Nota

 

Datum

14-8-2001

Ons Kenmerk

01/022084

Opsteller

H.R. Diemers

 

Bijlagen

1        

Onderwerp

Fraudebeleidsplan 2001-2005

 

 

 


 

 

Fraudebeleidsplan 2001-2005

 

 

  1. Inleiding

 

Fraudebestrijding is binnen de bijstandswet aangemerkt als hoofdpunt. Immers, het bestaan van fraude ondergraaft het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid en brengt  hoge maatschappelijke kosten met zich mee.

 

Met de invoering van de nieuwe Algemene bijstandwet (Abw) in 1996 werd het periodiek opstellen van een fraudebeleidsplan verplicht. Het fraudebeleidsplan vormt een onderdeel van de totale beleidsplannen die in het kader van de Abw moeten worden vastgesteld. Het vorige fraudebeleidsplan gold voor de periode 1996 – 2000.

 

Met de invoering van het Fonds Werk en Inkomen per 1-1-2001 is het gemeentelijk aandeel  in de bijstandsuitgaven gestegen van 10% naar 25%. Het financieel belang voor de gemeente voor een goed fraudebeleid is hiermee toegenomen.

 

In het fraudebeleid zijn veel ontwikkelingen gaande. Een voorbeeld hiervan zijn de steeds verdergaande bestandskoppelingen die mogelijk zijn. Een ander voorbeeld is de verdere totstandkoming  van het CWI. Hierdoor kunnen zich binnen de planperiode wijzigingen en/of aanvullingen op het nieuwe beleid zich voordoen.

 

In dit fraudebeleidsplan komt achtereenvolgens aan de orde:


  1. Het wettelijk kader

 

Artikel 65 Abw verplicht de belanghebbende om alle informatie te verstrekken die van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. In artikel 66 is vastgelegd dat door de gemeente een Verificatieplan moet zijn vastgesteld. In dit plan moet zijn vastgesteld welke gegevens belanghebbenden  moeten aanleveren om het recht op een uitkering vast te stellen.

 

In dit artikel is ook vastgelegd dat de gemeente de verstrekte gegevens op juistheid moet verifiëren en valideren.

 

Het controleren van de verstrekte informatie is daarmee een wettelijke taak van de gemeente. In de wet is niet vastgelegd hoe de gemeente deze taak moet uitvoeren. Hoe deze taak zal worden uitgevoerd, moet op basis van art. 118 Abw worden vastgelegd in een fraudebeleidsplan. In artikel 122 Abw zijn de instanties vermeld die verplicht zijn kosteloos informatie te verstrekken om de uitvoering van de bijstandswet mogelijk te maken.

 

De beleidsvrijheid die de gemeente in de fraudebestrijding heeft, is de wijze waarop men de fraudebestrijding uitvoert.

  1. Evaluatie van het fraudebeleidsplan 1996-2000

 

3.1.  Algemeen

 

De belangrijkste doelstellingen in het fraudebeleidsplan 1996-2000 waren:

 

Aan deze doelstellingen zijn verschillende instrumenten gekoppeld. Deze instrumenten zijn voor meerdere van deze doelstellingen toepasbaar. De belangrijkste genoemde instrumenten zijn:

 

 

Dit plan was het eerste fraudebeleidsplan van deze strekking dat werd vastgesteld na invoering van de nieuwe Abw. Het was een algemeen geformuleerd plan. Als zodanig is de realisatie van deze doelstellingen moeilijk meetbaar.

 

Sinds de invoering van het fraudebeleidsplan zijn door de sector verschillende acties ondernomen:

 

3.2.  Resultaten fraudebeleid

 

Het totale fraude onderzoek richt zich op zowel de ‘zwarte’ als de ‘witte’ fraude. Het onderscheid tussen zwarte en witte fraude is moeilijk te maken. In hoofdlijnen kun je stellen dat zwarte fraude een vorm van fraude betreft waarbij noodzakelijke gegevens niet aan de verschillende instanties zijn gemeld en derhalve niet op een administratieve wijze kunnen worden opgespoord.

De inzet van de sociaal rechercheurs richt zich voor meer dan 90% op het onderzoek naar zwarte fraude.

 

Witte fraude is een vorm van fraude waarbij gegevens wel gemeld zijn aan verschillende instanties maar niet aan de sector WIZ. Die verschillende instanties betreffen vooral de belastingdienst en het ziekenfonds. Deze vorm van fraude kan grotendeels administratief worden vastgesteld.

De zgn. witte fraude wordt jaarlijks opgepakt in een projectvorm, gebaseerd op gegevens van de belastingdienst.

 

Door de ondernomen acties wordt tegemoetgekomen aan de in het plan genoemde doelstellingen. Door goede formulieren en een goede verificatie wordt een compleet beeld gevormd van de sociale, financiële en maatschappelijke situatie van de belanghebbende. De bestandskoppelingen, met name met die van de belastingdienst, hebben er toe geleid dat witte fraude effectief wordt bestreden.

 

  1. Zwarte fraude; het reguliere fraudeonderzoek

 

De sector WIZ krijgt jaarlijks een groot aantal meldingen van mogelijke zwarte fraude. In de onderstaande tabel[1] is, uitgesplitst naar soort fraude, een overzicht hiervan opgenomen.

 

 

 

Tabel 1: instroom aantal fraudesignalen per jaar naar soort fraude, zowel in absolute aantallen als in procenten. (excl. De belastingsignalen)

Instroom naar soorten fraude (excl. Belastingsignalen)

1996

abs.

 

In %

1997

abs.

 

In %

1998

abs.

 

In

%

1999

abs.

 

In

 %

2000

Abs.

 

In

%

Verzwegen inkomsten uit werkzaamheden

68

23

66

21

91

26

58

27

78

30

Overige verzwegen inkomsten

28

10

33

10

22

6

8

4

31

12

Verzwegen vermogen

7

3

21

7

12

4

3

1

3

1

Verzwegen partnerschap

91

31

114

37

125

36

88

41

82

32

Verzwegen woningdeling

2

1

6

2

8

2

0

0

6

2

Niet woonachtig in Delft

33

11

30

10

61

18

28

13

29

11

Overige onjuiste informatie

62

21

42

13

26

8

29

14

31

12

Totaal

291

100

312

100

345

100

214

100

260

100

 

 

Uit  tabel 1 blijkt dat gedurende de periode 1996 tot en met 2000 de meeste fraudesignalen betrekking hadden op partnerfraude. Wel vertoont het absolute aantal meldingen van deze fraudevorm de afgelopen jaren  een dalende tendens.

Een andere belangrijke vorm van fraude betreft de verzwegen inkomsten uit werkzaamheden. Het aantal meldingen betreffende deze vorm van fraude kent over de overgelopen jaren wel enige schommelingen, maar blijft redelijk constant.

 

De fraudesignalen worden uit verschillende bronnen ontvangen. Het grootste deel van de ontvangen fraudesignalen is afkomstig van medewerkers van de sector WIZ. Over de afgelopen jaren betrof dit ongeveer 50% van het totaal aantal ontvangen meldingen. De gegevens hierover zijn in de bijlage terug te vinden. Een ander deel van de meldingen (ca 20%) wordt ontvangen van andere instanties. De  belangrijkste hierin zijn de politie, de belastingdienst en de zorgverzekeraars. De overig signalen (ca 30%) zijn afkomstig van burgers. Deze signalen van burgers zijn in de meeste gevallen anoniem.

 

De instroom van signalen is groter dan het aantal zaken dat door de afdeling Invordering en Bijzonder Onderzoek (IBO) kan worden afgewerkt. Dit maakt het noodzakelijk om prioriteiten te stellen. De prioriteit wordt daarbij onder andere vastgesteld aan de hand van de verwachte omvang van de fraudezaak, de beschikbaarheid van de informatie om een zaak op te kunnen pakken, en de beschikbare menskracht. Ook het uitgangspunt in het fraudebeleidsplan 1996-2000 dat gestreefd wordt naar een snelle beëindiging of aanpassing van de uitkering speelt hierbij een belangrijke rol.

 

In de onderstaande tabel (tabel 2)  is een overzicht gemaakt van het aantal vastgestelde fraudezaken (exclusief witte fraude uit belastingsignalen). Deze cijfers hebben betrekking op fraudezaken waarbij een vordering is ingesteld. Naast deze signalen worden meer signalen opgepakt door de sociale recherche. In een deel van de signalen kan worden volstaan met het beëindigen of aanpassen van de uitkering zonder dat een vordering hoeft te worden ingesteld. De ten onrechte ontvangen bedragen kunnen worden verrekend. Dit zijn zaken die door een snelle actie worden opgelost.

Uit de tabel kan worden afgeleid dat over de periode 1998 tot en met 2000 jaren in 70% tot 80% van de onderzochte signalen daadwerkelijk fraude werd vastgesteld.

 

Voor de overige 20% tot 30% van de gevallen die werden onderzocht geldt dat of geen fraude kon worden geconstateerd, of dat de fraude niet kan worden bewezen. Voor deze over 2000 genoemde signalen geldt dat in 15 gevallen geen fraude kon worden aangetoond. In 6 gevallen werd geen verdere actie ondernomen omdat de uitkering inmiddels was beëindigd. In 10 gevallen kon het bestaan van fraude niet worden bewezen, maar bleven twijfels bestaan.

 

De tabel maakt hierin bijna hetzelfde onderscheid naar de verschillende soorten fraude als in de tabel 1.

 

Tabel 2: aantal vastgestelde fraude per jaar absoluut (exclusief belastingsignalen)

Vastgestelde fraude (excl. Belastingsignalen)

1997

abs.

In %

1998

In %

1999

In %

2000

In %

Verzwegen inkomsten uit werkzaamheden/ overige inkomsten

28

32

31

24.0

28

26.4

29

27.9

Verzwegen vermogen

9

10

3

2.3

0

0

0

0

Verzwegen partnerschap

17

19

8

6.2

12

11.3

4

3.9

Verzwegen woningdeling

1

1

5

3.9

4

3.8

5

4.8

Niet woonachtig in Delft

21

24

9

7.0

6

5.6

4

3.9

Overige onjuiste informatie

13

14

7

5.4

11

10.4

4

3.9

Totaal

89

 

63

 

61

 

46

 

 

Andere vastgestelde fraudes

 (aanpassing en beëindiging)

Onbekend

32

24.8

23

21.7

27

26.0

Niet vastgestelde fraudes

Onbekend

95

73.6

84

79.2

73

70.4

Overige opgepakte signalen

Onbekend

34

26.3

32

20.8

31

29.9

Totaal  opgepakte signalen

 

129

100

116

100

104

100

 

 

 

Het bestrijden van zwarte fraude vraagt veel inzet van de sociaal rechercheurs. Om bijvoorbeeld inkomsten uit verzwegen werkzaamheden aan te tonen moet vaak dagelijks actief worden gerechercheerd (posten, volgen, getuigen opsporen etc.). 

Het aantal opgeloste fraudezaken, waarbij een fraudevordering werd ingesteld, vertoonde in 2000 een daling. Deze daling is onder andere het gevolg van een lang openstaande vacature. Voor 2001 wordt weer een stijging verwacht.

 

In totaal konden over 2000 dus 104 signalen worden opgepakt. Dit is 40% van het totaal aantal ontvangen signalen. Voor de jaren 1998 en 1999 was dit resp. 30% en 49%. Van deze percentages wordt dus in 70% tot 80% fraude aangetoond.

 

In een aantal gevallen wordt op het moment van de aanvraag door de consulent in haar rol als poortwachter al geconstateerd dat de door belanghebbende verstrekte informatie niet juist is. De belanghebbende wordt hiermee geconfronteerd. In een aantal gevallen wordt om die reden geen of een lagere uitkering verstrekt. In hoeveel gevallen dit voorkomt wordt nog niet geregistreerd.

 

  1. De witte fraude; de belastingsignalen

 

In het kader van fraudebestrijding verstrekt de belastingdienst jaarlijks gegevens over belanghebbenden die naast hun uitkering van de gemeente nog andere inkomsten hebben gehad. Hieronder bevinden zich uiteraard ook die gevallen waarin belanghebbenden deze gegevens hebben doorgegeven aan de sector en welke op de reguliere wijze zijn verwerkt. De sector is verplicht alle verstrekte gegevens te controleren.

In die gevallen waarin geconstateerd is dat het inkomsten betreft die niet bekend waren bij de sector WIZ wordt een nader onderzoek ingesteld. In deze gevallen wordt de werkgever verzocht loonspecificaties te verstrekken. De werkgever is verplicht deze informatie te verstrekken.

 

Gesteld kan worden dat door dit belastingproject bijna 100% van de zgn. witte fraudes wordt opgespoord.

 

Belastingsignalen worden ontvangen aan het eind van het jaar en hebben betrekking op het jaar voorafgaand. Als voorbeeld: de belastingsignalen over 1999 worden eind van het jaar 2000 ontvangen, en worden tijdens het jaar 2001 afgehandeld.

 

Het  merendeel van de onderzochte signalen heeft betrekking op inkomsten die door belanghebbenden zijn gemeld. In die gevallen is er dus geen sprake van fraude.  In de onderstaande tabel staat een overzicht van het aantal geconstateerde fraudes uit de belastingsignalen naar belastingjaar. Deze zijn dus ca. 2 jaar na dit belastingjaar vastgesteld.

Tabel 3: Instroom aantal belastingsignalen per belastingjaar

Instroom belastingsignalen en geconstateerde fraudegevallen

1996

1997

1998

1999

Instroom

2463

2720

2193

1802

Geconstateerde fraude

130

167

106

Nog niet bekend

 

Het aantal geconstateerde fraudezaken bedraagt ca. 6% van het totaal aantal belastingsignalen. In de overige gevallen is er dus geen sprake van fraude.


 

  1. Het aantal aangiften en processen verbaal

 

Volgens de richtlijnen van het OM moest er (tot 1-4-2000) aangifte worden gedaan als het gefraudeerde bedrag hoger is ¦ 6.000,-. Deze aangiftegrens is per 1-4-2000 verhoogd naar ¦ 12.000,-.

 

Bij het doen van een aangifte en het opmaken van een proces verbaal is er sprake van een verschil in de afwikkeling. Ook kan het voorkomen dat meerdere aangiftes in 1 proces verbaal worden afgehandeld.

 

Het aantal aangiftes is over de periode 1996 tot en met 1999 voortdurend gestegen. Door het verhogen van de aangifte grens is het aantal aangiftes is 2000 gedaald.

 

De aantallen aangiftes en processen verbaal kunt u terugvinden in tabel 4.

 

Tabel 4: Aantal aangiften en processen-verbaal

 

1996

1997

1998

1999

2000

Aantal aangiften

54

36

64

73

30

Aantal processen-verbaal

64

34

42

53

38

 

 

  1. De financiële resultaten

 

Indien geconstateerd is dat ten onrechte uitkeringsgelden zijn ontvangen, dan wordt het ten onrechte ontvangen bedrag van de belanghebbenden teruggevorderd. Hierbij gelden de terugvorderingrichtlijnen van art. 78 Abw e.v. De gemeente is hiertoe verplicht.

 

In sommige gevallen is een deel van het ten onrechte bedrag niet terugvorderbaar in verband met verjaring.

De onderstaande tabel (tabel 5) toont een overzicht van de totale financiële resultaten van het fraudeonderzoek.

Tabel 5: overzicht van geconstateerde fraudebedragen periode 1996 t/m 2000

Financiële resultaten

1996

1997

1998

1999

2000

Uit regulier fraudeonderzoek

934.710

764.310

894.731

1.048.111

633.011

Uit belastingsignalen

806.389

608.150

808.368

970.083

858.287

Totaal fraudebedrag

1.741.100

1.372.461

1.703.099

2.018.194

1.491.298

 

 

 

 

 

 

Waarvan invorderbaar

1.359.945

1.068.552

1.661.438

1.833.994

1.314.100

 

 

 

 

 

 

Waarvan niet meer invorderbaar

381.155

303.909

41.661

184.200

177.198

 

 

Van de financiële resultaten van het reguliere fraudeonderzoek (de zwarte fraudes) is naar de vorm van de fraude, over de periode na 1-1-1998  een onderverdeling worden gemaakt.  Dit vindt u in tabel 6:

 

Tabel 6: financiële resultaten fraudebeleid naar soort fraude over de periode 1998-2000

Soort fraude (vastgesteld)

1998

 

1999

 

2000

 

 

Aant.

Bedrag

Aant.

Bedrag

Aant.

Bedrag

Verzwegen inkomsten uit werkzaamheden/overige inkomsten

31

492.559

      28             28

109.000

29

127.011

Verzwegen vermogen

3

31.419

0

0

0

0

Verzwegen partnerschap

8

102.474

12

739.765

4

450.230

Verzwegen woningdeling

5

48.841

4

13.601

5

14.723

Niet in Delft woonachtig

9

157.792

6

70.885

4

13.799

Onjuiste info

7

61.646

11

114.860

4

24.754

Totaal

63

894.731

61

1.048.111

46

630.517

 

 

Een deel van de bedragen die door de gemeente wordt ingevorderd komt ten goede aan de gemeente (25%). Een goede uitvoering van het fraudebeleid heeft een financieel belang voor de gemeente. Met de invoering van het Fonds Werk en Inkomen per 1-1-2001 is dit financieel belang voor de gemeente vergroot.

Als gevolg van geconstateerde fraudes worden uitkeringen van belanghebbenden beëindigd of aangepast. Daardoor wordt maandelijks een lager bedrag aan uitkeringen verstrekt. Ook dit betekent een financieel voordeel voor de gemeente.

Deze jaarlijkse besparing op uitkeringsgelden vindt u in tabel 8.

Tabel 8: overzicht maandelijkse besparing op uitkeringsgelden sector WIZ

Jaarlijkse besparing

1998

1999

2000

Jaarlijkse besparing exclusief belasting en premies

607.932

348.084

625.920

 

 

Het grootste deel van het aantal opgeloste zaken heeft betrekking op verzwegen inkomsten uit werkzaamheden. Onder overige verzwegen inkomsten wordt onder andere verstaan, verzwegen alimentatie, verwegen inkomsten uit criminele activiteiten (zoals drugshandel, heling etc.)

Het gemiddeld fraudebedrag bedraagt over 1999 en 2000 respectievelijk ¦ 3.892,- en ¦ 4.448,-.

 

Uit tabel 6 blijkt dat bij geconstateerde partnerfraudes het benadelingsbedrag per geconstateerde fraude hoger is dan bij de andere fraudevormen. Het fraudebedrag bij een partnerfraude bedraagt in 1999 gemiddeld ¦ 61.647,-. In 2000 was dit ¦ 112. 557,-.

Dit komt omdat dit veelal langdurige fraudezaken betreft. Qua benodigde inzet vragen deze zaken veelal minder dan het opsporen van zwarte werkzaamheden.

 

  1. De Wet boeten

 

Per 1-7-1997 is de Wet boeten, terug en invordering sociale zekerheid ingevoerd. Deze wet verplicht de gemeente een boete op te leggen in alle gevallen van informatiefraude, zelfs als de sector WIZ geen financieel nadeel heeft ondervonden. De minimaal op te leggen boete bedraagt in principe ¦ 100,-.

 

Vanaf 1 juni 1999 bestaat de mogelijkheid om in die gevallen waarin het uitvoeringsorgaan geen financieel nadeel heeft ondervonden en het de eerste keer betreft te volstaan met een waarschuwing.

 

De onderstaande tabel geeft hiervan een overzicht.

Tabel 9: overzicht aantal opgelegde boeten

Aantal opgelegde boeten

1998

1999

2000

Aantal boeten wegens verzwegen info

121

154

130

Aantal waarschuwingen of ¦ 0,00 boete

1

95

159

Aantal ingetrokken boeten

2

19

12

Totaal aantal boetezaken

124

268

301

 

 

Door het verhogen van de aangiftegrens per 1-4-2000 is in 2000 het aantal fraudezaken  waarvoor werkelijk aangifte werd gedaan gedaald. Deze zaken zijn op basis van de Wet boeten door de sector WIZ verder administratief afgehandeld.

 

  1. Conclusies:

 

De belangrijkste conclusies uit bovengenoemde cijfers zijn:

 

  1. Recente ontwikkelingen fraudebeleid

 

4.1.  Landelijke ontwikkelingen

 

  1. Landelijke onderzoeken

 

Begin dit jaar heeft het Ministerie van SZW de resultaten van een tweetal onderzoeken gepubliceerd die vanuit een verschillende gezichtshoek betrekking hebben op fraudebestrijding.

 

Het eerste onderzoek betreft een zgn. ‘Randomized response onderzoek’. Dit is een grootschalig enquête onderzoek naar regelovertreding in de WW, WAO en de bijstand. Doel van dit onderzoek is te komen tot een schatting van de omvang en de achtergronden van de regelovertreding. In dit onderzoek komt onder andere naar voren dat tussen de 6 en 12 procent van de uitkeringsgerechtigden wel eens zwart werkt, en dat 2 op de 5 (40-%) bijstandsgerechtigden wel eens bewust te weinig solliciteert.

 

Het tweede onderzoek heeft betrekking op een evaluatie van de Wet boeten. Er werd onderzoek gedaan  zowel bij de uitvoerders van de WW en de WAO, als bij de gemeenten als uitvoerder van de bijstandswet.

Bij 12 gemeenten werd een onderzoek gedaan, waarbij geconcludeerd werd dat de Wet boeten voor hen uitvoerbaar was. Het opleggen van maatregelen wordt steeds meer als een acceptabel instrument gezien om cliënten bij te sturen. Toch wordt geconstateerd dat er nog geen sprake is van een sluitende en uniforme toepassing, zeker niet met betrekking tot maatregelen die betrekking hebben op overtredingen van de verplichtingen verbonden aan de uitkering (arbeidsverplichting en controle voorschriften).

 

Een andere belangrijke conclusie van dit onderzoek is dat de Wet boeten onder uitkeringsgerechtigden onvoldoende bekend is, en derhalve onvoldoende preventief effect heeft.

 

Enkele belangrijke maatregelen die naar aanleiding van deze onderzoeken zijn aangekondigd zijn:

 

  1. De verhoging van de aangiftegrens

 

In de tweede helft van 1997 is de Wet Boeten, maatregelen, terug- en invordering sociale zekerheid van kracht (wet Boeten) geworden. De wet heeft de sanctieregelingen binnen een aantal sociale zekerheidswetten geüniformeerd

In deze wet zijn de administratieve boeten geïntroduceerd Een boete heeft een strafrechtelijk karakter en is dan ook omkleed met verschillende juridische waarborgen.

 

De Wet boeten heeft ook de bestaande verplichting van belanghebbenden, om onverwijld de uitkeringsinstantie op de hoogte te brengen van alle informatie die voor het vaststellen van het recht en de hoogte van de uitkering van belang is, verder aangescherpt. Het niet voldoen aan deze informatieplicht wordt gezien als fraude, zelfs als belanghebbende geen financieel voordeel heeft gehad, en heeft als gevolg dat een boete kan worden opgelegd.

Tevens is het verstrekken van informatie gebonden aan termijnen, zodat belanghebbenden duidelijk bekend wordt gemaakt welke informatie moet worden verstrekt en voor welke datum.

 

In de wet is tevens vastgelegd op welk moment aangifte bij het OM moet worden gedaan. April 2000 is de aangiftegrens verhoogd van ¦6.000,- naar ¦ 12.000,-. Dit betekent dat meer fraudes door de gemeente moeten worden afgedaan met het opleggen van een administratieve boete. Anderzijds wordt voor een deel van de belanghebbenden voorkomen dat zij strafrechtelijk worden vervolgd.

In het geval dat het benadelingsbedrag hoger is dan ¦ 12.000,- gaat het Openbaar Ministerie in beginsel over tot strafrechtelijke vervolging. In beginsel wordt een (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraf gevorderd, en wordt geen transactie meer aangeboden.

Sinds begin 2001 is het mogelijk voor het O.M. een taakstraf aan te bieden ter voorkoming van verdere strafvervolging. Dit is mogelijk in die gevallen waarin het benadelingsbedrag lager is dan

¦ 39.000,-.

 

  1. Het inlichtingenbureau

 

Een andere ontwikkeling is de verdergaande koppeling van bestanden. Alle bestanden van gemeenten en andere uitvoeringsinstellingen op het terrein van de sociale zekerheid worden gekoppeld in het Inlichtingenbureau.

 

Hier is ook andere informatie beschikbaar, zoals gegevens van de Informatie Beheer Groep (studiefinanciering) en van de belastingdienst. Op dit moment zijn een aantal gemeenten middels een pilot al deelnemer.

Deelname is verplicht. De verwachting is dat in de loop van 2002 de gemeente Delft zal worden aangesloten. Nadere werfafspraken en procedures over het gebruik van deze gegevens moeten nog gemaakt worden. De privacy van belanghebbenden moet hierbij gewaarborgd zijn.

 

Het gevolg van de invoering van dit Inlichtingenbureau is dat de gemeente haar rol als poortwachter kan versterken. Doordat veel informatie direct beschikbaar is, zal witte fraude sneller, vaak al op het moment van aanvraag, opgespoord kunnen worden. Doordat snel ingegrepen kan worden zal de animo voor witte fraude afnemen. Het inlichtingenbureau heeft daarmee ook een preventief effect.

 

Dit heeft als gevolg het aantal fraudevorderingen met betrekking tot witte fraudes, en ook de hoogte van deze vorderingen, zal afnemen.

 

Het jaarlijkse project belastingsignalen komt hiermee te vervallen.

 

d.      De oprichting van de SIOD

 

Een laatste belangrijke ontwikkeling is de oprichting van het de SIOD (de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst). De dienst zal van start gaan per 1-1-2002. Dit is een grote landelijk opererende opsporingsdienst. De SIOD zal zich richten op grote kolomoverstijgende fraudezaken die het niveau van de gemeente overstijgen.

 

Het grootste deel van de fraudes zal tot het werkterrein van de gemeente blijven behoren. Ook in dit geval zullen nog nadere afspraken met deze dienst gemaakt moeten worden.


 

4.2.  Ontwikkelingen binnen de gemeente

 

  1. Het verificatieplan

 

Om het recht op uitkering (en de hoogte van de uitkering) vast te stellen dient belanghebbende de nodige gegevens aan de sector WIZ te tonen. De belanghebbende is hiertoe verplicht. Alleen die gegevens die voor het vaststellen van het recht op uitkering noodzakelijk zijn mogen worden opgevraagd. Dit is vastgelegd in het Verificatieplan. Het opvragen van andere gegevens is in principe niet toegestaan.

 

Op korte termijn zal het huidige verificatieplan verder worden geactualiseerd, omdat met name door de wijzigingen in het belastingstelsel nieuwe bewijsstukken aan de dienst moeten worden getoond.

 

  1. Huisbezoeken

 

Om het doen van huisbezoeken goed te regelen is medio 2000 een protocol opgesteld voor huisbezoeken die door medewerkers van de sector WIZ worden afgelegd. Dit protocol is ter goedkeuring aan B&W en de raad aangeboden.  In dit protocol is duidelijk vastgelegd hoe medewerkers van de sector zich dienen op te stellen bij dergelijke huisbezoeken. Tevens is een duidelijk onderscheid gemaakt tussen aangekondigde en onaangekondigde huisbezoeken. Ook is een onderscheid gemaakt tussen het afleggen van een huisbezoek door een consulent of door een sociaal rechercheur.

In dit protocol is uiteraard rekening gehouden met de bestaande regelgeving op het gebied van privacybescherming en het huisrecht (zoals onder andere vastgelegd in de Grondwet en Algemene wet op het binnentreden).

 

Om inzicht te verkrijgen in het effect van huisbezoeken (enerzijds de opbrengst; het voorkomen van fraude, wegnemen van twijfels etc, anderzijds de noodzakelijke inzet van middelen) is per februari 2001, na instemming van de raadscommissie WZO, een project van start gegaan. Dit sluit aan bij het idee van het Ministerie om meer waarnemingen ter plaatse (huisbezoeken) uit voeren. In het project worden ca. 150-160 huisbezoeken afgelegd.

Na afloop van dit project zal een evaluatie worden gemaakt om te beoordelen wat de effecten zijn van huisbezoeken. Deze evaluatie, die wordt verwacht in het najaar van 2001, zal aan de commissie worden aangeboden. Daarna kan besloten worden op welke manier huisbezoeken als een vast onderdeel, en onder welke voorwaarden, binnen het uitkeringsproces van de sector WIZ opgenomen worden.

 

  1. Het CWI

 

Met de invoering van de Abw kreeg de gemeente een duidelijke rol als poortwachter voor de toegang voor wat betreft de toegang tot de sociale zekerheid. Met de invoering van het Centrum werk en Inkomen heeft de gemeente een deel van haar poortwachtersfunctie overgedragen aan het CWI. Met de verdere invoering van het CWI per 1-1-2002 wordt dit nog sterker.

Het CWI zal dan ook worden aangesloten op het Inlichtingenbureau om deze poortwachtersfunctie te kunnen uitvoeren.

 

Delft neemt met de gemeenten Pijnacker en Schipluiden deel in het Centrum voor Werk en Inkomen (het CWI). Binnenkort zal na de fusie tussen Pijnacker en Nootdorp ook Nootdorp deelnemen in het CWI.

 

Doel is om op dit gebied het beleid en de uitvoering op het gebied van fraudebestrijding ook binnen het CWI in te bedden.

 

  1. Nieuw beleid fraudebestrijding

 

In het fraudebeleidsplan 1996-2000 golden een drietal belangrijke uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn:

Ook in dit nieuwe plan blijven deze uitgangspunten van kracht.

 

  1. Algemene doelstellingen

 

Het beleid gericht op fraudebestrijding omvat twee componenten. De eerste component betreft de opsporing van gepleegde fraude (repressieve fraudebestrijding). De andere component in het beleid heeft betrekking op het voorkomen van fraude, de fraudepreventie.

 

De resultaten binnen de fraudeopsporing zijn afhankelijk van de benodigde inzet per fraudezaak. Het oplossen van enkele kleine zaken vraagt minder inzet, maar levert in financieel weinig op. Aan de andere kant kan een grote zaak, die veel inzet vraagt en daarmee ten koste gaat van het oplossen van andere zaken, juist financieel en qua uitstraling meer opbrengen. Hiervoor moet een goede balans gevonden worden. Toch is het streven om gedurende de looptijd van dit plan ten minste 10% meer onderzoeken te laten plaatsvinden.

 

Doelstelling:

Het verhogen van het aantal fraudeopsporingen gedurende de planperiode met 10% danwel het verhogen van het terug te vorderen bedrag met 10% (peiljaar 2001).

 

Hoe deze doelstelling moet worden gerealiseerd kunt u terugvinden in par. 5.1.

 

Fraudepreventie is gericht op het voorkomen van fraude. Een goede fraudepreventie moet leiden tot een daling van het aantal fraudes.

De omvang van de zwarte fraude is niet bekend. Daarbij is het aantal fraudemeldingen  afhankelijk van een groot aantal factoren, zoals bijvoorbeeld de fraudealertheid van medewerkers en de aandacht in de media voor opgeloste zaken.

Dit maakt het effect van preventiemaatregelen bij zwarte fraudes moeilijk meetbaar. Toch zal geprobeerd worden het effect van fraudepreventie op zwarte fraude door het monitoren van de ontvangen signalen te meten.

 

Het effect van een goede fraudepreventie kan alleen objectief worden vastgesteld binnen de witte fraudes (belastingssignalen).

 

Doelstelling:

Het doel is om het aantal signalen van witte fraude de komende planperiode met 10% te verlagen. Voor wat betreft de zwarte fraude wordt ook gestreefd naar een daling van het aantal meldingen (peiljaar 2001).

 

Hoe tot realisatie van deze doelstelling gekomen moet worden kunt u vinden in par. 5.2.

 

5.1.  De fraudeopsporing

 

 

  1. De snelle beëindiging, afwijzing of aanpassing van de uitkering

 

Een belangrijk uitgangspunt is de snelle beëindiging of aanpassing van de uitkering.  Dit betekent dat zodra een controleerbaar signaal wordt ontvangen, waaruit een duidelijk vermoeden van fraude wordt afgeleid en wat van recente datum is, er direct  actie wordt ondernomen.

Dit vergt van alle medewerkers van de sector WIZ een vorm van alertheid op mogelijke fraudes. Ook de komende koppeling met het Inlichtingenbureau kan hierbij een belangrijke rol spelen. Informatie over mogelijke witte fraude komt hiermee nog sneller ter beschikking, zodat nog eerder dan voorheen actie ondernomen kan worden.

 

Het doel is om zo snel mogelijk te komen tot een beëindiging of aanpassing van de uitkering. Dit heeft verschillende voordelen:

 

Het beleidsdoel is de uitkering van belanghebbenden bij geconstateerde onrechtmatigheden zo snel mogelijk aan te passen, indien mogelijk voorkomen dat een uitkering wordt toegekend, en zodoende te voorkomen dat belanghebbenden in ernstiger situaties terechtkomen en zodoende de benodigde inzet van de sociaal rechercheurs te beperken.

 

Te hanteren beleidsinstrumenten zijn

 

Ter vergroting van de fraudealertheid worden de medewerkers met regelmaat een cursus aangeboden om de  fraudealertheid te verhogen en op peil te houden.

 

  1. Verzwegen partnerfraude

 

In het huidige opsporingsbeleid ligt de nadruk vooral op het bestrijden van fraudes op het gebied van inkomsten uit verzwegen werkzaamheden.Uit de cijfers in paragraaf 3.2. blijkt echter dat het grootste aantal fraudemeldingen betrekking heeft op  partnerfraude. Deze vorm van fraude is over het algemeen te kenmerken als langdurige fraudes met hoge ten onrechte ontvangen bedragen. Vaak is er ook sprake van een derdenbelang, namelijk dat van de evt. onderhoudsplichtige.

 

Deze vorm van fraude is moeilijk aantoonbaar en vraagt veel inzet van de sociaal rechercheurs. Om deze reden kan slechts een deel van de meldingen worden opgelost. Uit kostenbaten oogpunt levert het bestrijden van deze vorm van fraude het meest op. Verder heeft het oplossen van deze zaken een grote uitstraling door de media aandacht, hetgeen een bijdrage in de preventie kan betekenen.

 

Vanwege het grote aantal meldingen, de grote benadelingsbedragen, de uitstraling en het mogelijk derden belang wordt voorgesteld deze fraudevorm, naast de huidige nadruk op de opsporing van verzwegen zwarte inkomsten, de komende jaren als speerpunt te hanteren in het fraudebeleid.

 

Het beleidsdoel is ingaande 1-1-2002 het vergroten van het aantal onderzoeken naar vermeende partnerfraudes.

 

Het instrument voor dit beleidsdoel is:

§         meer van de beschikbare opsporingscapaciteit voor deze vorm van fraude beschikbaar stellen (andere prioritering).

 

c.       Pilot project

 

Zoals uit de eerdere cijfers blijkt kan op dit moment 40% van de ontvangen fraudesignalen daadwerkelijk worden onderzocht.

In de huidige situatie moeten de opbrengsten van de opsporing grotendeels worden afgedragen aan het rijk. Een verhoogde inzet aan fraudeopsporing komt dus slechts ten dele ten goede aan de gemeente (die wel veel kosten voor de opsporing maakt). Dit komt een verhoogde inzet aan fraudeopsporing door de gemeente niet ten goede.

 

De gemeente Delft onderzoekt of het mogelijk is een pilot te ssarten waarbij met het Ministerie SZW afsproken wordt dat de gemeente Delft extra capaciteit voor opsporing inzet, waarbij zij de opbrengsten zelf mag houden.  Deze extra inzet zal dan vooral worden ingezet voor de opsporing van verzwegen inkomsten uit werkzaamheden  en partnerfraude.

 

  1. Anonieme tips

 

In het vorige fraudebeleidsplan is aangegeven dat de gemeente voorzichtig om gaat met anonieme tips. Alleen in die gevallen dat de anonieme tip concrete en controleerbare informatie bevat, vindt  onderzoek plaats.

 

Uit jurisprudentie is inmiddels vast komen te staan dat de gemeente verplicht is om alle bruikbare anonieme tips te onderzoeken. Het niet onderzoeken van deze tips kan gevolgen hebben voor de declaratie en het terug te vorderen bedrag. Het huidige beleid, waarin alleen concrete en controleerbare signalen worden onderzocht, blijft gehandhaafd.


 

5.2.  De fraudepreventie

 

Het tweede onderdeel in het fraudebeleid is fraudepreventie. Door middel van preventiemaatregelen moet worden voorkomen dat belanghebbenden fraude plegen. Een algemene doelstelling is al eerder in deze nota opgenomen.

Hiervoor zijn verschillende instrumenten in te zetten.

 

Het fraudepreventiebeleid omvat verschillende activiteiten.

 

a.       Goede voorlichting en een goede formulieren

Essentieel onderdeel in de fraudepreventie is een adequaat voorlichtingsbeleid. Wanneer de resultaten van de afgelopen vier nader geanalyseerd worden blijkt het wenselijk meer maatwerk naar verschillende doelgroepen te gaan leveren.

Zo wordt bij anderstaligen regelmatig geconstateerd dat men niet begrepen heeft wat de gevolgen zijn van het niet correct invullen en ondertekenen van de verschillende formulieren. Verder duidt het aantal witte fraudes, waarbij men wel inkomsten aan de belasting doorgeeft, ook op het niet voldoende begrijpen van de regelgeving.

Voorgesteld wordt om allereerst in gesprek te gaan met verschillende belangenorgansiaties om afspraken te maken over gerichte voorlichtingsactiviteiten.

Verder zal voorlichtingsmateriaal ontwikkeld worden in verschillende talen, zodat elke cliënt de gevolgen van het niet juist invullen begrijpt. Dit materiaal zal aan alle aanvragers worden overhandigd.

Bij het aanvragen van een uitkering en bij heronderzoeken moeten belanghebbenden formulieren invullen. Een belangrijk onderdeel in de fraudepreventie is dat de formulieren zo eenvoudig mogelijk zijn en zo min mogelijk onduidelijkheden bevatten, zodat geen misverstanden kunnen ontstaan.

 

De activiteiten zullen tevens ingepast worden bij andere beleidsinitiatieven op dit terrein op het gebied van voorlichting. Zo wordt binnen het Duit Project voorlichting gegeven over de mogelijkheden van verschillende inkomensondersteunende maatregelen. In dit project zal ook aandacht besteed worden aan informatie over de regelgeving en de gevolgen van fraude.

In de “Nota naar een Samenhangend Integratie- en Opvangbeleid” worden een groot aantal samenhangende maatregelen voorgesteld om de integratie van verschillende etnische groepen te bevorderen. De nota richt zich daarbij vooral op wonen, zorg en werk en activering. Voorlichting aan belanghebbenden speelt daarin een belangrijke rol. In de voorlichting hierbij zal ook aandacht besteed gaan worden aan de gevolgen van het plegen van fraude.

 

Het beleidsdoel is vergroten van de bekendheid van de regelgeving en de gevolgen van fraude, en daarmee het verlagen van het aantal geconstateerde fraudes (belastingsignalen).

 

De beleidsinstrumenten zijn:

§         het in samenwerking met belangenorganisaties opzetten voor voorlichtingsactiviteiten en deze activiteiten laten aansluiten bij de voorlichtingsactiviteiten binnen DUIT en het Integratie- en opvangbeleid.

§         het ontwikkelen van een formulier, verklaring waaruit voor iedere cliënt duidelijk blijkt wat de gevolgen zijn van frauduleus handelen. Dit formulier moet in de eerste helft van 2002 voor iedere belanghebbende beschikbaar zijn.

 

b.      De vergroting van de  bekendheid van de Wet boeten.

 

Een van de constatering uit het evaluatieonderzoek van de wet Boeten is dat deze wet bij onvoldoende belanghebbenden bekend is. Hierdoor gaat onvoldoende preventieve werking van deze wet uit. Om de kennis van deze wet onder uitkeringsgerechtigden te vergroten is het ministerie voornemens een voorlichtingscampagne te starten. Deze zal kolomoverstijgend zijn, met andere woorden de campagne zal zich niet alleen richten op de gemeenten, maar op alle organisaties met cliënten voor wie de Wet boeten van toepassing is.

Via voorlichting kan aan belanghebbenden duidelijk worden gemaakt wat wordt verwacht als men een uitkering aanvraagt, welke gegevens worden gevraagd, welke gegevens worden geverifieerd, bij welke instanties navraag wordt gedaan, en wat de gevolgen zijn van het verstrekken van onjuiste gegevens.

 

Bij de sector WIZ is informatiemateriaal beschikbaar. Om meer informatie hierover te verstrekken en daarmee de preventieve werking van de wet vergroten zal in de lokale media regelmatig hier aandacht aan besteed moeten worden.

 

Het beleidsdoel is het vergroten van de bekendheid van de Wet boeten, en daarmee de preventieve werking die uit moet gaan van deze wet vergroten. Het doel is om eind 2002 de bekendheid van de gevolgen van fraude zodanig te hebben vergroot, dat iedere belanghebbende hiermee bekend is.

 

De beleidsinstrumenten zijn:

§         het in de lokale media aandacht besteden aan deze wet, zoals het opleggen van boeten op het onjuist of niet tijdig verstrekken van informatie.

§         het in de media aandacht besteden aan het aantal fraudezaken dat, zonder aangifte, maar wel onder het regime van deze wet wordt afgehandeld.

 

 

  1. Vergroten fraudealertheid van de ambtenaren

 

Al eerder werd aangegeven dat bij de fraudebestrijding de fraudealertheid van medewerkers moet worden vergroot. Ook in de preventie, is de fraudealertheid van medewerkers van groot belang. Als bij de aanvraag al kan worden vastgesteld dat gegevens niet kloppen kan daadwerkelijke fraude worden voorkomen.

 

Niet alleen de medewerkers van de sector WIZ worden geconfronteerd met fraude. Ook andere afdelingen van de gemeente, zoals bijvoorbeeld huursubsidie, de belastingen komen hiermee in aanraking. In veel gevallen gaat een bijstandsfraude gepaard met andere fraudes. Recent zijn enkele fraudezaken opgelost op basis van signalen van ambtenaren van buiten de sector. Daarmee is het van belang dat ook bij deze ambtenaren de alertheid wordt vergroot.

 

Ook de medewerkers van het CWI moeten fraudealert gemaakt worden om hun rol als poortwachter binnen de sociale zekerheid goed te kunnen vervullen. Het verificatieplan en het fraudebeleidsplan wordt met de deelnemende gemeenten besproken.

 

Het beleidsdoel is het zo vroegtijdig mogelijk voorkomen of beperken van fraude. Hiermee worden ook fraudezaken snel opgelost. Dit beleidsdoel draagt op deze wijze ook bij aan de doelstelling om het aantal opgeloste fraudezaken jaarlijks te verhogen.

 

Het instrument is:

 

5.3.  Het ontwikkelen van indicatoren fraudebeleid en risicoprofielen

 

Uit de gegevens in par. 3.3. blijkt dat binnen de gemeente veel gegevens beschikbaar zijn over de resultaten van het fraudebeleid.

 

Op basis van nadere analyse kan meer inzicht in de oorzaken van fraude worden verkregen. Deze informatie kan ingezet worden in het optimaliseren van preventieactiviteiten, bijvoorbeeld om het voorlichtingsmateriaal te verbeteren. De analyses zullen op basis van jaaroverzichten van het totale bestand uitgevoerd en niet op het niveau van individuele klanten. De analyses zullen verder met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden uitgevoerd.

 

Vergelijking met andere gemeenten kan ook meer inzicht geven in de oorzaken van fraude. Op dit moment kunnen de inspanningen van de gemeente op het gebied van fraudebeleid  niet vergeleken worden met andere gemeenten of andere uitvoeringsinstanties. Het Ministerie geeft in haar randomized response onderzoek aan dat zij prestatie-indicatoren wil ontwikkelen om deze vergelijkingen mogelijk te maken.

Uit de eerste gegevens hierover blijkt dat de administratie zal moeten worden aangepast. Zodra definitief bekend is welke gegevens door het Ministerie worden verlangd zal de administratie verder worden aangepast.

 

Beleidsdoel is het vergroten van het inzicht in de oorzaken van fraude.

 

De beleidsinstrumenten zijn:

 

§         Het ontwikkelen en toepassen van risicoprofielen die op basis van jaaroverzichten achteraf van het totale klantenbestand zijn opgesteld. De risicoprofielen worden gebruikt voor het optimaliseren van preventieactiviteiten.

§         het verbeteren, c.q. verfijnen van de administratie betreffende de fraudemeldingen en –opsporingen en gepleegde inzet. Dit is echter nog afhankelijk van de informatie hieromtrent die ontvangen moet worden van het Ministerie van SZW.

 

 

5.4.  Financiën

 

Alle in het plan voorgestelde maatregelen voor de fraudebestrijding (zowel qua preventie als qua opsporing) kunnen binnen de huidige begroting plaatsvinden. Er zijn dus geen verdere financiële consequenties voor de gemeente.

 


6.       Panel werk en inkomen

 

Dit fraudebeleidsplan is op 17 juli jl. in conceptvorm besproken in het panel Werk en Inkomen. Uit deze bespreking kwam naar voren dat het panel voor de overgrote meerderheid in principe met het plan kan instemmen, mits er op een tweetal punten wijzigingen komt. Dit betreft allereerst het beperken van nadere analyse van fraudezaken en het opstellen van risicoprofielen op basis van bestandskenmerken als etniciteit, postcodegebied en geslacht. Doel van deze maatregel is het verkrijgen van meer inzicht in de oorzaken van fraude. Het panel is van mening dat het werken met risicoprofielen stigmatiserend kan werken bij de behandeling van (individuele) klanten. Afgesproken is risicoprofielen alleen op basis van jaarcijfers na afloop uit te voeren en de resultaten slechts te gebruiken voor het optimaliseren van preventieactiviteiten als bv. voorlichting. Verder spreekt het voor zich dat de analyse zorgvuldig uitgevoerd zal worden.

Het voorstel is inmiddels in deze lijn aangepast.

 

Ten tweede vindt het panel dat de gemeente niet actief de publiciteit rond fraudezaken moet zoeken. Van de zijde van de gemeente is aangegeven dat het voortouw hier ligt bij het Openbaar Ministerie. De gemeente zal hier vooral volgend optreden. Dit is toegezegd en betreffende passage is uit het plan verwijderd. Ook is het betreffende onderdeel van het voorstel in deze lijn aangepast.


 

7.       Conclusie en voorstel

 

Het bestrijden en voorkomen van fraude met uitkeringen is en blijft een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden binnen de sector WIZ. Met het steeds verder koppelen van bestanden krijgt de fraudebestrijding steeds nieuwere en adequate hulpmiddelen, waardoor verificatie en validering van verstrekte informatie steeds beter wordt.

De poortwachtersfunctie van de gemeente en het CWI wordt steeds verder versterkt.

 

Uit de evaluatie van het vorige fraudebeleidsplan kan worden geconcludeerd dat:

 

De ontwikkelingen op het gebied van fraudebestrijding gaan snel. Indien noodzakelijk zal dit plan tussentijds moeten worden herzien.

 

De belangrijkste doelstellingen zijn:

 

Om deze doelstellingen te kunnen realiseren worden de volgende subdoelstellingen en instrumenten gehanteerd:

 

Subdoelstellingen

     Instrumenten

Uitkering bij geconstateerde fraudes zo snel mogelijk aanpassen, c.q. beëindigen, c.q. niet toekennen

  • Het vergroten van de fraudealertheid van medewerkers (Dit geldt ook voor de medewerkers binnen het CWI)
  • Het gebruik van huisbezoeken;
  • Een goede verificatie en validering van de verstrekte gegevens

Het vergroten van het aantal onderzoeken naar vermeende partnerfraudes

  • Meer van de beschikbare opsporingscapaciteit voor deze fraudevorm beschikbaar stellen

Het vergroten van de bekendheid van de regelgeving en de gevolgen van fraude en daarmee het aantal fraudes verlagen

  • Het in samenwerking met belangenorganisaties opzetten van voorlichtingsactiviteiten in aansluiting met DUIT en het Integratie- en Opvangbeleid
  • Het ontwikkelen van een formulier in verschillende talen, zodat voor iedere belanghebbende de gevolgen van fraude bekend zijn

Het vergroten van de bekendheid van de Wet boeten en daarmee de preventieve werking van deze wet vergroten

  • In de lokale media aandacht besteden aan deze wet;
  • In de media aandacht besteden aan het aantal fraudezaken, dat zonder aangifte, maar onder het regime van deze wet worden afgehandeld.

Het vergroten van het inzicht in de oorzaken van fraude

  • Het ontwikkelen en toepassen van risicoprofielen die op basis van jaaroverzichten. Deze risicoprofielen zullen gebruikt worden voor het optimaliseren van preventieactiviteiten.
  • Het verbeteren en verfijnen van de administratie van de fraudemeldingen en – opsporingen en de gepleegde inzet.

 

 

 

Op grond van bovenstaande wordt voorgesteld:

1.       in te stemmen met de doelstellingen zoals verwoord in dit fraudebeleidsplan;

2.       in te stemmen het als speerpunt voor de komende jaren vaststellen van fraudezaken gericht op een snelle beëindiging (c.q. aanpassing van de uitkering) en op fraudes betreffende verzwegen partnerschappen;

 

 

14-8-2001

H. R. Diemers

 

 

 Bijlage.

 

Tabel a: instroom aantal fraudesignalen per jaar naar herkomst (exclusief belastingsignalen)

Bron van instroom fraudesignalen (exclusief belastingsignalen)

1996

1997

1998

1999

2000

Van medewerkers WIZ

148

117

170

116

128

Van burgers

72

120

91

75

86

Van andere instanties

71

75

84

23

46

Totaal

291

312

345

214

260

 

 

 

 


 



[1] De in deze paragraaf aangegeven gegevens over de periode 1996 tot en met 1999 zijn afkomstig uit de jaarverslagen van de sociale recherche. De cijfers over 2000 zijn afkomstig uit een voorlopig jaarverslag.