Centrum Gemeente Delft
‘s-Hertogenbosch, december 2001
2 Maatschappelijke opvang in de
samenleving
2.2 Ontwikkelingen
in de maatschappij
2.2.2 Organisatie en management
2.2.5 De mens in de samenleving
2.2.6 Gevolgen voor de
Maatschappelijke Opvang
3 Maatschappelijke opvang Delft
3.1 Gemeentelijke
uitgangspunten en principes
3.3 Visie
van de huidige M.O. organisaties
4.3 Organisatiemodel,
professionalisering organisaties
4.4 Professionalisering
hulpverlening
4.5 Aansluiting
bij overige zorgvoorzieningen
5 Bijlage A: Resultaten
studiebijeenkomst.
5.2 Wat
verwacht de cliënt/wat heeft hij nodig?
5.4 Model
Maatschappelijke opvang 2005.
Voor u ligt
het rapport dat is samengesteld om te komen tot een concrete samenwerking
binnen de Maatschappelijke Opvang in Delft. Door gesprekken met betrokken
organisaties en het ons ter beschikking gestelde materiaal hebben wij inzicht
gekregen in de huidige situatie. Op basis daarvan hebben we een studiedag
georganiseerd met alle betrokken instellingen, waarbij de directeuren aanwezig
waren en een professional uit iedere organisatie. Op die manier hebben we
getracht aansluiting te krijgen met de realiteit van vandaag. We hebben de
informatie die we hebben verzameld en de resultaten van de studiedag
geanalyseerd en getoetst aan ontwikkelingen en inzichten zoals die bij andere
gemeentes op dit moment plaatsvinden. Hieruit hebben wij moeten concluderen dat
er op veel plaatsen fusies en samenwerkingsverbanden worden gerealiseerd, maar
dat een goede visie op een toekomstige structuur van het gehele
Maatschappelijke Opvangveld vooralsnog ontbreekt. Daarom hebben wij, kijkende
naar ontwikkelingen in de maatschappij, het bedrijfsleven en de wetenschap, geanalyseerd
wat de mogelijke consequenties zouden kunnen zijn voor de maatschappelijke
opvang in zijn geheel. Op basis daarvan hebben wij een model en een aanpak
ontwikkeld die, uitgaande van de huidige situatie in Delft en het ambitieniveau
van zowel gemeente als ook de bestaande instellingen, niet alleen haalbaar is
maar ook voldoet aan toekomstige normen en ontwikkelingen.
Relatie
opdracht – rapport
In de
opdracht die aan CC&S is vertrekt wordt gevraagd om een samenhangend
zorgaanbod te beschrijven waarbij de zorgketen van preventie/opvang/nazorg zo
concreet mogelijk is ingevuld.
In het
rapport hebben we aangegeven hoe de basisinfrastructuur vorm zou moeten krijgen
die een samenhangend zorgaanbod kunnen realiseren. Die basisinfrastructuur kent
twee hoofdcomponenten:
De
individuele hulpverlener(case manager) schakelt, op het moment dat het nodig
is, de deskundigheid in van een of meerdere expertiseteams.
Op deze
manier is er voor de cliënt een samenhangend zorgaanbod te realiseren. Ook
andere instellingen kunnen n.l. de rol vervullen van expertisecentrum in dit
aanbod. Te denken valt hierbij bijv. aan woningbouwverenigingen, politie, etc.
Belangrijk is dat er altijd een, voor de cliënt herkenbare, coördinator is: de
case manager. Dit hele stelsel van op elkaar afgestemde en samenwerkende
expertisecentra(ook de individuele hulpverlening is te zien als een
expertisecentrum), moet worden aangestuurd vanuit een visie en met een
eindverantwoordelijkheid. De huidige structuur waarbij diverse instellingen,
ieder met zijn eigen financieringsbronnen en daaraan gekoppelde
doelgroepbenadering, verondersteld worden met elkaar samen te werken,
functioneert niet omdat alle instellingen in het huidige stelsel met elkaar in
concurrentie staan als we kijken naar de subsidiestromen.
Bij het
opzetten van deze basisstructuur is het van belang alle deskundigheden op een
bepaald specifiek terrein, met elkaar te laten samenwerken. Parnassia en
Dienstencentrum over de Brug bijv. hebben elk hun plaats in hulpverlening aan
verslaafden. Het is dus van eminent belang dat deze kennis wordt gekoppeld en
niet dat er een gevecht ontstaat over de vraag van wie de betreffende doelgroep
is. Het belang van de hulpvrager, de uiteindelijke cliënt, moet staan boven
belangen van afdelingen of instellingen.
Hoe beter
deze infrastructuur functioneert, hoe meer de aanwezige deskundigheden ook
kunnen worden ingezet voor het eerder en doeltreffender bereiken van bijzondere
risicogroepen. Vanuit de hierboven beschreven infrastructuur kunnen projecten
worden opgezet in de wijk(in samenwerking met reeds bestaande wijkactiviteiten
of vrijwilligerswerk) met als doel preventie en vroegtijdige signalering van
een hulpvraag. Door de complexiteit van de samenleving is nagenoeg elke
hulpvraag een multi-probleemsituatie. Door de snelle veranderingen in de
maatschappij zijn doelgroepen ook niet meer een constante factor, vandaar een
nieuwe infrastructuur die is opgezet om zich steeds aan te kunnen passen aan
een veranderende vraag. Aan de achterkant moet integratie worden gezocht met
allerlei initiatieven op het terrein van de sociale activering om te zorgen dat
cliënten weer een volwaardige plaats in de maatschappij kunnen verwerven.
Van
oorsprong is maatschappelijke opvang een terrein dat niet direct tot de
verantwoordelijkheid van de overheid behoorde. Kerken en ander sociaal bewogen
instellingen of particulieren constateerde een behoefte in de samenleving,
vrijwel altijd in relatie met een bepaald soort probleemsituatie. Zij namen dan
een initiatief tot het oprichten van een stichting die als doelstelling
meekreeg hulp te verlenen aan die mensen in de samenleving die zich in de
geconstateerde probleemsituatie bevonden.
Uiteraard
zijn twee vragen van belang bij zo’n initiatief: waar halen we geld vandaan en
waar halen we mensen vandaan die hulp kunnen verlenen. De eerste vraag werd
opgelost door geld te verzamelen bij particulieren die het initiatief steunden.
Vaak waren kerkelijke en andere sociale instellingen het centrum van deze
geldinzamelactiviteiten. Weliswaar werd ook vaak door de overheid een bijdrage
gegeven, maar de stichtingen waren volledig autonoom en stelde zelf hun
doelstellingen en doelgroepen vast.
Mensen die
hulp konden verlenen werden geworven onder alle lagen van de bevolking. Om twee
redenen waren dat meestal onbetaalde krachten. De eerste is duidelijk, er was
geen geld om mensen in dienst te nemen en te betalen maar, vaak nog
belangrijker, hulpverlenen werd gezien als een maatschappelijke plicht t.o.v.
een medemens die in een moeilijke situatie zit. Deze maatschappelijke plicht is
zeker voor de hulpverleners zelf de belangrijkste, zo niet de enige, motivatie.
Daardoor was deze motivatie ook veel belangrijker dan de deskundigheid inzake
de problematiek die iemand had om succesvol te kunnen werken in zo’n instelling
of stichting. Hulpverlenen als beroep kon dus alleen maar als je een andere
bron van inkomsten had.
Voor
managementposities, zo die al benoemd werden, kon en moest vaak een
uitzondering worden gemaakt en trok men beroepskrachten aan die, weliswaar niet
in verhouding tot eenzelfde positie in het bedrijfsleven, een salaris
ontvingen. Ook voor die functies was motivatie voor het werk belangrijker dan
het geld verdienen.
Elke
instelling of stichting heeft zich in de loop van hun bestaan ontwikkeld. Deze
ontwikkeling verloopt voor alle initiatieven volgens een vast patroon, maar
elke instelling heeft zijn eigen tempo. Sommige gaan zeer langzaam en anderen
gaan zeer snel.
Bij de
start is er sprake van 100% vrijwilligheid. Vrijwillige financiering vanuit de
maatschappij, vrijwilligers die alleen werken op basis van motivatie en
gedrevenheid. Gedurende de jaren daarna ontstaat de behoefte aan meer
structuur. Meer vastigheid en dus structuur in de inkomende geldstromen, meer
structuur en meer zekerheid in de beschikbare menskracht voor de hulpverlening.
Dit is een logische stap in de ontwikkeling van elke organisatie. Motivatie
alleen is niet voldoende om de doelstellingen te realiseren. Kwaliteit en
continuïteit zijn de volgende voorwaarden en die vragen om structuur.
Individuele kwaliteiten laten ontwikkelen tot organisatiekwaliteiten. De beste
en meest efficiënte werkwijze van de diverse medewerkers combineren, vastleggen
en tot methodiek of werkwijze benoemen voor de gehele organisatie. Daar komen
dan ook vaak de eerste conflictsituaties met vrijwilligers. Sommige zijn niet
in staat om hun motivatie en gedrevenheid in te passen in een structuur die
noodzakelijk is voor constante kwaliteit en continuïteit.
De meeste
instellingen of stichtingen zitten midden in deze overgang. Professionalisering
is een term die hier vaak aan gekoppeld wordt. Het is van belang
professionalisering van de hulpverlening op deze manier te interpreteren. Naast
professionalisering van de hulpverlening, zoals hierboven omschreven, wordt in
dit rapport ook gesproken over de professionalisering van de organisaties zelf.
Dan wordt bedoeld het opzetten of verbeteren van de administratieve en
ondersteunende processen in de organisatie. Het creëren van de randvoorwaarden
die noodzakelijk zijn voor een professionele hulpverlening. Er is een duidelijke samenhang waarneembaar
tussen de continuïteit in de geldstromen en deze professionalisering. Naarmate
de geldstroom meer gestructureerd uit de maatschappij komt, des te groter is de
zekerheid en dus de continuïteit. Het gestructureerd geld inzamelen bij alle
inwoners en vervolgens dit geld beschikbaar te stellen voor gemeenschappelijke
doelen is een taak van de overheid. Dus, voldoende subsidiering door de
overheid is een randvoorwaarde voor professionalisering.
In de
praktijk zie je dus een aantal instellingen die nog volledig afhankelijk zijn
van de individuele kwaliteiten van de medewerkers(vrijwilligers of betaalde
krachten) en instellingen die ergens in de professionaliseringsfase zitten (dit
zijn overigens de meeste) en je treft af en toe instellingen aan die zijn
doorgeslagen en waarbij de structuur belangrijker is geworden dan de motivatie.
Deze instellingen hebben hun oorspronkelijke doel vergeten en zijn
bureaucratisch geworden. Ze lopen daardoor het risico hun maatschappelijke
waarde te verliezen en daardoor niet levensvatbaar meer te zijn.
De
ontwikkelingen in de maatschappij zitten in een enorme stroomversnelling.
Zonder uitvoerig op allerlei zaken in te gaan is het van belang om een aantal
van deze ontwikkelingen in dit verband te onderkennen.
In het
begin van deze eeuw heeft Einstein een nieuwe impuls aan de wetenschap gegeven
door zijn relativiteitstheorie. Daardoor is uiteindelijk een totaal ander beeld
ontstaan over hoe de wereld in elkaar steekt. Voor Albert Einstein werd het
wereldbeeld bepaald door de visie van Newton. Hij zag de wereld zoals een grote
machine. Alles is op een logische wijze opgedeeld in kleine, zelfstandige
deelmechanismen die volledig onafhankelijk van het grote geheel functioneren.
Met andere woorden, je kunt elk probleem, min of meer logisch en mechanisch,
opdelen in kleinere deelproblemen. Als je die deelproblemen onafhankelijk van
elkaar hebt opgelost, heb je ook het hoofdprobleem opgelost. Of, als iets niet
functioneert, zoek je het falende deelsysteem, corrigeert dat, en het probleem
is opgelost.
Inmiddels
zijn de inzichten drastisch veranderd. O.a. de Quantum Mechanica en
Chaostheorie hebben ons geleerd dat elk probleem moet worden bezien in de
context van zijn omgeving en daardoor vaak niet simpel oplosbaar is. De wereld,
en elk systeem daarbinnen, gedraagt zich als een samenhangend geheel, dat
altijd zijn eigen evenwicht zoekt. Ingrijpen op een punt heeft onvermijdelijke
en vaak onvoorspelbare gevolgen in andere onderdelen van het systeem. Een
simpel voorbeeld is een opgeblazen ballon. Geforceerde vormverandering op een
of meerdere punten om bijv. te proberen het volume op die plek te beïnvloeden, zorgt
voor een vormverandering op andere, onvoorspelbare plekken. Het systeem
‘opgeblazen ballon’ zoekt een nieuw evenwicht.
Technisch
zijn er zeer belangrijke ontwikkelingen sinds het begin van deze eeuw. De
meeste daarvan zijn al geruime tijd in het normale leven geïntegreerd. Vliegen,
auto rijden etc. hebben het mogelijk gemaakt dat we ons snel en comfortabel
kunnen verplaatsen over de hele wereld. Door radio en TV weten we, bijna van
minuut tot minuut, wat er in de wereld gebeurt. Door de telefoon konden we al
communiceren met de andere kant van de wereld, maar de laatste 15 jaar heeft de
ontwikkeling in de computertechnologie alles enorm versneld. We kunnen nu
goedkoop en snel communiceren met zowat iedereen, waar ook ter wereld.
Het
denken over organisaties en het managen daarvan is ook sterk geëvalueerd, zeker
in de laatste 10 tot 20 jaar. Oorspronkelijk was uiteraard ook het mechanisch
denken bepalend voor de wijze waarop organisaties werden ingericht en bestuurd.
Hierdoor ontstond een organisatiemodel dat was gebaseerd op het idee dat je
complexiteit kunt vereenvoudigen door het op te delen in kleinere,
onafhankelijk bestuurde onderdelen. Zo ontstonden afdelingen, divisies, etc.
Het onderlinge verband tussen die, min of meer onafhankelijke, onderdelen werd
gelegd door procedures en taakomschrijvingen.
De
enige officiële verbinding tussen de afdelingen liep via de directietafel, daar
werd gesproken over zaken die goed of slecht gingen en op basis daarvan werden
regels, procedures en taakomschrijvingen vastgesteld. Iedereen werd geacht zich
te houden aan deze regels en procedures, uiteraard binnen het kader van hun
taakomschrijving.
Deze
organisatievorm heeft in de zestiger en zeventiger jaren geleid tot zeer
bureaucratisch opererende organisaties die niet meer in contact waren met hun
klanten. De focus was kwantiteit en niet kwaliteit. In Japan is men in die
periode gestart met een verandering in de richting van meer focus op kwaliteit.
Inmiddels is een focus op kwaliteit voor elke organisatie een voorwaarde om te
overleven. Kwaliteit wordt bepaald door de uiteindelijke klant, dus heeft de
focus op kwaliteit onlosmakelijk geleid tot een focus op de klant:
klantgerichte organisaties. Elke organisatie heeft dat vandaag de dag in zijn
vaandel staan, maar nog weinigen hebben hun organisatievorm al volledig daarmee
in overeenstemming gebracht. De meeste organisaties hebben nog steeds een
traditioneel organisatiemodel, gebaseerd op regelgeving, procedures en
taakomschrijvingen.
De
succesvolle organisaties van dit moment hebben bijna allemaal al de slag
gemaakt naar een procesorganisatie, gebaseerd op teams die met elkaar
samenwerken en worden gestuurd d.m.v. een gemeenschappelijke visie en
gemeenschappelijke normen en waarden.
De nieuwe
inzichten in de wetenschap hebben ook geleid tot nieuwe organisatievormen. Een
moderne organisatie is gelijk aan een levend systeem. Men heeft een duidelijke,
gemeenschappelijke visie en men werkt met elkaar samen binnen het kader van
gemeenschappelijke normen en waarden. Met elkaar bewaakt men de focus op de
visie en het opereren van eenieder binnen het kader van de gekozen normen en
waarden: teamwerk. De rol van management is enerzijds visionair, het voortduren
up to date houden van de visie in het kader van de organisatiemissie, aan de
andere kant coachend en ondersteunend.
Door
de fysieke beperkingen van het zichzelf niet of slechts zeer langzaam kunnen
verplaatsen over een grotere afstand, ontstonden er in de loop van de geschiedenis,
min of meer volledig geïsoleerde woon- en leefomgevingen.. Dit werd vaak nog
versterkt door de kunstmatige afbakeningen
die ontstonden door bestuursstructuren. Landen, steden, dorpen en zelfs
buurtschappen ontwikkelden zo hun eigen gewoontes, normen en waarden. Cultuur
is hiervoor een verzamelnaam. Met name door de technologische ontwikkelingen
vervagen al deze natuurlijke en kunstmatige grenzen. Hierdoor zitten we midden
in een ontwikkeling waarbij culturen niet alleen met elkaar in contact komen, maar
heel geleidelijk aan met elkaar worden verweven.
Economische
motieven zijn vaak een sterke katalysator van deze ontwikkeling. Het
bedrijfsleven is sterk aan het globaliseren, omdat men de schaalvergroting
nodig heeft om zo efficiënt mogelijk te produceren. Door de moderne
communicatiemethoden is het mogelijk geworden om een wereldwijde organisatie
vanuit een centraal punt te coördineren, dus de noodzaak om het bedrijf op te
delen in kleinere, zelfstandige eenheden, is veel minder aanwezig.
Door
de grote verschillen in economische ontwikkeling in de diverse delen van de
wereld trekken bedrijven naar gebieden waar arbeid goedkoper is maar ook
verhuizen inwoners van die minder ontwikkelde gebieden naar landen waar meer
geld te verdienen valt. Door deze globalisering is de onderlinge concurrentie
tussen economische grootheden die de wereld als hun marktgebied zien sterk
toegenomen. Maar ook het besef dat geen enkel bedrijf op zichzelf succesvol kan
zijn. Bedrijven hebben elkaar nodig om de uiteindelijke behoefte van de klant
te kunnen invullen.
De
sterke onderlinge strijd om de klant heeft daarom tot gevolg dat bedrijven hun
producten en diensten zo goed mogelijk moeten afstemmen op de werkelijke
behoefte van de klant en daardoor moeten samenwerken met toeleveranciers en
vaak zelfs ook concurrenten. Elk bedrijf werkt nauw samen met anderen en geen
enkel bedrijf, groot of klein, is volledig selfsupporting.
In de
economie spreekt men over ketenintegratie, het ontstaan van ecosystemen,
natuurlijke samenwerkingsverbanden tussen bedrijven die met elkaar een
economische behoefte invullen. Bijvoorbeeld de telecommunicatie-industrie. Om
de behoefte om, wereldwijd, met elkaar interactief te communiceren, mogelijk te
maken, werken er tientallen, zoniet honderdtallen bedrijven wereldwijd samen.
Dit is alleen mogelijk op basis van goede onderlinge afspraken in de vorm van
standaarden op het gebied van infrastructuur en kwaliteit.
Al deze
ontwikkelingen leiden tot consumenten die kwaliteit in producten en
dienstverlening gewend zijn en ook op een zeer klantvriendelijke manier. De
consument, en dat zijn wij allen, wordt steeds kritischer.
Ook
voor de overheid geldt dat de klant steeds kritischer aan het worden is.
Daarnaast heeft de economische globalisering ook zijn effect op overheden.
Wetten en regels kunnen niet meer per land worden bepaald. Het streven naar een
Europa is een logisch gevolg hiervan. De rol van de overheid is daardoor ook
sterk aan het veranderen.Vergelijkbaar met het bedrijfsleven betekent dat een
andere visie op besturen. Enerzijds moeten zaken op grote schaal, zoniet
wereldschaal worden geregeld, anderzijds moet de overheid ook steeds
klantgerichter gaan opereren voor de individuele burgers.
Zo
ontstaat er een visie op besturen waarbij beslissingsbevoegdheden zo laag
mogelijk worden neergelegd in de organisatie als voor de reikwijdte van de
beslissing mogelijk is. Daardoor zijn er een groot aantal uitvoeringstaken bij
lagere overheden terechtgekomen, zeer specifiek zijn dat verantwoordelijkheden
die direct te maken hebben met individuen of hun leefomgeving. De overheid
richt zich ook steeds meer op beleidsvorming en voorwaarden scheppen dan op
uitvoering.
Door alle
bovenstaande ontwikkelingen vindt er een cultuuromslag plaats. Was er in de
vorige eeuw, voor een groot gedeelte, nog een cultuur die sterk gericht was op
zorgen voor elkaar, door de huidige ontwikkelingen ontstaat er een cultuur die
veel meer individualistisch georiënteerd is. Uit onderzoek is bekend dat op dit
punt bijvoorbeeld de Nederlandse cultuur tot de top 3 in de wereld behoort. Dit
individualisme betekent dat men zelf wil bepalen hoe men zijn of haar leven
inricht en dus veel minder geneigd is om zich in te spannen voor anderen als daarvoor
eigen doelstellingen in gevaar komen.
Een gevolg
hiervan is dat men vroeger zorgtaken zag als onderdeel van de eigen
verantwoordelijkheid (je neemt je ouders in huis als ze niet meer voor zichzelf
kunnen zorgen) en men nu vindt dat de overheid verantwoordelijk is voor het in
stand hebben en houden van een infrastructuur waardoor mensen die zorg nodig
hebben worden verzorgd door professionele krachten.
De gevolgen
voor de maatschappelijke opvang zijn evident. De meeste instellingen zijn
ontstaan vanuit het gevoel dat we met elkaar moeten zorgen voor mensen die het
nodig hebben. Zij hebben bij hun ontstaan hun doelgroep vastgesteld. Zo zijn
instellingen ontstaan die zich richten op bijv. dagopvang voor daklozen,
vrouwen die met hun kinderen op straat komen te staan i.v.m. relatieproblemen,
jongeren die thuis weggegaan zijn, druggebruikers, etc. In de steeds complexer
wordende maatschappij zijn deze doelgroepen steeds minder duidelijk te
identificeren. Iemand die zorg nodig heeft omdat hij of zij niet meer of niet
goed meer kan functioneren in de maatschappij en daarom een beroep doet op de
maatschappelijke opvang, heeft bijna per definitie meerdere hulpvragen.
Gezien
vanuit de hulpvrager is het aanbod van de hulpverlenende instellingen ook niet
duidelijk. Bij wie kan ik waarvoor terecht. Maatschappelijk opvanginstellingen
zullen ook veel klantgerichter moeten gaan opereren. Hiermee is niet bedoeld
dat de individuele hulpverlening klantgerichter moet, de hulpverleners zijn, in
het algemeen genomen, zeer klantgericht aan het werk, maar het gaat hier over
de instelling in zijn geheel in samenhang met andere
hulpverleningsinstellingen. Klantgerichtheid dwingt daarom ook tot samenwerking
met andere instellingen. Op de complexere hulpvragen kan alleen adequaat worden
gereageerd als de diverse deskundigheidsgebieden, die noodzakelijk zijn, bij
elkaar worden gebracht. Om dat mogelijk te maken moet er meer gewerkt worden
conform met elkaar afgesproken methodieken en regels en dus volgens vaste
kwaliteitsnormen. Dit vraagt om professionalisering.
Deze
professionalisering van de hulpverlening vraagt om een goede organisatorische
inbedding. In de meeste gevallen zijn de huidige instellingen te klein en
hebben daardoor te weinig financiële middelen om die noodzakelijke organisatie
te kunnen realiseren. Alle middelen zijn noodzakelijk voor het in stand houden
van het primaire proces: hulpverlenen.
Veel
instellingen zullen dus zo intensief met elkaar moeten gaan samenwerken dat een
fusie haast onvermijdelijk is. Ook door de veranderde rol van de overheid komt
die noodzaak dichterbij. Beleidsvorming en infrastructuur op het gebied van de
maatschappelijke zorg is een taak geworden van de gemeentelijke overheden. Zij
hebben de regiefunctie gekregen over dit beleidsterrein. Zij zullen daarom
streven naar een duidelijke en doorzichtige infrastructuur die ingevuld wordt
door krachtige en professionele organisaties.
Deze
krachtige en professionele organisaties moeten met elkaar in staat zijn het
door de overheid uitgezette beleid te realiseren, een en ander binnen de
daarvoor beschikbare financiële middelen. Uiteraard zit hier een spanningsveld.
Vergelijkbaar met de ontwikkelingen in het bedrijfsleven, moet hier sprake zijn
van openheid en gerichtheid op samenwerking vanuit een realistisch standpunt.
Belangrijke benaderingswijze hierbij zal voortdurend zijn de beleidsmatige
insteek die gemaakt wordt. Naarmate een cliënt verder is in zijn
probleemsituatie, des te moeizamer en dus kostbaarder is de hulpverlening. Ook
hier geldt het spreekwoord: “Voorkomen is beter dan genezen.” Verwacht mag dus
worden dat beleidsmakers veel nadruk zullen leggen op preventieve maatregelen.
Daarnaast mag men ook verwachten dat veel nadruk zal worden gelegd op de
uitstroom, met name op de kwaliteit hiervan. Voorkomen dat een cliënt met
dezelfde hulpvraag voor een tweede keer gebruik moet maken van de
voorzieningen.
Genoemde
krachtige en professionele organisaties zijn nog geen realiteit in de
Maatschappelijke Opvang. Zoals hierboven reeds eerder genoemd, de meeste
organisaties zijn net begonnen aan de tweede fase van organisatieontwikkeling,
de structureringsfase. Deze fase is op zichzelf goed, maar moet wel vanuit de
nieuwe inzichten, hoe organisaties behoren te werken, worden vormgegeven.
Moderne organisatievormen, zoals die momenteel volop worden verwezenlijkt in
het bedrijfsleven, met de daarbijbehorende instrumenten, zijn een absolute
voorwaarde om succesvol te kunnen zijn in de toekomst.
De gemeente
Delft is centrumgemeente voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en ook
voor de ambulante verslavingszorg voor de regio DWO. Delft heeft hierdoor de
rol van regisseur.
Uitgaande
van alle ontwikkelingen in de maatschappij en de veranderende en steeds
belangrijker wordende rol van de gemeente op het terrein van de volksgezondheid
is de gemeente Delft voortdurend bezig om een goed en samenhangend beleid te
ontwikkelen. Dit beleid is gestoeld op een viertal principes die voor het
gehele terrein van de gezondheidszorg en zorg toepasbaar zijn.
Deze
principes zijn:
1. Uitvoeren van de wettelijke
taken.
Het eerste
principe is logisch; de gemeente Delft geeft zo goed en zo logisch mogelijk invulling
aan de haar opgedragen wettelijke taken. Bij de uitvoering hiervan staan de
principes twee en drie centraal.
2. Vraagsturing.
Vraagsturing betekent dat er binnen de structuur en de
financiering van de zorg en de direct aanpalende beleidsterreinen mogelijkheden
worden gecreëerd om beter in te spelen op wat cliënten willen en belangrijk
vinden. Dit vormt ook voor de gemeente Delft een leidend principe op het
terrein van de volksgezondheid en zorg.
3. Toegang tot de zorg.
Vraagsturing betekent dat de toegang tot de zorg goed moet
zijn. De gemeente Delft streeft naar een optimale toegang tot de zorg.
Belangrijke elementen hierbij zijn het voorzieningenpeil (voldoende zorg,
voldoende kwaliteit, voldoende in de wijk), de directe toegang tot de zorg (versnippering
van de zorg, taal en cultuurproblemen of onbekendheid met het hulpaanbod) en
het tussen wal en schip raken van mensen.(terugval, verkeerde bed-problematiek,
wachtlijsten)
4. Zorg voor risicogroepen.
De gemeente Delft ziet, binnen het volksgezondheids- en
zorgbeleid, de zorg voor risicogroepen als een belangrijk speerpunt.
Risicogroepen bevinden zich onder:
-
Dak-
en thuislozen.
-
Verslaafden.
-
Mishandelde
of met mishandeling bedreigde vrouwen en hun kinderen.
-
Mensen
met een functiebeperking of een chronische ziekte.
-
Mensen
met een lage sociaal economische status.
-
Zorgmijders.
-
Migranten
en vluchtelingen.
-
Ouderen.
-
Jeugd.
De
maatschappelijke opvang in Delft wijkt niet sterk af van de hierboven
aangegeven algemene situatie. Op alle fronten worden vele inspanningen
verricht, maar het, toenemende, problematische tekort in opvangmogelijkheden
belemmert veelal de noodzakelijke organisatorische ontwikkelingen. Door dit
tekort is de druk op de bestaande organisaties erg hoog. Zo hoog, dat de noodzakelijke
professionalisering niet of nauwelijks kan worden gerealiseerd. Alle
managementaandacht is nodig voor het oplossen van korte termijn problemen.
Onder
professionalisering van de organisatie verstaan we niet de inzet en kwaliteit
van de individuele hulpverleners. Juist door de hoge inzet en de individuele
kwaliteiten van de hulpverleners, kunnen de organisaties nog voortbestaan. Wat
ontbreekt is een goede administratieve organisatie, als ondersteuning van het
primaire proces. Zo kunnen de organisaties bijv. al niet voldoen aan CAO en
Arbo eisen. Daardoor zijn er ook nauwelijks mogelijkheden tot verdere scholing,
etc.
Investeren
in verdere samenwerking is alleen zinvol, als de betrokken organisaties de
mogelijkheid krijgen zodanig te professionaliseren dat ze verantwoordelijk
kunnen worden gehouden voor een constante kwaliteit van hun dienstverlening.
Dat is momenteel absoluut onmogelijk omdat de middelen ontbreken. Zowel
hulpverleners als managementleden hebben al hun aandacht nodig voor de dagelijkse
zorg over wie wel en vooral wie niet opgenomen kan worden. Voor noodzakelijke
activiteiten zoals bijv. standaardisatie in organisatorische processen,
hulpverleningsmethodieken, kwaliteitsborging, personeelsbeleid, etc. is geen
tijd en zijn geen middelen.
Op dit
moment zijn in de maatschappelijke opvang de volgende organisaties actief in
Delft:
Stichting Jeroen
Voor mensen
die (tijdelijke) opvang nodig hebben als gevolg van omstandigheden in de
gezins- en/of thuissituatie (bijv. echtscheiding) biedt de Stichting Jeroen
opvang (9 plaatsen en een crisisopvang). Stichting Jeroen heeft momenteel nog
heel veel kenmerken van een vrijwilligersorganisatie maar zij hebben inmiddels
een meerjarenbeleidsplan om te komen tot een meer professionele organisatiestructuur.
Huidige
problemen die Stichting Jeroen heeft zijn vooral gelegen in de capaciteit die
men heeft, er is veel meer vraag dan er ruimte beschikbaar is. In veel
situaties betreft het een hulpvraag van een moeder met haar kinderen en
daarvoor heeft Stichting Jeroen nauwelijks capaciteit. (Slechts 2 plaatsen zijn
beschikbaar voor een volwassene met kinderen.) Een van de oorzaken is de
gebrekkige uitstroommogelijkheden. Cliënten verblijven daardoor langer bij
Jeroen dan voor hun situatie noodzakelijk is.
Stichting
Jeroen biedt onderdak, verzorging en begeleiding maar heeft geen deskundigheid
op het terrein van het begeleiden van de relatie tussen moeder en kind. Ook de
rol van de man kan daardoor onvoldoende worden opgenomen in de hulpverlening.
Stichting Jeroen is volledig gericht op de regio.
Stichting VOZH/Ricardis
Voor
mishandelde en met mishandeling bedreigde vrouwen met hun kinderen biedt de
Stichting VOZH/Ricardis intensieve opvang gedurende 24 uur. Zij hebben
momenteel 23 plaatsen beschikbaar. In de ontwikkeling naar een professionele
organisatiestructuur heeft de
Stichting
VOZH/Ricardis al een groot aantal stappen gezet. Zij zijn toe aan de
integratiefase van organisatieontwikkeling. Stichting VOZH/Ricardis is primair
gericht op Zuid Holland, maar cliënten kunnen vanuit het hele land komen.
Stichting VOZH/Ricardis werkt momenteel aan nieuwe initiatieven in de voor- en
nazorg. Thuisbegeleiding is daarvan een voorbeeld.
Ook voor de
Stichting VOZH/Ricardis is uitstroom een van de grote problemen. Door
onvoldoende mogelijkheden om cliënten, op het moment dat het past in het
hulpverleningsproces, weer min of meer zelfstandig te laten wonen, bestaat het
gevaar dat nieuwe cliënten die hulp nodig hebben, moeten worden afgewezen.
Stichting Maatschappelijke
Opvang(SMO)
SMO biedt
dag- en nachtopvang in een sociaal pension aan psychosociaal kwetsbare daklozen
met GGZ indicatie. (Houttuinen 16 plaatsen AWBZ). Stichting Maatschappelijke
Opvang heeft als werkgebied Delft Schieland Westland (Gezondheidsregio Delft
Westland Oostland en Waterweg Noord) Zij exploiteert locaties in Delft,
Wateringen en Maassluis. Er wordt geparticipeerd in samenwerkingsnetwerken in
beide subregio's.
De
begeleiding is gericht op herstel van de zelfredzaamheid van de cliënt, doorstroming
en reïntegratie van de cliënt in de maatschappelijke omgeving. Tevens biedt SMO
aan psychosociaal kwetsbare mensen begeleiding en ondersteuning in een
woonvoorziening en diverse kleinschalige locaties.
Afhankelijk
van de financiering is hier al dan niet een indicatie voor vereist
(woonvoorziening Wateringen 16 plaatsen deels AWBZ gefinancierd, 3 plaatsen
Kloosterkade + diverse sublocaties via BAW, gemeente Delft gefinancierd). Deze
voorzieningen dienen deels als doorstroom mogelijkheid voor bewoners van de
Houttuinen.
SMO is al
ver gevorderd in de ontwikkeling naar een professionele organisatiestructuur en
is toe ook aan een volgende fase.
Stichting Dienstencentrum over de
Brug (SDOB)
Zowel aan
verslaafden als daklozen biedt het Dienstencentrum over de Brug (SDOB) een
ambulante vorm van dienstverlening voor overdag. SDOB biedt geen nachtopvang.
De dienstverlening bestaat uit bijv. spuitomruil, een kopje koffie, maaltijd,
een douche, een postadres en een beperkte vorm van schuldhulpverlening. Voor individuele
hulpverlening zijn slechts beperkte mogelijkheden, doordat de nadruk ligt op
collectieve opvang in de huiskamer.
De diensten
die geleverd worden, staan vaak ‘los’. Er kan
weinig doorverwijzing plaatsvinden. Er wordt, zoveel als mogelijk is, samengewerkt
met Parnassia(Ambulante zorg voor verslaafden) en SMO. SDOB is met de eerste
stappen naar professionalisering van de organisatiestructuur recent begonnen.
De
huisvesting is een van de grote problemen. Er is geen ruimte voor individuele
begeleiding en er is ook geen buitenruimte.
De bij dit
proces betrokken organisaties, Stichting Jeroen, Stichting VOZH/Ricardis,
Stichting Maatschappelijke Opvang en Stichting Dienstencentrum over de Brug,
zijn totaal verschillend van structuur. SMO en VOZH/Ricardis hebben een
bestaande organisatiestructuur. Deze structuur is eenvoudig en voorziet in de
minimal noodzakelijke functionaliteit voor hun huidige werkzaamheden. Jeroen en
SDOB hebben nauwelijks een organisatiestructuur. Door hun omvang komen bijna
alle organisatorische taken terecht bij de directeur. Deze hebben daarnaast ook
nog een belangrijke operationele taak in de hulpverlening.
Bovenstaande
instellingen vormen de kern van de Maatschappelijke opvang in Delft. Er zijn
echter nog anderen actief die op zeer kleine schaal ook diensten verlenen op
het gebied van de Maatschappelijke Opvang.
Stichting Leger des Heils
Deze
stichting heeft een pand in Delft (Vlamingstraat) met o.a. de mogelijkheid tot
opvang van 4 of 5 mensen. In de praktijk wordt deze capaciteit niet of
nauwelijks benut vanwege een tekort aan hulpverleners.
Ketenpartners
Maatschappelijke
opvang staat niet op zichzelf. Er zijn een groot aantal organisaties die op een
of andere manier betrokken zijn bij de cliënten; Belangrijke partners in het
verlenen van een geïntegreerd zorgaanbod zijn: maatschappelijk werk, jeugdzorg
en jeugdopvang, verslavingszorg en -opvang, politie, woningbouwverenigingen,
GGZ etc. Delft wijkt hierin ook niet af van ontwikkelingen in andere regio’s.
Er is duidelijk sprake van een bureaucratisering binnen de dienstverlenende
instellingen.
Zonder in
te gaan op de oorzaken hiervan is duidelijk vast te stellen dat de cliënt
binnen het totaal aan mo-voorzieningen, onvoldoende centraal staat. Elke
instelling hanteert zijn eigen intakeprocedure en, opgezet vanuit de eigen
interne organisatie, contra-indicaties. Cliënten worden daardoor vaak
afgewezen, doorgestuurd of op lange wachtlijsten geplaatst. Bij doorverwijzing
is vaak sprake van het geven van een telefoonnummer of adres, dus de cliënt
heeft geen zekerheid dat hij of zij daar terecht kan. Vaak is het wel of niet
opnemen van een cliënt puur afhankelijk van hoe hij of zij zijn of haar
probleem presenteert. Een reëel maar cynisch voorbeeld is gegeven van een licht
verslaafde, jonge, zwangere vrouw met een GGZ indicatie die mishandeld is
(geweest) door partner of familie, daardoor in de schulden zit en dakloos is,
en nergens terecht kan.
Tijdens
diverse gesprekken en een studiedag hebben we uitvoerig stilgestaan bij de
huidige problematiek van de maatschappelijke opvang in Delft. De conclusies en
uitgangspunten hebben wij getoetst aan ontwikkelingen elders in Nederland. Op
enkele punten hebben wij daarom de conclusies aangevuld met ervaringen uit en
ontwikkelingen in andere regio’s.
De
belangrijkste conclusies zijn als volgt samen te vatten:
o
De
structuur van de hele keten, maatschappelijke dienstverlening, maatschappelijke
opvang, jeugdzorg, verslavingszorg, GGZ etc. moet beter op elkaar worden
afgestemd.
1.
o
Het
huidige accent ligt op verblijf maar moet komen op de doorstroom van cliënten.
Vanuit de instellingen ligt dit accent er wel, maar de doorstroom wordt ernstig
belemmerd door onvoldoende uitstroommogelijkheden. (huisvesting, geen plaats in
andere instellingen, etc.)
o
Veel
meer aandacht zal, op geaggregeerd niveau, moeten worden gegeven aan preventie,
vroege probleemsignalering en ook nazorg en reïntegratie. Cliënten moeten zo
kort mogelijk verblijven in een situatie die niet hun thuis is.
2.
o
Daarom
zal veel meer moeten worden samengewerkt met bijv. sociaal cultureel werk,
wijkactiviteiten, politie, etc.
o
Jeugdzorg,
maatschappelijke opvang, verslavingszorg moeten, naast hun directe
hulpverleningstaak, kenniscentra worden inzake hun specialisatiegebied.
Zo
zouden kenniscentra kunnen ontstaan rondom verslavingsproblematiek,
jeugdproblematiek, autochtone problematiek, schuldhulpverlening, dag- en
nachtopvang, vrouwen- en gezinsproblematiek, etc. Deze kenniscentra dienen hun
kennis en ervaring beschikbaar te stellen aan anderen in de keten.
o
De
hulpverlening moet er op zijn gericht de cliënt zo snel mogelijk weer volledig
zelfstandig een plek in de maatschappij te bezorgen, uiteraard binnen het kader
van zijn of haar mogelijkheden en/ of persoonlijke situatie. Met ander woorden,
cliënten moeten niet meer afhankelijk zijn van het hulpverleningscircuit.
o
Er
zijn hiervoor een aantal belangrijke succesfactoren en één belangrijke
randvoorwaarde voor succes. Deze succesfactoren zijn:
Klantgerichtheid
De hulpverlening moet zo goed mogelijk aansluiten bij de
hulpvraag van de cliënt. Vanaf het allereerste moment dat de cliënt in
aanraking komt met het hulpverleningscircuit tot aan het moment dat de cliënt
weer kan worden ‘losgelaten’. Alle, voor de cliënt noodzakelijke,
deskundigheden moeten in dit traject, integraal, met elkaar samenwerken.
Kwaliteit
Motivatie
en inzet zijn niet meer toereikend om cliënten optimaal te kunnen bedienen. In
een vrijwilligersorganisatie is: “wij doen ons best” meer dan voldoende. Het
ging om de inspanning. Een professionele organisatie krijgt daar een dimensie
bij: het resultaat. Als ondanks alle inspanningen er geen resultaat wordt
geboekt, is de hulpverlening niet toereikend.
Ook
de overheid gaat subsidiering steeds meer koppelen aan het bereiken van het
resultaat dat met elkaar wordt afgesproken. Daarnaast dwingt de noodzaak om
diverse disciplines met elkaar te laten samenwerken ook tot een streven naar
het leveren van een dienst die voldoet aan afgesproken kwaliteitsnormen.
De belangrijke randvoorwaarde voor succes is het beschikbaar
hebben van voldoende middelen om de klantgerichtheid en de noodzakelijke
kwaliteit te kunnen realiseren. Naast uiteraard een verantwoordelijkheid bij de
subsidiegever ligt hier ook een verantwoordelijkheid bij de instellingen.
Hieruit ontstaat een volgende succesfactor:
Efficiënte
organisaties
Middelen en speciaal financiële middelen die vanuit de
gemeenschap moeten komen zijn nooit in overvloed aanwezig. Overheden,
bedrijfsleven en andere instellingen moeten zo efficiënt mogelijk werken om hun
doelstellingen te kunnen realiseren binnen de gegeven financiële kaders. Dit
vraagt ook om professionalisering en schaalvergroting. Om de noodzakelijke
klantgerichtheid en kwaliteit te leveren, hebben organisaties voldoende massa
nodig omdat anders de overheadkosten veel te hoog worden.
o
Klantgerichtheid
vraagt om een uniforme intakeprocedure voor de hulpverlening. Als je een
medisch probleem hebt, ga je naar een huisarts. Hij doet min of meer een intake
voor de gehele gezondheidszorg en, naast de intake, heeft hij ook een
coördinerende en rapporterende taak. Hij is je vertrouwenspersoon en
casemanager. Ook voor maatschappelijke hulpverlening is zo’n functie als
vertrouwenspersoon en casemanager noodzakelijk. Iemand die zeer laagdrempelig
toegankelijk is en je vervolgens begeleidt tot je weer volledig zelfstandig
kunt functioneren. Van preventie, via behandeling en nazorg weer terug in de
maatschappij. Door de historie, het doelgroep- en productgericht denken, is dat
een revolutie voor de maatschappelijke dienstverlening en opvang.
3.
o
Een
intakeprocedure voor de hele maatschappelijke opvang Delft.
o
Het
samenvoegen van alle disciplines binnen de maatschappelijk opvang tot een
organisatorisch geheel is een absolute voorwaarde om de succesfactoren te
kunnen managen en realiseren. Met een organisatorisch geheel wordt bedoeld: een
visie, een aansturing en een verantwoordelijkheid richting subsidiegevers.
o
Door
de historie zitten er gaten in het hulpverleningsaanbod in de regio Delft.
Belangrijke gebieden waar snel aan zal moeten worden gewerkt, samen met
allerlei andere organisaties in de zorgketen. Enkele voorbeelden zijn:
preventie, nazorg, jeugdopvang, dak- en thuislozen zonder GGZ indicatie en
crisisopvang. Alleen als alle disciplines in de maatschappelijke opvang hun
krachten en kennis bundelen, kan er een goede oplossing ontstaan.
o
Nieuwe,
op specifieke doelgroepen gerichte initiatieven zouden moeten worden
gecoördineerd in het licht van een samenwerkend maatschappelijk opvangveld.
o
Om het
gewenste niveau van klantgerichtheid en kwaliteit te realiseren zonder te hoge
overheadkosten, is het onvermijdelijk dat alle betrokken instellingen hun
krachten bundelen.
o
Een
nieuwe organisatie voor maatschappelijke opvang zal moeten voldoen aan alle
kenmerken van een moderne organisatie, om klaar te zijn voor de toekomst.
o
Het is
belangrijk om alle inspanningen op dit moment te richten op het
professionaliseren van de huidige hulpverlening, inclusief het uitbouwen van
preventie en nazorg.
o
Er is
aanzienlijk tekort in de gemeente Delft voor wat betreft de mogelijkheden voor
maatschappelijke opvang. Stichting Jeroen heeft structureel te weinig
capaciteit voor de vraag naar crisisopvang. Daarnaast is de beschikbare capaciteit
onvoldoende geschikt voor de cliënten die zich melden bij Stichting Jeroen. Zo
zijn er slechts 2 plaatsen voor een volwassene met een kind, terwijl de
meerderheid van de hulpvragen juist in deze categorie vallen.
Eerder is al aangegeven dat er enkele witte vlekken
zijn (Jongeren, nachtopvang/passanten) die vragen om een snelle ingreep. Ook de
overige instellingen zitten met capaciteitsproblemen en moeten hierdoor
relatief vaak cliënten afwijzen.
o
Er
moet een duidelijk twee sporen beleid komen:
1.
Het
korte termijn capaciteitsprobleem moet adequaat worden aangepakt. Hierbij
moeten alle betrokkenen, instellingen en de gemeente, met elkaar samenwerken.
Alleen door een goede aanpak van de korte termijn problematiek kan voldoende
energie en motivatie beschikbaar komen voor de lange termijn aanpak, de
noodzakelijke professionalisering.
2.
Voor
de langere termijn moet de aandacht liggen op professionalisering en samenhang
in de maatschappelijke opvang en de instellingen die betrokken zijn bij
preventie en nazorg. De cliënt moet centraal komen te staan in de keten, niet
het belang van individuele instellingen of organisaties. Uiteindelijk moeten
alle betrokkenen werken vanuit een gemeenschappelijk belang; het belang van de
cliënt.
Er is een
duidelijke conclusie te trekken op basis van de door ons gehouden
inventarisatie: er is op zeer korte termijn behoefte aan meer opvangplaatsen.
Specifiek zijn opvangplaatsen nodig voor crisisopvang. Deze opvangplaatsen
moeten een kortdurend verblijf bieden (max. drie maanden) waarna de cliënt door
moet kunnen stromen. Voor daklozen, ook dakloze jongeren, is dringend behoefte
aan nachtopvang. Hoeveel plaatsen van elk moet op korte termijn worden
uitgezocht. In een ideale situatie zou eerst de nieuwe infrastructuur moeten
zijn geïmplementeerd, omdat dan veel concreter kan worden aangegeven hoeveel
plaatsen er daadwerkelijk nodig zijn. Op dit moment is er nog slechts een
fragmentarisch beeld omdat niemand het totale plaatje kent. Elke instelling kan
slechts zijn specifieke invalshoek of ervaring inbrengen. Het korte termijn
probleem moet worden opgelost met de toekomstige infrastructuur in gedachte.
Dan kan worden voorkomen dat er maatregelen worden getroffen die later niet
meer blijken te passen. Om die reden is het aan te raden een externe
projectleider aan te trekken die ook overzicht heeft over de lange termijn
aanpak. Het stappenplan waarlangs de projectmanager moet gaan werken zou de
volgende hoofdmijlpalen moeten omvatten:
Opzetten
werkgroep met daarin een vertegenwoordiging van de gemeente en de directeuren
van alle betrokken instellingen.
Inventariseren
van het huidige tekort aan opvangplaatsen, uitgaande van de op dat moment
bekende gegevens.
Keuze maken
welke opvangmogelijkheden er moeten komen c.q. uitwerken van de door de
instellingen gezamenlijk ingediend voorstel voor een laagdrempelige
nachtopvang.
Opstellen
van een implementatieplan, incl. begroting, taakverdeling en
samenwerkingsconvenanten.
Begroting
afstemmen met subsidieverstrekkers.
Begroting
integreren in lopende begrotingen van de betreffende instellingen.
Begeleiden
implementatie.
De
werkgroep moet het implementatieplan opzetten, zorgen voor financiering en
overdracht naar een of meer van de instellingen voor verdere implementatie. Op
dat moment is de taak van de werkgroep beëindigd. De werkelijke implementatie
valt dan onder de verantwoordelijkheid van de instelling die de uitvoering gaat
verzorgen. Bovenstaand proces mag drie tot vier maanden duren, vanaf het definitieve
startmoment. De werkelijke implementatie hangt uiteraard af van de gekozen
oplossing. Gezien de zeer beperkte capaciteiten van de huidige organisaties en
van de directeuren, zullen veel van de inventarisatieactiviteiten door anderen
moeten worden uitgevoerd. Rekening zal moeten worden gehouden met de volgende
tijdsbesteding:
Overleg in
werkgroep: 5 dagdelen
Inventarisatie
tekorten c.q. invulling tekorten: 5 dagdelen
Opstellen
en uitwerken implementatieplan, begroting, taakverdeling en convenanten: 15
dagdelen.
Vanuit de
gemeentelijke uitgangspunten en principes is de gemeente de probleemeigenaar.
Daarnaast is de gemeente ook de belangrijkste subsidieverstrekker. In het
verleden werkte de overheid volgens het principe van inputsturing. Op basis van
de eigen interpretatie van het probleem, bepaalde men de omvang van de
geldstroom die richting de uitvoerende instellingen ging. De overheid werkt nu
volgens het principe van outputsturing. De kern van dit principe is dat de
omvang van de geldstroom wordt gekoppeld aan een te bereiken gekwantificeerd en
gekwalificeerd resultaat. Hierdoor ontstaat een vorm van samenwerking,
partnerschap, die moet verlopen volgens de volgende aanpak:
1.
Gemeente
stelt, samen met de betrokken instellingen, een probleemdefinitie op waar men
het met elkaar over eens is.
2.
De
gemeente bepaalt haar doelen, kwalitatief en kwantitatief.
3.
De
betrokken instellingen inventariseren de mogelijkheden en de
resultaatverplichting die men kan aangaan, e.e.a. ook financieel onderbouwd en
met voldoende alternatieven.
4.
De
gemeente maakt de noodzakelijke keuzes.
5.
Er
wordt een convenant opgesteld waarin opgenomen:
a.
De
probleemdefinitie
b.
De
resultaatsverplichting, aangegaan door de instellingen
c.
De
financiële onderbouwing, incl. subsidie.
Voor wat
betreft de omvang van de geldstromen moet de gemeente zich bewust zijn van het
feit dat deze professionaliseringsslag zal leiden tot een structureel
omvangrijkere geldstroom dan men momenteel gewend is. Daarnaast zal rekening
moeten worden gehouden met extra investeringen om dit veranderingsproces te
kunnen realiseren.
Op basis
van het gestelde in punt 4.2 moeten de instellingen zich zo organiseren dat zij
ook die resultaatsverplichtingen kunnen aangaan en managen. Wij stellen daarom
voor een samenwerkingstraject te starten dat op termijn kan leiden tot een
nieuwe organisatie. De doelstelling is niet per definitie een fusie, maar op
termijn zal blijken dat alle gestelde doelen alleen realiseerbaar blijken te
zijn als er een zodanige samenwerkingsvorm is ontstaan dat een volledige fusie
de volgende logische stap is. Om te komen tot een goede, integrale samenwerking
moeten de organisaties vanuit een visie worden bestuurd, de werkprocessen en
werkmethodes moeten op elkaar zijn afgestemd en de noodzakelijke
administratieve en organisatorische ondersteuning moet zijn geïntegreerd.
Belangrijkste
aspect is het vormen van een bestuurlijk geheel. De maatschappelijke opvang
moet zodanig worden ingericht dat er geen onderlinge belangenverschillen meer
zijn.
Wij stellen
daarom voor om een volledig nieuwe organisatie in te gaan richten.
Dit zal
echter zeer gefaseerd moeten plaatsvinden. In eerste instantie wordt er een
holding opgericht. Deze organisatie zal de juridische vorm krijgen van een
stichting met een bestuur op afstand volgens het raad van commissarissen model.
Dit bestuur krijgt daardoor de titel: Raad van Toezicht. Deze raad van toezicht
heeft de volgende primaire taken:
Vaststellen
van de missie van de organisatie, wat is het doel van de organisatie.
Aanstellen van een directeur en benoemen van een raad van
bestuur.
Goedkeuren van de jaarrekening.
Goedkeuren van investeringen boven een vastgesteld bedrag.
De
organisatie wordt bestuurd door een Raad van Bestuur. Deze Raad van Bestuur is
verantwoordelijk voor de gang van zaken in de organisatie en legt, via de
jaarrekening, verantwoording af aan de Raad van Toezicht. Wij stellen voor een
Raad van Bestuur te formeren bestaande uit minimaal twee directeuren.
De
portefeuilleverdeling zou er dan als volgt uit kunnen zien:
Eindverantwoordelijk
is de algemeen directeur en deze heeft ook de portefeuilles financiën en
personeelsbeleid in zijn/haar bezit. De algemeen directeur is
eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de organisatie en de
organisatorische processen: beheer, administratie, automatisering.
Het tweede
lid van de Raad van Bestuur is directeur en rapporteert aan de algemeen
directeur. Hij of zij heeft de portefeuille Zorgverlening. Hij of zij is dus
eindverantwoordelijk voor de klantgerichtheid en de kwaliteit van de
dienstverlening. Met andere woorden: de algemeen directeur is verantwoordelijk
voor de ondersteunende processen en de directeur Zorgverlening is
verantwoordelijk voor de primaire processen.
De holding
is verantwoordelijk voor de vier huidige stichtingen. Die blijven voorlopig
bestaan, maar het bestuur van de holding wordt tevens bestuur van de vier
bestaande instellingen en de raad van bestuur van de holding wordt ook raad van
bestuur van de vier andere stichtingen. Op deze wijze kunnen eventueel ook
anderen nog aansluiten. Elke bestaande stichting kan zo, vanuit de eigen
positie, werken aan de professionalisering. Zodra een organisatie is
gestructureerd volgens het hieronder beschreven model, kan men besluiten op te
gaan in de holding. Op termijn ontstaat zo een nieuwe, professionele
organisatie.
Allereerst
willen we even kijken naar de primaire processen. Er zijn meerdere primaire
processen. Het eerste proces is de individuele hulpverlening. Dit proces start
wanneer een cliënt zich meldt met een hulpvraag en stopt als de cliënt weer
zelfstandig kan functioneren of overgedragen wordt aan een andere instelling.
In dit proces wordt allereerst een diagnose gesteld en op basis daarvan wordt
een begeleidingsovereenkomst gemaakt en met de cliënt doorgesproken. In dit
proces worden de doelen geformuleerd en de voortgang, samen met de cliënt,
bewaakt. Ten slotte wordt in dit proces de nazorg gecoördineerd. De
begeleidingsovereenkomst is de link tussen dit proces en de andere primaire
processen, wonen in de instelling, thuisbegeleiding, nazorg, etc. Voor de
cliënt is het proces van de individuele hulpverlening het meest herkenbaar, dat
proces lijkt het meest op ‘de huisarts’, een vertrouwenspersoon en coördinator
van hulpverleningsactiviteiten. Het is daarom ook de bedoeling dat de cliënt te
maken krijgt met een vaste hulpverlener in dit proces.
De overige
primaire processen kennen deze karakteristiek niet. Daar kan de cliënt met
diverse hulpverleners te maken krijgen, zeker in een 24 uurs setting. Deze
processen zijn, zoals in elke kwaliteitsgerichte organisatie, de bindende
factor. Werkzaamheden en verantwoordelijkheden, rapportagelijnen, etc. worden
allemaal vastgelegd in de procesbeschrijving. Er zijn dus geen afdelingen met
een manager die verantwoordelijk is, er zijn teams met een gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid en er zijn instrumenten om deze gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid te kunnen meten en managen.
Medewerkers
hebben een basisteam waarin zij thuishoren. Deze basisteams zijn niet, zoals
afdelingen, geformeerd rondom een product of dienst, maar rondom kennis en
deskundigheid. Het zijn kenniscentra rondom een discipline. De teamleider heeft
twee primaire taken, zorgen voor het up to date houden van de collectieve en
individuele kennis en vaardigheden en het coördineren van de inzet van alle
teamleden in de primaire processen. Roosters, toewijzen cliënten, opleidingen,
onderzoek en overleg met vakgenoten zijn enkele van die te coördineren taken.
Er zullen
wellicht twee of drie van dit soort expertiseteams moeten worden gevormd. Een
team rondom de discipline: individuele hulpverlening, een team rondom de
discipline groepswerk en wellicht een team rondom de discipline nazorg en
thuisbegeleiding. Wellicht dat er nog een coördinatietaak moet worden
vormgegeven rondom het beheer en toewijzen van bedden en woonruimtes.
Voor de
ondersteunende processen zal er een team worden samengesteld van
administratieve functionarissen die met elkaar verantwoordelijk zijn voor
secretariaatswerkzaamheden, administraties, recepties etc. Deze groep zal
relatief klein zijn en kan wellicht worden samengevoegd met de mensen die
verantwoordelijk zijn voor het beheren en onderhouden van de gebouwen.
Afhankelijk van de situatie zal het onmiddellijk of later noodzakelijk zijn een
teamleider/manager te benoemen, een en ander afhankelijk van de beschikbare
tijd van de algemeen directeur waaraan deze medewerkers rapporteren. Ook zal
het een overweging zijn om een functionaris aan te stellen voor
personeelsbeleid. Het is aan te bevelen de ondersteunende processen z.s.m.
onder te brengen in de holdingstichting.
Op zo kort
mogelijke termijn zal begonnen moeten worden met de professionalisering van de
hulpverleningsprocessen. Dit moet al starten binnen de huidige organisaties,
weliswaar op een voor alle betrokkenen eenduidige wijze. De huidige gang van
zaken moet worden vastgelegd en gedocumenteerd. Wie doet wat en waarom. Op
basis van deze analyse moeten er een aantal zaken plaatsvinden.
o
Hulpverleningsprocessen
moeten met elkaar worden vergeleken zodat kan worden vastgesteld waar
overeenkomsten en verschillen zitten. Instellingen denken vaak dat ze uniek
zijn en, vanwege hun doelgroep, ook unieke hulpverleningsmethodieken hanteren.
Uit onze ervaring met allerlei hulpverlenende instellingen met heel diverse
doelgroepen en probleemdefinities weten we dat er meer overeenkomsten zijn dan
verschillen, gezien vanuit het proces.
o
Hulpverleningsmethodieken
zullen op elkaar moeten worden afgestemd en kwaliteitsnormen afgesproken.
o
Op
basis daarvan zullen de nieuwe hulpverleningsprocessen kunnen worden vastgelegd
en gedocumenteerd.
o
Daarna
kan een analyse worden gemaakt van alle processtappen om vast te stellen welk
niveau en welk soort kennis en ervaring nodig is om die betreffende processtap
uit te voeren. Op die manier kunnen profielen worden vastgesteld van de
medewerkers die het proces moeten uitvoeren.
o
Vervolgens
zullen de bestaande medewerkers moeten worden getoetst aan deze nieuwe
profielen.
o
Op
basis daarvan kunnen opleidings- en bijscholingsactiviteiten worden gestart.
Dit is een
ingrijpend en vaak langdurig traject. Veel medewerkers, zeker vrijwilligers,
vinden dit zeer bedreigend. Het moet daarom ook goed worden gebracht en
uitgelegd. Betrokkenheid van alle medewerkers bij dit proces is cruciaal voor
succes evenals betrokkenheid van het management.
Als de
hulpverleningprocessen opnieuw zijn uitgedefinieerd kan de integratie starten
met de hulpverlening van de overige instellingen. Op basis van de eigen procesdefinities moet worden
vastgesteld welke afhankelijkheden er bestaan met andere instellingen. Wat
hebben zij nodig dat wij moeten leveren en wat hebben wij nodig dat zij moeten
leveren. Hierover moeten gesprekken worden opgestart met de andere instellingen
en afspraken gemaakt. Op termijn zal er sprake moeten zijn van de integratie
van hun processen met die van de eigen instelling. Alhoewel zeer wenselijk, zal
het op korte termijn niet mogelijk zijn al afspraken te maken die zo ver gaan.
Zaken zoals standaardisering van verslaglegging, dossiervorming,
hulpverleningsmethodieken, etc. zouden idealiter uniform moeten zijn binnen de
keten.
Het traject
dat voor u ligt is zeer complex. Een, op zichzelf al ingrijpende activiteit
zoals het professionaliseren van de primaire processen binnen een organisatie,
moet nu worden uitgevoerd bij vier organisaties, min of meer tegelijkertijd.
Daarnaast moet de nieuwe organisatie worden vormgegeven en alle ondersteunende
processen moeten ook op elkaar worden afgestemd, wat in de praktijk neerkomt op
volledig opnieuw opzetten. Alle medewerkers moeten opnieuw worden ingeschaald,
nadat er nieuwe functieprofielen zijn gedefinieerd.
Al dit
soort activiteiten moeten vanuit één punt kunnen worden gecoördineerd en
snelheid van handelen is cruciaal op het moment dat er beslissingen moeten
worden genomen.
Vanuit die
overwegingen wordt vaak gekozen om snel te fuseren en daarna de
professionalisering te starten. In de praktijk blijkt dit echter niet te
werken. Het fuseren op zichzelf vraagt al zoveel inspanningen van de betrokken
organisaties omdat de ondersteunende processen dan eerst moeten worden
geïntegreerd. Daardoor blijft er
nauwelijks tijd over voor de primaire processen. Ook is het zo dat het
integreren van de ondersteunende processen veel onrust veroorzaakt in de
organisatie omdat er altijd raakvlakken zijn met het primaire proces.
Medewerkers hebben dan zeer veel vragen (hoe gaat dit?, hoe gaat dat?, waarom doen we het zo?)
waarop nog geen antwoord kan worden gegeven.
Wij gaan
uit van een natuurlijk proces, professionalisering en opbouw van een nieuwe
organisatie verlopen in de tijd parallel aan elkaar en op een zodanige wijze
dat elke bestaande instelling daarin zijn eigen tempo kan volgen. Dit laatste
is vooral van belang omdat er toch al een structurele overbelasting is van de
medewerkers op bijna alle gebieden.
Het
stappenplan dat hieronder volgt is slechts bedoeld als een richtlijn voor de
volgende stappen. Uiteraard zal er, in overleg met alle betrokkenen, een
gedetailleerd implementatieplan moeten worden gemaakt en uitgevoerd, als
besloten wordt voor het aanbevolen ontwikkelpad.
De leidraad
voor het, meerjarig, implementatieplan zou de volgende mijlpalen kunnen
omvatten:
Eerste
fase
1. Er wordt een stuurgroep opgericht die als taak krijgt het implementatietraject te begeleiden.(Elke instelling vertegenwoordigd door een bestuurslid en de directeur.)
2. De werkgroep “korte termijn problematiek” wordt opgericht en gaat aan de slag.
3. Stuurgroep bereid de oprichting voor van de nieuwe overkoepelende stichting.
4. Vanuit de huidige besturen wordt er een nieuwe raad van toezicht benoemd die de raad van toezicht gaat vormen voor de nieuwe stichting.
5. Deze Raad van Toezicht richt een nieuwe stichting op die gaat functioneren als een koepel over alle andere stichtingen. Deze nieuwe stichting is de primaire gesprekspartner van de gemeente voor alle zaken die betrekking hebben op de maatschappelijke opvang in de regio Delft.
6. De Raad van Toezicht benoemt een algemeen directeur en een directeur hulpverlening, die samen de Raad van Bestuur vormen.
7. De bestaande besturen fiatteren een financieringsplan voor de kosten van de nieuwe organisatie. Het betreft hier hoofdzakelijk de salariskosten van de Raad van Bestuur.
8. De Raad van Toezicht van de nieuwe organisatie wordt benoemd als Raad van Toezicht voor alle vier de bestaande instellingen. De oude besturen treden af.
9. De Raad van Toezicht benoemt de algemeen directeur en de directeur hulpverlening van de holding, die samen de Raad van Bestuur vormen, ook voor alle vier de bestaande instellingen.
Onder eindverantwoording
van de raad van bestuur start het integratieproces van de administratieve en
ondersteunende organisaties. De bestaande hulpverleningsprocessen worden
vastgelegd en verder verfijnd. Nieuwe initiatieven kunnen worden opgestart.
Tweede fase
Nu is er dus een situatie ontstaan waarbij er vijf
stichtingen zijn die allen eenzelfde Raad van Toezicht hebben en eenzelfde Raad
van Bestuur. De eerste fase moet in een
behoorlijk tempo worden afgewerkt, maar in de praktijk zal blijken dat hiervoor
ong. 8 tot 12 maanden moet worden uitgetrokken. De nieuw opgerichte instelling
gaat functioneren als een holding. De stappen van fase twee kunnen in een veel
lager tempo plaatsvinden. Het zal minstens twee tot drie jaar duren, voordat
alles volledig is afgerond.
10. De Raad van Bestuur start in de nieuwe instelling met het inrichten van de ondersteunende organisatie en bouwt die activiteiten af in de oude organisaties.
11. Activiteiten worden gestart om de primaire processen te professionaliseren. De individuele hulpverlening concentreert zich in de holding en van daar uit ontstaat een beeld over de diverse benodigde expertisegebieden. Raad van Bestuur doet voorstellen aan de Raad van Toezicht hoe de samenwerking moet zijn tussen de individuele hulpverlening en de expertisecentra. Sommige expertisecentra zullen binnen de eigen invloedssfeer moeten blijven, anderen zullen aparte stichtingen of organisaties zijn.
12. De Raad van Toezicht mandateert de Raad van Bestuur tot het opzetten en/of omzetten van bestaande structuren naar de nieuwe expertisecentra.
13. Oude stichtingen, die geen verdere activiteiten hebben, kunnen worden opgeheven.
Ondergetekenden
verklaren het eens te zijn met de richting, conclusies en aanbevelingen in het voorliggende
rapport “Het oog op de toekomst” (december 2001).
Zij zijn dan ook bereidstellen
daarom voor om te starten met de eerste fase van het in punt 4.5.2
omschreven stappenplan. Na afronding van de eerste fase zal er een evaluatie
plaatsvinden en op basis daarvan zal er besluitvorming plaatsvinden over de
stappen zoals aangegeven onder fase twee.
Voor
akkoord:
Namens
Stichting Jeroen:
Namens
Stichting VOZH/Ricardis:
Namens
Stichting Maatschappelijke Opvang:
Namens
Stichting Dienstencentrum over de Brug:
Namens de
gemeente Delft:
Maatschappelijke Opvang
Is het werkveld dat diensten en voorzieningen aanbiedt aan
mensen die problemen hebben op verschillende levensgebieden en die zich uiten
in een maatschappelijke context.
(laatste
vangnet, trampoline)
De
verantwoordelijkheid van maatschappelijke opvang begint voordat “de bel”gaat
(voor opname) Het begint als de cliënt of de omgeving van de cliënt zodanig in
de problemen verstrikt raakt dat die er niet meer zelf uit komt
+
preventie, + crisisopvang.
1.
signalering
(maatschappij sensitiever worden)
2.
luisterend
oor
3.
analyseren
en ordenen van problematiek
4.
dagstructurering
5.
veilige
plek
6.
huisvesting
7.
leren
van andere cliënten
8.
beschikbaarheid
van deskundigheid(-heden) op in- en extern terrein
9.
professionele
hulp -
werken vanuit vermogen en vraag cliënt
-verantwoordelijkheid bij de cliënt
-procesgericht
-gericht op ontwikkeling
10.
leren
leggen en onderhouden van relaties
-leefgroep
-vaardigheidstrainingen
11.
gelijkwaardige
gesprekspartner overheid en subsidiegevers
12.
toekomst
begint bij opname (ontwikkelingsgericht)
13.
zorg
voor dagbesteding (w.o werk)
Visie
van de groep hulpverleners:
Concreet:
Slaaphuis/nachtopvang
en opvang jongeren.
Drempels
verlagen
Selectie
aan de voordeur middels centrale intake
Eén
organisatie, groot in kleinschaligheid: (niet per se op 1 locatie) maar wel met
verschillende deskundigheden;
Eén
organisatie met verschillende functies
Eén visie,
een aansturing
Traject
volgen van de zorg die de cliënt nodig heeft
Goede
diagnostiek ontwikkelen
Deskundigheid
naar de locatie waar de cliënt woont brengen (n.b. eerst in kaart brengen welke
de huidige deskundigheden zijn)
Visie
van de groep directie:
MO
hulpaanbod is opgezet rond hulpvraag van cliënt, vraaggestuurd en
kostenefficiënt. Het is opgezet vanuit één organisatie waarin participerende
(sub)organisaties hun deskundigheid al naar gelang de behoefte van de cliënt,
inbrengen. De hulpverlening is niet meer opgehangen aan gebouwen,
(deel)organisaties of doelgroepen. Het feitelijke hulpverleningsaanbod wordt
(nog steeds afhankelijk van de vraagstelling) modulair vanuit de aanwezige
deskundigheden samengesteld en aangeboden. Een en ander wordt beschreven in het
werkplan.
Gebouwen
zijn functies die zoveel mogelijk gemeenschappelijk worden geleverd, zo
mogelijk t.b.v. verschillende doelgroepen. Er zijn varianten in
(groeps)huisvesting waar 24 uurs begeleiding is tot huisvesting van de cliënt
waar een medewerker nu een dan werkzaamheden in het kader van het werkplan komt
uitvoeren.
N.B. bij
deze benadering kan de subsidieverstrekker niet anders dan ook vraaggestuurd
subsidie bepalen, dit kan beteken dat de subsidies van de rijksoverheid te kort
schieten