Nota

 

Datum

31-01-2002

Ons Kenmerk

02/002472

Opsteller

     

Bijlagen

3

Onderwerp

SUWI

 

 


 

 

 

 

Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Suwi)

 

“De voortgang van de gemeentelijke aanpak”


INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding.

2. Samenvatting.

            2.1. Samenvatting te nemen beslissingen.

3. Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Suwi).

            3.1. Inleiding.

            3.2. Gevolgen voor de gemeente.

            3.3. Agenda van de Toekomst.

            3.4. Gemeentelijk activeringsbeleid.

4. De consequenties van Suwi voor het gemeentelijk beleid.

4.1. Het Centrum voor Werk en Inkomen.

4.1.1. Inleiding.

4.1.2. Service niveau Overeenkomst (SNO).

4.1.3. Verificatie- en fraudebeleidsplan.

4.1.4. Bedrijfsverzamelgebouw (BVG).

4.1.5. Diagnose.

4.1.6. Te nemen beslissingen.

4.2. De gemeentelijke reïntegratieverantwoordelijkheid Nug-ers en Anw-ers.

4.2.1. Inleiding.

4.2.2. Omvang en samenstelling van de doelgroep.

4.2.3. Sluitende aanpak.

4.2.4. Rechten en plichten.

4.2.5. Financiën.

4.2.6. Kinderopvang.

4.2.7. Te nemen beslissingen.

4.3. De sluitende aanpak.

4.3.1. Inleiding.

4.3.2. Resultaten 2001.

4.3.3. Te nemen beslissingen

            4.4. De sluitende aanpak fase-4.

4.4.1. Inleiding.

4.4.2. Resultaten onderzoek.

4.4.3. Uitgangspunten en aanbevelingen.

4.4.4. Instrumenten fase-4.

4.4.5. Trajecten fase-4.

4.4.6. Zorgtrajecten.

4.4.7. Organisatie.

4.4.8. Te nemen beslissingen.

4.5. De inkoop van reïntegratietrajecten.

4.5.1. Inleiding.

4.5.2. Wettelijk inkoopkader.

4.5.3. Besteding van het budget.

4.5.4. Plan van aanpak 2002.

4.5.5. Inkoopkader.

4.5.6. Te nemen beslissingen.

5. De consequenties van Suwi voor de uitvoeringsorganisatie.

5.1. Inleiding.

5.2. De organisatie van de ‘keten-dienstverlening’.

5.2.1. CWI - gemeente.

5.2.2. Relatie CWI - Bureau Nieuwe Klanten.

5.2.3. Invulling van “case-management” binnen de gemeente.

5.2.3. Vakteam Activering en Inburgering, intern opdrachtnemer.

5.2.5. Verantwoordelijkheden voor beleid / budget.

5.2.6. Te nemen beslissingen.

            5.3. De organisatie van de inkoop van reïntegratietrajecten.

5.3.1. Inleiding.

5.3.2. Programma van eisen.

5.3.3. Inkoopprocedure.

5.3.4. Taken en verantwoordelijkheden.

5.3.5. Te nemen beslissingen.

            5.4. Monitor Scholing en activering.

                        5.4.1. De monitor.

                        5.4.2. Samenwerking omliggende gemeenten.

6. Middelen.

6.1. Inleiding.

            6.2. Toegekend budget 2002.

            6.3. Toevoeging prestatiebudget Arbeidsvoorziening.

6.4. Toedeling 2002.

6.5. Te nemen beslissingen.


1. Inleiding.

 

In november  2001 is de wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Suwi) en de bijbehorende invoeringswet door de eerste kamer aanvaard. Hiermee is de wet Suwi op 1 januari 2002 daadwerkelijk van kracht geworden.

Middels de nota “Suwi, de gemeentelijke aanpak“ (commissie WZO, 4 september 2001) bent u uitgebreid geïnformeerd over de wet Suwi en de wijzigingen in de uitvoeringsstructuur van de (publieke) arbeidsvoorziening en de sociale  zekerheid die deze wet met zich meebrengt. Het betreft hier één van de grootschaligste operaties binnen de sociale zekerheid ooit.

 

De Suwi wetgeving is gebaseerd op voornemens vanuit het Regeerakkoord van 1998. De opdracht daarin luidde om tot een op activering gericht stelsel te komen, waarin voorrang wordt gegeven aan werk in plaats van uitkering. Tevens werd aangegeven dat taken die naar hun aard niet voor concurrentie in aanmerking komen publiek dienen te worden georganiseerd, terwijl voor taken waarvoor dat niet geldt, ruimte geboden moet worden voor marktwerking.

De inzet hierbij is om tot een betere besteding van gelden te komen, efficiëntie winst te boeken, een hogere uitstroom uit de diverse uitkeringen te verkrijgen en vorm te geven aan de één-loket gedachte voor de klant.

 

In deze nota wordt aangegeven hoe de gemeente Delft inspeelt op de Suwi-regelgeving. Allereerst wordt een korte schets gegeven van de nieuwe regelgeving en de relatie met het bestaande Delftse beleid. Daarna worden nieuwe beleidsvoorstellen gedaan, met name op het gebied van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en activering.

Hoofdstuk 5 geeft aan hoe de Delftse organisatie inspeelt op de veranderende regelgeving en het daaruit voortvloeiende nieuwe beleid in Delft. Vervolgens wordt een bestedingsvoorstel voor het werkdeel van het FWI voor 2002 gepresenteerd.

In het begin van de nota treft u een korte samenvatting aan gevolgd door een voorstel van alle te nemen besluiten. Voor de duidelijkheid staan deze voorstellen eveneens direct bij de betreffende paragrafen.

 

Tezamen met de nota Financiering van de uitkeringslasten Abw, Ioaw en Ioaz (01/033780, commissie 15 januari jl.) en het gelijktijdig aangeboden beleidsplan Volwassen Educatie (02/003066) vormt deze nota de Delftse aanpak op het gebied van werk en inkomen voor het komend jaar en verder. Dit betreft vooral een basis die de komende jaren verder ontwikkeld zal worden, synchroon aan de implementatie van de wet Suwi.

 


2. Samenvatting.

 

Per 1 januari is de Suwi wetgeving van kracht geworden. Deze wetgeving heeft een aantal directe gevolgen voor de gemeente. De samenwerking met het CWI, de inkoop van reïntegratieactiviteiten, de reïntegratieverantwoordelijkheid van Nug-ers en Anw-ers, de totstandkoming van bedrijfsverzamelgebouwen en de uitbreiding van de sluitende aanpak.

 

Genoemde ontwikkelingen brengen een aantal beleidsmatige consequenties voor de gemeente met zich mee.

 

Met het CWI wordt een overeenkomst aangegaan welke een groot aantal zaken regelt met betrekking tot het op een juiste en  verantwoorde wijze uitvoeren van de uitkeringsuitvraag en gegevensoverdracht. Gezien de ontwikkelfase waarin het CWI zich bevind zal deze overeenkomst gedurende het eerste jaar frequent bijgesteld worden.

 

Het CWI kan de kern vormen van een bedrijfsverzamelgebouw. Hierin kan een bundeling plaats vinden van publieke en private partners op de terreinen werk en inkomen. Door de deelnemende partners van het CWI Delft is ten behoeve van de ontwikkeling van een BVG een dienstverleningsconcept opgesteld.

 

Met de invoering van de Suwi wetgeving is de gemeente verantwoordelijk geworden voor de reïntegratie van een tweetal nieuwe doelgroepen: de niet-uitkeringsgerechtigden (Nug-ers) en Anw gerechtigden. Gezien het feit dat er nog weinig ervaring met deze doelgroep is wordt voorgesteld primair inspanning te leveren voor diegene die zich meldt bij het CWI. Door het Rijk verkregen uitvoeringsbudget wordt aangewend voor de monitoring van deze groep. Om de mogelijke mate van vrijblijvendheid te verkleinen wordt voorgesteld een trajectplan met rechten en plichten te gaan hanteren.

 

Het Rijk stuurt sterk op de realisatie van een sluitende aanpak voor een ieder die een uitkering heeft. Vanaf 2003 dient een dergelijke aanpak gerealiseerd te zijn. Voor de fase-2/3 doelgroep heeft de gemeente Delft reeds een sluitende benadering (zowel voor de nieuwe instroom als het zittende bestand). Voor de fase-4 groep wordt stevig ingezet door het eigen fase-4 team (met een groot palet aan instrumenten) en de inkoop van extra trajecten. Aan de hand van een grondige analyse van het fase-4 bestand is zicht gekregen op de omvang alsmede de aard van de problematiek van deze groep. Als belangrijkste resultaat laat het rapport zien dat 50% van het fase-4 bestand enige vorm van traject kan worden aangeboden, 25% een zorgtraject behoeft en voor 25% geen actie mogelijk is.

De lichte groei van het fase-4 bestand, de grootte van de groep “activering” daarbinnen en de uitbreiding van de sluitende aanpak maken een stevige inzet op de fase-4 aanpak noodzakelijk. De omvang van het scholing- en activeringsbudget groeit echter niet in dezelfde mate mee. Om in de toekomst een juiste inzet te blijven garanderen dient een grondige analyse van eerdergenoemde ontwikkelingen plaats te vinden.

Ten behoeve van de groep die ‘zorg’ nodig heeft wordt onderzoek gedaan naar instrumentaria  en de invulling van de regierol.

 

 

 

Ten behoeve van de inkoop van reïntegratietrajecten is een inkoopkader 2002 opgesteld (zie tabel).

Tabel 1. Inkoopkader.

 

Opdracht

Product

Aantal trajecten

Reïntegratiebedrijf

1.

Fase-2 (incl. nieuwe instroom)

Fase-3 nieuwe instroom

Fase-4 nieuwe instroom

Anw-ers/Nug-ers

10

 

70

 

30

 

80

Kliq

2.

Fase-3 zittend bestand

180

Onbekend

3.

Rea

30

Onbekend

4.

Fase-2 (incl. nieuwe instroom)

20

Onbekend

5.

Fase-4 (doelgroepen)

420

Fase 4 team gemeente

6.

Fase-4 incl. jobcoaching

25

Buro Wesseling

TOTAAL

 

865

 

 

 

De Suwi wetgeving brengt ook organisatorische consequenties voor de gemeente met zich mee.

Met name de start van het CWI, alwaar een voorheen gemeentelijk werkproces uitgevoerd gaat worden. Op basis van een plan van aanpak is de gemeente Delft voortvarend met de (door)ontwikkeling van het CWI aan de slag gegaan. Gemeentepersoneel is in het CWI gedetacheerd om bij de overgangsfase een kwalitatief juiste uitkeringsintake te blijven garanderen. Tevens wordt hiermee de benodigde ‘gemeentelijke’ (uitkerings)kennis in het CWI ingebracht.

Gezien de nog vele onduidelijkheden in de startfase lijkt het niet verstandig nu al organisatorische wijzigingen (bijv. bij Bureau Nieuwe Klanten) voor te bereiden, maar dit pas te doen na een gedegen evaluatie- en ervaringsperiode.

 

Wel wordt ingezet in de ontwikkeling van case-management. Hiermee krijgt de klant bij de gemeente een vast aanspreekpunt gedurende het gehele proces voor werk en inkomen tot en met een mogelijke duurzame uitstroom naar werk. Hierbij wordt aangestuurd op een ‘tandemconstructie’ tussen de functie consulent Inkomen en consulent Toeleiding en Monitoring.

 

Binnen de Suwi wetgeving wordt veel waarde gehecht aan een helder onderscheid tussen ‘opdrachtnemen’ en ‘opdrachtgeven’. Teneinde deze scheiding ook organisatorisch binnen de gemeente Delft te bevestigen, worden gemeentelijke trajectonderdelen voor fase-4 en nieuwkomers als intern opdrachtnemer gezien. Hierdoor ontstaat tevens een eigen positie voor het team Toeleiding en Monitoring.

T.b.v de inkoop van de reïntegratietrajecten is een procedure conform Suwi opgesteld, waarbij inkoopteams verantwoordelijk zijn voor het opstellen van inkoopbehoefte, -strategie, selectie- en gunningscriteria. Voor een goede regie op dit traject wordt voorgesteld het beheer van de inkoopcyclus als wel het beheer van het scholing- en activeringsbudget bij de afdeling Beleid en Projecten WIZ onder te brengen.

 

Ten behoeve van het monitoren van het effect van de reïntegratie-inspanningen van de gemeente heeft het Ministerie een monitor Scholing en Activering opgezet. Ook voor de gemeente wordt hiermee waardevolle beleidsinformatie gegenereerd. De gemeente Delft zet via een projectmatige aanpak stevig op de implementatie van de monitor in.

 

Jaarlijks wordt door het Rijk aan de gemeente op basis van een verdeelmodel een reïntegratiebudget toebedeeld (het scholing- en activerings budget). In 2002 zijn aan dit budget voor het eerst de reïntegratiemiddelen die voorheen bij Arbeidsvoorziening zaten toegevoegd. Als gevolg van landelijke herverdelingen is er voor de gemeente echter per saldo minder te besteden dan in voorgaande jaren. Wel is er door het Ministerie een subsidieregeling in het leven geroepen die voor het eerst voor uitvoeringskosten (in dit geval t.b.v. invoering case-management) mag worden aangewend.

Met het beschikbare budget wordt voorgesteld de sluitende aanpak te financieren, sterk in te zetten op scholing en stages en extra instrumenten t.b.v. de fase-4 doelgroep in te kopen. Overschotten worden conform de regelgeving FWI primair gereserveerd t.b.v. de sluitende aanpak fase-4 volgende jaren.

 


2.1. Samenvatting te nemen beslissingen.

 

Nr.       Onderwerp en te nemen beslissing:

 

            Voorgesteld wordt:

 

01        Centrum voor Werk en Inkomen.

- akkoord met Service Niveau Overeenkomst met het CWI (zie §.4.1.2. en bijlage);

- akkoord met mandatering ondertekeningsbevoegdheid SNO (zie §.4.1.2.);

- akkoord met afstemming verificatie- en fraudebeleidsplan met overige

  deelnemende gemeenten CWI-Delft (zie §.4.1.3);

 

02        Nug-ers en Anw-ers.

- in te stemmen met het in 2002 primair richten op de instroom Nug-ers en Anw-ers via het CWI (zie §.4.2.3);

- in te stemmen met de ontwikkeling van een gemeentelijk trajectplan (zie §.4.2.4.);

 

03        Inkoop reïntegratietrajecten.

- Akkoord te gaan met de uitgangspunten zoals verwoord in plan van

  aanpak 2002 (zie §.4.5.4);

- Akkoord met planmatige aanpak monitor inzet motivatie- en sanctiegesprekken (zie §.4.5.4);

- Akkoord te gaan met de aanvraag van offerte Kliq voor opdracht 1 (zie §.4.5.5.);

- Akkoord  te gaan met de aanvraag van offertes voor de opdrachten 2, 3

  en 4 (zie §.4.5.5.).

- Akkoord te gaan met de voorgestelde inkoopcyclus (zie bijlage).

 

04        Sluitende aanpak fase-4.

- akkoord te gaan met taakstelling 2002 (zie §.4.3.1.);

- akkoord te gaan met het vaststellen van een nieuwe prioriteitsgroep;

  nieuwe instroom fase-4 (zie §.4.4.3.);

 

05        Vormgeving uitvoering.

- in te stemmen met het vooralsnog ongewijzigd laten van het vakteam

  Nieuwe Klanten (zie §.5.2.2.);

- in te stemmen met de tandemconstructie case-management (zie §.5.2.3.);

- in te stemmen met het positioneren van T&M als afzonderlijk vakteam (zie §.5.2.4.);

- in te stemmen met het aanwenden van het Nug-uitvoeringsbudget voor

  formatieve uitbreiding van T&M (zie §.5.2.4.).

- in te stemmen met het toedelen van het budgethoudersschap SA budget

  aan afdeling B&P (zie §.5.2.6.);

 

06        Middelen.

- in te stemmen met het verdeelvoorstel SA budget 2002 en daartoe een

  begrotingswijziging op te stellen (zie §.6.4.);

- overschot 2001 reserveren t.b.v. voortzetting staand beleid in 2003 (zie §.6.3.).

- na monitoring medio 2002 het reserveringsstandpunt nader te bezien (zie §.6.3.).

 


3. Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Suwi).

 

3.1. Inleiding.

 

Binnen de Suwi wetgeving zijn een viertal grote bewegingen te onderkennen. Ten eerste het samenvoegen van alle bedrijfsverenigingen in het UWV. Daarnaast de afbouw van de huidige Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Ten derde de oprichting van 131 Centra’s voor Werk en Inkomen en als laatste de privatisering van de reïntegratiemarkt.

De doelstellingen van de nieuwe uitvoeringsstructuur zijn: werk boven uitkering en een klantgerichte dienstverlening. Dat alles moet leiden tot een doelmatiger en rechtmatiger uitvoering.

In de nota “Suwi, de gemeentelijke aanpak” (01/021495, vastgesteld in B&W dd. 21 aug 2001) wordt een gedetailleerd beeld geschetst van de Suwi wetgeving alsmede de gevolgen daarvan voor de gemeente. 

 

3.2. Gevolgen voor de gemeente.

 

De invoering van de Suwi wetgeving kent een viertal belangrijke gevolgen voor de gemeente. Deze zijn:

 

1. de totstandkoming van het CWI en de samenwerking met het CWI.

Belangrijke elementen hierbij zijn de overdracht van de uitkeringsintake van de gemeente naar het CWI, de toepassing van het referentiewerkproces en het afsluiten van de Service Niveau Overeenkomst (SNO) met het CWI met betrekking tot de nadere invulling van deze onderwerpen.

Daarnaast is een belangrijke succesfactor voor een goede uitvoering de aanwezigheid van expertise van (voormalig) gemeentelijk personeel in het CWI. Binnen de formatie van het CWI is daartoe ook capaciteit voor medewerkers uit het gemeentelijk domein gereserveerd.

2. de aanbesteding van reïntegratieactiviteiten.

Met de invoering van Suwi moeten gemeenten de werkzaamheden in verband met reïntegratie zoveel mogelijk uitbesteden aan private reïntegratiebedrijven. Gemeenten mogen weliswaar wel zelf activiteiten blijven doen of inkopen bij aan de gemeente gelieerde instellingen, maar alleen als eerlijke aanbestedingsprocedures worden gevolgd. Alle reïntegratieactiviteiten hoeven overigens niet meteen herzien te worden. Met de overgang van Suwi op 1 januari worden lopende reïntegratiecontracten gewoon gerespecteerd.

3. de reïntegratie van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden.

Gemeenten zijn vanaf 2002 verantwoordelijk voor de reïntegratie van Nug-ers en Anw-ers. Deze verantwoordelijkheid lag tot en met 2001 bij Arbeidsvoorziening. Er worden overigens geen lopende trajecten overgedragen naar de gemeente. De reïntegratieverantwoordelijkheid geldt alleen voor de nieuwe aanmelders.

4. de totstandkoming van bedrijfsverzamelgebouwen.

Een bedrijfsverzamelgebouw is een “marktplaats” van organisaties en instanties die zich begeven op het terrein van werk en inkomen. Een dergelijke markt wordt rondom het CWI georganiseerd met het doel een optimale (keten)dienstverlening te kunnen bieden aan de klant.

De gemeente heeft het initiatief voor de totstandkoming van een dergelijk gebouw.

 

De late besluitvorming in het Suwi wetgevingstraject heeft er voor gezorgd dat  de uitvoering van de wet in een recordtempo is ingevoerd. Hierdoor is een situatie ontstaan waardoor er op basis van ervaringen en monitoring nog veel (door)ontwikkeld zal dienen te worden.

In deze notitie zal uitgebreid nader in worden gegaan op de Delftse beleidsmatige- en uitvoeringsconsequenties van genoemde onderwerpen.

 

3.3. Agenda van de toekomst.

 

Het Ministerie en de VNG hebben eind september 2000 afspraken gemaakt om de kans op werk voor bijstandsgerechtigden te bevorderen. Zij hebben gezamenlijk een 'intentieverklaring' getekend. De afspraken gaan met name over de uitbreiding van de sluitende aanpak, invoering van casemanagement, gezamenlijke bestrijding van de armoede en armoedeval, uitbreiding van cliëntenparticipatie en betere fraudebestrijding. Beide partijen willen komende vier jaar een sluitende keten van participatie, reïntegratie en werk tot stand brengen.
Deze 'Gezamenlijke agenda voor de toekomst' is op 24 april 2001 ondertekend. Het Ministerie en de VNG willen bereiken dat het aantal mensen met een bijstandsuitkering landelijk met ongeveer 10% per jaar teruggedrongen wordt.

In het kader van deze nota zijn de volgende onderwerpen in de 'Gezamenlijke agenda voor de toekomst' van belang:

Casemanagement zal een belangrijke bijdrage leveren aan een efficiënte aanpak van de uitstroom en activering van bijstandsgerechtigden. De case-manager bij gemeenten is zowel aanspreekpunt voor de klant als regisseur van het gehele traject, waarbij zowel werk-, reïntegratie als inkomensaspecten, waaronder schuldhulpverlening, in onderlinge samenhang worden bezien. Voortgangs-bewaking  maakt hiervan een centraal onderdeel uit.

Vanuit het Rijk is ter dekking van de uitvoeringskosten van case-management een financiële impuls beschikbaar gesteld (op basis van een resultaatverplichting).

SZW en VNG streven ernaar dat de gemeente met alle klanten afspraken heeft gemaakt over hetzij uitstroom, hetzij activeringstrajecten, hetzij maatschappelijke participatie. Deze afspraken worden schriftelijk vastgelegd.

Gemeenten dienen zich in te spannen om in 2001 een volledig sluitende aanpak voor de nieuwe instroom te realiseren. Uiterlijk 2002 hebben gemeenten, gecombineerd met de doorlichting van het zittend bestand, met de klant een afspraak gemaakt over het volgen van een traject dan wel over het eventueel verlenen van een individuele ontheffing van één of meer arbeidsverplichtingen.

De gemeenten heeft uiterlijk in 2003 de werkprocessen ingericht op een sluitende keten van reïntegratie (incl. de niet-uitkeringsgerechtigden).

 

Om goed zicht te houden op de voortgang en effecten van de sluitende aanpak ontwikkelt het Ministerie van SZW in overleg met de uitvoerders (gemeenten, uvi's en Arbeidsvoorziening) van de sluitende aanpak een Monitor Scholing en Activering (S&A monitor, zie paragraaf 4.4).

 

3.4. Gemeentelijk activeringsbeleid.

 

In het gemeentelijk activeringsbeleid zijn naast de uitvoering van eerder genoemde wettelijke reïntegratie-inspanningen een aantal doelstellingen toegevoegd. Ten eerste heeft de gemeente Delft een pakket aan aanvullend lokaal werkgelegenheidsbeleid vastgelegd in de nota “Samen aan de Slag”.

Speerpunten uit deze nota zijn: de uitvoering van een aantal lokaal gerichte arbeidsmarktprojecten, de invoering van een reïntegratieaanpak van 1-ouder gezinnen, de opzet van wijksteunpunten ter voorkoming van sociaal isolement, het verstrekken van bonussen en koopkrachtgarantie, de opzet van DUIT (bevordering benutting inkomensondersteunende maatregelen) en als beleidsondersteuning de opzet van een sociale database.

Over de resultaten van dit beleid wordt u middels het “prestatieboek“ binnenkort uitgebreid geïnformeerd.

 

Aanvullend op de wettelijke sluitende aanpak nieuwe instroom heeft de gemeente Delft zich de taakstelling opgelegd ook een sluitend aanbod te doen aan die klanten uit het ‘zittend bestand’ welke na een heronderzoek (opnieuw) via het CWI als fase 2 en 3 klant bij de gemeente worden aangemeld.

Daarbij wil de gemeente een sluitende aanpak genereren voor de fase-4 doelgroepen: 1-ouder gezinnen, ex-inburgeraars en deelnemers bestandsanalyse.

E.e.a. resulteert in een taakstelling van 865 uit te voeren reïntegratietrajecten.

 

In het kader van de reductie van het totale uitkeringsvolume van de gemeente Delft is een zorgvuldige analyse gemaakt van de mutaties van het klantenbestand WIZ. Met de invoering van het Fonds voor Werk en Inkomen (FWI) is een goed zicht hierop noodzakelijk. Met de invoering van dit fonds is de financiële verantwoordelijkheid van gemeenten voor de uitkeringslasten vergroot met als doel het gemeentelijk uitkeringsbeleid te stimuleren.

 

In de nota ‘Financiering van de uitkeringslasten Abw, Ioaw en Ioaz’ (01/033780) is een prognose van het FWI voor 2001, 2002 en 2003 weergegeven. De prognose laat zien dat de financiering voor 2001 budgettair neutraal verloopt. Voor 2002 en 2003 zal de financiering budgettair neutraal verlopen bij een reductie van het klantenaantal met 90 klanten per jaar (165 in 2002 en 25 in 2003).

Binnenkort zal een onderzoek gaan plaatsvinden naar beïnvloedbare in- en uitstroommotieven binnen de bijstand (bijv. de relatie tussen instroom en het huisvestingsbeleid van de gemeente en de motivatie waarom bijstandsgerechtigden in fase 4 zelf uit kunnen stromen).

Tabel 2. Taakstelling 2002.

 

Doelgroep:

Aantal trajecten:

Fase 2

30

Fase 3

250

Fase 4

475

REA

30

Nug/Anw

80

Totaal

 

865

 

 

 

4. De consequenties van Suwi voor het gemeentelijk beleid.

 

4.1. Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).

 

4.1.1. Inleiding.

 

Sinds 1 januari 2002 is het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) in Delft operationeel overeenkomstig de actuele Suwi-regelgeving. Hoewel in Delft sprake was van een al langer functionerend CWI is toch sprake van een ingrijpende verandering qua organisatie, werkprocessen en functie-inhoud.

Belangrijkste wijziging, zeker ook gezien vanuit de klant, is dat het CWI nu naast een aantal taken rond werk die zij ook al voorheen als arbeidsbureau tot de hare rekende, de volledige uitkeringsintake voor Abw, Ioaw en WW als taak heeft.

 

Het CWI wordt in deze startfase zeer vergaand centraal vanuit de landelijke overheid aangestuurd. Zo is er een zeer gedetailleerd referentiewerkproces ontworpen, inclusief alle te gebruiken formulieren, standaardbrieven etc. Voor de nieuwe organisatie en haar medewerkers biedt dit veel houvast. Voor de samenwerkende partners (gemeenten en UWV) heeft dit als nadeel dat slechts beperkt sprake is van keuzevrijheid bij de vormgeving en uitvoering van de samenwerking en de uitvoering van de werkprocessen.

 

4.1.2. Service Niveau Overeenkomst (SNO).

 

Rond de samenwerking binnen het CWI dient een veelvoud van samenwerkingsafspraken op uitvoeringsniveau te worden vastgelegd. Landelijk is hiervoor een Service Niveau Overeenkomst (SNO) opgesteld. Ook hierbij is weer sprake van een vergaande centrale regie. Er is slechts op een beperkt aantal onderdelen sprake van enige keuzevrijheid en aanvullende afspraken zijn slechts mogelijk met uitdrukkelijke goedkeuring vanuit de landelijke CWI-organisatie. In de huidige opzet is er nog geen sprake van juridische afdwingbaarheid of een bolus/malus constructie. Deze mogelijkheden zullen wel in de toekomst landelijk verder worden onderzocht. Inmiddels is een concept SNO voor Delft opgesteld. Het takenpakket van het CWI is in deze beperkt gehouden tot hetgeen landelijk is voorgeschreven. Mogelijke uitbreiding hiervan achten alle betrokken partijen in deze startfase ongewenst. Op langere termijn kan dit nader onderzocht worden. 

 

Hoofdpunten van de SNO CWI-Delft:

- het CWI bepaald op grond van globale uitvraag of een klant ook in aanmerking komt voor een uitkeringsaanvraag.

- de kwaliteit van de klantherkenning is zodanig dat aan de gemeenten zo weinig mogelijk klanten onterecht worden overgedragen.

- het CWI stelt de afstand tot de arbeidsmarkt vast.

- het CWI streeft er naar om zoveel mogelijk fase-1klanten, binnen 6 maanden uit te laten stromen naar werk.

- het CWI verzorgt de uitkeringsaanvraag Abw, IOAW en IOAZ

- het CWI streeft er naar om in zoveel mogelijk gevallen de uitkeringsaanvraag tijdig en volledig over te dragen aan de gemeenten. Voor 2002 vormt het huidige kwaliteitsniveau van de gemeenten de basis.

- het CWI maakt een reïntegratieadvies ten behoeve van de gemeenten.

- het CWI informeert de gemeenten over het (vermoedelijk) niet nakomen van verplichtingen door klanten uitkeringsgerechtigden.

- het CWI voert op grond van de WIN een werkintake uit.

- het CWI hanteert voor jongeren een zoektijd van 5 werkdagen alvorens een afspraak voor een uitkeringsintake te maken. Tevens wordt van hen verwacht dat zij zich bij minimaal 5 uitzendbureaus laten inschrijven.

- De gemeenten zijn per 1-1-2002 verantwoordelijk voor het case-management van reïntegratietrajecten van Nug-ers, die met ingang van die datum instromen. Voor wat de lopende trajecten per 31-12-2001 betreft zal het CWI het casemanagement in principe voortzetten en afronden.

- Het CWI hanteert voor niet-uitkeringsgerechtigden dezelfde procedure als voor uitkerings-gerechtigden inzake het  reïntegratieadvies.

- De gemeente Delft zet eigen bodes in voor de overdracht van klantdossiers;

 

De eerste versie van de SNO met het CWI Delft is als bijlage toegevoegd. Omdat het CWI nadrukkelijk in een ontwikkelfase zit en veel werkprocessen/afspraken  zich in de praktijk nog moeten waarmaken is de SNO, ook na vaststelling, in het maandelijks Regionaal Keten Overleg (REKO, verplicht overleg tussen de samenwerkende partners) vast agendapunt en zal steeds waar nodig worden verfijnd en aangepast.

Het gaat om een SNO voor in principe maximaal 12 maanden, maar verwacht wordt dat er 3-maandelijks bijstelling zal plaats vinden.

Binnenkort zal tot ondertekening van de eerste versie worden overgegaan. Aangezien er dus frequent (detail)aanpassingen zullen gaan plaatsvinden wordt voorgesteld (na ondertekening van het eerste document) de ondertekenings-bevoegdheid te mandateren aan het Hoofd van de sector WIZ.

 

4.1.3. Verificatie- en fraudebeleidsplan.

 

Het CWI maakt op dit moment gebruik van een landelijk gebruikt aanvraagformulier. Bij dit formulier wordt gebruik gemaakt van een lijst van door een klant te overhandigen bewijsstukken, de zgn. “boodschappenlijst”.

De rol die het CWI speelt in de verificatie van gegevens alsmede in het voorkomen en signaleren van fraude dient zoveel mogelijk uniform te gebeuren. Hiervoor is afstemming met de deelnemende gemeenten van het CWI-Delft noodzakelijk.

De verificatieplannen en fraudebeleidsplannen worden door de gemeenten periodiek vastgesteld. Om met de CWI-Delft gemeenten zo veel mogelijk op een gelijke wijze te handelen, wordt op dit moment onderzocht in hoeverre deze plannen met de eerstvolgende periodieke vaststelling op elkaar afgestemd kunnen worden. Het Delftse verifcatie- en fraudebeleid (nota 01/030475, bijlage bij beleidsplan Abw en nota 01/022084) staat in deze centraal.

 

4.1.4. Bedrijfsverzamelgebouw (BVG).

 

Binnen de gemeente Delft bestaat de ambitie tot een doorontwikkeling van het CWI richting een Suwi-bedrijfsverzamelgebouw. Een BVG biedt immers d.m.v. een bundeling van publieke en private partners op de terreinen werk, inkomen en mogelijk ook zorg de mogelijkheid een aantrekkelijk dienstverleningsconcept neer te zetten voor werkzoekenden en werkgevers. Ketendienstverlening kan hierdoor op één locatie georganiseerd worden. Voor de gemeente Delft kan het BVG hèt uithangbord voor werk en inkomen worden en een echte beursvloer voor vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Ten behoeve van de ontwikkeling van een BVG is door de partners binnen het CWI een intentieverklaring opgesteld.

Er is een dienstverleningsconcept ontwikkeld wat zich primair richt op het bij elkaar brengen van dienstverlening op het gebied van reïntegratie (uitzendbureau’s, reïntegratiebedrijven, startersvoorzieningen, etc.).

Op dit moment wordt een locatieonderzoek verricht voor huisvesting van het BVG op korte termijn. Op lange termijn wordt de ontwikkeling van het BVG meegenomen in het perspectief van het nieuwe stadskantoor. Ook door de andere partners binnen het CWI Delft worden de mogelijkheden die deze nieuwbouw kan bieden als een aanlokkelijk perspectief gezien.

 

4.1.5. Diagnose.

 

Het CWI formuleert een reïntegratieadvies voor gemeenten. Dit advies kan gezien worden als een diagnose. Vervolgens vult de gemeente deze diagnose aan. Hiervoor kunnen diagnose-instrumenten worden ingezet welke bijvoorbeeld de fysieke en/of psychische belastbaarheid meten. Op basis van al deze gegevens kan een keuze gemaakt worden voor een reïntegratiebedrijf. Het reïntegratiebedrijf  kan als start van een traject wederom, wanneer er nog vragen zijn, diagnose instrumenten inzetten.

Om enerzijds te voorkomen dat zaken dubbel worden gedaan en anderzijds te voorkomen dat klanten onnodig met dezelfde soort diagnose instrumenten worden geconfronteerd, wordt momenteel onderzocht in hoeverre het proces van diagnosticeren kan worden gestroomlijnd en vereenvoudigd.

 

4.1.6. Te nemen beslissingen.

 

- akkoord met Service Niveau Overeenkomst met het CWI;

- akkoord met mandatering ondertekeningsbevoegdheid SNO;

- akkoord met afstemming verificatie- en fraudebeleidsplan met overige

  deelnemende gemeenten CWI Delft;

 

 

4.2. De gemeentelijke reïntegratieverantwoordelijkheid Nug-ers en Anw-ers.

 

4.2.1. Inleiding.

 

Met de inwerkingtreding van Suwi wordt de gemeente verantwoordelijk voor de reïntegratie van twee nieuwe doelgroepen:

-          de niet-uitkeringsgerechtigde werklozen die in de gemeente woonachtig zijn (de Nug-ers);

-          personen binnen de gemeente met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet (de Anw-ers).

Tot 2002 lag de reïntegratieverantwoordelijkheid voor deze groepen bij Arbeidsvoorziening en de Sociale Verzekeringsbank. De verschuiving van deze verantwoordelijkheid ligt in het feit dat met de inwerkingtreding van Suwi het opdrachtgeverschap voor reïntegratie bij de gemeenten is neergelegd.

 

De aandacht voor de reïntegratie van de nieuwe doelgroepen komt voornamelijk voort uit een tweetal doelstellingen. Ten eerste is het gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt gewenst om de zogenaamde ‘stille reserve’ aan te boren. Ten tweede beoogt het huidige kabinet de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen (de doelgroep Nug-ers  en Anw-ers bestaat bijna geheel uit vrouwen).

 

Voor de gemeente is de doelgroep Nug-ers en Anw-ers overigens niet helemaal nieuw. Binnen de Wiw bestond reeds de mogelijkheid om langdurig werklozen zonder uitkering en Anw gerechtigden gelijk te stellen met de doelgroep Wiw.

 

De reïntegratieverantwoordelijkheid betreft alleen personen die zijn ingedeeld in de fasen 2, 3 en 4. Nug-ers en Anwers in fase 1 (ca. 30 % van het bestand) komen uitsluitend in aanmerking voor basisdienstverlening van het CWI.

 

De gemeente begint overigens met een schone lei aan de reïntegratietaak van Nug-ers en Anw-ers. Er zullen geen zittende bestanden worden overgeheveld. Vooralsnog zal alleen de nieuwe instroom onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen.

In aanvullende regelgeving is nl. bepaald dat Nug-ers en Anw-ers die reeds een traject volgen tot 2003 onder de verantwoordelijkheid van het betreffende reïntegratiebedrijf blijven vallen. Dat geldt eveneens voor klanten die nog wachten op de start van het traject.

Het overig zittend bestand zonder traject zal eerst door het CWI opgeroepen worden voor een herindicatie om te bezien of een traject naar werk nog aan de orde is. Geherindiceerde klanten in de fasen 2, 3 of 4 worden vervolgens overgedragen naar de gemeente.

Over deze “opschoning” van het bestand zal de gemeente met het CWI dusdanige afspraken maken dat alleen die personen die daadwerkelijk een traject gericht op werk behoeven zullen worden overgedragen naar de gemeente.

 

Gemeenten krijgen voor de reïntegratie van de nieuwe doelgroepen een bedrag toegevoegd aan het scholings- en activeringsbudget van de Wiw. Alle voorzieningen die de Wiw biedt kunnen worden ingezet. Dit betekent dat Nug-ers en Anw-ers van dezelfde reïntegratie-instrumenten gebruik kunnen maken als bijstandsgerechtigden.

 

4.2.2. Omvang en samenstelling van de doelgroep.

 

Niet-uitkeringsgerechtigden:

 

Landelijk staan bij de CWI’s naar schatting 130.000 Nug-ers ingeschreven. Het merendeel daarvan zijn vrouwen. Uit onderzoek blijkt, dat een groot deel van de als werkzoekend ingeschreven Nug-ers niet daadwerkelijk actief naar werk zoekt en niet sterk geïnteresseerd is in een traject. De selectie van de actief-werkzoekenden zal een belangrijk onderdeel uitmaken van de reeds eerder genoemde “opschoning” van het zittende bestand zonder traject.

Specifiek kenmerk van deze groep is dat er geen sollicitatieplicht en relatie met een uitkering is, waardoor er een aanzienlijke mate van vrijwilligheid in het spel is. Kenmerkend is verder dat Nug-ers die wel actief naar werk zoeken vaak erg gemotiveerd zijn en goed weten wat ze willen.

Bij het CWI Delft melden zich jaarlijks ongeveer 80 Nug-ers, waarvan er ongeveer 30 worden ingedeeld in fase-1.

 

Anw-gerechtigden:

 

Op 1 juli 1996 is de Algemene nabestaandenwet (Anw) in werking getreden en verving de Algemene Weduwen- en Wezenwet (Aww). De Anw wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (Svb).

De relatie met de Sociale Verzekeringsbank is voor de gemeente betrekkelijk nieuw. De Svb heeft geen taak in de reïntegratie van Anw-ers. De Svb heeft ook geen eigen reïntegratie-middelen. Bovendien hebben Anw-ers geen arbeids- en sollicitatieplicht.

 

De Landelijke populatie Anw-ers bedroeg eind 2000 ca. 160.000 personen. Een groot deel van deze groep is ouder dan 55 jaar, heeft neveninkomsten of ontvangt een nevenuitkering van het UWV. Als gevolg daarvan en door het feit dat Anw-ers geen arbeids- en sollicitatieplicht hebben, staan er landelijk bij de CWI’s op dit moment slechts 1.000 Anw-ers als werkzoekende geregistreerd.

Aangezien het CWI geen Anw-ers als zodanig registreert en de Svb (gezien het ontbreken van de sollicitatieplicht) niet weet wie zich heeft laten inschrijven bij het CWI bestaat er geen zicht op de omvang van het Anw bestand dat een traject naar werk wil. Gezien het landelijk aantal wordt echter verwacht dat het hier slechts om een gering aantal gaat.

De gemeente krijgt Anw-ers op dezelfde wijze als Nug-ers overgedragen via het CWI. Gemeenten hoeven de Svb niet te informeren over de voortgang en resultaten van trajecten.

 

4.2.3. Sluitende aanpak.

 

De sluitende aanpak is ook van toepassing op de nieuwe doelgroepen. Dit houdt in dat alle werkzoekenden die niet zelf aan het werk kunnen komen, binnen 12 maanden na inschrijving CWI een aanbod krijgen dat de kans op werk vergroot. De sluitende aanpak is overigens niet geheel “hard”. In de Agenda van de Toekomst is afgesproken dat de gemeenten t.a.v. de nieuwe doelgroepen zich hiertoe zoveel mogelijk zullen inspannen.

De sluitende aanpak voor Nug-ers en Anw-ers krijgt overigens (net als voor bijstandsgerechtigden) vanaf 2003 een wettelijke basis in de Wiw.

 

Van sluitende aanpak is alleen sprake als de betrokkene zich inschrijft bij het CWI. Voor de doelgroep Nug geldt dat het potentieel aan Nug-ers vele malen groter is dan de groep die zich meldt bij het CWI. Het aanboren van dit “verborgen” potentieel kan belangrijk zijn voor bijv. het vervullen van leegstaande vacatures.

Vooralsnog lijkt het echter verstandig om in 2002 ons prioritair te richten op het zoveel mogelijk bieden van een sluitende aanpak aan diegene die zich melden bij het CWI. Dit gezien het feit dat er nog beperkte ervaring met de nieuwe doelgroepen is (zowel in benodigd instrumentarium als benodigd budget) en de begrenzing van het door het Rijk ter beschikking gestelde budget.

Bij een verwachte instroom van 80 (waarvan er een aantal als gevolg van een fase-1 indicatie vooralsnog bij het CWI in behandeling blijven) wordt voorgesteld een maximale taakstelling van 80 Nug en Anw trajecten te hanteren.

 

Het werkproces t.a.v. de Nug-ers en Anw-ers is binnen de gemeente zo ingericht dat een goed zicht kan ontstaan op de toeleiding van klanten, de benutting van de middelen en de inzet van de juiste reïntegratietrajecten. Op basis van deze monitoring zal lopende 2002 de aanpak reïntegratie Nug-ers en Anw-ers (alsmede uitbreiding omvang doelgroep) nader worden bezien.

 

4.2.4. Rechten en plichten.

 

De rechten en plichten van de klant met betrekking tot reïntegratie zijn met de inwerkingtreding van Suwi nader ingevuld en aangescherpt. Dit geldt niet alleen voor de bijstandsgerechtigden, maar ook voor de nieuwe doelgroepen. De nieuwe doelgroepen zitten in deze echter wel in een bijzondere positie, omdat het uitkeringsregime hier niet van toepassing is.

Om te waarborgen dat de Nug-ers en Anw-ers dezelfde rechten (een adequate behandeling en begeleiding) en plichten (vergelijkbaar met art. 113 Abw) hebben als een bijstandgerechtigde wordt voorgesteld een gemeentelijk trajectplan te ontwikkelen.

 

Een dergelijk plan, met daarin de rechten en plichten van de belanghebbende,  wordt door de gemeente opgesteld als een reïntegratietraject met een Nug-er of Anw-er wordt gestart. Ondertekening van het plan bevestigt dat betrokkene op de hoogte is van zijn rechten en plichten. In het geval dat reïntegratie middelen worden ingezet, ontstaat er voor de betrokkene de plicht dat alle inspanningen worden verricht die nodig zijn om reïntegratie te bevorderen.

 

4.2.5. Financiering.

 

De gemeenten hebben extra middelen gekregen ten behoeve van de reïntegratie van de nieuwe doelgroepen. Deze middelen zijn geoormerkt toegevoegd aan het gemeentelijk Werkfonds (zijnde het werkdeel FWI). Het oormerken van deze gelden vindt zijn legitimatie in het feit dat het voor de gemeenten financieel aantrekkelijker is om een uitkeringsgerechtigde te laten uitstromen dan een niet-uitkeringsgerechtigde. Niet opgemaakt Nug budget wordt aan het eind van het jaar teruggevorderd.

Omdat de reïntegratie van de nieuwe doelgroepen voor gemeenten een nieuwe taak is, is van het Nug-reïntegratiebudget 90 % beschikbaar voor reïntegratie-activiteiten en 10 % voor uitvoeringskosten (bijv. voor regie en inkoop, planning en control en case-management).

 

Gemeenten krijgen van de Minister twee jaar de tijd om ervaring op te doen met de reïntegratie van Nug-ers en Anw-ers. In die periode declareren gemeenten hun trajectkosten op basis van de werkelijke gemaakte kosten. Over twee jaar zal overgegaan worden op zogenoemde prestatiefinanciering (financiering van uitstroomresultaten).

 

De gemeente Delft heeft (als voorlopige indicatie) voor reïntegratieactiviteiten van Nug-ers en Anw-ers voor 2002 € 528.425,- toegevoegd gekregen aan het Scholings- en activerings budget Wiw.

 

4.2.6. Kinderopvang.

 

De beschikbaarheid van kinderopvang is voor vrouwen met kinderen een belangrijke voorwaarde om te gaan werken.

Voor 2002 zijn er een drietal mogelijkheden ter financiering van de kinderopvang: de algemeen toegankelijke kinderopvangplaatsen (“subsidieplaatsen”), de kinderopvangregeling alleenstaande ouders (KAO) en de Wiw. In het budget van de subsidieplaatsen is voor 2002 ruimte gereserveerd om plaatsen bij te kopen aan de hand van de vraag.

Anw-ers kunnen van genoemde financieringsbronnen gebruik maken. De Wiw geldt zoals gezegd ook voor Anw-ers en de gemeente kan de KAO voor Anw-ers inzetten op grond van een in de KAO opgenomen hardheidsclausule.

Wat betreft de Nug-ers: Een belangrijk deel van de Nug-ers heeft een verdienende partner. In dat geval dient primair te worden nagegaan of de kinderopvang medegefinancierd kan worden door de (werkgever van de) partner.

 

Het betreft hier een tijdelijke situatie. Per 2004 treedt de Wet Basisvoorziening Kinderopvang (Wbk) in werking. In dit wetsvoorstel is opgenomen dat de in de wet vastgelegde doelgroepen (waaronder Nug-ers en Anw-ers), tijdens het reïntegratietraject, recht hebben op financiering van de kinderopvang als zij dat nodig hebben. De kosten van de kinderopvang worden dan gedeeld door de rijksoverheid, gemeenten en de ouders. De gemeentelijke bijdrage zal worden gefinancierd door de rijksoverheid en het budget wordt gestort in het gemeentefonds (zie nota ‘Kinderopvang in perspectief’: 02/001300).

 

Over de uitvoeringsimpact van de reïntegratie Nug-ers en Anw-ers (oa. de inzet van kinderopvang, Bijzondere Bijstand, de opzet van het gemeentelijke trajectplan, de implementatie van het werkproces, etc.) zal binnenkort een implementatieplan verschijnen.

 

4.2.7. Te nemen beslissingen.

 

1. in te stemmen met het in 2002 primair richten op de instroom Nug-ers en Anw-ers via het CWI;

2. in te stemmen met de ontwikkeling van een gemeentelijk trajectplan;

 

 

4.3. De Sluitende aanpak.

 

4.3.1 Inleiding.

Sinds 1999 wordt toegewerkt naar een sluitende aanpak van werklozen, die er zelf niet in slagen aan het werk te komen. Zij moeten binnen twaalf maanden een aanbod krijgen dat hun kans op werk vergroot. Tot en met 2001 gold deze verplichting alleen voor de nieuwe instroom. In 2002 krijgen de gemeenten de gelegenheid zich voor te bereiden en toe te werken naar een sluitende aanpak voor het gehele bestand. Dit betekent dat vanaf die datum iedere werkloze die een Abw-uitkering aanvraagt alsmede het zittend bestand (na herindicering) binnen twaalf maanden een traject aangeboden krijgt.

De gemeente Delft streeft reeds (conform beleidskader ‘Samen aan de Slag’) een zo groot mogelijke sluitende aanpak na, niet alleen vanuit een wettelijk kader, maar ook om te voorkomen dat bepaalde groepen burgers in een sociaal isolement terechtkomen.

 

De nieuwe instroom alsmede het zittend bestand fase-2/3 wordt door de gemeente Delft reeds sluitend aangepakt. In 2002 zal wederom voor fase-2/3 een sluitende aanpak gegarandeerd dienen te worden alsmede een aanzet voor de sluitende aanpak fase-4. Hiervoor is het noodzakelijk voldoende trajecten ter beschikking te hebben. Onderstaande tabel geeft de taakstelling weer.

Tabel 3. Aantal gestarte trajecten.

 

Doelgroep

Taakstelling 2001

Resultaat 2001

Taakstelling 2002

Fase 2/3

202

230

280

Fase 4

446

327*

475

Nug/Anw

-

-

80**

REA

28

13

30

Totaal

676

570

865

 

*    Dit cijfer betreft nieuwe instroom. Naast deze instroom lopen er nog 118 trajecten.

**  Dit aantal is gebaseerd op ervaringscijfers van Kliq (75 trajecten in 2001).

4.3.2 Resultaten 2001.

 

Het afgelopen jaar is met een aantal reïntegratiebedrijven samengewerkt. In 2001 was er nog geen sprake van volledig vrije keuze bij de inkoop van trajecten. Voor de inkoop van fase 2/3 trajecten was er sprake van een verplichte winkelnering bij Kliq (in het kader van het prestatiebudget Arbeidsvoorziening). 

Tabel 4. Instroom 2001.

 

Reïntegratiebedrijf

Fase-2/3

Fase-4

Rea

InstroomTotaal

Kliq

148

52

 

200

Werkplan

80

 

 

80

Argonaut

 

 

9

9

Baanbreker

 

 

4

4

Fase-4 team

 

275

 

275

Overig*

2

 

 

2

Totaal

230

327

13

570

 

Cijfers t/m november 2001

* Niet in systeem geregistreerd welk reïntegratiebedrijf.

 

4.3.3. Te nemen  beslissingen.

 

- Akkoord gaan met taakstelling 2002.

 

 

4.4. De sluitende aanpak fase-4.

 

4.4.1. Inleiding.

 

Eind 2002 dienen gemeenten een volledig sluitende aanpak voor het gehele Abw bestand te hebben gerealiseerd (dus inclusief fase-4). Deze wettelijke verplichting geldt overigens niet voor de groep waarbij medische en sociale belemmeringen het aanbieden van een traject (arbeidstrajecten of activeringstrajecten) onmogelijk maken.

 

Het fase-4 bestand vormt momenteel circa 77% van het totale klantenbestand van WIZ en bestaat uit ruim 2200 klanten (stand november 2001). Binnen deze groep heeft de gemeente een drietal prioriteitsgroepen vastgesteld: ex-nieuwkomers, 1-oudergezinnen en klanten welke zijn gesproken in het kader van de bestandsanalyse en een activeringstraject kunnen volgen.

 

Er is een stijgende trend te zien m.b.t. de omvang van de fase-4 doelgroep. In 2000 besloeg deze groep 72% van het Abw-bestand. In 2001 is dit percentage gestegen naar 77%. Verwacht wordt dat deze lijn zich de komende jaren zal doorzetten.

 

De fase-4 doelgroep kenmerkt zich door een zeer divers beeld aan problematiek. Om een juiste aanpak voor deze groep te kiezen is inzicht in deze groep noodzakelijk. Hiertoe is vorig jaar een steekproef onder 35% van het fase-4 bestand genomen. De resultaten van dit onderzoek zijn verschenen in het rapport ‘Inzicht in het fase-4’ (01/023273).

 

4.4.2. Resultaten onderzoek.

 

De bestandsanalyse laat zien dat aan 50% wel enige vorm van een traject kan worden aangeboden. Met het huidige bestand betreft het hier ongeveer 1100 personen. De bestandsanalyse laat tevens zien voor circa 25% van het fase-4 bestand geen actie ondernomen hoeft te worden (als gevolg van detentie, leeftijd, reeds werkzaam, etc).

De overige 25% bestaat uit de zorggroep en hebben dusdanige belemmeringen dat activeringsinstrumenten (vooralsnog) niet aan de orde zijn. De activeringsgroep is mogelijk te activeren richting maatschappelijke participatie, vrijwilligers-, gesubsidieerd- of regulier werk. 

 

Een belangrijk onderzoeksresultaat is dat voor de meeste klanten het voornaamste knelpunt welzijnsproblematiek is (voor de ‘zorg’groep zelfs bijna 100%). Dit kunnen problemen van psychiatrische, psychosociale of lichamelijk aard zijn. Veelal gaat dit ‘kernprobleem’ gepaard met knelpunten als schulden, zelfbeeldproblematiek etc.

Voor de groep ’activering’ geldt dat ongeveer de helft belemmeringen op welzijnsgebied heeft. Daarnaast zijn binnen de activeringsgroep integratie (taalproblemen) en sociale omstandigheden belangrijke knelpunten.

 

4.4.3.  Uitgangspunten en aanbevelingen.

 

Conform Suwi moet de gemeente de trajectuitvoering in beginsel overlaten aan private partijen. De Suwi-wetgeving geeft echter geen eenduidig antwoord op de vraag of trajectuitvoering voor fase-4 klanten alleen op de private markt dient te worden uitgevoerd. Delft, en vele andere gemeenten, kiezen ervoor om zelf nog wel de uitvoering (en ontwikkeling) daarvan ter hand te nemen (het fase-4 team).

 

Ten aanzien van de fase-4 aanpak is de voorlopige conclusie getrokken de "eigen" gemeentelijke uitvoering te handhaven, met als argumentatie dat sprake is van:

·          een voor de gemeente relatief nieuwe werksoort, waarover nog niet de uitspraak kan worden gedaan dat dit beter door de private markt kan worden uitgevoerd.

·          een werksoort, waarbij getracht wordt klanten op een zodanig "basisniveau" te brengen, dat dit tot de publieke (gemeentelijke) verantwoordelijkheid zou kunnen worden gerekend (discussie over publiek en privaat domein).

 

In dit verband wordt wel besloten te experimenteren met ook private organisaties. Na een periode van 2 jaar zal een onderlinge vergelijking worden gemaakt.  Op dat moment zal ook meer helder worden waar de grenzen liggen tussen publieke en private verantwoordelijkheden. 

 

Momenteel zet het gemeentelijke fase-4 team primair trajecten uit met de drie gemeentelijke prioriteitsgroepen. Om de sluitende aanpak verder uit te breiden worden externe partijen benaderd. Hierbij zijn de resultaten van de bestandsanalyse leidend bij de keuze van de in te kopen trajecten.

 

Voorgesteld wordt deze extra trajecten in te zetten voor nieuwe instroom fase-4, zodat hiermee alvast een start wordt gemaakt met de wettelijke verplichte sluitende aanpak vanaf 2003. Dit betekent dat iedereen die na een kwalificerende intake door het CWI als fase-4 gefaseerd wordt een traject aangeboden krijgt. Dit kunnen klanten zijn die voor het eerst een Abw-uitkering aanvragen, maar ook fase-2 of -3 klanten die na herindicering als fase-4 worden gekwalificeerd.

 

4.4.4. Instrumenten fase-4.

 

De bestandsanalyse geeft een goed beeld van de kenmerken en belemmeringen van de fase-4 doelgroep (activering). Op basis van deze bevindingen heeft een werkgroep de afgelopen periode gezocht naar passende instrumenten voor de fase-4 doelgroep. Deze instrumenten vormen de tools voor het fase-4 team, waarmee de gemeentelijke trajecten worden vorm gegeven.

Het accent is in eerste instantie komen te liggen op aanvullende diagnose instrumenten. Verder is gekeken in hoeverre instrumenten of delen van instrumenten gelijktijdig ingezet konden worden. In de nota Bestedingsvoorstel fase-4  (kenmerk 01/03/1962, vastgesteld in B&W van 4 december 2001) wordt hierop uitgebreid ingegaan.

Naast de op basis van deze nota ingekochte instrumenten is er nog een behoefte om aanvullend instrumenten in te kopen op het gebied van gezondheidstrainingen en individuele instrumenten en hiervoor €. 275.000,- te reserveren (zie hoofdstuk 6). De komende periode wordt de inkleuring hiervan verder vorm gegeven.

 

4.4.5. Trajecten fase-4.

 

Om te komen tot een zo volledig mogelijke sluitende aanpak is het gezien de gemeentelijke opnamecapaciteit noodzakelijk om naast het gemeentelijk fase-4 team extra trajecten bij derden in te kopen. In de al eerder genoemde nota bestedingsvoorstel fase-4 is reeds vastgesteld om 55 trajecten elders in te kopen (waarvan 25 voor de doelgroep die extra intensieve begeleiding op de werkplek nodig heeft). Hiervoor is gebruik gemaakt van een eenmalige subsidie (reserve overschot 2000) waardoor deze trajecten aanvullend zijn aan het  beschikbare activerings- en scholingsbudget 2002.

 

4.4.6. Zorgtrajecten.

 

Gezien het feit dat circa 25% van het fase 4 bestand onder de noemer ‘zorg’ valt, en niet gebaat is bij een activeringstraject, zal er voor deze groep een andere aanpak ontwikkeld moeten worden (zorgtrajecten). Niet alleen is het belangrijk dat er een regie gevoerd wordt op de klanten en de diverse instrumenten, ook kan de gemeente zelf specifieke instrumenten inkopen waardoor op termijn een overgang naar een activeringstraject mogelijk is. Op dit moment wordt onderzocht of het mogelijk is dat de contactpersoon WIZ de rol van regisseur op zich kan nemen.

Globaal kan er een onderscheid gemaakt worden in “monitoren zorg” en “initiëren zorg”. Indien een klant in begeleiding is, in behandeling is of opgenomen is door een hulp- of zorgverlenende instelling is het van belang dat de klant door  WIZ wordt gevolgd (monitoren). Dit kan door middel van periodieke gesprekken met de klant of de zorgverlener. Het doel van deze gesprekken is “vinger aan de pols houden”.

De andere groep “initiëren zorg” bestaat uit klanten die in aanmerking komen voor hulpverlening maar daar geen gebruik van maken. Van deze groep is het van belang dat  zij door of via WIZ geactiveerd worden richting zorg- of hulpverleningsinstellingen.

Voor de groep “monitoren zorg” kan de gemeente zelf instrumenten inkopen waardoor op termijn zorgklanten kunnen doorstromen naar een activeringstraject.

Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar welke instrumenten voor deze doelgroep kunnen worden ingekocht. Hierbij moet o.a. gedacht worden aan diverse dagactiviteiten (geven structuur aan dagindeling). Uiteraard dient dit goed te worden afgestemd met GGZ activiteiten.   

 

4.4.7. Plan van aanpak.

 

De huidige fase-4 groep die voor een activeringstraject in aanmerking zou komen bestaat volgens de bestandsanalyse uit ongeveer 1100 klanten. Met de eigen opnamecapaciteit en de extern ingekochte trajecten kunnen 475 personen uit deze groep worden bediend.

Tabel 5. Fase 4 trajecten 2002.

 

Reïntegratiebedrijf:

Aantal:

Fase-4 team

420

Kliq

30

Buro Wesseling

25

Totaal

475

 

 

In 2001 heeft een nieuwe instroom fase 4 klanten van circa 550 klanten plaatsgevonden. De uitstroom in datzelfde jaar bedroeg circa 470. De fase-4 groep is hiermee per saldo met 80 klanten gegroeid. Aangenomen mag worden dat hiervan 40 personen (50%) op een activeringstraject zijn aangewezen. De bestandsanalyse laat tevens zien dat aan 50% wel enige vorm van een traject kan worden aangeboden. Met het huidige bestand betreft het hier ongeveer 1100 personen. Vooralsnog groeit hiermee het “te activeren fase-4 bestand” jaarlijks. Om adequaat in te spelen op de ontwikkelingen zijn een aantal zaken belangrijk:

 

- in 2002 zal voor het gehele fase-4 bestand op individueel niveau vastgesteld moeten worden of er sprake is van een activeringstraject, een zorgtraject of dat er andere activiteiten noodzakelijk zijn;  

- het trajectaanbod zal qua volume dienen mee te groeien met de ontwikkelingen van het fase-4 bestand;

- fase-4 trajecten zijn veelal langduriger en duurder dan de fase-2/-3 trajecten. In de toekomst zal de gemeente meer van deze trajecten nodig hebben. Het scholings- en activeringsbudget neemt echter in omvang af (zie hfd 6.). Wil de gemeente de komende jaren verder toegroeien naar een wettelijke sluitende aanpak dan zal uitbreiding van het beschikbare budget voor de fase-4 doelgroep noodzakelijk zijn. 

- naast de volumevergroting is het tevens belangrijk om het dichtslibben van het huidige trajectaanbod te voorkomen. Hierin spelen in- en uitstroomdoelstellingen een belangrijke rol. Tevens zijn eenduidige definities noodzakelijk om te bepalen hoe lang een traject mag duren en wanneer een traject afgesloten kan worden.

 

Op dit moment kan geconstateerd worden dat er onvoldoende zicht bestaat op in- uit- en doorstroom van het fase-4 bestand. Deze gegevens zullen echter noodzakelijk zijn om te bepalen met welke trajectinzet en met welke termijn de sluitende aanpak gerealiseerd kan worden. 

Binnenkort zal derhalve een plan van aanpak worden gepresenteerd waarin definities, taakstellingen, doorstroomdoelstellingen en de opbouw van de benodigde volumevergroting nader worden uitgewerkt.

 

4.4.8. Te nemen beslissingen.

 

-          akkoord te gaan met het vaststellen van een nieuwe prioriteitsgroep; nieuwe instroom fase-4;

 

 

4.5. De inkoop van reïntegratietrajecten.

 

4.5.1. Inleiding.

 

Vanaf 2002 heeft de gemeente, als gevolg van Suwi, de verplichting reïntegratiediensten bij derden in te kopen in beginsel ten behoeve van een drietal wettelijke doelstellingen:

 

1. de gemeente dient een sluitende aanpak te bieden aan de nieuwe instroom fase­-2 en fase-3 klanten;

2. de gemeente dient optimaal in te zetten op een sluitende aanpak fase-4 klanten;

3. de gemeente dient optimaal in te zetten op een sluitende aanpak voor nieuwe instroom Nug-ers en Anw-ers.

 

Daar bovenop legt de gemeente Delft zichzelf de doelstelling op om klanten uit het ‘zittend bestand’ welke na een heronderzoek (opnieuw) via het CWI als fase-2/3 klant bij de gemeente worden aangemeld ook een sluitend aanbod te doen.

 

Tot op heden werd de inkoop van desintegratiediensten met name ingekleurd door de inzet van het prestatiebudget en de verplichte winkelnering bij Arbeidsvoorziening (cq Kliq). Met de invoering van Suwi vervalt de verplichte winkelnering en dienen gemeenten reïntegratieactiviteiten vrij op de markt in te kopen.

De gemeente Delft maakt binnen de reïntegratieactiviteiten onderscheid tussen trajecten en instrumenten:

- Trajecten zijn complete ketens van instrumenten (bijvoorbeeld stages, taalles, oriëntatieprogramma of sollicitatietraining) en begeleiding en worden in zijn totaliteit door een reïntegratiebedrijf uitgezet. Regie en monitoring op deze trajecten/bedrijven wordt verzorgd door de gemeente;

- Losse instrumenten (activering) worden door de gemeente ingezet om vorm te geven aan de gemeentelijke zorgplicht voor klanten waar een traject naar werk vooralsnog niet aan de orde is. Instrumenten die voor deze groep kunnen worden ingezet zijn bijvoorbeeld: taalstages, vrijwilligerswerk, orientatieprogramma’s, gezondheidstraining.

 

Vanaf 2002 ontstaat als gevolg van Suwi een nieuwe situatie, welke het noodzakelijk maakt het e.e.a. nader te bezien.

 

In dit hoofdstuk wordt een plan van aanpak voor de inkoop van de complete trajecten voorgesteld. Voor de inkoop van instrumenten ten behoeve van trajecten welke worden uitgevoerd door de gemeente is eind vorig jaar de nota Bestedingsvoorstel fase-4 verschenen (01/031962, vastgesteld in de commissie WZO d.d. 15-01-2001).

 

4.5.2. Wettelijke inkoopkaders.

 

Suwi schrijft voor dat gemeenten reïntegratietrajecten moeten uitbesteden aan de private markt. Door middel van concurrentie wordt geprobeerd de kwaliteit van de reïntegratietrajecten te verbeteren waardoor uiteindelijk een efficiëntere manier van werken ontstaat en de uitstroom naar (reguliere) arbeid wordt vergroot. Gemeenten zijn wel zelf verantwoordelijk voor het case-management van werkzoekenden.

Suwi stelt een aantal eisen aan de inkoop van diensten door de gemeenten, namelijk dat:

 

Gemeenten zullen achteraf moeten verantwoorden op welke wijze zij reïntegratiediensten hebben ingekocht.

 

Het Europees aanbestedingsrecht stelt eisen aan de wijze waarop overheden inkopen op de private markt. De belangrijkste doelstelling van het Europese aanbestedingsrecht is dat alle marktpartijen in Europa gelijke kansen hebben om mee te dingen naar opdrachten. Binnen het Europees aanbestedingsrecht wordt een onderscheid gemaakt tussen A-diensten en B-diensten. Bij A-diensten worden strengere regels gesteld aan de aanbestedingsprocedure dan bij B-diensten. Reïntegratiediensten vallen onder de B-diensten. Het Europees aanbestedingsrecht bepaalt voor B-diensten niet welke inkoopprocedure de gemeente moet hanteren voor de inkoop van reïntegratiediensten. Gemeenten zijn dus vrij om zelf de inkoopprocedure voor reïntegratiediensten (binnen een aantal kaders) te bepalen.

Belangrijk element van aanbesteden is het formuleren van een programma van eisen (omschrijving van de gevraagde dienst) en vervolgens beoordelen van diverse offertes en op basis daarvan het gunnen van een opdracht. Deze procedure dient transparant te zijn.

Door deze werkwijze zal uiteindelijk de opdracht gegund worden aan de aanbieder die het beste voldoet aan de wensen van de gemeente tegen de meest aantrekkelijk prijs. De bedoeling van deze aanbestedingsprocedure is te komen tot een zo efficiënt mogelijke inzet van beschikbare budgetten. De inkoopprocedure wordt in hoofdstuk 5.3. beschreven.   

 

4.5.3. Besteding van het budget

 

In de oude systematiek stelde het Rijk aan Arbeidsvoorziening /Kliq een prestatiebudget ter beschikking  hetgeen werd ingezet voor de reïntegratie van Delftse werkzoekenden. Over de inzet van dit budget werd jaarlijks tussen Kliq en de gemeente Delft een contract gesloten. In 2001 betrof het hier de inzet van 260 trajecten voor fase-2,3 en 4.

Daarnaast  had de gemeente via het Werkfonds (werkdeel FWI) gelden ter  beschikking voor de inkoop van extra trajecten (G86 geld), garantie sluitende aanpak (SAV geld) en trajecten t.b.v. arbeidsgehandicapten (Rea geld). Hiermee zijn voor 2001 42 aanvullende trajecten ingekocht. Voor de inkoop van Rea-trajecten kon al conform de aanbestedingsprocedure worden gewerkt en is dan ook op bescheiden schaal al enige ervaring opgedaan.

Vanaf 2002 is het zoals al beschreven geen automatisme meer om met de huidige partners jaarlijks nieuwe afspraken te maken, maar wordt juist gekozen voor de beste aanbieder.

 

De gemeente verzorgt de trajecten voor de prioritaire doelgroepen: alleenstaande ouders, ex-inburgeraars en deelnemers bestandsanalyse (zie 4.4.), met een opname capaciteit van 420 klanten. De gemeente heeft voor het uitvoeren van trajecten diverse ingekochte instrumenten ter beschikking.

 

4.5.4. Plan van aanpak 2002 .

 

Om in 2002 zoveel mogelijk  mensen te activeren en/of bemiddelen naar de arbeidsmarkt zijn de volgende producten gewenst:

- sluitende aanpak nieuwe instroom fase-2,3 en 4

- sluitende aanpak zittend bestand fase-2 en 3

- sluitende aanpak nieuwe instroom Nug-ers en Anw-ers

- extra trajecten fase-4

 

Voorgesteld wordt hierbij de volgende lijn te hanteren:

 

1. Er wordt een onderscheid gemaakt in nieuwe instroom (wettelijke sluitende aanpak) en instroom vanuit de heronderzoeken (gemeentelijke sluitende aanpak).

    -Wettelijke sluitende aanpak

Er dient een dusdanig aantal trajecten te worden ingekocht dat de sluitende aanpak van de nieuwe instroom gegarandeerd blijft.

    - Gemeentelijke sluitende aanpak:

Er dient een dusdanig aantal trajecten te worden ingekocht dat de sluitende aanpak vanuit de heronderzoeken gegarandeerd blijft.

De gemeente Delft heeft reeds enige tijd de wettelijke sluitende aanpak voor fase2/3 klanten gerealiseerd. Hierdoor hebben fase-2/3 klanten welke via een heronderzoek opnieuw via het CWI bij T&M worden aangemeld in het verleden in veel gevallen reeds een traject aangeboden gekregen. Niet al deze trajecten hebben tot positieve uitstroom geleid, waardoor (afhankelijk van reden niet slagen) voor een groep opnieuw een traject fase-2/3 aan de orde is.

 

2. Er  dienen een drietal uitgangspunten te gaan gelden:

 

1. een klant kan slechts meerdere malen een traject richting werk aangeboden krijgen indien dit vooraf gegaan is aan een zorgvuldige toetsing op de voorgaande trajectbeëindiging(en);

2. bij het opnieuw aanbieden van een traject gaat als regel gelden dat de ingezette trajecten door andere reïntegratiebedrijven worden uitgevoerd. Tenslotte is het succes van het ingezette traject mede afhankelijk van de inzet van het reïntegratiebedrijf en de fase-2/3  klanten.

3. Uit de praktijk blijkt dat de fase-2 doelgroep maar een gering aantal behelst en het merendeel met slechts gerichte bemiddeling (weer) aan werk geholpen kan worden. Hierbij is het dus niet nodig een dure trajectorganisatie in te zetten om de klant aan een baan te helpen. Voorgesteld wordt voor fase-2 klanten derhalve ‘lichte’ trajecten in te kopen gericht op directe bemiddeling.

Voor fase-2 klanten die toch nog naast de directe bemiddeling de inzet van een instrument nodig hebben (de fase-2+) wordt een wel traject ingezet. De beoordeling hiervan wordt gedaan door T&M.

 

Bij geconstateerde motivatieproblematiek bij het beschreven traject zal vooraf aan en/of tijdens de trajectperiode motivatiegesprekken met de klant worden gevoerd. Deze gesprekken hebben een 'waarschuwend 'karakter' met als doel om de uitval op grond van motivatie tijdens te trajectperiode te minimaliseren (en hoeven (nog) niet tot sancties te leiden).

Gedurende of na afloop van het traject zal beoordeeld moeten worden of het niet afmaken van het traject het gevolg is van verwijtbaar dan wel niet verwijtbaar gedrag. In het ene geval zal opnieuw een traject worden aangeboden met als doel het wegnemen van de oorzaak van uitval (motivatie,schulden etc), in het andere geval zal een sanctietraject ingezet worden. De inzet van motivatiegesprekken en het toepassen van sancties wordt conform de Abw toegepast.

Ter verhoging van de effectiviteit zal de inzet van deze gesprekken en sancties de komende periode middels een planmatige aanpak gemonitoord worden. Er wordt nu reeds een verbeterslag gemaakt door de verschillende werkprocessen op dit terrein beter op elkaar af te stemmen.

 

4.5.5. Inkoopkader.

 

Het aantal benodigde trajecten voor 2002 is 865 (gemeentelijke taakstelling). 420 fase-4 trajecten worden door de gemeente zelf uitgevoerd. 25 fase-4 trajecten zijn ingekocht in 2001 en lopen door in 2002. Hierdoor dienen voor 2002 nog 420 trajecten aanvullend ingekocht te worden. Dit aantal is in een viertal clusters onder te verdelen:

 

 

Opdracht:        Product:                                              Indicatie

aantal

trajecten:

 

1.                     - fase-2+ (incl. nieuwe instroom) 10

- fase-3 nieuwe instroom                        70

- fase-4 (incl. nieuwe instroom)              30

            - Nug-ers / Anw-ers nieuwe instroom      80

 

2.                     - fase-3 zittend bestand                         180

 

3.                     - Rea                                                   30

 

4.                     - fase 2 (incl. nieuwe instroom)              20

 

Totaal                                                                        420

 

Ten behoeve van de voortgang lijkt het verstandig opdracht 1 voor te leggen aan Kliq (voorheen Arbeidsvoorziening). Met Kliq ligt een lange samenwerkingsrelatie ten grondslag, waarbij van beide zijden is geïnvesteerd in zo optimaal mogelijke werkprocessen. Mede op grond van behaalde resultaten (zie tabel hoofdstuk 4.3.2) en uitnutting van deze investeringen lijkt het derhalve verstandig deze samenwerking gedurende het eerste half jaar van 2002 te continueren en hiervoor offerte aan Kliq te vragen.

Ten behoeve van de opdracht 2 en 3 zullen offertes worden gevraagd aan overige reïntegratiebedrijven. Voor opdracht 4 zullen offertes worden gevraagd aan uitzendorganisaties. De manier waarop deze inkoop zal plaatsvinden wordt beschreven in hoofdstuk 5.3.

 

4.5.6. Te nemen Beslissingen.

 

- Akkoord te gaan met de uitgangspunten zoals verwoord in plan van aanpak 2002 (zie §.4.5.4);

- Akkoord met planmatige aanpak monitor inzet motivatie- en sanctiegesprekken;

- Akkoord te gaan met de aanvraag van offerte Kliq voor opdracht 1;

- Akkoord  te gaan met de aanvraag van offertes voor de opdrachten 2, 3 en 4.

 

 

5. De consequenties van Suwi, voor de uitvoeringsorganisatie.

5.1. Inleiding.

 

De in het vorige hoofdstuk beschreven beleidsontwikkelingen hebben belangrijke consequenties voor de gemeentelijke uitvoering. Zo hebben deze ontwikkelingen hun impact op de processen als wel op de structuur van de uitvoering.

Eén van de belangrijkste hoofdlijnen binnen Suwi is dat de gemeenten steeds meer verantwoordelijk zijn voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, Nug-ers en Anw-ers. De daadwerkelijke uitvoering van de reïntegratie moet echter zoveel mogelijk uitgevoerd worden door private partijen. Dit betekent dat gemeenten hun werkzaamheden meer gaan verschuiven van reïntegratie-uitvoerder naar het opdrachten verlenen, aanbesteden en het voeren van regie over de reïntegratie cq ITB uitvoering. De gemeenten sluiten contracten af met private reïntegratie-bedrijven, waarin wordt vastgelegd op welke wijze deze de klanten van de gemeenten Individuele trajectbegeleiding aanbieden. Daarnaast worden er prestatie en/of resultaatafspraken vastgelegd in deze contracten.

 

Rond dit terrein ontstaat een keten van dienstverlening, die er als volgt uit ziet:

 

CWI;

Gemeente;

Reïntegratiebedrijven;

 

 

5.2. De organisatie van de ‘keten-dienstverlening’.

 

5.2.1. CWI - Gemeente.

 

Met ingang van 1 januari j.l. worden de aanvragen voor een uitkering zoveel mogelijk bij het CWI ingediend. Binnen het CWI worden die gegevens verzameld op basis waarvan later in het proces de claimbeoordeling door de gemeente kan plaatsvinden. Het betreft hier een voor het CWI nieuwe taak. T.b.v. de zorgvuldigheid en kwaliteit van de uitkeringsintake is vanuit de gemeente bewust voor een model gekozen, waarin zoveel mogelijk gemeentelijke know-how binnen het CWI wordt ingezet dan wel wordt  overgedragen.

Landelijk is de omvang van de formatie van de verschillende CWI’s bepaald. Tevens is er binnen deze omvang aangegeven wat de personele inbreng van de verschillende geledingen (Arbvo, Gemeente, UWV) dient te zijn.

De totale omvang CWI Delft bedraagt 18 fte, waarvan 1,4 fte gemeentelijke inbreng dient te zijn.

Struikelblok bij de overgang van personeel is dat de CAO voor het CWI-personeel nog niet gereed is, waardoor in eerste instantie gemeentepersoneel op detacheringsbasis bij het CWI werkzaam zal zijn. Na bekendmaking van de CAO (verwachting medio januari 2002), krijgen alle gedetacheerde medewerkers 2 maanden de tijd om tot een definitieve keuze te komen.      

Vanuit Delft en vanuit Pijnacker is er een medewerker op detacheringsbasis in het CWI gaan werken.

Om de nieuwe werkprocessen zo optimaal mogelijk in te zetten en de slaagkans te vergroten is er door de gemeente Delft tevens één medewerker van het vakteam Nieuwe Klanten voor 0,5 fte extra gedetacheerd in het CWI. Dit gedurende een periode van zes maanden. Hiermee wordt specifieke deskundigheid op het gebied van Abw en Ioaw ingebracht en tevens vorm gegeven aan coaching van de op dit gebied onervaren overige CWI-medewerkers.

 

5.2.2. Relatie CWI – Bureau Nieuwe Klanten (BNK).

 

Landelijk is besloten om de startfase van het CWI in te gaan met een volledig “papieren” procedure. Op termijn zal gaandeweg een steeds groter deel van deze procedure worden geautomatiseerd. Slechts het raadplegen van de GBA en UWV gegevens vindt op (semi-)geautomatiseerde wijze plaats vanuit het CWI.

De aanvraagprocedure Levensonderhoud (Abw en Ioaw) is aangepast aan de gewijzigde regelgeving. Voor deze aanvragen vinden alle contacten tot en met de volledige intake nu plaats in het CWI. Hierna vindt overdracht plaats aan het vakteam Nieuwe Klanten.

Voor de wettelijk vastgelegde uitzonderingscategorieën en aanvragers van Bijzondere Bijstand geldt een ten opzichte van het verleden ongewijzigde aanvraagprocedure.

 

In het functioneren van de receptie en helpdesk aan de Hooikade treden dan ook in de huidige situatie geen wijzigingen op. Op termijn kan het mogelijk zijn dat het werkaanbod aan de helpdesk zal afnemen. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat het hier om een dusdanige geringe afname zal gaan dat geen organisatorische aanpassingen nodig zijn.

 

Ingeschat wordt dat voor het vakteam Nieuwe Klanten op termijn wel sprake zal zijn van een afname van het werkaanbod, zij het dat dit beperkt zal blijven tot zo’n 1 fte. In de aanloopfase bestaat echter de verwachting van een toename van onterechte aanvragen, voorschotverzoeken etc. hetgeen weer zal leiden tot een toename van het aantal afwijzingen en bezwaarschriften.

Een cruciale rol hierbij spelen de in het CWI gedetacheerde medewerkers. Zij hebben in feite de taak de kwaliteit van de uitkeringsintake te waarborgen. Naarmate zij terug treden en de oud-arbeidsvoorzieningsmedewerkers de zaken overnemen volgt de echte “testfase”.

 

Gezien de nog grote mate van onduidelijkheid over de impact op het werkaanbod is het niet raadzaam nu al wijzigingen door te voeren in omvang en taakinhoud van het vakteam Nieuwe Klanten. De eerste zes maanden van 2002 worden gebruikt om de gevolgen van het CWI te monitoren en mede op basis hiervan een helder beeld te vormen van de ontwikkelingsrichting die met dit vakteam kan worden ingeslagen.      

 

5.2.3. Invulling van “case-management”  binnen de gemeente.

 

Een adequate invulling van  case-management  blijkt een goed middel om de kwaliteit van de dienstverlening van derden en de juiste inzet van trajecten op klantniveau te waarborgen.

Case-management impliceert daarbij het volgende:

-          elke gemeente heeft voor de klant een vast aanspreekpunt (casemanager/ contactpersoon WIZ);

-          dit aanspreekpunt is het gezicht naar de klant gedurende het gehele proces, voor werk en inkomen tot en met een duurzame uitstroom naar werk;

-          de klant dient op de hoogte te zijn van de prestaties die hij mag verwachten van het dienstverleningsproces, hetgeen wordt vastgelegd in een trajectplan;

-          er worden afspraken gemaakt over de wederzijdse rechten en plichten en de wijze waarop deze worden nagekomen.

 

Uit de landelijke praktijk blijkt dat gemeenten het ‘case-management’ op verschillende wijze invullen. Globaal zagen deze er als volgt uit:

  1. een generalistenmodel waarin alle werkzaamheden op het terrein van inkomen en werk in één functie geïntegreerd worden;
  2. een brugmodel met specialistische functies voor zowel inkomen als werk;
  3. een specialistenfunctie, zijn het brugmodel met extra specialismen op het terrein van zorg.

 

Binnen de sector Werk, Inkomen en Zorg is hierover uitgebreid gediscussieerd in het kader van haar (interne) doelstelling meer samenhang te realiseren tussen werk en inkomen. Dit om haar dienstverlening naar de klant verder te verbeteren.  De volgende criteria zijn vastgesteld om het Delftse model vast te stellen:

 

 

Deze criteria zijn leidend geweest in een vervolgtraject binnen WIZ waarin de samenhang tussen de onderdelen Werk en Inkomen verder uitgewerkt, onderzocht en aangescherpt worden. Dit is een traject dat nog niet klaar is, maar de hoofdlijn kan wel hier gepresenteerd worden.

 

Er is gekozen voor een tandemconstructie tussen de functies consulent “Inkomen” en consulent “Toeleiding / Monitoring” (T&M) , waardoor deze criteria binnen het case-management maximaal gewaarborgd zijn. Deze constructie ziet er als volgt uit:

 

-          de consulent inkomen groeit toe naar de functie van contactpersoon WIZ voor werk en inkomen. Hij/zij heeft de algehele regie over de klant, weet wat de klant wil en zorgt dat de klant niet tussen wal en schip valt.

Kerntaken zijn:

·         het zijn van de centrale contactfunctionaris voor de klant ;

·         uitvoeren van recht- en doelmatigheidsonderzoeken;

·         het maken van analyses (op aanvulling van de diagnose van het CWI) m.b.t. de belemmeringen en mogelijkheden van de klant als input voor het team Toeleiding en Monitoring (T&M).

 

-          de consulent “Toeleiding en Monitoring”, (heeft in beginsel geen direct contact met de klant), heeft een verantwoordelijkheid voor het toeleiden van klanten naar traject(uitvoerings) organisaties en voert de regie over hun dienstverlening.

Kerntaken zijn:

·         n.a.v. overdrachtrapportages  CWI en contactpersoon WIZ het opstellen van een advies over het in te zetten traject (trajectplan);

·         het toetsen en vaststellen van gespecialiseerde trajectplannen vanuit reïntegratiebedrijven en deze toevoegen als bijlage bij de uitkeringsbeschikking;

·         het bewaken van de voortgang van de uitvoering van reïntegratieplannen (private partijen zoals Kliq maar ook het interne fase 4 team en Stichting Werkplan);

·         het zorgdragen voor een optimale benutting van de inkoop van bestede middelen;

·         het overleggen en rapporteren /informeren over de voortgang in de richting van de contactpersoon WIZ .

 

Van Rijkszijde is ter dekking van de uitvoeringskosten van case-management een subsidieregeling opgesteld. Doel van deze regeling is om gemeenten te stimuleren om met casemanagement een extra impuls te geven aan de activering en uitstroom van mensen met een Abw-, IOAW- of IOAZ-uitkering. De subsidie wordt verstrekt op basis van een resultaatsverplichting. Gemeenten ontvangen per traject een subsidie van maximaal € 900,- afhankelijk van het resultaat van het ingezette traject. Daarbij wordt uitgegaan van 10% uitstroom in 2002 (van het totaal aantal trajecten) oplopend tot 40% in 2006.

Met het subsidiegeld moeten gemeenten dus klantmanagement vorm gaan geven. Het geld is niet bedoeld voor de inkoop van trajecten, daarvoor heeft de gemeente het SA budget ter beschikking. De subsidieaanvraag moet betrekking hebben op de gehele periode 2002-2006.

5.2.4. Vakteam Activering en Inburgering (trajectuitvoering fase-4 en nieuwkomers),  intern opdrachtnemer binnen WIZ.

 

Het team Toeleiding en Monitoring is, als onderdeel van het vakteam Activering en Inburgering, vanaf medio 2000 tot ontwikkeling gekomen. Dat was ook logisch, omdat de gemeenten steeds meer middelen kregen om reïntegratie-trajecten bij derden in te kopen. Klanten moesten naar deze organisaties worden toegeleid en de regie op deze dienstverlening kreeg vorm. Vanaf 2001 werd deze regie uitgebreid met de klanten, die door Kliq (voorheen RBA) werden geholpen. Dit teneinde vooruit te lopen op de situatie die formeel op 1 januari 2002 zou ontstaan (overheveling van budgetten en verantwoordelijkheid van Kliq naar gemeenten).

 

T&M is in 2000 als projectorganisatie gestart, als onderdeel van het vakteam Activering en Inburgering. Het is voor de hand liggend dit team nu als een afzonderlijk vakteam te positioneren teneinde het onderscheid tussen “opdrachtgeven en opdrachtnemen” ook organisatorisch te bevestigen.  Naast dit principiële argument, is er ook het argument van de (te grote) span of control van het huidige vakteam Activering en Inburgering. Tenslotte is ook voor de beeldvorming naar derden toe, de “eigen” positie van het vakteam T&M belangrijk. Een en ander wordt uitgebreider toegelicht in een aparte notitie d.d. 6 december 2001 over dit onderwerp, die U in de bijlage aantreft.   

 

Binnen WIZ wordt vervolgens het vakteam Activering en Inburgering, waarin de trajectuitvoering voor fase-4 klanten en nieuwkomers is ondergebracht, gezien als “interne opdrachtnemer”. Dit vanuit de gedachte om een helder onderscheid te houden tussen:

  1. de tandem consulent Inkomen/ T&M, als opdrachtgever;
  2. de trajectuitvoering vanuit Activering en Inburgering als opdrachtnemer;  

 

Ten aanzien van het uitvoeringsbudget t.b.v. de Nug-ers (geoormerkt budget) wordt voorgesteld dit aan te wenden voor een formatieve uitbreiding van het team T&M teneinde invulling te kunnen geven aan de toeleiding en monitor van de extra taakstelling nieuwe doelgroepen.

 

5.2.5. Verantwoordelijkheden voor beleid / budget.

 

Gelet op de nieuwe wettelijke kaders is besloten ook de organisatie rond de beleidscyclus van alle “activerings” budgetten in één heldere verantwoordelijkheids-structuur te brengen. De primaire verantwoordelijkheid voor het gehele beleidsproces ligt bij het vakteam Beleid en Projecten.  Dit geldt voor de gehele cyclus van beleidsvoorbereiding, -vaststelling, -uitvoering en -evaluatie. De gehele inkoopcyclus maakt daar dan ook deel van uit.

Bij dit vakteam behoort dan ook de primaire budgetverantwoordelijkheid voor de activeringsbudgetten te worden gelegd. Dat geldt dus voor de regie op de begrotings- en de rekeningcyclus op dit beleidsterrein. Tenslotte ligt bij deze afdeling ook de primaire verantwoordelijkheid voor de informatievoorziening in de richting van bestuur en derden. Met name kan hier de ontwikkeling en realisatie van de monitor Scholing en Activering (zie paragraaf 5.4) worden genoemd.

 

Veelal zal vervolgens sprake zijn van een situatie dat “raamcontracten” worden gesloten met in- en externe opdrachtnemers. Deze contracten dienen op klantniveau te worden ingevuld.

In principe is deze invulling van het raamcontract, daar waar het gaat om het inkopen van individuele trajecten de verantwoordelijkheid voor het vakteam Toeleiding en Monitoring binnen WIZ. Ook kan sprake zijn van een toegekend budget aan de interne opdrachtnemers, het nieuwe vakteam Activering en Inburgering, teneinde op klantniveau maatwerk te bieden voor specifiek vastgestelde doeleinden. In deze situaties is het onderscheid relevant tussen budgethouderschap en budgetbeheer.

 

De budgethouder, in casu het vakteam Beleid en Projecten is verantwoordelijk voor de totstandkoming van gemeentelijke producten of projecten en heeft daarvoor middelen beschikbaar. De budgethouder is hiervoor naar het bestuur eindverantwoordelijk.

De budgethouder kan daarbij te maken krijgen met vakteams, die als “leverancier” optreden van (deel)producten en daarvoor ook budgetten beschikbaar krijgen. Deze leveranciers zijn:

·         het vakteams Toeleiding en Monitoring, die de raamcontracten als het ware op klantniveau invullen (toeleiding klant naar een derde-organisatie, akkoordverklaring trajectplannen en offertes en verzorging van financiële afrekeningen op klantniveau) en;

·         het nieuwe vakteam Activering en Inburgering, als interne opdrachtnemer die specifieke budgetten toebedeeld kunnen krijgen, om op klantniveau maatwerk richting te leveren.

Deze vakteams, die als “leverancier” optreden voor (deel)producten, worden wel aangeduid als budgetbeheerders van de aan hen toegekende budgetten. Zij zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het aan hen toegekende budget, doen betalingen en leggen daarover zowel financieel als inhoudelijk verantwoording af aan de budgethouder.

 

 

 

5.2.6. Te nemen beslissingen.

 

- in te stemmen met het vooralsnog ongewijzigd laten van het vakteam Nieuwe Klanten;

- in te stemmen met de tandemconstructie case-management;

- in te stemmen met het positioneren van T&M als afzonderlijk vakteam;

- in te stemmen met het aanwenden van het Nug-uitvoeringsbudget voor formatieve uitbreiding van T&M.

- in te stemmen met het toedelen van het budgethoudersschap SA budget aan afdeling B&P;

 

 

5.3. De organisatie van de inkoop van reïntegratietrajecten.

 

5.3.1. Inleiding.

 

Om op een goede manier reïntegratiediensten in te kunnen kopen is het belangrijk dat het inkoopproces binnen de gemeente goed is georganiseerd. Door een heldere inkoopprocedure kan de gemeente “winst” behalen en zo efficiënt mogelijk inkopen. Om dit te bereiken heeft Delft met behulp van KPMG een inkoopprocedure ontwikkeld (zie bijlage). De hoofdlijnen worden hieronder beschreven.

Het inkopen van diensten, waarbij eerst geformuleerd wordt wat de gemeente wil inkopen, en het vragen aan reïntegratiebedrijven of zij deze dienst kunnen leveren wordt aanbesteden genoemd. Er zijn diverse vormen van aanbesteden. Er kan afhankelijk van de dienst gekozen worden voor een uitgebreide aanbestedings-procedure of juist voor een eenvoudige. De rijksoverheid zal toezien dat gemeenten op de juiste wijze reïntegratiediensten gaan aanbesteden. Vanaf 2002 is het niet meer mogelijk om zondermeer met een reïntegratiebedrijf afspraken te maken over de te leveren diensten zonder daar ook andere partijen bij te hebben betrokken.

 

5.3.2. Programma van Eisen.

 

De gemeente Delft streeft naar heldere en transparante inkoopprocedures voor reïntegratiediensten. Om dit te bereiken zal de gemeente voor elk in te kopen product of dienst een Programma van Eisen opstelen. Op basis van het Programma van Eisen kunnen aanbieders hun offertes opstellen en krijgen zij inzicht in de te volgen procedure. Het Programma van Eisen vormt daardoor de kern van het inkoopbeleid van de gemeente. Het Programma van Eisen bevat de volgende onderdelen:

 

  1. omschrijving in te kopen dienst
  2. omschrijving procedure
  3. selectie van aanbieders
  4. gunningcriteria.

 

5.3.3. Inkoopprocedure.

 

De inkoopprocedure bestaat uit een viertal onderdelen, die cyclisch op elkaar volgen en die tezamen uiteindelijk het Programma van Eisen bepalen.

 

  1. Inventariseren inkoopbehoefte
  2. Bepalen inkoopstrategie
  3. Opstellen selectiecriteria
  4. Opstellen gunningcriteria

 

 

Inventarisatie inkoopbehoefte

 

 

 

 


gunningcriteria                                bepalen inkoopstrategie

 

 

 


                                               selectiecriteria

 

 

De inkoopbehoefte zal worden bepaald aan de hand van: beleidskeuzen, bestandsanalyse, evaluatie en monitoring bestaande contracten en het aanbod in de markt.

 

5.3.4. Taken en verantwoordelijkheden.

 

Om de inkoopcyclus vorm te geven zijn diverse actoren met verschillende rollen nodig.

Het gaat om de volgende rollen; informeren, adviseren, opstellen document (programma van eisen), goedkeuren voorstellen en uitvoeren activiteit.

In het inkoopproces zijn verschillende onderdelen van de gemeente betrokken. Centraal staat het vakteam Beleid en Projecten (B&P). B&P voert de regie op de inkoop en budgetten. Alvorens een Programma van Eisen wordt opgesteld wordt een inkoopteam gevormd. In dit inkoopteam zitten vertegenwoordigers van diverse vakteams welke een rol spelen bij de inkoop van reïntegratiediensten (T&M, Juridische Zaken, Inkoop Service Bureau, etc.).

Eerst wordt o.a. een op grond van beleidskeuzen een inkoopkader vastgesteld. Voor dit inkoopkader wordt  bestuurlijke goedkeuring gevraagd.

Daarna wordt een Programma van Eisen opgesteld wat eveneens ter goedkeuring aan bestuur wordt voorgelegd. Eventueel kan bij grote bedragen/opdrachten nog de goedkeuring van het bestuur worden gevraagd voordat de opdracht wordt gegund. B&P zal gedurende het jaar samen met T&M de contracten monitoren en vervolgens de inkoopcyclus weer opnieuw voor het volgende jaar opstarten.

 

Op korte termijn zal het Inkoopkader en Programma van eisen 2002 aan u worden gepresenteerd.

 

5.3.5.  Te nemen beslissingen.

 

- Akkoord te gaan met de voorgestelde inkoopcyclus (zie bijlage).

 

 

5.4. Monitor Scholing en activering (MOSA).

 

5.4.1. De monitor.

 

Sinds 1999 werken gemeenten aan de sluitende aanpak van elke nieuwe werkzoekende welke op termijn voor alle langdurig werkzoekenden gaat gelden. Voor deze aanpak  hebben de gemeenten een grotere vrijheid gekregen bij de inzet van het Wiw scholings- en activeringsbudget.

Om de sluitende aanpak en de inzet van dit budget te kunnen volgen is goede beleidsinformatie noodzakelijk. Hiertoe heeft het Ministerie een monitor scholing en activering (MOSA) ontwikkeld.

Deze monitor wordt gefaseerd ingevoerd. De grote steden zijn reeds met de invoering van deze monitor gestart. De G61 gemeenten (waaronder Delft) dienen vanaf 1 januari 2002 gegevens voor deze monitor te genereren. De overige gemeenten zijn pas in 2003 aan de beurt.

 

Het primaire doel van de monitor is zicht te krijgen op de gemeentelijke reïntegratie-inspanningen en de resultaten daarvan. Deze gegevens zijn voor het Ministerie nodig, enerzijds om vast te kunnen stellen in hoeverre de aanpak van de nieuwe werklozen sluitend is, anderzijds om het aantal en de effectiviteit van reïntegratietrajecten te kunnen volgen.

Er worden gegevens verzameld over kenmerken van personen (bijvoorbeeld geslacht, leeftijd, fase-indeling) en het soort traject dat ze krijgen aangeboden (bijvoorbeeld scholing, assessment, vrijwilligerswerk). Ook wordt informatie verzameld over het resultaat van een traject.

In paragraaf 5.2.3. hebben wij de setting van "case-management" geformuleerd. In die lijn is het logisch dat het team " Toeleiding en Monitoring", op uitvoeringsniveau het verantwoordelijke organisatie-onderdeel is, die de regie voert over de gewenste informatiestromen in het kader van deze MOSA. Deze principelijn zal ook bij de implementatie van deze monitor worden vastgesteld.  

 

Omdat er het goed zicht ontstaat in de resultaten van reïntegratie-inspanningen levert de MOSA ook voor de gemeente waardevolle beleidsinformatie op. De monitor zal tevens de basis vormen voor diverse overige informatieverstrekking aan de overheid in de toekomst. De implementatie van de monitor is daarmee een belangrijk project. Derhalve heeft de gemeente Delft de opzet van de monitor projectmatig opgepakt.   

 

Door de gemeente Delft is een projectleider ingehuurd, welke onder regie van een stuurgroep (eindverantwoordelijkheid B&P) zorg gaat dragen voor het opstellen van een projectplan, het inventariseren van noodzakelijke aanpassingen, doen van aanpassingen in systemen, procedures en werkprocessen en het instrueren van gebruikers.

De bedoeling is dat er vanaf april geregistreerd kan worden (met terugwerkende kracht vanaf januari), een eerste proefrapportage in juli afgeleverd wordt en in september de eerste officiële rapportage naar het Ministerie wordt geleverd.

 

Doelstelling van het project is tweeledig:

- Het uiterlijk op 15 augustus 2002 volledig en juist aanleveren van de gegevens zoals vastgesteld door het Ministerie.

- Aan de hand van de implementatie komen tot een voorstel voor de definitieve organisatiestructuur die voorziet in het voldoen aan de verplichtingen van de MOSA na 15 augustus 2002.

 

5.4.2. Samenwerking omliggende gemeenten.

 

Het ministerie heeft adviesbureau Berenschot ingehuurd om gemeenten te ondersteunen. De producten van Berenschot kunnen kosteloos worden afgenomen. De inzet van Berenschot is voor wat de Delftse aanpak betreft aanvullend op de inzet van de projectleider Delft. De inzet van Berenschot kan maximaal worden benut als er met meerdere gemeenten wordt samengewerkt.

Met de gemeente Rijswijk is bereidheid gevonden om m.b.t. de implementatie van de MOSA samen met Delft op te trekken. Hierdoor ontstaat een klankbord waar in de loop van de implementatie voordeel mee gedaan kan worden.

De overige gemeenten binnen het CWI gebied Delft (Schipluiden en Pijnacker-Nootdorp) dienen pas per 2003 de MOSA in te voeren, maar zouden nu vast met de ervaringen van Delft kunnen “meeliften”. Afgesproken is dat relevante informatie via het regionale beleidsoverleg wordt teruggekoppeld.

 

 

6. Middelen.

 

6.1. Inleiding.

 

Als gevolg van het feit dat de gemeenten steeds meer verantwoordelijkheid op het terrein van reïntegratie hebben gekregen zijn vanaf 2001 geldstromen op het terrein van gemeentelijke uitkerings- en reïntegratieregelingen in combinatie met een vorm van budgettering gebundeld in het Fonds voor Werk en Inkomen (FWI).

In het werkdeel van dit fonds is het gemeentelijk Wiw budget (incl. Rea, sluitende aanpak en G86) en het Nug budget gebundeld.

 

Het Wiw budget is opgebouwd uit een drietal geldstromen. De eerste geldstroom wordt op basis van normbedragen per in dienst getreden Wiw’er vastgesteld en wordt aangewend ter dekking van loonkosten dienstbetrekkingen Wiw. De tweede geldstroom betreft een vast budget voor aanvullende kosten m.b.t. de dienstbetrekkingen Wiw. Met beide geldstromen wordt de uitvoering van de wiw dienstbetrekkingen gerealiseerd. Overschotten op het vast budget mogen worden toegevoegd aan het SA budget van het volgend jaar.

 

De derde geldstroom betreft het scholings en activeringsbudget Wiw. Dit budget is relatief “vrij” in te zetten t.b.v. reïntegratieactiviteiten voor de gemeentelijke doelgroepen. Jaarlijks wordt aan de gemeente op basis van een verdeelsleutel dit budget toebedeeld.

6.2. Toegekend budget 2002.

 

Voor het jaar 2002 zijn de volgende bedragen aan de gemeente Delft toegekend:

 

1. Scholing- en activeringsbudget                                              €. 2.090.524,--

2. Nug budget *)                                                                       € .   528.425,--

    Totaal:                                                                                €. 2.618.949,--

 

3. Verwacht overschot 2001 SA budget *):             900.000,-

    Verwacht overschot 2001 vast budget *):            300.000,-

 

*) Het betreft hier in alle gevallen vooralsnog een indicatie.

 

6.3. Toevoeging prestatiebudget Arbeidsvoorziening.

 

De door het Rijk beschikbaar gestelde reïntegratiemiddelen waren tot 2001 verdeeld over de gemeente en Arbeidsvoorziening. Het budget van Arbeidsvoorziening (prestatiebudget) werd deels ingezet voor de reïntegratie van de gemeentelijke doelgroepen. Ook hier vond een soort toedeling op basis van een verdeelsleutel in plaats. In 2001 had de Arbeidsvoorziening t.b.v. klanten van de gemeente Delft €  1.275.204,- (zijnde 260 trajecten) vanuit het prestatiebudget tot haar beschikking.

Als gevolg van de privatisering van de reïntegratiemarkt en de regierol van de gemeente is vanaf 2002 het gemeentelijk deel van het prestatiebudget toegevoegd aan het SA budget van de gemeente. Hierdoor wordt (als wens van Suwi) ook het voormalige prestatiedeel vrij aanbesteed op de reïntegratiemarkt.

 

Belangrijk is de vraag hoe het “nieuwe” SA budget zich verhoudt tot de totaal beschikbare budgetten van voorgaande jaren.

De toevoeging van het voormalige prestatiebudget is landelijk toebedeeld. In deze toedeling zijn er wat kleine toevoegingen aan het budget gedaan (mn. kleine loon en prijscompensaties) en een aantal forse uitnamen (als gevolg van onderrealisatie van het SA budget alsmede de wiw dienstbetrekkingen, afspraken in het kader van de “agenda van de toekomst” en omzetting van premies in heffingskortingen). Per saldo wordt er hierdoor een veel kleiner bedrag dan daar waar de gemeente vroeger de beschikking over had naar het SA budget overgeheveld.

Voor de gemeente Delft geeft dit het volgende beeld:

 

2001 SA budget (€ 1.851.296,-) en prestatiebudget arbvo (€ 1.275.204,-):

                                                             3.126.500,-

2002 (na toevoeging aan het sa budget):                                       2.618.949.-

 

Minder te besteden (los van overschotten vorige jaren):                     507.551,-

 

Door de lagere toekenning komt de voorzetting van het staande reïntegratiebeleid van de gemeente Delft in gevaar. De gemeente Delft kent echter ook een onderrealisatie van het SA budget in voorgaande jaren. Het verwachte overschot 2001 op het SA budget betreft € 900.000,- en op het vast budget € 300.000,-.

 

Overschotten op het vast budget (als gevolg van minder Wiw dienstbetrekkingen) worden overgeheveld naar het SA budget.

Gezien de dalende trend in de toekenning van het SA budget enerzijds en de grotere wettelijke verplichtingen in het aanbieden van trajecten vanaf 2003 (sluitende aanpak totale bestand) anderzijds kan in volgende jaren al gauw de situatie ontstaan dat het toegekende budget niet meer toereikend is voor de inkoopbehoefte. Het te snel “interen” van overschotten zou dan onverstandig zijn. Het FWI geeft ook nadrukkelijk de mogelijkheid overschotten mee te nemen naar volgende jaren. 

Daarom wordt voorgesteld overschotten binnen het SA budget slechts beperkt aan te wenden en primair te reserveren t.b.v. voortzetting staand beleid volgende jaren.

Het betreft hier echter in 2002 een groot bedrag. Daarom wordt voorgesteld medio 2002 op basis van monitoring (de trend in besteding SA budget) dit standpunt nader te bezien.

 


6.4. Toedeling 2002.

 

Bij het toedelen van budgetten onderscheiden we een drietal hoofdgroepen:

Wettelijke verplichtingen, voortzetting staand beleid en nieuw beleid.

 

1. Wettelijke verplichtingen / gemeentelijke doelstellingen:

 

- Sluitende aanpak fase 2/3, nieuwe instroom fase-4 en Nug-ers

  Trajecten fase-4 en Rea

  (uitvoering op basis van offertes reïntegratiebedrijven)

Totaal reserveren                                                                      € 1.800.000,-

 

2. Staand beleid (conform begroting 2002):

 

- Bijdrage Educatieplan                         €.  375.730,-

- Dienstenwinkel                                        22.689,-

- Incentives                                                54.453,-

- Scholing St. Werkplan                             45.378,-

- Stages St. Werkplan                                45.378,-

- Ind. toepassingen instrumenten WIZ        222.352,-

- Matchmaker                                            20.420,-

- Zakgeldproject                                         11.345,-

 

TOTAAL                                                                                     797.745,-

                       

3. Nieuw beleid:

 

- Introductiecursus Wiw                              45.378,-

- Aanvullende instrumenten fase 4          €.  275.000,-

   w.o. zorg/gezondheid/begeleiding

- Hoog opgeleide allochtonen                 €.    24.958,-

TOTAAL                                                                                     345.336,-

Totaal                                                                                      € 2.943.081,-

 

SA budget 2002                                                                       € 2.618.949,-

Benodigde aanvulling vanuit overschot 2001                                    324.132,-

 

6.5. Te nemen beslissingen.

 

- in te stemmen met het verdeelvoorstel SA budget 2002 en daartoe een begrotingswijziging op te stellen;

- overschot 2001 reserveren t.b.v. voortzetting staand beleid in 2003;

- na monitoring medio 2002 het reserveringsstandpunt nader te bezien.

 


Lijst met afkortingen.

 

- Abw               Algemene Bijstandswet

- Anw               Algemene Nabestaanden wet

- Arbvo              Arbeidsvoorziening

- Aww               Algemene Weduwen- en Wezenwet

- BNK               Bureau Nieuwe Klanten

- B&P               Beleid en Projecten

- BVG               Bedrijfsverzamelgebouw

- CAO               Collectieve Arbeidsovereenkomst

- CWI               Centrum voor Werk en Inkomen

- DUIT               Delfts Uitkeringen Informatie Team

- FWI                Fonds voor Werk en Inkomen

- GBA               Gemeentelijke Basis Administratie

- ITB                 Individuele Trajectbegeleiding

- Ioaw               Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte werkloze werknemers

- Ioaz                Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

- KOA               Kinderopvangregeling Alleenstaande Ouders

- Kwint              Kwalificerende intake

- MOSA            Monitor Scholing en Activering

- Nug-ers          Niet Uitkeringsgerechtigden

- RBA               Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening

- Rea                Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten

- REKO            Regionaal Keten Overleg

- RPA               Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid

- SA budget      Scholings- en activeringsbudget

- SAV               Sluitende Aanpak Volwassenen

- SNO               Service Niveau Overeenkomst

- Suwi               Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

- Svb                Sociale Verzekeringsbank

- T&M               Toeleiding en Monitoring

- UWV              Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen

- VE                 Volwassenen Educatie

- Wbk               Wet Basisvoorziening Kinderopvang

- Win                Wet Inburgering Nieuwkomers

- Wiw               Wet Inschakeling werkzoekenden

- WIZ                Werk, Inkomen en Zorg

- WW               Werkloosheidswet

 

 


Bijlagen.

 

 

1. Service Niveau Overeenkomst CWI-Delft

 

2. Nota Inkoop van reïntegratiediensten, beleid en implementatie.

 

3. Notitie Vakteam Activering en Inburgering.

 

 

 

 


Hoogachtend,