussies rond de
nieuwe uitvoeringsstructuur voor Werk en Inkomen (SUWI) is de beleidslijn dat
de uitkeringsverstrekkende organisaties een grotere verantwoordelijkheid
krijgen voor de inzet van herintredingsinstrumenten. Dit betekent dat de
middelen van het voormalig
reintegratiebedrijf van Arbeidsvoorziening (de ITB-organisatie), het
prestatiebudget van arbeids voorziening genoemd, moet worden overgeheveld naar
de uitkeringsorganen Gemeenten en de nieuwe WW-uitkeringsorganisatie (UWV),
opdat een gezonde opdrachtgevers- en opdrachtnemersrelatie ontstaat.
Dit
prestatiebudget wordt dan ook op termijn toegevoegd aan het scholing- en
activeringsbudget van de gemeente. Thans is dit financieel nog niet geregeld.
Op landelijk niveau wordt nog gesproken over de omvang van het over te hevelen
budget en het opstellen van eventuele randvoorwaarde rond “gedwongen
winkelnering” voor inkoop van contracten bij het reintegratiebedrijf Kliq.
3.4.
Consequenties inbedding van de WIW in het werkdeel van het FWI.
a.
Er vindt ontschotting
plaats binnen de verschillende regelingen van het Scholings- en
Activeringsbudget. Hierdoor is het mogelijk te schuiven tussen de budgetten van
het oude SenA-budget met bijvoorbeeld de ex RBA- inkoopmiddelen, of de
REA-middelen. Wel wordt aan gemeenten gevraagd de prestaties t.b.v. de
verschillende doelgroepen specifiek bij te houden. De brede inzetbaarheid van
het SenA-budget wordt wel beperkt in die zin dat overschotten niet mogen worden
gebruikt voor de financiering van gesubsidieerd werk.
b.
Gemeenten krijgen een
grotere vrijheid om geld over te hevelen naar een volgend jaar. Dit betekent
dat onderuitputting in een jaar t, voor maximaal 50% van het toegekende budget
kan worden overgeheveld, ten behoeve van uitgaven in het jaar t+1. Overigens
iets dat Delft voor een beperkt percentage vanaf 1998 reeds deed.
c.
Ook wordt het mogelijk
een eventuele onderbesteding in de 2e geldstroom WIW (dus dekking
voor WIW-dienstbetrekkingen), in te zetten voor het Scholing- en
activeringsbudget. (niet andersom). Een
onderbesteding kan ontstaan, doordat, ten opzichte van het genormeerde budget
voor WIW- dienstbetrekkingen, (de zgn. tweede geldstroom) een lagere taakstelling
wordt gerealiseerd. Dit geldt voor het eerst naar aanleiding van het
exploitatie-resultaat WIW- dienstbetrekkingen over het jaar 2000.
d.
Er is vanuit de
gemeenten voor gepleit de extra uitvoeringskosten op het terrein van activering
vergoed te krijgen. De minister wil thans niet verder gaan dan de toezegging
dat er onderzoek wordt gedaan naar alle facetten van de uitvoering, dus
inclusief het activeringsbeleid.
4. Het Inkomensdeel.
4.1. Inleiding.
In paragraaf 2.8.1. is weergegeven hoe in de afgelopen
jaren het aantal bijstandscliënten aanmerkelijk is gedaald. Dit heeft grote
gevolgen voor zowel de inkomsten (uitkering Gemeentefonds) als de uitgaven (kosten van uitkeringen en
apparaatskosten). De consequenties hiervan worden in dit hoofdstuk samenhangend
in beeld gebracht. Voorlopig worden alleen
de jaren 2000 en 2001 onder de loep genomen, waarbij vanaf 2001 het FWI in
werking treed.
Zoals zal blijken leiden de
ontwikkelingen binnen de periodieke bijstand waarschijnlijk tot aanmerkelijke
tekorten in 2000 en vooral in 2001. In het slot van dit hoofdstuk zal daarom
ook aandacht worden besteed aan de verwachte uitgavenontwikkeling binnen de
bijzondere bijstand, omdat daar naar verwachting overschotten ontstaan waarmee
de genoemde tekorten mogelijk kunnen worden gecompenseerd.
4.2. Ontwikkeling aantal bijstandsgerechtigden.
4.2.1. Het aantal bijstandsgerechtigden en de uitkering Gemeentefonds.
In het kader van de Financiële
Verhoudingswet wordt het aantal bijstands ontvangers jaarlijks vastgesteld door
het CBS op basis van opgave van de gemeente. Een deel van de uitkering uit het
gemeentefonds wordt op dit aantal gebaseerd.
In de concernbegroting wordt een
prognose van het aantal bijstandsgerechtigden opgenomen. Deze wordt gebruikt
voor de begroting van de inkomsten uit het gemeentefonds. Dit aantal is sinds de begroting 1999 – 2002
twee maal naar beneden bijgesteld.
Tabel 1:
daling aantal bijstandsontvangers in de gemeentebegroting (standen per 1
januari)
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
|
Begroting 1999 - 2002 |
3.400 |
3.400 |
3.400 |
3.400 |
Mutatie meicirculaire 1999 |
-50 |
-175 |
- 300 |
- 425 |
Mutatie meicirculaire 2000 |
|
-125 |
- 150 |
- 175 |
Zomernota 2001 - 2004 |
|
3.100 |
2.950 |
2.800 |
In Zomernota en concernbegroting
wordt uitgegaan van de opgave van het aantal bijstandsgerechtigden in de
gemeente door het CBS. Dit cijfer is namelijk uitgangspunt voor uitkeringen in
het kader van de Financiële Verhoudingswet. Het CBS neemt in haar definitie op
het aantal huishoudens met een periodieke Abw-uitkering, waarbij de personen
jonger zijn dan 65 jaar. Dit kunnen echter ook huishoudens met een periodieke
uitkering bijzondere bijstand zijn. In de kwartaalrapportages van WIZ worden
alle cliënten met een periodieke Abw-uitkering voor het levensonderhoud
meegenomen. Hierin zijn dus 65+-ers wel, maar personen met een bijzondere
bijstandsuitkering niet opgenomen.
In tabel 2 is de ontwikkeling van
het aantal bijstandsontvangers in Delft weergegeven sinds het begin van de
lopende collegeperiode. Ter vergelijking zijn ook de laatst bekende opgaven van
het CBS over de jaren 1998 en 1999 in de tabel opgenomen.
Tabel 2:
de ontwikkeling van het aantal bijstandsontvangers in Delft.
bijstandsontvangers |
Apr.98 |
Dec.98 |
Dec.99 |
Dec.00 |
Volgens kwart.rapportages |
3.499 |
3.328 |
3.175 |
2.988 |
Volgens opgave CBS |
|
3.267 |
3.082 |
|
Zoals uit tabel 2 blijkt is de
doelstelling van het college om het aantal bijstandsontvangers gedurende haar
zittingsperiode met 500 te verminderen in feite reeds gerealiseerd. Een verdere
daling is wel noodzakelijk wil de gemeente Delft in het kader van de instelling
van het FWI niet tekort komen aan het budget hiervoor beschikbaar is. Hierop
wordt echter in paragraaf 4.3.1 nader ingegaan.
Hier moet worden geconstateerd
dat de daling van het aantal bijstandsontvangers in de afgelopen jaren al een
aanzienlijke daling van de inkomsten uit het gemeentefonds tot gevolg heeft
gehad. De daling in de uitkering uit het gemeentefonds in 2000 en 2001 is
samengevat in tabel 3.
Overigens is er landelijk sprake
van een forse daling van het aantal personen dat afhankelijk is van een
Abw-uitkering. Dit heeft het Rijk een groot financieel voordeel opgeleverd. Dit
wordt via een stijging van het zogenaamde accres
in het Gemeentefonds gedeeltelijk weer aan de gemeenten teruggegeven. Dit heeft
ook voor de gemeente Delft geleid tot een incidentele meevaller in de
decembercirculaire 2000.
Tabel 3:
daling uitkering gemeentefonds i.v.m bijstandsontvangers.
2000 |
2001 |
|
Meicirculaire 1999 |
ƒ 578.000 |
ƒ
991.000 |
Meicirculaire 2000 |
462.100 |
95.200 |
Totale daling |
ƒ 1.040.100 |
ƒ 1.086.000 |
In opeenvolgende nota’s over de
gemeentecirculaires wordt verondersteld dat deze daling in de uitkering
Gemeentefonds budgetneutraal in de begroting kan worden verwerkt. Deze
veronderstelling is uiteraard alleen juist in zoverre deze daling van de
inkomsten kan worden gecompenseerd door een evenredige daling van het
gemeentelijk aandeel in de uitkeringslasten en/of een daling van de
apparaatskosten.
In de volgende paragrafen wordt
achtereenvolgens aandacht besteed aan de ontwikkeling van deze kosten.
4.2.2. De kosten van het gemeentelijk aandeel in de uitkeringslasten.
Tabel 4. Begroting bijstand in 2000
bedragen x ƒ 1.000 |
|
||
|
|
|
|
Uitkeringsvolume |
begroting |
prognose |
Verschil |
Abw |
-79.360 |
-73.260 |
6.100 |
Ioaw |
-2.738 |
-2.500 |
238 |
Ioaz |
-180 |
-125 |
55 |
Bbz |
-806 |
-700 |
106 |
Totaal uitgaven |
-83.084 |
-76.585 |
6.499 |
|
|
|
|
Inkomsten |
|
|
|
Terugvordering en
verhaal, Abw |
4.551 |
3.220 |
-1.331 |
Idem,
Ioaw |
75 |
10 |
-65 |
Idem,
Ioaz |
1 |
0 |
-1 |
Idem, Bbz |
397 |
275 |
106 |
|
|
|
|
Subtot. Terugvord. & verhaal |
5.024 |
3.505 |
-1.519 |
|
|
|
|
Vergoeding Rijk, 90
% aandeel |
70.254 |
65.772 |
-4.482 |
Idem,
debiteurenincentive |
800 |
228 |
-572 |
|
|
|
|
Totaal inkomsten |
76.078 |
69.508 |
-6.572 |
|
|
|
|
Saldo |
-7.006 |
-7.080 |
-74 |
Op de begroting van de
bijstandssubfuncties ontstaat dus naar verwachting een nadeel op het saldo van
verstrekkingen en inkomsten van ƒ.75.000. In
de concernbegroting is een stelpost opgenomen van ƒ.300.000 in verband
met de stijging van de uitkeringsnormen. Aangezien in tabel 4 al met deze
stijging rekening is gehouden, kan deze post komen te vervallen waarmee dit
bedrag dus structureel vrijkomt.
Anderzijds is besloten dat de
kosten van de Sociaal Medische Adviezen die worden ingewonnen bij de GGD, voor
zover deze adviezen betrekking hebben op aanvragen voor een bijstandsuitkering,
ten laste van de subfunctie bijstand moeten worden gebracht. Dit gaat naar
schatting om een bedrag van ƒ.130.000 (structureel) op jaar basis.
Samenvattend is het beeld voor de
uitgavenontwikkeling in verband met bijstand in 2000 dus als volgt:
Tabel 5:
ontwikkeling uitgaven bijstand vs. begroting in 2000
|
2000 |
|
Lagere verstrekkingen en
inkomsten |
Nadeel |
ƒ -74.000 |
Vrijval stelpost nominale
ontwikkelingen |
voordeel |
300.000 |
Kosten sociaal medische
adviezen |
nadeel |
-130.000 |
Saldo |
voordeel |
ƒ 96.000 |
Een dergelijke opzet kan
uiteraard ook worden gemaakt voor het jaar 2001. Dan moet echter rekening
worden gehouden met de instelling van het Fonds Werk en Inkomen. Hieraan wordt
in de volgende paragraaf aandacht besteed.
4.3. De consequenties van de invoering van het FWI.
4.3.1. Het Fonds Werk & Inkomen (inkomensdeel).
De instelling van het FWI brengt
mee dat het 10 % aandeel van de gemeenten uit het Gemeentefonds wordt gehaald.
In plaats daarvan krijgt het ministerie van SZW een macrobedrag op de begroting
waaruit alle gemeenten een aandeel ontvangen. Voor Delft is dit bedrag
indicatief vastgesteld op ƒ 17,5 miljoen gulden. Dit bedrag veronderstelt 25 %
van de bijstandskosten te dekken. De overige 75 % kan nog steeds worden
gedeclareerd bij het Rijk.
Met deze gegevens kan een
soortgelijke opstelling worden gemaakt als in tabel 4 voor het jaar 2000 is
gebeurd. Bij de berekening is ervan uitgegaan dat de cliëntaantallen verder
blijven dalen naar een niveau van 2.800 per 1 januari 2002 (zie tabel 1).
Hierbij is dus het aantal bedoeld dat door het CBS wordt vastgesteld.
Zoals blijkt uit tabel 2 liggen
de CBS-cijfers wat lager dan de aantallen in de kwartaalrapportages van WIZ.
Bij een aantal van 2.988 bijstandsontvangers in december 2000 in de
kwartaalrapportage, ligt het vergelijkbare CBS-cijfer waarschijnlijk rond de 2.900.
Dit zou betekenen dat in de loop van 2001 nog een uitstroom moet worden
gerealiseerd van ca. 100 cliënten uit de bijstand. Zoals eerder opgemerkt komt
deze uitstroom boven op het aantal dat het College zich ten doel had gesteld.
Op basis van de doelstelling van
2.800 bijstandsontvangers per ultimo 2001 kan de navolgende prognose worden
opgesteld van de kosten van de bijstand, waarbij rekening wordt gehouden met de
nieuwe systematiek van het FWI.
Tabel 6:
Begroting bijstand in 2001: nieuwe situatie met FWI
|
|||
Uitkeringsvolume |
begroting |
Prognose |
Verschil |
Abw |
-77.730 |
-68.398 |
9.332 |
Ioaw |
-2.738 |
-2.500 |
238 |
Ioaz |
-180 |
-125 |
55 |
Bbz |
-806 |
-700 |
106 |
Totaal uitgaven |
-81.454 |
-71.723 |
9.731 |
|
|
|
|
Inkomsten |
|
|
|
Terugvordering en
verhaal, Abw |
4.551 |
3.059 |
-1.492 |
Idem,
Ioaw |
75 |
10 |
-65 |
Idem,
Ioaz |
1 |
0 |
-1 |
Idem, Bbz |
397 |
300 |
-97 |
|
|
|
|
Subtot. Terugvord. & verhaal |
5.024 |
3.640 |
-1.384 |
|
|
|
|
Vergoeding Rijk,
aandeel Abw, Ioaw/z |
68.419 |
50.966 |
-17.453 |
Idem, 90 % aandeel
Bbz |
368 |
0 |
-368 |
Idem,
debiteurenincentive |
800 |
0 |
-800 |
|
|
|
|
Totaal inkomsten |
74.611 |
54.335 |
-20.276 |
|
|
|
|
Saldo |
-6.843 |
-17.389 |
-10.546 |
Budget inkomensdeel
Delft in 2001 |
|
17.297 |
|
Prognose tekort |
|
-92 |
|
Onder de veronderstelling dat het
aantal cliënten verder blijft dalen, ontstaat dus nog steeds een tekort van ca.
ƒ 1 ton. Als de daling echter stagneert en het aantal klanten bijvoorbeeld 50
hoger uitvalt, nemen de uitkeringslasten met ca. ƒ 1,2 miljoen toe. Hiervan is
onder het regime van het FWI 25 % of ƒ 3 ton voor rekening van de Gemeente
Delft. Het boven becijferde tekort neemt dan dus nog verder toe.
Als de daling echter landelijk
stagneert in verband met conjunctuurschommelingen zal het macrobudget van het
ministerie van SZW worden verhoogd en ontvangen alle gemeenten een hoger
bedrag.
De uitkering uit het
gemeentefonds zal bij een stagnatie van de daling van het aantal cliënten ook
wat hoger uitvallen. Als het aantal klanten 50 hoger uitvalt neemt deze
uitkering met ca. ƒ 75.000 toe. Dit is nu echter vooral bedoeld ter dekking van
apparaatskosten.
De instelling van een FWI in 2001
heeft echter nog meer financiële gevolgen in 2001. De uitname uit het gemeentefonds
leidt namelijk tot een daling van de gemeentelijke inkomsten. Daar staat het 10
% aandeel in de uitkeringskosten aan de uitgavenkant van de gemeentelijke
begroting tegenover. Dit is het bedrag
van ƒ.6.843.000 uit tabel 6.
De uitname uit het Gemeentefonds
in verband met de instelling van een FWI bedraagt echter in 2001 ƒ.6.968.300.
Het verschil met de begroting aan de uitgavenkant bedraagt ƒ.125.300 en leidt
dus tot een extra nadeel. Het feit dat dit
ongunstig uitvalt heeft vermoedelijk te maken met de inkomsten uit
terugvordering & verhaal – inclusief de extra inkomsten uit de
debiteurenincentive. Deze zijn in de huidige begroting (te) hoog, waardoor het
10%-aandeel aan de uitgavenkant lager uitvalt. Het structurele niveau van de
uitname uit het gemeentefonds ligt echter op ruim ƒ 6,5 miljoen, zodat dit
tekort met ingang van 2002 zelfs zou omslaan in een overschot.
Samenvattend zijn de financiële
gevolgen van de instelling van het FWI in 2001 als volgt. Daarbij moet worden
bedacht dat het om een eerste raming gaat en dat het budget nog een indicatief
karakter heeft.
Tabel 7:
financiële gevolgen FWI in 2001
|
2001 |
|
Prognose tekort budget
(inkomensdeel) |
Nadeel |
ƒ 92.000 |
Uitname van het 10%-aandeel
(gem.fonds) |
Nadeel |
125.000 |
Saldo |
Nadeel |
ƒ 217.000 |
4.3.2. Consequenties van dalende cliëntaantallen voor apparaatskosten.
4.3.3. Overzicht uitgaven en inkomsten periodieke bijstand.
De financiële gevolgen van de
daling van het aantal cliënten en de instelling van een Fonds Werk en Inkomen
zijn aanzienlijk.
Tabel 8:
samenvatting mutaties begroting i.v.m. bijstand in ƒ
|
2000 |
2001 |
|
Circulaires gem.fonds
(cliëntaantallen) |
Nadeel |
1.040.000 |
1.086.000 |
Lagere verstrekkingen &
inkomsten |
nadeel |
74.000 |
92.000 |
Stelpost nominale
ontwikkelingen |
voordeel |
300.000 |
600.000 |
Kosten soc. Medische adviezen |
nadeel |
130.000 |
130.000 |
Uitname 10 %-aandeel i.v.m. FWI |
nadeel |
|
125.000 |
Daling personeelsbudget WIZ |
voordeel |
|
125.000 |
|
|
|
|
Saldo |
nadeel |
F 944.000 |
ƒ 708.000 |
Zoals uit tabel 8 blijkt ontstaan
in beide jaren aanzienlijke tekorten.
In 2001 is bovendien sprake van
een toename van het financiele risico voor de Gemeente Delft met de instelling
van het FWI.
In de onderstaande tabel is
aangegeven wat de financiële gevolgen zijn als het aantal cliënten ten opzichte
van de lopende begroting met 50 afneemt.
Tabel 9:
aantal bijstandsgerechtigenden -50 t.o.v. lopende begroting.
Situatie voor FWI |
Situatie na FWI
|
|||
Uitkering gemeentefonds |
nadeel |
175.000 |
Nadeel |
75.000 |
Gem. aandeel uitkeringen |
voordeel |
125.000 |
Voordeel |
300.000 |
Benodigde formatie |
voordeel |
50.000 |
Voordeel |
50.000 |
Saldo |
|
0 |
Voordeel |
275.000 |
Zoals te verwachten was levert de
instelling van het FWI een duidelijk financieel voordeel op als het aantal
bijstandscliënten sneller daalt dan verwacht. Het omgekeerde is uiteraard waar
als de daling juist tegenvalt.
Een en ander pleit er voor om nog
meer dan voorheen taakstellende afspraken te maken over uitstroomdoelstellingen
van activeringsinstrumenten. Ook ligt het voor de hand om
activeringsinspanningen waar mogelijk te concentreren op personen in de
bijstand. De opzet van een
productbegroting voor de sector WIZ – en met name het activeringsdeel – zou van
nut kunnen zijn om het beoogde verband tussen middelen en prestaties te
verhelderen.
4.4. Bijzondere bijstand.
4.4.1. Inleiding.
Bij de begroting 1999 is het
budget voor verstrekkingen in het kader van de bijzondere bijstand met bijna ƒ
1,7 miljoen verhoogd. Dit is voor ƒ 0,8 miljoen gefinancierd uit een verhoging
van de begrote inkomsten uit terugvordering en verhaal bij de periodieke
bijstand. Dit hield verband met de instelling van de zogenaamde
debiteurenincentive-regeling, waardoor gemeenten een groter deel van de
inkomsten uit terugvordering en verhaal zelf mochten houden. Voor Delft leverde
dit naar verwachting een aanmerkelijk financieel voordeel op.
Nu leidt de instelling van het
FWI in 2001 tot een (incidenteel) nadeel van bijna ƒ.125.000. Bovendien wordt
de debiteurenincentive-regeling opgeheven, waardoor de extra inkomsten – die
overigens toch al achterbleven bij de begroting – ‘opdrogen’. Hierdoor resteert
een nadeel van ¦ 92.000 voor de begroting
bijstand (zie tabel 6).
Er is dus alle reden om de
financiering van een deel van de bijzondere bijstand met inkomsten uit de
periodieke bijstand te heroverwegen, temeer omdat bij de bijzondere bijstand
momenteel sprake is van een aanzienlijk overschot, zoals blijkt uit tabel 10.
4.4.2. Ontwikkelingen Bijzondere bijstand.
Uitgaven |
Begroting |
prognose |
verschil |
Verstrekkingen
bijzondere bijstand |
-4.150 |
-3.500 |
650 |
Verstrekkingen
armoedebeleid |
-1.000 |
-800 |
200 |
Millenniumuitkering |
-541 |
-6 |
535 |
Collectieve
ziektekostenverzekering |
-180 |
-180 |
0 |
Kosten sociaal med.
Adviezen GGD |
0 |
-25 |
-25 |
Kosten duurzaam
computeren |
0 |
-100 |
-100 |
Kosten
schuldhulpverlening |
0 |
-280 |
-280 |
Totaal uitgaven |
-5.871 |
-4.891 |
980 |
|
|
|
|
Inkomsten |
|
|
|
Terugvordering en
verhaal |
1.000 |
1.200 |
200 |
|
|
|
|
Saldo |
-4.871 |
-3.691 |
1.180 |
Extra inkomsten
gemeentefonds |
|
|
113 |
Totaal overschot |
|
|
1.293 |
De prognose is gebaseerd op de
uitgavenontwikkeling in het 1e halfjaar van 2000. Ter toelichting is
voorts het volgende van belang:
·
Bij
de jaarrekening 1999 is besloten dat het overschot op de bijzondere bijstand in
dat jaar (ƒ 541.000) zou worden ingezet voor de kosten die in 2000 worden
besteed aan een millenniumuitkering voor de overige Delftse minima. Hieraan is
echter nauwelijks geld besteed.
·
In
de besluitvorming over de zomernota 2001 is betrokken dat de extra kosten van
de budgetwinkel, ƒ 280.000 in 2000 en ƒ 278.000 in 2001, ten laste zullen komen
van het budget bijzondere bijstand.
·
Hetzelfde
geldt voor de kosten van sociaal medische adviezen die ten behoeve van de
bijzondere bijstand bij de GGD worden ingewonnen. Deze kosten van ca. ƒ 25.000
(structureel) komen eveneens ten laste van de bijzondere bijstand.
·
De
kosten van de collectieve ziektekostenverzekering zijn gebaseerd op het
middenscenario. De kosten in de eerste maanden rechtvaardigen de verwachting
dat de kosten eerder nog lager zullen uitvallen. In 2001 stijgen de kosten
weliswaar doordat naar verwachting meer huishoudens van deze verzekering gaan
profiteren, maar dit wordt gecompenseerd door een verwachte daling van de
kosten voor communicatie.
·
Bij
de verwerking van mutaties uit het gemeentefonds is een achterstand ontstaan.
Hierdoor is enkele bedragen uit de decembercirculaire 1998 nog niet verwerkt in
de begroting. In 2000 gaat het om een bedrag van ƒ 113.000 en in 2001 om ƒ
79.000. Met ingang van 2002 komt zelfs ca. ƒ 225.000 per jaar beschikbaar.
Op basis van
deze gegevens en de trend in de uitgaven bijzondere bijstand kan de volgende
prognose voor 2001 worden opgesteld.
Uitgaven |
begroting |
Prognose |
verschil |
Verstrekkingen bijzondere bijstand |
-4.150 |
-3.500 |
650 |
Verstrekkingen armoedebeleid |
-1.000 |
-800 |
200 |
Millenniumuitkering |
0 |
0 |
0 |
Collectieve ziektekostenverzekering |
-180 |
-180 |
0 |
Kosten sociaal med. Adviezen GGD |
0 |
-25 |
-25 |
Kosten schuldhulpverlening |
0 |
-278 |
-278 |
Kosten extra verstrekkingen door DUIT |
0 |
-100 |
-100 |
Totaal uitgaven |
-5.330 |
-4.883 |
447 |
|
|
|
|
Inkomsten |
|
|
|
Terugvordering en verhaal |
1.000 |
1.000 |
0 |
|
|
|
|
Saldo |
-4.330 |
-3.883 |
447 |
Extra inkomsten gemeentefonds |
|
|
79 |
Totaal overschot |
|
|
526 |
Naar
verwachting ontstaat dus over 2000 een overschot van ca. ƒ1,3 miljoen. In feite
is hier echter ook het rekeningoverschot op de bijzondere bijstand van 1999
begrepen. In 2001 is er altijd nog sprake van een verwacht overschot van ruim ƒ
0,5 miljoen.
Als het
verwachte nadeel op de periodieke bijstand in 2000 (ƒ 944.000) wordt
afgetrokken van het verwachte voordeel op de bijzondere bijstand resteert nog
altijd een overschot van ƒ 350.000. Dit zou mogelijk kunnen worden gereserveerd
voor de verwachte tegenvaller op de periodieke bijstand in 2001 die deels een
incidenteel karakter heeft.
Naar
verwachting is dit nog steeds niet voldoende om het gehele verwachte tekort op
de periodieke bijstand in 2001 te kunnen opvangen. De prognose voor 2001 is echter op dit moment met de nodige onzekerheden omgeven. Het is
bijvoorbeeld zeker niet ondenkbaar dat het budget voor het inkomensdeel in de
loop van dit jaar nog zal worden aangepast. Bij de zomernota 2002 zal de
prognose daarom worden geactualiseerd.
Als dit
scenario wordt gevolgd ontstaat het volgende beeld:
Tabel 12: mogelijke dekking tekorten bijstand in 2000 en
2001
|
2000 |
|
Prognose
overschot bijz. bijstand 2000 |
voordeel |
ƒ
1.293.000 |
AF:
prognose nadeel per. Bijstand 2000 |
nadeel |
944.000 |
Restant saldo rekening 2000 |
voordeel |
ƒ 349.000 |
Af:
prognose nadeel per. Bijstand 2001 |
Nadeel |
708.000 |
Raming 2001 |
nadeel |
ƒ
-359.000 |
4.5. Budgetdiscipline.
De
instelling van het Fonds Werk & Inkomen beoogt de gemeenten meer
verantwoordelijkheid te geven in het beleid waarbij overschotten moeten worden
ingezet in het verlengde van de doelen van de wet. Daartegenover staat echter
een hoger risico. Tekorten moeten door de gemeenten zelf worden gedragen met
een maximum van 15 % van het toegekende budget of ƒ 15,- per inwoner. Voor
Delft bedraagt het risico dus maximaal ca. ƒ 1,5 miljoen.
Het ligt –
in de context van de Gemeente Delft – voor de hand dat de
budgetverantwoordelijkheid voor het Fonds Werk & Inkomen berust bij de
sector WIZ, als uitvoerder van de wet.
In
overeenstemming met de situatie bij de WVG zou een vereveningsreserve werk & inkomen kunnen worden gevormd. Als
een voor- of nadeel ontstaat op de uitkeringslasten ten opzichte van het
beschikbare budget (inkomensdeel) kan dit worden verrekend met deze
vereveningsreserve.
Als in enig
jaar een voordeel is ontstaan wordt dit dus bij de rekening toegevoegd aan de vereveningsreserve werk & inkomen.
Deze middelen moeten vervolgens worden ingezet in het verlengde van de doelen
van de wet. Dit kan bijvoorbeeld ook een extra inzet op de uitvoering zijn.
Over de inzet van deze middelen moet echter verslag worden uitgebracht aan de
Raad.
Nadelen op
de uitkeringskosten worden ten laste gebracht van de vereveningsreserve. Als
deze is uitgeput moet het resterende nadeel ten laste worden gebracht van de
algemene middelen.
De
apparaatskosten van uitvoering van de bijstand worden niet gefinancierd uit het
Fonds Werk & Inkomen maar uit het Gemeentefonds. De vergoeding voor
apparaatskosten uit het Gemeentefonds fluctueert met de aantallen
bijstandsgerechtigden. Reeds in het verleden – ten tijde van de DMZ – werden
voordelen en nadelen zoveel mogelijk verrekend met de budgetten voor
apparaatskosten van de dienst. Het ligt voor de hand om deze gedragslijn te
continueren. Een eventueel nadeel in de jaarrekening moest worden opgevangen
binnen de dienstbedrijfsreserve (DBR)
van de DMZ. Pas als deze reserve was uitgeput volgde verrekening met de
algemene middelen van de gemeente.
In de nieuwe
organisatie zijn de dienstbedrijfsreserves opgeheven. Voorgesteld wordt om een
voor- of nadeel op de apparaatskosten van de sector WIZ (vakteams Inkomen) te verrekenen met de vereveningsreserve werk & inkomen. Wij
stellen daarbij wel voor om deze verrekening vooralsnog te beperken tot de
directe apparaatskosten van de sector WIZ, omdat deze – via de planning – &
normeringsystematiek – voor de sector rechtstreeks beïnvloedbaar zijn. Dit
geldt in beginsel niet voor overheadkosten die door andere
organisatieonderdelen, zoals bijvoorbeeld Facilitair, worden aangerekend. In
elk geval geldt beïnvloedbaarheid bij verrekening met de vereveningsreserve als
belangrijk criterium.
Deze lijn
wordt overigens beperkt door de werkcomponent FWI, omdat geen
uitvoerings-kosten ten laste van de werkbudgetten mogen worden gebracht. Als de
vereveningsreserve is uitgeput moet een eventueel nadeel op de apparaatskosten
van het inkomensdeel van de sector ten laste komen van de algemene middelen.
Bij de start
van het Fonds Werk & Inkomen zou in de te vormen vereveningsreserve (zoals
voorgesteld in de vorige paragraaf), het overschot op de bijzondere bijstand
over 2000 (inclusief het budget dat is overgeheveld uit 1999) in het Fonds
kunnen worden gestort. Dit levert naar verwachting een bedrag op van ca. ƒ 1,3
miljoen waarmee de nadelen op de periodieke bijstand in 2000 geheel en in 2001
deels kunnen worden opgevangen.
Tenslotte is
nog van belang dat de Raad het budgetrecht heeft op de vereveningsreserve. Dat
betekent dat een voorstel om middelen aan deze reserve te onttrekken altijd
door de Raad moet worden bekrachtigd.
4.6. Conclusies.
·
De
daling van de aantallen bijstandsgerechtigden en de instelling van het FWI
leiden per saldo tot een tekort op de periodieke bijstand van ruim ƒ 9 ton in
2000 en ruim ƒ -7 ton in 2001. De hoogte van het tekort in 2001 is naar
verwachting eenmalig en nog met de nodige onzekerheden omgeven;
·
Het
risico bestaat dat dit tekort nog hoger uitvalt als de verdere daling van het
aantal bijstandsontvangers tegenvalt. In de prognose is namelijk wel met een
verdere daling rekening gehouden;
·
Bij
de bijzondere bijstand wordt een aanmerkelijk overschot verwacht van bijna ƒ
1,3 miljoen in 2000 en nog altijd ƒ 0,5 miljoen in 2001. Het overschot 2000 is
hoog omdat hier in feite ook het resultaat 1999 nog is betrokken;
·
Het
incidentele overschot bijzondere bijstand in 2000 zou kunnen worden benut om de
tekorten periodieke bijstand in 2000 en 2001 af te dekken. De structurele component
in de onderbesteding bijzondere bijstand zou dan kunnen worden benut voor
beleidsintensivering;
·
Om
risico’s af te dekken en middelen voor werk & inkomen bij elkaar te houden
kan een aparte reserve werk & inkomen worden gevormd.
·
Over
de omgang met deze reserve moeten heldere ‘spelregels’ worden afgesproken.
·
Over
de ontwikkelingen in 2002 e.v. kan momenteel nog niet veel worden gezegd. Dit
is te zeer afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal bijstandsgerechtigden
– zowel in Delft als landelijk – en de ontwikkeling in het FWI die door het
Rijk wordt geregisseerd
·
Het
is dus van groot belang dat de prognoses regelmatig worden geijkt aan nieuwe
feiten en ontwikkelingen. De eerste keer zal dat gebeuren bij de Zomernota
2002.
5. Beslispunten.
1.
Er
dienen taakstellende afspraken te worden gemaakt over uitstroomdoel- stellingen
m.b.t. bijstandsontvangers in 2001, welke opgenomen dienen te worden in het
‘Prestatieboek’;
2.
Er
dient een vereveningsreserve Werk &
Inkomen ingesteld te worden;
3.
De
voor- of nadelen in de jaarrekening op het budget Werk en Inkomen worden
gestort in - of onttrokken aan deze reserve.
4.
Een
voor- of nadeel in de jaarrekening op de directe loonkosten van de vakteams
Werk & Inkomen wordt eveneens verrekend met deze reserve.
5.
Besteding
van middelen in de vereveningsreserve Werk & Inkomen gebeurt, uiteraard met
inachtneming van de regelgeving rond het FWI, op basis van een voorstel dat
door de gemeenteraad is vastgesteld;
6.
Het
overschot op de bijzondere bijstand in de rekening 2000 (naar verwachting ca. ƒ
1,3 miljoen) te storten in de vereveningsreserve Werk & Inkomen. Dit is
inclusief het overschot in de rekening 1999 voor zover dat niet is besteed aan
de millenniumuitkering;
7.
Er
dient nader onderzoek plaats te vinden naar de mogelijke effecten die de
instroom van statushouders met een permanente verblijfsvergunning kan hebben op
de uitstroom uit de bijstand
Abw Algemene
Bijstandswet
Bbz Besluit
Bijstandsverlening Zelfstandigen
BIND Bureau
Inburgering Nieuwkomers Delft
CBS Centraal
Bureau voor de Statistiek
CWI Centrum
voor Werk en Inkomen
FWI Fonds
Werk en Inkomen
GGD Gemeenschappelijke
Geneeskundige Dienst
ITB Individuele
Trajectbegeleiding
IOAW Inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze
werknemers
IOAZ Inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
Gewezen
zelfstandigen
RBA Regionaal
Bestuur Arbeidsvoorziening
REA Wet
Reïntegratie Arbeidsgehandicapten
SadS Nota
Samen aan de Slag
SUWI Structuur
Uitvoering Werk en Inkomen
SZW Sociale
Zaken en Werkgelegenheid
UWV Uitvoeringsorganisatie
Werknemers Verzekeringen
VNG Vereniging
van Nederlandse Gemeenten
VVTV Voorlopige
vergunning tot verblijf
WIN Wet
Inburgering Nieuwkomers
WIW Wet
Inschakeling Werkzoekenden
WIZ Werk
Inkomen en Zorg
WW Werkloosheidswet
[1] dat zijn de in een kalenderjaar door de gemeente op grond van de Abw verleende bijstand en op grond van de IOAW en IOAZ verleende uitkeringen, verminderd met alle ontvangsten van de gemeente in dat jaar in verband met de verlening van bijstand en uitkering zoals hiervoor bedoeld