Protocol Wvg
De
Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) strekt er toe, dat gemeentebesturen
desgevraagd aan mensen met beperkingen[1]
voorzieningen verstrekken die hen zo goed mogelijk in staat stellen om
zelfstandig aan het maatschappelijk leven deel te nemen. Het gaat daarbij om
woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De wetgever heeft
eertijds nadrukkelijk gekozen voor een decentraal regime, waarbinnen aan
gemeenten de verantwoordelijkheid is opgedragen om 'zorg op maat' te bieden. In
veel gevallen lukt dat maatwerk ook. Uit evaluatieonderzoek is gebleken, dat
85 % van de Wvg-cliënten aangeeft tevreden te zijn met de uitvoering van
de wet en de verkregen voorzieningen. Dat leidt evenwel tegelijkertijd tot de
conclusie, dat één-zevende deel van de Wvg-gerechtigden niet tevreden is. Dat
betreft in absolute zin een zeer groot aantal mensen in een – naar verhouding –
bijzonder kwetsbare positie.
In kringen van cliënten en
gebruikersorganisaties is aangegeven dat, hoewel in veel gevallen een adequaat
voorzieningenaanbod voorhanden is, in een groot aantal gevallen ook sprake is
van een onvoldoende op de vraag toegesneden aanbod van voorzieningen, van
onvoldoende kwaliteit van voorzieningen, van een niet optimale
uitvoeringsorganisatie en soms van lange wachttijden. Hoewel jurisprudentie in
veel specifieke gevallen wel een ondergrens aangeeft van hetgeen kan worden
verstaan onder een 'verantwoorde voorziening', kan aan het geheel van
rechterlijke uitspraken in onvoldoende mate een algemene normerende werking
worden ontleend. Ook het feit dat gemeenten de Wvg verschillend interpreteren heeft ertoe geleid dat er in
zeer vergelijkbare gevallen sprake kan zijn van, soms grote, verschillen in
besluiten over hetgeen verstrekt moet worden. Gebruikers ervaren dat als
rechtsonzekerheid.
Decentrale
wetsuitvoering kan – en mag – tot verschillen tussen gemeenten leiden, zowel in
termen van te verstrekken voorzieningen als in kwaliteit van de
uitvoeringsorganisatie. De wetgever heeft als ondergrens slechts gesteld dat de
te verstrekken voorzieningen 'verantwoord' – hetgeen wil zeggen: doeltreffend,
doelmatig en cliëntgericht – moeten zijn, gelet op behoefte van de betreffende
cliënt.
Tegen deze achtergrond hebben de Minister
van SZW en de VNG in eerdere instantie afspraken gemaakt om de kwaliteit van de
Wvg-uitvoering te verbeteren. In meerdere overleggen tussen de Vaste
Kamercommissie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de Wvg ook aan de orde geweest. Daarbij is toegezegd
dat de mogelijkheden voor een meer fundamentele herziening van het stelsel
moeten worden onderzocht en in de vorm van een 'Bouwstenennotitie' aan de Kamer
ter kennis worden gebracht. Kamerbreed is echter ook de wens geuit om –
samengevat – voorshands binnen de grenzen van de huidige Wvg en op zo kort
mogelijke termijn, op basis van nadere regelgeving normen te stellen voor een betere uitleg van het begrip
'verantwoorde voorzieningen'. Hiertoe zou de Wvg zo spoedig mogelijk moeten
worden aangevuld met een gewijzigd artikel 3 Wvg, dat daarvoor de grondslag
biedt.
De Minister van SZW heeft in dit kader in
overleg met de VNG en de gebruikersorganisaties nader invulling gegeven aan het
begrip 'verantwoorde voorzieningen'. Die invulling is vormgegeven in het
voorliggende Protocol en kan worden beschouwd als een invulling van de nadere
regels als genoemd in het gewijzigde artikel 3 Wvg.
Dit protocol is tot stand gekomen na overleg
met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de gebruikersorganisaties.
Daarmee is beoogd om zo spoedig mogelijk daadwerkelijk geconstateerde
knelpunten op te lossen. Het protocol is een verbreding van de eerder gemaakte afspraken tussen SZW en
de VNG.
De Wvg is, materieel gezien, de
rechtsopvolger van de voorzieningenparagraaf in de Algemene
Arbeidsongeschiktheidswet en van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting
Gehandicapten. Aan de totstandkoming van de wet in 1994 lagen een aantal
uitgangspunten ten grondslag. Deze kunnen als volgt worden samengevat:
1. Gemeentebesturen kregen de
zorgplicht om voorzieningen te verstrekken die de zelfstandigheid en
zelfredzaamheid van gehandicapten bevorderen;
2. welke voorzieningen voor de
doelgroep ook daadwerkelijk bereikbaar zouden moeten zijn, ook als het gaat om
ouderen of mensen met een lager inkomen;
3. door middel van een integrale
en transparante uitvoeringsstructuur;
4. waarbij de invoering van de
wet budgettair neutraal diende te geschieden; en
5. waarbij de zorgplicht en
budgetverantwoordelijkheid in één hand werden gelegd.
Nadien heeft nog een aantal wijzigingen
plaatsgevonden in het geheel van met de Wvg samenhangende regelingen. Deze
hebben het karakter van de wet evenwel niet aangetast.
Binnen de gestelde uitgangspunten behoren
gemeentebesturen te streven naar een zodanige invulling van hun zorgplicht, dat
de gehandicapte door het verstrekken van een of meer voorzieningen zoveel
mogelijk deel kan nemen aan het maatschappelijk leven op een vergelijkbare
wijze als de niet gehandicapte mens. De Wvg is immers gericht op het bevorderen
van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de betrokken gehandicapte. Het
verstrekken van voorzieningen is daartoe (slechts) een middel. En hoezeer, uit
oogpunt van rechtszekerheid, tevoren vast behoort te staan welke voorzieningen
een gemeentebestuur (onder welke omstandigheden) zal kunnen verstrekken: het is
primair de cliënt die het beste kan aangeven, op welke wijze zijn belemmeringen
optimaal kunnen worden opgeheven of verminderd. De indicatie-advisering zal
daar ook op gericht moeten zijn, uitmondend in een advies over de te
verstrekken voorziening of voorzieningen. Oogmerk van de decentralisatie was
immers het kunnen bieden van 'maatwerk'. Ook dit Protocol zal alleen al daarom
moeten passen binnen de doelstellingen achter en de tekst van de wet. Het
Protocol is bedoeld om tot een meer uniforme wetstoepassing te komen, gericht
op een bredere rechtszekerheid voor cliënten met het oog op hun specifieke
situatie.
De aanvraagprocedure dient voor de cliënt zo
min mogelijk belastend te zijn. De intake en indicatieadvisering moeten
aansluiten op en evenredig zijn aan de gevraagde respectievelijk te verstrekken
voorziening, en zullen niet voorbij mogen gaan aan hetgeen op basis van andere
regelingen kan worden verstrekt. Vanaf het begin biedt het gemeentebestuur
duidelijkheid over de procedure: het gemeentelijk beleid, hetgeen er gebeurt
vanaf de aanvraag, de indicatie-advisering, de beschikking en de mogelijkheden
van bezwaar, beroep en klachten. Doordat de aanvrager daardoor inzicht krijgt
in zowel de te zetten stappen als in de daarmee gemoeide tijd, kan deze
rekening houden met hetgeen hem te wachten staat en zich daarop voorbereiden.
Zo mogelijk worden al tijdens de intake de verschillende te zetten stappen en
de daarmee gemoeide tijd in kaart gebracht; als dat niet kan zou daarover
binnen 14 dagen bericht kunnen volgen, in een voor de aanvrager toegankelijke
vorm.
Bij de aanvraagprocedure wordt onnodige
bureaucratie vermeden door voort te bouwen op hetgeen van de aanvrager en diens
omgeving al bekend is. Behandelroutines worden daarop afgestemd. Bij
aanvragen die zouden kunnen leiden tot
een beroep op meerdere voorzieningen (en waarvoor meerdere regelingen van toepassing
zijn) helpt het gemeentebestuur de hulpvrager door een gecoördineerde
indicatiestelling te bevorderen. Vanaf het moment van eerste contact zoekt het
gemeentebestuur met de aanvrager naar een voorziening die de door de aanvrager
ervaren problemen zoveel mogelijk wegneemt en aan diens behoeften zo goed
mogelijk tegemoet komt, binnen de grenzen van het gemeentelijk beleid. De
aanvrager krijgt daartoe ook de beschikking over het indicatieadvies. De
aanvraagprocedure wordt afgewikkeld binnen de grenzen, die de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) daarvoor stelt, en zo mogelijk sneller dan de in die wet
gestelde maximumtermijnen.
Voor zover gemeenten de indicatie-advisering
voor de Wvg onder hebben gebracht bij het Regionaal Indicatie Orgaan (Rio) in
het kader van het traject Robuuste Rio’s, zal het Rio onder mandaat van het
gemeentebestuur op een onafhankelijke, vraaggerichte en integrale wijze de reactie op de hulpvraag van de cliënt in
kaart brengen. Voor het onderdeel Wvg zal het gemeentebestuur vervolgens
besluiten in de vorm van een beschikking.
Het kan om een aantal redenen – bij
voorbeeld omdat gegevens van derden lang uitblijven – voorkomen dat de in de
Awb gestelde termijnen niet kunnen worden gehaald. Bij dreiging van een
dergelijke overschrijding van termijnen informeert het gemeentebestuur de
aanvrager, onder aangeven van de oorzaken en van de vermoedelijk wel
realiseerbare behandel- dan wel afhandeltermijn. De gemeente informeert de
cliënt ook over de mogelijkheid een klacht in te dienen en de behandeling
daarvan. Dit laat onverlet dat, indien de aanvrager meent dat er sprake is van
een niet meer redelijke termijnoverschrijding deze uiteraard een beroep kan
doen op alle rechtsmiddelen, die hem op grond van de Awb ter beschikking staan.
Dat indicatieadvisering evenredig is met de
aard en omvang van de gevraagde voorziening ligt voor de hand. Dit impliceert,
dat voor 'kleine', goedkopere voorzieningen, volstaan kan worden met een lichte
en vooral snelle procedure. Daarentegen wordt bij een aanvrage voor meer
omvangrijke of duurdere voorzieningen gezocht naar een methode om een aanbod te
realiseren dat zo goed mogelijk tegemoet komt aan de situatie van de aanvrager
in relatie tot zijn mogelijkheden en die van zijn sociale omgeving. Dat
betekent dat het in dergelijke gevallen de voorkeur verdient om de
indicatieadvisering door het Rio te laten plaatsvinden. Zulks ligt ook voor de
hand bij verschillen van inzicht tussen gemeente en cliënt, zoals in de
bezwaarfase, maar die wellicht ook al eerder kan blijken. Door aanvragers
overigens zo goed mogelijk te betrekken bij het afhandeltraject van de aanvraag
zullen dergelijke verschillen van inzicht overigens minder frequent voorkomen.
En tot slot: 'evenredig' houdt ook in, dat voor urgente aanvragen een
spoedprocedure mogelijk is. Rio’s zullen het protocol “met spoed indiceren” van
het de Landelijke Vereniging van indicatieorganen (LVIO) gebruiken voor snelle,
zorgvuldige en klantgerichte afhandeling van de indicatie-advisering van de
hulpvragen.
Niet zelden zal van stond af aan de
gelijktijdige – of zelfs gecombineerde – verstrekking van meerdere
voorzieningen aan de orde zijn, waarvoor dan wellicht ook verschillende
regelingen van toepassing zijn. Ook kan het voorkomen, dat er sprake is van
verschillende mogelijke verstrekkingen, die er op zijn gericht de beperkingen
te verminderen of weg te nemen. Om die reden is het zeer gewenst de
indicatieadvisering te laten plaatsvinden door een Rio, waarbinnen voor een
breed pakket aan verstrekkingen op grond verschillende regelingen wordt
geïndiceerd en waarbinnen een grote kennis van de onderscheiden mogelijkheden
bestaat. De aanvrager kan daardoor optimaal worden geholpen. De
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft, in samenspraak
met de Minister van SZW, ter versterking van deze Rio's met de VNG ook
afspraken gemaakt en voor de uitvoering daarvan gelden beschikbaar gesteld.
Meer dan met het enkele verkrijgen van een
besluit van het gemeentebestuur is de aanvrager gebaat bij het feitelijk kunnen
beschikken over de gevraagde voorziening. Nu de Wvg behoorlijk is ingebed in de
gemeentelijke praktijk moet het mogelijk zijn dat een gemeentebestuur op ten
minste een aantal punten anticipeert op vaker voorkomende vragen. Zo kunnen
afspraken met woningcorporaties en andere huiseigenaren er toe leiden dat de
benodigde apparatuur en materiaal voor relatief eenvoudige woningaanpassingen
'op voorraad worden gehouden'. Dat kan resulteren in snelle aanpassing van
woningen bij bijv. de introductie van rolstoelgebruik of aanpassing van
sanitaire ruimtes. Ook andere veelvoorkomende voorzieningen behoren geleverd te
kunnen worden als waren zij op voorraad aanwezig, eventueel op basis van
afspraken tussen de gemeenten – al dan niet in samenwerking – en leveranciers.
Omgekeerd zal de aanwezigheid van direct te leveren voorzieningen er niet toe
mogen leiden dat dit aanbod bepalend wordt: de verstrekking blijft
vanzelfsprekend (binnen de grenzen van de gemeentelijke mogelijkheden) in het
directe verlengde van het indicatieadvies.
Met het realiseren van een klachtenprocedure
conform het gestelde in de Awb en de bestaande regelingen voor bezwaar, beroep
en (vooral) voorlopige voorziening in die wet, mag er van worden uitgegaan dat
een afdoende bestel voorhanden is om te voorzien in (spoed)procedures en
klachtenbehandeling. Ook in dit opzicht voorziet het gemeentebestuur in
voldoende en toegankelijke informatie.
Het met de WVG beoogde maatwerk betekent,
dat de te verstrekken voorzieningen zijn gericht op het individu en op diens
specifieke behoeften en omstandigheden. Dat impliceert, dat de verstrekking
niet primair is hetgeen in de regel bij een vergelijkbare aanvraag wordt
verstrekt, maar specifiek ziet op het oplossen van het door de aanvrager
geformuleerde probleem, binnen de grenzen van de wet. Het toetsingskader maakt
onderdeel uit van het Protocol en wordt gehanteerd om de op het gewenste
maatwerk toegesneden afwegingen te maken. Een goede toepassing van dit
uitgangspunt leidt tot een toepassing van de Wvg, die voor de cliënten meer
bevredigend is en voor de verstrekkende gemeenten uiteindelijk tot minder
kosten leidt. Het kan om dezelfde reden heel goed zijn dat een gemeentebestuur,
afhankelijk van de voorziening, periodiek – bijv. jaarlijks of tweejaarlijks –
contact opneemt met de aanvrager om te beoordelen, of de verstrekking nog
voldoet aan de verwachtingen.
Bij de keuze voor een voorziening houdt het
gemeentebestuur rekening met de wijze waarop de cliënt zijn leven wil inrichten. Bij de beoordeling van de
aanvraag worden daarom alle omstandigheden van de cliënt betrokken die relevant
kunnen zijn voor die aanvraag. Daartoe is een goede intake en
indicatieadvisering van wezenlijk belang. Indien meerdere voorzieningen als
adequaat kunnen worden aangemerkt, mag gekozen worden voor de goedkoopste. Bij
relatief kleine verschillen in prijs wordt in beginsel echter de wens van de
aanvrager gerespecteerd. In alle gevallen verdient het aanbeveling dat voor
voorzieningen kan worden gekozen uit meerdere aanbiedingen, mits dit niet leidt
tot onevenredige problemen bij de gemeente.
Indien de cliënt een voorkeur heeft voor een
duurdere voorziening dan de goedkoopste onder de adequate voorzieningen
overlegt, als de aanvrager zulks wenst, het gemeentebestuur met de aanvrager of
deze de voorkeur heeft voor een financiële tegemoetkoming. Hierbij zullen
afspraken over de besteding en de duur van de voorziening moeten worden
vastgelegd. Het beschikbaar te stellen bedrag zal dan dat van het goedkoopste
alternatief kunnen zijn dat als adequaat is aangemerkt. De aanvrager wordt
daarbij geholpen met advies en informatie. Bij toepassing van deze variant moet
overigens worden gewaarborgd, dat de noodzakelijke voorziening ook
daadwerkelijk kan worden gerealiseerd. Daarbij kunnen recente
onderzoeksresultaten op dit vlak en reeds voorhanden positieve ervaringen met
een PGB in een aantal gemeenten een bruikbaar hulpmiddel zijn. Gemeenten realiseren zich dat het
verstrekken van een budget in algemene zin voor de aanvrager optimale
keuzemogelijkheden biedt.
Dat de voorziening is afgestemd op de
aanvrager en diens specifieke behoeften en omstandigheden betekent ook, dat
rekening wordt gehouden met omstandigheden als groei, extra slijtage vanwege de
handicap en progressie van de aandoening. Tot de voorziening behoort ook het
onderhoud en reparatie gerekend te worden, alsmede – indien nodig – het er mee
leren omgaan. De voorziening komt immers pas tot zijn recht als er ook
daadwerkelijk goed gebruik van kan worden gemaakt. Op zichzelf bevordert het de
rechtszekerheid, als tevoren duidelijkheid bestaat – bijv. aan de hand van een
verordening en beleidsregels – over welke voorzieningen onder welke
omstandigheden in de regel kunnen worden verstrekt. Dat betekent intussen niet
dat, gegeven de mogelijk specifieke hulpvraag, dergelijke beleidsregels niet
onder omstandigheden met enige flexibiliteit kunnen worden gehanteerd.
Wanneer
een gehandicapte belemmeringen ondervindt in het normale gebruik van de woning,
treft de gemeente een voorziening aan de woning om deze belemmeringen weg te
nemen of zoveel mogelijk verminderen. Ook kan de gehandicapte in aanmerking
komen voor een tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten, als er een
andere – wel geschikte – woning binnen redelijke termijn beschikbaar is. Deze
tegemoetkoming is alsdan een reële bijdrage in
de kosten die een gehandicapte voor een verhuizing moet maken, rekening
houdend met het niet-vrijwillige karakter van een dergelijke verhuizing. De
financiële consequenties van verhuizen, zoals de woonlasten, moeten binnen de Wvg-draagkracht
van de gehandicapte passen. Verhuizen mag in ieder geval niet ten koste gaan
van (mantel)zorg en de sociale omstandigheden van de gehandicapte. Bij het
beoordelen van mogelijkheden voor het zelfstandig gebruik van de woning let de
gemeente in elk geval op elementen als veiligheid, oriëntatiemogelijkheden, de
toegankelijkheid en de herkenbaarheid van de woning voor de gehandicapte.
Daaronder dienen ook voorzieningen t.a.v. de scherpte en zwakte van licht voor
mensen met een visuele handicap te worden gerekend.
Ook bij woningaanpassing is het door de
cliënt geformuleerde probleem het uitgangspunt. Aan de hand hiervan en aan
hetgeen op grond van de beperkingen van de aanvrager noodzakelijk is wordt
vastgesteld welke voorziening in zijn situatie adequaat is. Het gemeentebestuur
houdt er rekening mee, dat gehandicapten niet zelden een andere dagindeling,
prioriteitsstelling en tijdsbestedingspatroon kennen dan de niet in zijn
bewegingen of anderszins, bijvoorbeeld visueel, beperkte mens. Met het normale
gebruik van de woning, waartoe ook de verzorging van kinderen en het uitvoeren
van geregelde huishoudelijke taken gerekend kan worden, dient te allen tijde
rekening te worden gehouden.
Woningaanpassing kan de noodzaak van
tijdelijke huisvesting elders met zich meebrengen. In die gevallen behoort die
tijdelijke huisvesting deel uit te maken van de verstrekking. Het toesnijden
van de voorziening op de behoeften en persoonlijke omstandigheden van de
aanvrager en zijn sociale omgeving kan er toe leiden, dat – onder
omstandigheden – aan de woning ook maatregelen getroffen worden met het oog op
de verzorging van de aanvrager. Bij zowel beroepsmatige zorg als mantelzorg
wordt als dat nodig is bijvoorbeeld een tillift verstrekt en worden andere, op
de arbeidsomstandigheden van de verzorgende gerichte, voorzieningen
gerealiseerd.
De gemeente houdt een overzicht bij van
reeds aangepaste woningen, die ten verhuur worden aangeboden dan wel binnenkort
beschikbaar zullen komen. Dit overzicht van (binnenkort) beschikbare woningen
is als Internetsite ook toegankelijk voor gehandicapten en andere gemeenten.
Daarbij worden de gerealiseerde aanpassingen zo goed mogelijk aangeduid. In
algemene zin verdient het aanbeveling in toenemende mate levensloopbestendig en
aanpasbaar te bouwen, zoals ook in de nota Mensen Wensen Wonen is verwoord.
Gemeenten
verstrekken vervoersvoorzieningen die er op zijn gericht, dat mensen met
beperkingen kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer binnen – in elk
geval – hun directe leefomgeving. Het gemeentebestuur zal de uit de beperking
voortvloeiende belemmering wegnemen (of zo veel mogelijk verminderen) door een
adequate vervoersvoorziening, waarbij het rekening houdt met de behoeften en
persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Bij cliënten, welke zijn
opgenomen in een instelling, wordt er zo nodig rekening mee gehouden dat binnen
die instelling de mogelijkheden voor persoonlijke ontmoetingen in de regel
aanzienlijk minder zijn dan thuis. In dergelijke gevallen is het gewenst om de
gebruikelijke evenredigheid tussen bezoeken en bezoek ontvangen los te laten.
Vanzelfsprekend
zijn de aard en mate van de beperking bepalend voor het type en de omvang van
de te verstrekken vervoersvoorziening(en). De vraag kan niet alleen zijn, of
iemand fysiek in staat is een bepaalde afstand te overbruggen. Het behoort ook
te gaan om de vraag, of iemand geheel zelfstandig daartoe in staat is.
Gehandicapten
kunnen in aanmerking komen voor collectief vervoer, individueel vervoer of een
combinatie van deze. Bij de toekenning wordt rekening gehouden met persoonlijke
behoeften en omstandigheden; het kan tegen die achtergrond ook gaan om
toekenning van een combinatie van voorzieningen. Een keuze voor collectief
vervoer is derhalve zeker geen automatisme.
Met
het collectief vervoer kan onbeperkt gereisd worden binnen het zorgplichtgebied
tegen een tarief dat niet hoger is dan het tarief van de blauwe strippenkaart.
Deze collectieve voorziening dient aan te sluiten op een toegankelijk
NS-station. Het gemeentelijk zorgplichtgebied ingevolge de Wvg, bestrijkt
terzake van vervoersvoorzieningen niet alleen het gebied binnen de
gemeentegrenzen maar ook het (sociaal) vervoer binnen de regio. Op basis van de
jurisprudentie van de CRvB valt onder regionaal vervoer ook vervoer van
ongeveer 15 km vanaf het vertrekadres. Dit impliceert dat een
vervoersvoorziening wordt geboden die reizen van vijf OV-zones tegen
strippenkaarttarief mogelijk maakt. Voor de gehandicapte die bij de gemeente in
het kader van een Wvg-vervoersindicatie aangeeft ook te willen reizen buiten
het gemeentelijk zorgplichtgebied zal tevens een indicatieadvies worden gegeven
op de mogelijkheden om bovenregionaal te reizen. Maatwerk dient ook betrekking
te hebben op bewoners van AWBZ gefinancierde instellingen.
Gemeenten
maken afspraken met vervoerders over prioritaire ritten. Dit zijn ritten
waarbij cliënten de garantie krijgen dat zij – behoudens een situatie van
overmacht – op een vooraf afgesproken tijdstip op de plaats van bestemming
zullen arriveren, bijvoorbeeld voor theatervoorstellingen, een uitvaart, educatie, vrijwilligerswerk, en het
vertrekmoment van een aansluitende verbinding, zoals een trein of een
veerdienst.
In het bijzonder bij individuele
vervoersvoorzieningen voor de middellange afstanden (tot en met ongeveer 15 km)
ligt het in de rede dat met de aanvrager, aan de hand van een indicatieadvies,
zorgvuldig wordt overlegd over de verschillende mogelijkheden. Op basis van dat
indicatieadvies en hetgeen cliënt aandraagt kan blijken dat, gelet op de
persoonlijke omstandigheden van betrokkene zoals de gezinssituatie, een
combinatie van bepaalde voorzieningen adequaat is.
De rolstoel is een zeer persoonlijke
voorziening en de gehandicapte is er bijzonder van afhankelijk. Daarom wordt
meer dan gemiddeld zorg besteed aan de keuze voor merk en type. De rolstoel is
afgestemd op de behoeften van de gebruiker; mensen kunnen daarom, meer nog dan
bij andere voorzieningen, zelf kiezen voor de meest geschikte rolstoel,
uitvoering en leverancier. Mensen behoren door middel van een rolstoel
volwaardig te kunnen participeren.
Bij de verstrekking horen in elk geval ook de kosten voor onderhoud en
reparatie. Naar gelang de persoonlijke situatie kunnen ook accessoires, of
meerdere rolstoelen, tot de verstrekking behoren.
Ook
bij rolstoelen worden behoeften en persoonlijke omstandigheden meegewogen.
Bijvoorbeeld door te anticiperen op progressieve aandoeningen, of de groei van
de kinderen.
Een
van de problemen bij de uitvoering van de Wvg heeft betrekking op de financiële
gevolgen voor de gehandicapten, met name bij de toepassing van de Regeling
financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg. Inventarisatie van de
klachten laat zien, dat gemeenten deze regeling op verschillende manieren
interpreteren.
Het
is op zichzelf de eigen gemeentelijke beleidsvrijheid of en hoe eigen bijdragen
worden gevraagd. De wet geeft alleen de kaders aan waarbinnen dit moet
plaatsvinden. In de wet is een bevoegdheid opgenomen om met betrekking tot de
eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen regels te stellen. Deze Regeling
financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg geeft een nadere
omschrijving van de invulling van de systematiek voor eigen bijdragen en
financiële tegemoetkomingen. Dit is om uit te sluiten dat een gehandicapte,
wanneer hij in het kader van de Wvg voor kosten zou worden gesteld, voor die
kosten een beroep op bijzondere bijstand zou moeten doen. Hierbij wordt tevens
rekening gehouden met andere kosten in verband met de handicap. De Regeling
verwijst daartoe naar een enkele andere eigen bijdrageregeling, maar tevens
naar andere kosten als gevolg van de handicap, die in mindering op de draagkracht
moeten worden gebracht.
Gemeenten
kunnen inkomensgrenzen stellen, waarboven iemand niet meer voor een financiële
tegemoetkoming of naturavoorziening in aanmerking komt. Voor bepaalde
voorzieningen geldt, dat ze boven een bepaalde inkomensgrens als 'algemeen
gebruikelijk' worden aangemerkt. Gemeenten mogen evenwel geen inkomensgrenzen
stellen bij woonvoorzieningen of voorzieningen, die specifiek op de handicap
zijn gericht.
Het
begrip 'algemeen gebruikelijk' blijkt niet overal hetzelfde te worden toegepast.
Het lijkt soms of het vooral wordt gebezigd in een context die aangeeft, dat
het om een voor iedereen aan te schaffen object kan gaan. Dit is evenwel niet
altijd het geval. Vermeden moet worden dat een aanvraag enkel hierom wordt
afgewezen. Het ligt echter meer voor de hand om het begrip ‘algemeen
gebruikelijk’ te relateren aan hetgeen niet-gehandicapte personen in
vergelijkbare – waaronder: financieel vergelijkbare – omstandigheden als regel
tot hun aanschaffingpatroon kunnen rekenen. Uitgangspunt bij de toekenning is
het indicatieadvies, op basis waarvan wordt vastgesteld welke voorziening in
een bepaalde situatie adequaat is.
Met dit Protocol is beoogd de toepassing en
de uitvoering van de Wvg te verbeteren. Daarnaast zij gewezen op de volgende
activiteiten.
Er zullen experimenten of pilots worden
geëntameerd met het oog op in ieder geval de volgende onderwerpen:
·
de mogelijkheden van persoonsgebonden budgetten, zoals bijv. nu
gepraktiseerd in Utrecht, als voorbeeld
voor de mogelijkheden van vraagsturing; daarbij zal ook worden gezocht naar
aansluiting bij de systematiek, verantwoording en faciliteiten die gelden in de
zorgsector, zodat kan worden geprofiteerd van de daarmee opgedane ervaringen;
·
de mogelijkheden van afstemming van beleid van gemeenten in één regio;
·
varianten in indicatie-advisering (in samenwerking met de
Staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport);
·
de mogelijkheden van beter omgaan met individuele vervoersvoorzieningen
als scootmobielen.
Er zal voorts een vergelijkend onderzoek –
'benchmark' – plaatsvinden tussen een aantal gemeenten, in het bijzonder
gericht op het in kaart brengen van goede voorbeelden. Andere gemeenten zullen
daar weer hun voordeel mee kunnen doen, ten faveure van de in die gemeenten
woonachtige cliënten.
Naar de werking van de Regeling financiële
tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg zal onderzoek worden gedaan, zowel in
termen van uniforme toepassing als naar de vraag, in welke gevallen en in welke
mate eigen bijdragen worden gevraagd. Ook zal daarbij worden gekeken naar de
doorwerking in de berekening van de draagkracht bij het bieden van forfaitaire
vergoedingen voor bepaalde voorzieningen.
Met dit Protocol is beoogd om een zekere
normering tot stand te brengen voor hetgeen onder een 'behoorlijke' toepassing
en uitvoering van de Wvg moet worden verstaan. De wetgever eertijds heeft veel
open normen gesteld, in de verwachting dat de praktijk weliswaar een zekere
differentiatie zou laten zien, maar ook dat deze tot een bepaalde standaard zou
leiden. Dit is minder het geval geweest dan eertijds verhoopt: de rechter heeft
in individuele situaties in het bijzonder getoetst aan het geformaliseerde
beleid in de betreffende gemeente. De Minister van het SZW heeft, in
samenspraak met organisaties van cliënten en van de uitvoerders van de wet, met
dit document een in het begin van de eenentwintigste eeuw passende norm willen
vormgeven, waarop de cliënt zich kan beroepen.
De beoogde bredere rechtszekerheid voor
cliënten zal daarmee daadwerkelijk gestalte hebben gekregen, zonder dat afbreuk
wordt gedaan aan de gemeentelijke beleidsvrijheid in de uitvoering van de Wvg,
die uitgangspunt is geweest bij de totstandkoming van die wet.
De eerdergenoemde experimenten zullen er
vooral op zijn gericht zijn, 'best-practices' in kaart te brengen. Dat kan
leiden tot het besluit, dergelijk beleid breder toepasbaar te maken. De
mogelijkheid daartoe kan afhangen van de specifieke situatie in elk van de gemeenten;
nieuw beleid moet inpasbaar– en aanvullend – zijn op hetgeen al plaats vindt.
Aan hetgeen in een experimenteergemeente wordt gerealiseerd zullen in andere
gemeenten daarom niet zonder meer rechten kunnen worden ontleend. Dat kan
alleen, als de betreffende praktijk ook aldaar in verordeningen of
beleidsregels zal zijn vastgelegd.
8. Toetsingskader
Het
algemene uitgangspunt van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) is, dat
mensen met een beperking zo goed en zo zelfstandig mogelijk aan het maatschappelijk
leven kunnen deelnemen. Daarbij gaat het om het opheffen van belemmeringen die
mensen met een beperking ervaren en het creëren van – waar mogelijk – gelijke
of gelijkwaardige mogelijkheden. Het voorliggend Protocol – hoezeer in algemene
termen verwoord – is daartoe het uitgangspunt. Concreet samengevat: per
saldo dient de voorziening doeltreffend, doelmatig en afgestemd op specifieke
situatie van de cliënt te zijn. Dat is het geval, indien:
1. de voorziening de belemmering opheft of, als
dat onmogelijk is, de belemmering tot de hoogst mogelijke graad vermindert en
de mogelijkheid biedt om volwaardig maatschappelijk te participeren;
2. de voorziening gericht is op de cliënt en
zijn specifieke situatie. Dit houdt in dat uitgegaan wordt van de persoonlijke
omstandigheden, voorkeuren en keuzes van de cliënt. Hierbij gaat het in ieder
geval om:
a. fysieke en mentale omstandigheden die
samenhangen met de ziekte of handicap, in het bijzonder progressief verloop;
b. de gezinssituatie, de leefsituatie en de
directe en sociale omgeving;
c. de vraag of de cliënt van mantelzorg
gebruik wil maken en, indien dat het geval is, de vraag hoe deze mantelzorg
fysiek en mentaal zo min mogelijk kan worden belast;
d. levensbeschouwelijke activiteiten;
e. sociale en culturele activiteiten,
vrijwilligerswerk en educatie;
f. sociale contacten, familiecontacten en
andere contacten;
g. normen, waarden en gebruiken van de cliënt;
h. ontwikkelingen in de tijd met betrekking
tot onder a tot en met g genoemde omstandigheden;
3. de toegekende voorziening er op gericht is om
voor de cliënt een gelijke of zo goed mogelijke vergelijkbare positie te
creëren als een persoon zonder beperkingen heeft. Het gaat daarbij om het
gebied van leven, verzorgen, slapen, leren, werken en andere activiteiten die
mensen verrichten;
4. de cliënt met de toegekende voorziening de
verschillende sociale rollen volwaardig kan vervullen, zoals bijvoorbeeld de
rol van partner, ouder, buurtbewoner;
5. de voorziening gericht is op het versterken
van de zelfstandigheid en zelfregie van de aanvrager in plaats van de
afhankelijkheid van een ander;
6. de toegekende voorziening de mogelijkheid
biedt om normaal van de woning gebruik te maken, waarbij in ieder geval gelet
wordt op leven, verzorgen, het verrichten van geregelde huishoudelijke taken,
slapen, bezoek ontvangen, ontspannen, leren en werken;
7. de toegekende voorziening uitgaat van de
diversiteit van de vervoersbehoefte van de cliënt. Het gaat om het doen van
alledaagse activiteiten, zoals het doen van boodschappen en winkelen, het
onderhouden van sociale contacten en het uitoefenen van recreatieve
activiteiten;
8. in de toegekende voorziening de meerkosten,
die de cliënt ten opzichte van een persoon in een overigens vergelijkbare
situatie heeft, zijn inbegrepen.
Voorts
wordt de cliënt, bij de aanvraag van de voorziening, adequaat geïnformeerd over
de procedures, beslistermijnen, mogelijkheden van bezwaar en beroep en de
behandeling van klachten. De beslissing op de aanvraag is altijd gemotiveerd.
Daarbij wordt de informatie in een voor de aanvrager toegankelijke vorm
aangeboden.
Dit Protocol voorziet in een invulling van
het begrip 'verantwoorde voorzieningen' als basisbeginsel in de Wvg, zoals die
begin 2002 van kracht is. Voor de verdere toekomst zal een Bouwstenennotitie
worden geformuleerd, op basis waarvan kan worden besloten tot aanpassing van
het bestel van voorzieningen. Daarbij zal een relatie worden gelegd met de
stelselwijziging in de zorgsector.
Toepassing van dit Protocol zal voor een
verdergaande wijziging van het bestel waardevolle gegevens kunnen opleveren.
Het zal goed zijn die te bezien uit het oogpunt van zowel de
gebruikers/cliënten als dat van de verstrekkers. De wetgever zal daarmee zijn
voordeel kunnen doen. Dat geldt zowel ten aanzien van de inhoud – het
verstrekkingenbeleid, maar zeker ook de wijze van indiceren en de keuze van
voorzieningen – als de uitgavenontwikkeling. Dat houdt inmiddels ook in, dat
voor een nieuw stelsel andere keuzen zullen kunnen worden gemaakt dan die,
welke nu als norm zijn weergegeven.
De werking van dit Protocol zal worden
gemonitored en geëvalueerd. De Minister van SZW betrekt bij monitoring en
evaluatie in elk geval de organisaties van cliënten en de VNG als
vertegenwoordiger van de uitvoerende gemeenten. SZW zal zorgen voor adequate
facilitering van de monitor. Daarbij is het oogmerk te bewerkstelligen, dat een
komend bestel daadwerkelijk beter aansluit bij de behoeften van de cliënten,
goed uitvoerbaar is en niet tot onbeheersbare kostenontwikkelingen leidt.
Met betrekking tot de monitoring zullen in
ieder geval de kosten, met inbegrip van eventuele structurele meerkosten, in
beeld worden gebracht, die uitvoering c.q. naleving van het Protocol met zich
meebrengt. Eventuele structurele meerkosten komen voor rekening van het Rijk.
De
Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid W.A.
Vermeend |
Vereniging
van Nederlandse Gemeenten prof.
dr. J.Th.J. van den Berg, voorzitter
directieraad |
Chronisch
zieken en Gehandicapten Raad Nederland J.
Troost, voorzitter |
Federatie
van Ouderverenigingen M.J.
de Jong, directeur |
Coördinatieorgaan
Samenwerkende Ouderenorganisaties drs.
A. Sturkenboom, voorzitter |
|
[1] Mensen met beperkingen – hetgeen wil zeggen: mensen met ergonomische, zintuiglijke, verstandelijke of geestelijke beperkingen, alsook ouderen die ten gevolge van ziekte of gebrek belemmeringen ondervinden. Omwille van de leesbaarheid zal, zonder aan deze diversiteit afbreuk te willen doen, in het navolgende kortweg van 'gehandicapten' worden gesproken.