Onderwerp
Fraudebeleidsplan
2001-2005
Fraudebeleidsplan
2001-2005
Fraudebestrijding
is binnen de bijstandswet aangemerkt als hoofdpunt. Immers, het bestaan van
fraude ondergraaft het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid en
brengt hoge maatschappelijke kosten met
zich mee.
Met
de invoering van de nieuwe Algemene bijstandwet (Abw) in 1996 werd het
periodiek opstellen van een fraudebeleidsplan verplicht. Het fraudebeleidsplan
vormt een onderdeel van de totale beleidsplannen die in het kader van de Abw
moeten worden vastgesteld. Het vorige fraudebeleidsplan gold voor de periode
1996 – 2000.
Met
de invoering van het Fonds Werk en Inkomen per 1-1-2001 is het gemeentelijk
aandeel in de bijstandsuitgaven
gestegen van 10% naar 25%. Het financieel belang voor de gemeente voor een goed
fraudebeleid is hiermee toegenomen.
In
het fraudebeleid zijn veel ontwikkelingen gaande. Een voorbeeld hiervan zijn de
steeds verdergaande bestandskoppelingen die mogelijk zijn. Een ander voorbeeld
is de verdere totstandkoming van het
CWI. Hierdoor kunnen zich binnen de planperiode wijzigingen en/of aanvullingen
op het nieuwe beleid zich voordoen.
In
dit fraudebeleidsplan komt achtereenvolgens aan de orde:
Artikel
65 Abw verplicht de belanghebbende om alle informatie te verstrekken die van
belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. In artikel 66 is
vastgelegd dat door de gemeente een Verificatieplan moet zijn vastgesteld. In
dit plan moet zijn vastgesteld welke gegevens belanghebbenden moeten aanleveren om het recht op een
uitkering vast te stellen.
In
dit artikel is ook vastgelegd dat de gemeente de verstrekte gegevens op
juistheid moet verifiëren en valideren.
Het
controleren van de verstrekte informatie is daarmee een wettelijke taak van de
gemeente. In de wet is niet vastgelegd hoe de gemeente deze taak moet
uitvoeren. Hoe deze taak zal worden uitgevoerd, moet op basis van art. 118 Abw
worden vastgelegd in een fraudebeleidsplan. In artikel 122 Abw zijn de
instanties vermeld die verplicht zijn kosteloos informatie te verstrekken om de
uitvoering van de bijstandswet mogelijk te maken.
De
beleidsvrijheid die de gemeente in de fraudebestrijding heeft, is de wijze
waarop men de fraudebestrijding uitvoert.
3.1.
Algemeen
De
belangrijkste doelstellingen in het fraudebeleidsplan 1996-2000 waren:
Aan
deze doelstellingen zijn verschillende instrumenten gekoppeld. Deze
instrumenten zijn voor meerdere van deze doelstellingen toepasbaar. De
belangrijkste genoemde instrumenten zijn:
Dit
plan was het eerste fraudebeleidsplan van deze strekking dat werd vastgesteld
na invoering van de nieuwe Abw. Het was een algemeen geformuleerd plan. Als
zodanig is de realisatie van deze doelstellingen moeilijk meetbaar.
Sinds
de invoering van het fraudebeleidsplan zijn door de sector verschillende acties
ondernomen:
3.2.
Resultaten fraudebeleid
Het
totale fraude onderzoek richt zich op zowel de ‘zwarte’ als de ‘witte’ fraude.
Het onderscheid tussen zwarte en witte fraude is moeilijk te maken. In
hoofdlijnen kun je stellen dat zwarte fraude een vorm van fraude betreft
waarbij noodzakelijke gegevens niet aan de verschillende instanties zijn gemeld
en derhalve niet op een administratieve wijze kunnen worden opgespoord.
De
inzet van de sociaal rechercheurs richt zich voor meer dan 90% op het onderzoek
naar zwarte fraude.
Witte
fraude is een vorm van fraude waarbij gegevens wel gemeld zijn aan
verschillende instanties maar niet aan de sector WIZ. Die verschillende
instanties betreffen vooral de belastingdienst en het ziekenfonds. Deze vorm
van fraude kan grotendeels administratief worden vastgesteld.
De
zgn. witte fraude wordt jaarlijks opgepakt in een projectvorm, gebaseerd op
gegevens van de belastingdienst.
Door
de ondernomen acties wordt tegemoetgekomen aan de in het plan genoemde
doelstellingen. Door goede formulieren en een goede verificatie wordt een
compleet beeld gevormd van de sociale, financiële en maatschappelijke situatie
van de belanghebbende. De bestandskoppelingen, met name met die van de
belastingdienst, hebben er toe geleid dat witte fraude effectief wordt
bestreden.
De
sector WIZ krijgt jaarlijks een groot aantal meldingen van mogelijke zwarte
fraude. In de onderstaande tabel[1]
is, uitgesplitst naar soort fraude, een overzicht hiervan opgenomen.
Tabel
1: instroom aantal fraudesignalen per jaar naar soort fraude, zowel in absolute
aantallen als in procenten. (excl. De belastingsignalen)
Instroom naar soorten fraude (excl. Belastingsignalen) |
1996 abs. |
In % |
1997 abs. |
In
% |
1998 abs. |
In
% |
1999 abs. |
In % |
2000 Abs. |
In % |
Verzwegen
inkomsten uit werkzaamheden |
68 |
23 |
66 |
21 |
91 |
26 |
58 |
27 |
78 |
30 |
Overige
verzwegen inkomsten |
28 |
10 |
33 |
10 |
22 |
6 |
8 |
4 |
31 |
12 |
Verzwegen
vermogen |
7 |
3 |
21 |
7 |
12 |
4 |
3 |
1 |
3 |
1 |
Verzwegen
partnerschap |
91 |
31 |
114 |
37 |
125 |
36 |
88 |
41 |
82 |
32 |
Verzwegen
woningdeling |
2 |
1 |
6 |
2 |
8 |
2 |
0 |
0 |
6 |
2 |
Niet
woonachtig in Delft |
33 |
11 |
30 |
10 |
61 |
18 |
28 |
13 |
29 |
11 |
Overige
onjuiste informatie |
62 |
21 |
42 |
13 |
26 |
8 |
29 |
14 |
31 |
12 |
Totaal |
291 |
100 |
312 |
100 |
345 |
100 |
214 |
100 |
260 |
100 |
Uit tabel 1 blijkt dat gedurende de periode 1996
tot en met 2000 de meeste fraudesignalen betrekking hadden op partnerfraude.
Wel vertoont het absolute aantal meldingen van deze fraudevorm de afgelopen
jaren een dalende tendens.
Een
andere belangrijke vorm van fraude betreft de verzwegen inkomsten uit
werkzaamheden. Het aantal meldingen betreffende deze vorm van fraude kent over
de overgelopen jaren wel enige schommelingen, maar blijft redelijk constant.
De
fraudesignalen worden uit verschillende bronnen ontvangen. Het grootste deel
van de ontvangen fraudesignalen is afkomstig van medewerkers van de sector WIZ.
Over de afgelopen jaren betrof dit ongeveer 50% van het totaal aantal ontvangen
meldingen. De gegevens hierover zijn in de bijlage terug te vinden. Een ander
deel van de meldingen (ca 20%) wordt ontvangen van andere instanties. De belangrijkste hierin zijn de politie, de
belastingdienst en de zorgverzekeraars. De overig signalen (ca 30%) zijn
afkomstig van burgers. Deze signalen van burgers zijn in de meeste gevallen
anoniem.
De
instroom van signalen is groter dan het aantal zaken dat door de afdeling
Invordering en Bijzonder Onderzoek (IBO) kan worden afgewerkt. Dit maakt het
noodzakelijk om prioriteiten te stellen. De prioriteit wordt daarbij onder
andere vastgesteld aan de hand van de verwachte omvang van de fraudezaak, de
beschikbaarheid van de informatie om een zaak op te kunnen pakken, en de
beschikbare menskracht. Ook het uitgangspunt in het fraudebeleidsplan 1996-2000
dat gestreefd wordt naar een snelle beëindiging of aanpassing van de uitkering
speelt hierbij een belangrijke rol.
In
de onderstaande tabel (tabel 2) is een
overzicht gemaakt van het aantal vastgestelde fraudezaken (exclusief witte
fraude uit belastingsignalen). Deze cijfers hebben betrekking op fraudezaken
waarbij een vordering is ingesteld. Naast deze signalen worden meer signalen
opgepakt door de sociale recherche. In een deel van de signalen kan worden
volstaan met het beëindigen of aanpassen van de uitkering zonder dat een
vordering hoeft te worden ingesteld. De ten onrechte ontvangen bedragen kunnen
worden verrekend. Dit zijn zaken die door een snelle actie worden opgelost.
Uit
de tabel kan worden afgeleid dat over de periode 1998 tot en met 2000 jaren in
70% tot 80% van de onderzochte signalen daadwerkelijk fraude werd vastgesteld.
Voor
de overige 20% tot 30% van de gevallen die werden onderzocht geldt dat of geen
fraude kon worden geconstateerd, of dat de fraude niet kan worden bewezen. Voor
deze over 2000 genoemde signalen geldt dat in 15 gevallen geen fraude kon
worden aangetoond. In 6 gevallen werd geen verdere actie ondernomen omdat de
uitkering inmiddels was beëindigd. In 10 gevallen kon het bestaan van fraude
niet worden bewezen, maar bleven twijfels bestaan.
De
tabel maakt hierin bijna hetzelfde onderscheid naar de verschillende soorten
fraude als in de tabel 1.
Tabel
2: aantal vastgestelde fraude per jaar absoluut (exclusief belastingsignalen)
Vastgestelde fraude (excl. Belastingsignalen) |
1997 abs. |
In % |
1998 |
In % |
1999 |
In % |
2000 |
In % |
Verzwegen
inkomsten uit werkzaamheden/ overige inkomsten |
28 |
32 |
31 |
24.0 |
28 |
26.4 |
29 |
27.9 |
Verzwegen
vermogen |
9 |
10 |
3 |
2.3 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Verzwegen
partnerschap |
17 |
19 |
8 |
6.2 |
12 |
11.3 |
4 |
3.9 |
Verzwegen
woningdeling |
1 |
1 |
5 |
3.9 |
4 |
3.8 |
5 |
4.8 |
Niet
woonachtig in Delft |
21 |
24 |
9 |
7.0 |
6 |
5.6 |
4 |
3.9 |
Overige
onjuiste informatie |
13 |
14 |
7 |
5.4 |
11 |
10.4 |
4 |
3.9 |
Totaal |
89 |
|
63 |
|
61 |
|
46 |
|
Andere
vastgestelde fraudes (aanpassing en beëindiging) |
Onbekend |
32 |
24.8 |
23 |
21.7 |
27 |
26.0 |
Niet vastgestelde fraudes |
Onbekend |
95 |
73.6 |
84 |
79.2 |
73 |
70.4 |
Overige
opgepakte signalen |
Onbekend |
34 |
26.3 |
32 |
20.8 |
31 |
29.9 |
Totaal opgepakte signalen |
|
129 |
100 |
116 |
100 |
104 |
100 |
Het bestrijden van zwarte fraude vraagt veel
inzet van de sociaal rechercheurs. Om bijvoorbeeld inkomsten uit verzwegen
werkzaamheden aan te tonen moet vaak dagelijks actief worden gerechercheerd
(posten, volgen, getuigen opsporen etc.).
Het
aantal opgeloste fraudezaken, waarbij een fraudevordering werd ingesteld,
vertoonde in 2000 een daling. Deze daling is onder andere het gevolg van een
lang openstaande vacature. Voor 2001 wordt weer een stijging verwacht.
In
totaal konden over 2000 dus 104 signalen worden opgepakt. Dit is 40% van het
totaal aantal ontvangen signalen. Voor de jaren 1998 en 1999 was dit resp. 30%
en 49%. Van deze percentages wordt dus in 70% tot 80% fraude aangetoond.
In
een aantal gevallen wordt op het moment van de aanvraag door de consulent in
haar rol als poortwachter al geconstateerd dat de door belanghebbende
verstrekte informatie niet juist is. De belanghebbende wordt hiermee
geconfronteerd. In een aantal gevallen wordt om die reden geen of een lagere
uitkering verstrekt. In hoeveel gevallen dit voorkomt wordt nog niet
geregistreerd.
In
het kader van fraudebestrijding verstrekt de belastingdienst jaarlijks gegevens
over belanghebbenden die naast hun uitkering van de gemeente nog andere
inkomsten hebben gehad. Hieronder bevinden zich uiteraard ook die gevallen
waarin belanghebbenden deze gegevens hebben doorgegeven aan de sector en welke
op de reguliere wijze zijn verwerkt. De sector is verplicht alle verstrekte
gegevens te controleren.
In
die gevallen waarin geconstateerd is dat het inkomsten betreft die niet bekend
waren bij de sector WIZ wordt een nader onderzoek ingesteld. In deze gevallen
wordt de werkgever verzocht loonspecificaties te verstrekken. De werkgever is
verplicht deze informatie te verstrekken.
Gesteld
kan worden dat door dit belastingproject bijna 100% van de zgn. witte fraudes
wordt opgespoord.
Belastingsignalen
worden ontvangen aan het eind van het jaar en hebben betrekking op het jaar
voorafgaand. Als voorbeeld: de belastingsignalen over 1999 worden eind van het
jaar 2000 ontvangen, en worden tijdens het jaar 2001 afgehandeld.
Het merendeel van de onderzochte signalen heeft
betrekking op inkomsten die door belanghebbenden zijn gemeld. In die gevallen
is er dus geen sprake van fraude. In de
onderstaande tabel staat een overzicht van het aantal geconstateerde fraudes
uit de belastingsignalen naar belastingjaar. Deze zijn dus ca. 2 jaar na dit
belastingjaar vastgesteld.
Instroom belastingsignalen en geconstateerde fraudegevallen |
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
Instroom |
2463 |
2720 |
2193 |
1802 |
Geconstateerde
fraude |
130 |
167 |
106 |
Nog niet bekend |
Het
aantal geconstateerde fraudezaken bedraagt ca. 6% van het totaal aantal
belastingsignalen. In de overige gevallen is er dus geen sprake van fraude.
Volgens
de richtlijnen van het OM moest er (tot 1-4-2000) aangifte worden gedaan als
het gefraudeerde bedrag hoger is ¦ 6.000,-. Deze
aangiftegrens is per 1-4-2000 verhoogd naar ¦ 12.000,-.
Bij
het doen van een aangifte en het opmaken van een proces verbaal is er sprake
van een verschil in de afwikkeling. Ook kan het voorkomen dat meerdere
aangiftes in 1 proces verbaal worden afgehandeld.
Het
aantal aangiftes is over de periode 1996 tot en met 1999 voortdurend gestegen.
Door het verhogen van de aangifte grens is het aantal aangiftes is 2000
gedaald.
De
aantallen aangiftes en processen verbaal kunt u terugvinden in tabel 4.
Tabel
4: Aantal aangiften en processen-verbaal
|
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
Aantal
aangiften |
54 |
36 |
64 |
73 |
30 |
Aantal
processen-verbaal |
64 |
34 |
42 |
53 |
38 |
Indien
geconstateerd is dat ten onrechte uitkeringsgelden zijn ontvangen, dan wordt
het ten onrechte ontvangen bedrag van de belanghebbenden teruggevorderd.
Hierbij gelden de terugvorderingrichtlijnen van art. 78 Abw e.v. De gemeente is
hiertoe verplicht.
In
sommige gevallen is een deel van het ten onrechte bedrag niet terugvorderbaar
in verband met verjaring.
De
onderstaande tabel (tabel 5) toont een overzicht van de totale financiële
resultaten van het fraudeonderzoek.
Financiële resultaten |
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
Uit
regulier fraudeonderzoek |
934.710 |
764.310 |
894.731 |
1.048.111 |
633.011 |
Uit
belastingsignalen |
806.389 |
608.150 |
808.368 |
970.083 |
858.287 |
Totaal fraudebedrag |
1.741.100 |
1.372.461 |
1.703.099 |
2.018.194 |
1.491.298 |
|
|
|
|
|
|
Waarvan
invorderbaar |
1.359.945 |
1.068.552 |
1.661.438 |
1.833.994 |
1.314.100 |
|
|
|
|
|
|
Waarvan
niet meer invorderbaar |
381.155 |
303.909 |
41.661 |
184.200 |
177.198 |
Van
de financiële resultaten van het reguliere fraudeonderzoek (de zwarte fraudes)
is naar de vorm van de fraude, over de periode na 1-1-1998 een onderverdeling worden gemaakt. Dit vindt u in tabel 6:
Tabel
6: financiële resultaten fraudebeleid naar soort fraude over de periode
1998-2000
Soort fraude (vastgesteld) |
1998 |
|
1999 |
|
2000 |
|
|
Aant. |
Bedrag |
Aant. |
Bedrag |
Aant. |
Bedrag |
Verzwegen
inkomsten uit werkzaamheden/overige inkomsten |
31 |
492.559 |
28 28 |
109.000 |
29 |
127.011 |
Verzwegen
vermogen |
3 |
31.419 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Verzwegen
partnerschap |
8 |
102.474 |
12 |
739.765 |
4 |
450.230 |
Verzwegen
woningdeling |
5 |
48.841 |
4 |
13.601 |
5 |
14.723 |
Niet
in Delft woonachtig |
9 |
157.792 |
6 |
70.885 |
4 |
13.799 |
Onjuiste
info |
7 |
61.646 |
11 |
114.860 |
4 |
24.754 |
Totaal |
63 |
894.731 |
61 |
1.048.111 |
46 |
630.517 |
Een
deel van de bedragen die door de gemeente wordt ingevorderd komt ten goede aan
de gemeente (25%). Een goede uitvoering van het fraudebeleid heeft een
financieel belang voor de gemeente. Met de invoering van het Fonds Werk en
Inkomen per 1-1-2001 is dit financieel belang voor de gemeente vergroot.
Als
gevolg van geconstateerde fraudes worden uitkeringen van belanghebbenden
beëindigd of aangepast. Daardoor wordt maandelijks een lager bedrag aan
uitkeringen verstrekt. Ook dit betekent een financieel voordeel voor de
gemeente.
Deze
jaarlijkse besparing op uitkeringsgelden vindt u in tabel 8.
Jaarlijkse besparing |
1998 |
1999 |
2000 |
Jaarlijkse
besparing exclusief belasting en premies |
607.932 |
348.084 |
625.920 |
Het
grootste deel van het aantal opgeloste zaken heeft betrekking op verzwegen
inkomsten uit werkzaamheden. Onder overige verzwegen inkomsten wordt onder
andere verstaan, verzwegen alimentatie, verwegen inkomsten uit criminele
activiteiten (zoals drugshandel, heling etc.)
Het
gemiddeld fraudebedrag bedraagt over 1999 en 2000 respectievelijk ¦
3.892,- en ¦ 4.448,-.
Uit
tabel 6 blijkt dat bij geconstateerde partnerfraudes het benadelingsbedrag per
geconstateerde fraude hoger is dan bij de andere fraudevormen. Het fraudebedrag
bij een partnerfraude bedraagt in 1999 gemiddeld ¦ 61.647,-. In 2000 was dit ¦
112. 557,-.
Dit
komt omdat dit veelal langdurige fraudezaken betreft. Qua benodigde inzet
vragen deze zaken veelal minder dan het opsporen van zwarte werkzaamheden.
Per
1-7-1997 is de Wet boeten, terug en invordering sociale zekerheid ingevoerd.
Deze wet verplicht de gemeente een boete op te leggen in alle gevallen van
informatiefraude, zelfs als de sector WIZ geen financieel nadeel heeft
ondervonden. De minimaal op te leggen boete bedraagt in principe ¦
100,-.
Vanaf
1 juni 1999 bestaat de mogelijkheid om in die gevallen waarin het
uitvoeringsorgaan geen financieel nadeel heeft ondervonden en het de eerste
keer betreft te volstaan met een waarschuwing.
De
onderstaande tabel geeft hiervan een overzicht.
Aantal opgelegde boeten |
1998 |
1999 |
2000 |
Aantal
boeten wegens verzwegen info |
121 |
154 |
130 |
Aantal
waarschuwingen of ¦ 0,00 boete |
1 |
95 |
159 |
Aantal
ingetrokken boeten |
2 |
19 |
12 |
Totaal aantal boetezaken |
124 |
268 |
301 |
Door
het verhogen van de aangiftegrens per 1-4-2000 is in 2000 het aantal
fraudezaken waarvoor werkelijk aangifte
werd gedaan gedaald. Deze zaken zijn op basis van de Wet boeten door de sector
WIZ verder administratief afgehandeld.
De
belangrijkste conclusies uit bovengenoemde cijfers zijn:
4.1.
Landelijke ontwikkelingen
Begin
dit jaar heeft het Ministerie van SZW de resultaten van een tweetal onderzoeken
gepubliceerd die vanuit een verschillende gezichtshoek betrekking hebben op
fraudebestrijding.
Het
eerste onderzoek betreft een zgn. ‘Randomized response onderzoek’. Dit is een
grootschalig enquête onderzoek naar regelovertreding in de WW, WAO en de
bijstand. Doel van dit onderzoek is te komen tot een schatting van de omvang en
de achtergronden van de regelovertreding. In dit onderzoek komt onder andere
naar voren dat tussen de 6 en 12 procent van de uitkeringsgerechtigden wel eens
zwart werkt, en dat 2 op de 5 (40-%) bijstandsgerechtigden wel eens bewust te
weinig solliciteert.
Het
tweede onderzoek heeft betrekking op een evaluatie van de Wet boeten. Er werd
onderzoek gedaan zowel bij de
uitvoerders van de WW en de WAO, als bij de gemeenten als uitvoerder van de
bijstandswet.
Bij
12 gemeenten werd een onderzoek gedaan, waarbij geconcludeerd werd dat de Wet
boeten voor hen uitvoerbaar was. Het opleggen van maatregelen wordt steeds meer
als een acceptabel instrument gezien om cliënten bij te sturen. Toch wordt
geconstateerd dat er nog geen sprake is van een sluitende en uniforme
toepassing, zeker niet met betrekking tot maatregelen die betrekking hebben op
overtredingen van de verplichtingen verbonden aan de uitkering (arbeidsverplichting
en controle voorschriften).
Een
andere belangrijke conclusie van dit onderzoek is dat de Wet boeten onder
uitkeringsgerechtigden onvoldoende bekend is, en derhalve onvoldoende
preventief effect heeft.
Enkele
belangrijke maatregelen die naar aanleiding van deze onderzoeken zijn
aangekondigd zijn:
In
de tweede helft van 1997 is de Wet Boeten, maatregelen, terug- en invordering
sociale zekerheid van kracht (wet Boeten) geworden. De wet heeft de
sanctieregelingen binnen een aantal sociale zekerheidswetten geüniformeerd
In
deze wet zijn de administratieve boeten geïntroduceerd Een boete heeft een
strafrechtelijk karakter en is dan ook omkleed met verschillende juridische
waarborgen.
De
Wet boeten heeft ook de bestaande verplichting van belanghebbenden, om
onverwijld de uitkeringsinstantie op de hoogte te brengen van alle informatie
die voor het vaststellen van het recht en de hoogte van de uitkering van belang
is, verder aangescherpt. Het niet voldoen aan deze informatieplicht wordt
gezien als fraude, zelfs als belanghebbende geen financieel voordeel heeft
gehad, en heeft als gevolg dat een boete kan worden opgelegd.
Tevens
is het verstrekken van informatie gebonden aan termijnen, zodat belanghebbenden
duidelijk bekend wordt gemaakt welke informatie moet worden verstrekt en voor
welke datum.
In
de wet is tevens vastgelegd op welk moment aangifte bij het OM moet worden
gedaan. April 2000 is de aangiftegrens verhoogd van ¦6.000,-
naar ¦ 12.000,-. Dit betekent dat meer fraudes door de
gemeente moeten worden afgedaan met het opleggen van een administratieve boete.
Anderzijds wordt voor een deel van de belanghebbenden voorkomen dat zij
strafrechtelijk worden vervolgd.
In
het geval dat het benadelingsbedrag hoger is dan ¦ 12.000,- gaat het Openbaar
Ministerie in beginsel over tot strafrechtelijke vervolging. In beginsel wordt
een (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraf gevorderd, en wordt geen transactie meer
aangeboden.
Sinds
begin 2001 is het mogelijk voor het O.M. een taakstraf aan te bieden ter
voorkoming van verdere strafvervolging. Dit is mogelijk in die gevallen waarin
het benadelingsbedrag lager is dan
¦ 39.000,-.
Een andere ontwikkeling is de verdergaande koppeling
van bestanden. Alle bestanden van gemeenten en andere uitvoeringsinstellingen
op het terrein van de sociale zekerheid worden gekoppeld in het
Inlichtingenbureau.
Hier is ook andere informatie beschikbaar, zoals
gegevens van de Informatie Beheer Groep (studiefinanciering) en van de
belastingdienst. Op dit moment zijn een aantal gemeenten middels een pilot al
deelnemer.
Deelname is verplicht. De verwachting is dat in de
loop van 2002 de gemeente Delft zal worden aangesloten. Nadere werfafspraken en
procedures over het gebruik van deze gegevens moeten nog gemaakt worden. De
privacy van belanghebbenden moet hierbij gewaarborgd zijn.
Het gevolg van de invoering van dit Inlichtingenbureau
is dat de gemeente haar rol als poortwachter kan versterken. Doordat veel
informatie direct beschikbaar is, zal witte fraude sneller, vaak al op het
moment van aanvraag, opgespoord kunnen worden. Doordat snel ingegrepen kan
worden zal de animo voor witte fraude afnemen. Het inlichtingenbureau heeft
daarmee ook een preventief effect.
Dit heeft als gevolg het aantal fraudevorderingen met
betrekking tot witte fraudes, en ook de hoogte van deze vorderingen, zal
afnemen.
Het jaarlijkse project belastingsignalen komt hiermee
te vervallen.
d.
De
oprichting van de SIOD
Een laatste belangrijke ontwikkeling is de oprichting
van het de SIOD (de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst). De dienst zal
van start gaan per 1-1-2002. Dit is een grote landelijk opererende
opsporingsdienst. De SIOD zal zich richten op grote kolomoverstijgende
fraudezaken die het niveau van de gemeente overstijgen.
Het grootste deel van de fraudes zal tot het
werkterrein van de gemeente blijven behoren. Ook in dit geval zullen nog nadere
afspraken met deze dienst gemaakt moeten worden.
4.2.
Ontwikkelingen binnen de gemeente
Om
het recht op uitkering (en de hoogte van de uitkering) vast te stellen dient
belanghebbende de nodige gegevens aan de sector WIZ te tonen. De belanghebbende
is hiertoe verplicht. Alleen die gegevens die voor het vaststellen van het
recht op uitkering noodzakelijk zijn mogen worden opgevraagd. Dit is vastgelegd
in het Verificatieplan. Het opvragen van andere gegevens is in principe niet
toegestaan.
Op
korte termijn zal het huidige verificatieplan verder worden geactualiseerd,
omdat met name door de wijzigingen in het belastingstelsel nieuwe bewijsstukken
aan de dienst moeten worden getoond.
Om
het doen van huisbezoeken goed te regelen is medio 2000 een protocol opgesteld
voor huisbezoeken die door medewerkers van de sector WIZ worden afgelegd. Dit
protocol is ter goedkeuring aan B&W en de raad aangeboden. In dit protocol is duidelijk vastgelegd hoe
medewerkers van de sector zich dienen op te stellen bij dergelijke
huisbezoeken. Tevens is een duidelijk onderscheid gemaakt tussen aangekondigde
en onaangekondigde huisbezoeken. Ook is een onderscheid gemaakt tussen het
afleggen van een huisbezoek door een consulent of door een sociaal rechercheur.
In
dit protocol is uiteraard rekening gehouden met de bestaande regelgeving op het
gebied van privacybescherming en het huisrecht (zoals onder andere vastgelegd
in de Grondwet en Algemene wet op het binnentreden).
Om
inzicht te verkrijgen in het effect van huisbezoeken (enerzijds de opbrengst;
het voorkomen van fraude, wegnemen van twijfels etc, anderzijds de noodzakelijke
inzet van middelen) is per februari 2001, na instemming van de raadscommissie
WZO, een project van start gegaan. Dit sluit aan bij het idee van het
Ministerie om meer waarnemingen ter plaatse (huisbezoeken) uit voeren. In het
project worden ca. 150-160 huisbezoeken afgelegd.
Na
afloop van dit project zal een evaluatie worden gemaakt om te beoordelen wat de
effecten zijn van huisbezoeken. Deze evaluatie, die wordt verwacht in het
najaar van 2001, zal aan de commissie worden aangeboden. Daarna kan besloten
worden op welke manier huisbezoeken als een vast onderdeel, en onder welke
voorwaarden, binnen het uitkeringsproces van de sector WIZ opgenomen worden.
Met
de invoering van de Abw kreeg de gemeente een duidelijke rol als poortwachter
voor de toegang voor wat betreft de toegang tot de sociale zekerheid. Met de
invoering van het Centrum werk en Inkomen heeft de gemeente een deel van haar
poortwachtersfunctie overgedragen aan het CWI. Met de verdere invoering van het
CWI per 1-1-2002 wordt dit nog sterker.
Het
CWI zal dan ook worden aangesloten op het Inlichtingenbureau om deze
poortwachtersfunctie te kunnen uitvoeren.
Delft
neemt met de gemeenten Pijnacker en Schipluiden deel in het Centrum voor Werk
en Inkomen (het CWI). Binnenkort zal na de fusie tussen Pijnacker en Nootdorp
ook Nootdorp deelnemen in het CWI.
Doel is om op dit gebied het beleid en de uitvoering op het
gebied van fraudebestrijding ook binnen het CWI in te bedden.
In
het fraudebeleidsplan 1996-2000 golden een drietal belangrijke uitgangspunten.
Deze uitgangspunten zijn:
Ook
in dit nieuwe plan blijven deze uitgangspunten van kracht.
Het
beleid gericht op fraudebestrijding omvat twee componenten. De eerste component
betreft de opsporing van gepleegde fraude (repressieve fraudebestrijding). De
andere component in het beleid heeft betrekking op het voorkomen van fraude, de
fraudepreventie.
De
resultaten binnen de fraudeopsporing zijn afhankelijk van de benodigde inzet
per fraudezaak. Het oplossen van enkele kleine zaken vraagt minder inzet, maar
levert in financieel weinig op. Aan de andere kant kan een grote zaak, die veel
inzet vraagt en daarmee ten koste gaat van het oplossen van andere zaken, juist
financieel en qua uitstraling meer opbrengen. Hiervoor moet een goede balans
gevonden worden. Toch is het streven om gedurende de looptijd van dit plan ten
minste 10% meer onderzoeken te laten plaatsvinden.
Doelstelling:
Het
verhogen van het aantal fraudeopsporingen gedurende de planperiode met 10%
danwel het verhogen van het terug te vorderen bedrag met 10% (peiljaar 2001).
Hoe
deze doelstelling moet worden gerealiseerd kunt u terugvinden in par. 5.1.
Fraudepreventie
is gericht op het voorkomen van fraude. Een goede fraudepreventie moet leiden
tot een daling van het aantal fraudes.
De
omvang van de zwarte fraude is niet bekend. Daarbij is het aantal
fraudemeldingen afhankelijk van een
groot aantal factoren, zoals bijvoorbeeld de fraudealertheid van medewerkers en
de aandacht in de media voor opgeloste zaken.
Dit
maakt het effect van preventiemaatregelen bij zwarte fraudes moeilijk meetbaar.
Toch zal geprobeerd worden het effect van fraudepreventie op zwarte fraude door
het monitoren van de ontvangen signalen te meten.
Het
effect van een goede fraudepreventie kan alleen objectief worden vastgesteld
binnen de witte fraudes (belastingssignalen).
Doelstelling:
Het
doel is om het aantal signalen van witte fraude de komende planperiode met 10%
te verlagen. Voor wat betreft de zwarte fraude wordt ook gestreefd naar een
daling van het aantal meldingen (peiljaar 2001).
Hoe
tot realisatie van deze doelstelling gekomen moet worden kunt u vinden in par.
5.2.
Een
belangrijk uitgangspunt is de snelle beëindiging of aanpassing van de
uitkering. Dit betekent dat zodra een
controleerbaar signaal wordt ontvangen, waaruit een duidelijk vermoeden van
fraude wordt afgeleid en wat van recente datum is, er direct actie wordt ondernomen.
Dit
vergt van alle medewerkers van de sector WIZ een vorm van alertheid op
mogelijke fraudes. Ook de komende koppeling met het Inlichtingenbureau kan
hierbij een belangrijke rol spelen. Informatie over mogelijke witte fraude komt
hiermee nog sneller ter beschikking, zodat nog eerder dan voorheen actie
ondernomen kan worden.
Het
doel is om zo snel mogelijk te komen tot een beëindiging of aanpassing van de
uitkering. Dit heeft verschillende voordelen:
Het beleidsdoel is
de uitkering van belanghebbenden bij geconstateerde onrechtmatigheden zo snel
mogelijk aan te passen, indien mogelijk voorkomen dat een uitkering wordt
toegekend, en zodoende te voorkomen dat belanghebbenden in ernstiger situaties
terechtkomen en zodoende de benodigde inzet van de sociaal rechercheurs te
beperken.
Te
hanteren beleidsinstrumenten zijn
Ter
vergroting van de fraudealertheid worden de medewerkers met regelmaat een
cursus aangeboden om de fraudealertheid
te verhogen en op peil te houden.
In
het huidige opsporingsbeleid ligt de nadruk vooral op het bestrijden van
fraudes op het gebied van inkomsten uit verzwegen werkzaamheden.Uit de cijfers
in paragraaf 3.2. blijkt echter dat het grootste aantal fraudemeldingen
betrekking heeft op partnerfraude. Deze
vorm van fraude is over het algemeen te kenmerken als langdurige fraudes met
hoge ten onrechte ontvangen bedragen. Vaak is er ook sprake van een
derdenbelang, namelijk dat van de evt. onderhoudsplichtige.
Deze
vorm van fraude is moeilijk aantoonbaar en vraagt veel inzet van de sociaal
rechercheurs. Om deze reden kan slechts een deel van de meldingen worden
opgelost. Uit kostenbaten oogpunt levert het bestrijden van deze vorm van
fraude het meest op. Verder heeft het oplossen van deze zaken een grote
uitstraling door de media aandacht, hetgeen een bijdrage in de preventie kan
betekenen.
Vanwege het grote aantal meldingen, de grote
benadelingsbedragen, de uitstraling en het mogelijk derden belang wordt
voorgesteld deze fraudevorm, naast de huidige nadruk op de opsporing van
verzwegen zwarte inkomsten, de komende jaren als speerpunt te hanteren in het
fraudebeleid.
Het beleidsdoel is ingaande 1-1-2002 het
vergroten van het aantal onderzoeken naar vermeende partnerfraudes.
Het instrument voor dit beleidsdoel is:
§
meer van de beschikbare opsporingscapaciteit voor deze vorm van fraude
beschikbaar stellen (andere prioritering).
c.
Pilot
project
Zoals uit de eerdere cijfers blijkt kan op dit moment
40% van de ontvangen fraudesignalen daadwerkelijk worden onderzocht.
In de huidige situatie moeten de opbrengsten van de
opsporing grotendeels worden afgedragen aan het rijk. Een verhoogde inzet aan
fraudeopsporing komt dus slechts ten dele ten goede aan de gemeente (die wel
veel kosten voor de opsporing maakt). Dit komt een verhoogde inzet aan
fraudeopsporing door de gemeente niet ten goede.
De gemeente Delft onderzoekt of het mogelijk is een
pilot te ssarten waarbij met het Ministerie SZW afsproken wordt dat de gemeente
Delft extra capaciteit voor opsporing inzet, waarbij zij de opbrengsten zelf
mag houden. Deze extra inzet zal dan
vooral worden ingezet voor de opsporing van verzwegen inkomsten uit werkzaamheden en partnerfraude.
In
het vorige fraudebeleidsplan is aangegeven dat de gemeente voorzichtig om gaat
met anonieme tips. Alleen in die gevallen dat de anonieme tip concrete en
controleerbare informatie bevat, vindt
onderzoek plaats.
Uit
jurisprudentie is inmiddels vast komen te staan dat de gemeente verplicht is om
alle bruikbare anonieme tips te onderzoeken. Het niet onderzoeken van deze tips
kan gevolgen hebben voor de declaratie en het terug te vorderen bedrag. Het
huidige beleid, waarin alleen concrete en controleerbare signalen worden
onderzocht, blijft gehandhaafd.
5.2. De fraudepreventie
Het tweede onderdeel in het fraudebeleid is
fraudepreventie. Door middel van preventiemaatregelen moet worden voorkomen dat
belanghebbenden fraude plegen. Een algemene doelstelling is al eerder in deze
nota opgenomen.
Hiervoor zijn verschillende instrumenten in te zetten.
Het fraudepreventiebeleid omvat verschillende
activiteiten.
a.
Goede
voorlichting en een goede formulieren
Essentieel
onderdeel in de fraudepreventie is een adequaat voorlichtingsbeleid. Wanneer de
resultaten van de afgelopen vier nader geanalyseerd worden blijkt het wenselijk
meer maatwerk naar verschillende doelgroepen te gaan leveren.
Zo
wordt bij anderstaligen regelmatig geconstateerd dat men niet begrepen heeft
wat de gevolgen zijn van het niet correct invullen en ondertekenen van de
verschillende formulieren. Verder duidt het aantal witte fraudes, waarbij men
wel inkomsten aan de belasting doorgeeft, ook op het niet voldoende begrijpen
van de regelgeving.
Voorgesteld
wordt om allereerst in gesprek te gaan met verschillende belangenorgansiaties
om afspraken te maken over gerichte voorlichtingsactiviteiten.
Verder
zal voorlichtingsmateriaal ontwikkeld worden in verschillende talen, zodat elke
cliënt de gevolgen van het niet juist invullen begrijpt. Dit materiaal zal aan
alle aanvragers worden overhandigd.
Bij
het aanvragen van een uitkering en bij heronderzoeken moeten belanghebbenden
formulieren invullen. Een belangrijk onderdeel in de fraudepreventie is dat de
formulieren zo eenvoudig mogelijk zijn en zo min mogelijk onduidelijkheden
bevatten, zodat geen misverstanden kunnen ontstaan.
De
activiteiten zullen tevens ingepast worden bij andere beleidsinitiatieven op
dit terrein op het gebied van voorlichting. Zo wordt binnen het Duit Project
voorlichting gegeven over de mogelijkheden van verschillende
inkomensondersteunende maatregelen. In dit project zal ook aandacht besteed
worden aan informatie over de regelgeving en de gevolgen van fraude.
In
de “Nota naar een Samenhangend Integratie- en Opvangbeleid” worden een groot
aantal samenhangende maatregelen voorgesteld om de integratie van verschillende
etnische groepen te bevorderen. De nota richt zich daarbij vooral op wonen,
zorg en werk en activering. Voorlichting aan belanghebbenden speelt daarin een
belangrijke rol. In de voorlichting hierbij zal ook aandacht besteed gaan
worden aan de gevolgen van het plegen van fraude.
Het
beleidsdoel is vergroten van de bekendheid van de regelgeving en de
gevolgen van fraude, en daarmee het verlagen van het aantal geconstateerde
fraudes (belastingsignalen).
De
beleidsinstrumenten zijn:
§
het in samenwerking met belangenorganisaties opzetten voor
voorlichtingsactiviteiten en deze activiteiten laten aansluiten bij de
voorlichtingsactiviteiten binnen DUIT en het Integratie- en opvangbeleid.
§
het ontwikkelen van een formulier, verklaring waaruit voor iedere cliënt
duidelijk blijkt wat de gevolgen zijn van frauduleus handelen. Dit formulier
moet in de eerste helft van 2002 voor iedere belanghebbende beschikbaar zijn.
b.
De vergroting van de bekendheid
van de Wet boeten.
Een
van de constatering uit het evaluatieonderzoek van de wet Boeten is dat deze
wet bij onvoldoende belanghebbenden bekend is. Hierdoor gaat onvoldoende
preventieve werking van deze wet uit. Om de kennis van deze wet onder
uitkeringsgerechtigden te vergroten is het ministerie voornemens een
voorlichtingscampagne te starten. Deze zal kolomoverstijgend zijn, met andere
woorden de campagne zal zich niet alleen richten op de gemeenten, maar op alle
organisaties met cliënten voor wie de Wet boeten van toepassing is.
Via
voorlichting kan aan belanghebbenden duidelijk worden gemaakt wat wordt
verwacht als men een uitkering aanvraagt, welke gegevens worden gevraagd, welke
gegevens worden geverifieerd, bij welke instanties navraag wordt gedaan, en wat
de gevolgen zijn van het verstrekken van onjuiste gegevens.
Bij
de sector WIZ is informatiemateriaal beschikbaar. Om meer informatie hierover
te verstrekken en daarmee de preventieve werking van de wet vergroten zal in de
lokale media regelmatig hier aandacht aan besteed moeten worden.
Het beleidsdoel is het vergroten van de
bekendheid van de Wet boeten, en daarmee de preventieve werking die uit moet
gaan van deze wet vergroten. Het doel is om eind 2002 de bekendheid van de
gevolgen van fraude zodanig te hebben vergroot, dat iedere belanghebbende
hiermee bekend is.
De beleidsinstrumenten zijn:
§
het in de lokale media aandacht besteden aan deze wet, zoals het
opleggen van boeten op het onjuist of niet tijdig verstrekken van informatie.
§
het in de media aandacht besteden aan het aantal fraudezaken dat,
zonder aangifte, maar wel onder het regime van deze wet wordt afgehandeld.
Al
eerder werd aangegeven dat bij de fraudebestrijding de fraudealertheid van
medewerkers moet worden vergroot. Ook in de preventie, is de fraudealertheid
van medewerkers van groot belang. Als bij de aanvraag al kan worden vastgesteld
dat gegevens niet kloppen kan daadwerkelijke fraude worden voorkomen.
Niet
alleen de medewerkers van de sector WIZ worden geconfronteerd met fraude. Ook
andere afdelingen van de gemeente, zoals bijvoorbeeld huursubsidie, de
belastingen komen hiermee in aanraking. In veel gevallen gaat een
bijstandsfraude gepaard met andere fraudes. Recent zijn enkele fraudezaken
opgelost op basis van signalen van ambtenaren van buiten de sector. Daarmee is
het van belang dat ook bij deze ambtenaren de alertheid wordt vergroot.
Ook
de medewerkers van het CWI moeten fraudealert gemaakt worden om hun rol als
poortwachter binnen de sociale zekerheid goed te kunnen vervullen. Het
verificatieplan en het fraudebeleidsplan wordt met de deelnemende gemeenten
besproken.
Het
beleidsdoel is het zo vroegtijdig mogelijk voorkomen of beperken van
fraude. Hiermee worden ook fraudezaken snel opgelost. Dit beleidsdoel draagt op
deze wijze ook bij aan de doelstelling om het aantal opgeloste fraudezaken
jaarlijks te verhogen.
Het
instrument is:
5.3. Het ontwikkelen van
indicatoren fraudebeleid en risicoprofielen
Uit de gegevens in par. 3.3. blijkt dat binnen de
gemeente veel gegevens beschikbaar zijn over de resultaten van het
fraudebeleid.
Op basis van nadere analyse kan meer inzicht in de
oorzaken van fraude worden verkregen. Deze informatie kan ingezet worden in het
optimaliseren van preventieactiviteiten, bijvoorbeeld om het
voorlichtingsmateriaal te verbeteren. De analyses zullen op basis van
jaaroverzichten van het totale bestand uitgevoerd en niet op het niveau van
individuele klanten. De analyses zullen verder met de grootst mogelijke
zorgvuldigheid worden uitgevoerd.
Vergelijking met andere gemeenten kan ook meer inzicht
geven in de oorzaken van fraude. Op dit moment kunnen de inspanningen van de
gemeente op het gebied van fraudebeleid
niet vergeleken worden met andere gemeenten of andere
uitvoeringsinstanties. Het Ministerie geeft in haar randomized response
onderzoek aan dat zij prestatie-indicatoren wil ontwikkelen om deze
vergelijkingen mogelijk te maken.
Uit de eerste gegevens hierover blijkt dat de
administratie zal moeten worden aangepast. Zodra definitief bekend is welke
gegevens door het Ministerie worden verlangd zal de administratie verder worden
aangepast.
Beleidsdoel is het vergroten van het inzicht in de oorzaken van
fraude.
De beleidsinstrumenten zijn:
§
Het ontwikkelen en toepassen van risicoprofielen die op basis van
jaaroverzichten achteraf van het totale klantenbestand zijn opgesteld. De
risicoprofielen worden gebruikt voor het optimaliseren van
preventieactiviteiten.
§
het verbeteren, c.q. verfijnen van de administratie betreffende de
fraudemeldingen en –opsporingen en gepleegde inzet. Dit is echter nog
afhankelijk van de informatie hieromtrent die ontvangen moet worden van het
Ministerie van SZW.
5.4. Financiën
Alle in het plan voorgestelde maatregelen voor de
fraudebestrijding (zowel qua preventie als qua opsporing) kunnen binnen de
huidige begroting plaatsvinden. Er zijn dus geen verdere financiële
consequenties voor de gemeente.
6.
Panel werk en inkomen
Dit fraudebeleidsplan is op 17 juli jl. in conceptvorm
besproken in het panel Werk en Inkomen. Uit deze bespreking kwam naar voren dat
het panel voor de overgrote meerderheid in principe met het plan kan instemmen,
mits er op een tweetal punten wijzigingen komt. Dit betreft allereerst het
beperken van nadere analyse van fraudezaken en het opstellen van
risicoprofielen op basis van bestandskenmerken als etniciteit, postcodegebied
en geslacht. Doel van deze maatregel is het verkrijgen van meer inzicht in de
oorzaken van fraude. Het panel is van mening dat het werken met risicoprofielen
stigmatiserend kan werken bij de behandeling van (individuele) klanten.
Afgesproken is risicoprofielen alleen op basis van jaarcijfers na afloop uit te
voeren en de resultaten slechts te gebruiken voor het optimaliseren van
preventieactiviteiten als bv. voorlichting. Verder spreekt het voor zich dat de
analyse zorgvuldig uitgevoerd zal worden.
Het voorstel is inmiddels in deze lijn aangepast.
Ten tweede vindt het panel dat de gemeente niet actief
de publiciteit rond fraudezaken moet zoeken. Van de zijde van de gemeente is
aangegeven dat het voortouw hier ligt bij het Openbaar Ministerie. De gemeente
zal hier vooral volgend optreden. Dit is toegezegd en betreffende passage is
uit het plan verwijderd. Ook is het betreffende onderdeel van het voorstel in
deze lijn aangepast.
7.
Conclusie en voorstel
Het bestrijden en voorkomen van fraude met uitkeringen
is en blijft een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden binnen de sector
WIZ. Met het steeds verder koppelen van bestanden krijgt de fraudebestrijding
steeds nieuwere en adequate hulpmiddelen, waardoor verificatie en validering
van verstrekte informatie steeds beter wordt.
De poortwachtersfunctie van de gemeente en het CWI
wordt steeds verder versterkt.
Uit de evaluatie van het vorige fraudebeleidsplan kan
worden geconcludeerd dat:
De ontwikkelingen op het gebied van fraudebestrijding
gaan snel. Indien noodzakelijk zal dit plan tussentijds moeten worden herzien.
De belangrijkste doelstellingen zijn:
Om
deze doelstellingen te kunnen realiseren worden de volgende subdoelstellingen
en instrumenten gehanteerd:
Subdoelstellingen |
Instrumenten |
Uitkering
bij geconstateerde fraudes zo snel mogelijk aanpassen, c.q. beëindigen, c.q.
niet toekennen |
|
Het
vergroten van het aantal onderzoeken naar vermeende partnerfraudes |
|
Het
vergroten van de bekendheid van de regelgeving en de gevolgen van fraude en
daarmee het aantal fraudes verlagen |
|
Het
vergroten van de bekendheid van de Wet boeten en daarmee de preventieve
werking van deze wet vergroten |
|
Het
vergroten van het inzicht in de oorzaken van fraude |
|
Op grond van bovenstaande wordt voorgesteld:
1.
in te stemmen met de doelstellingen zoals verwoord in dit
fraudebeleidsplan;
2.
in te stemmen het als speerpunt voor de komende jaren vaststellen van
fraudezaken gericht op een snelle beëindiging (c.q. aanpassing van de
uitkering) en op fraudes betreffende verzwegen partnerschappen;
14-8-2001
H. R. Diemers
Bijlage.
Tabel
a: instroom aantal fraudesignalen per jaar naar herkomst (exclusief
belastingsignalen)
Bron van instroom fraudesignalen (exclusief belastingsignalen) |
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
Van
medewerkers WIZ |
148 |
117 |
170 |
116 |
128 |
Van
burgers |
72 |
120 |
91 |
75 |
86 |
Van
andere instanties |
71 |
75 |
84 |
23 |
46 |
Totaal |
291 |
312 |
345 |
214 |
260 |
[1] De in deze paragraaf aangegeven gegevens over de periode 1996 tot en met 1999 zijn afkomstig uit de jaarverslagen van de sociale recherche. De cijfers over 2000 zijn afkomstig uit een voorlopig jaarverslag.