Uit de nota “Wonen Zorg en Welzijn in Delft”:
De vraag naar ouderenwoningen en woonvormen is door
onderzoeksbureau Quintis vertaald in een vraagdruk. Dat wil zeggen het aantal
woningzoekenden per vrijgekomen woning of wooneenheid.
Aanleunwoning 6,7
Verzorgingstehuis 1,5
Verpleeghuis 0,4
Complexwoning 27,4
Deze
gegevens zullen begin najaar 2003 nader gepresenteerd worden in de nota “Wonen
Zorg en Welzijn in Delft” van werkgroep “Wonen Zorg Welzijn visie-ontwikkeling”
Bijlage 3:
tekst protocol WVG
Protocol
Wvg
De Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) strekt er toe, dat
gemeentebesturen desgevraagd aan mensen met beperkingen[1]
voorzieningen verstrekken die hen zo goed mogelijk in staat stellen om
zelfstandig aan het maatschappelijk leven deel te nemen. Het gaat daarbij om
woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De wetgever heeft
eertijds nadrukkelijk gekozen voor een decentraal regime, waarbinnen aan
gemeenten de verantwoordelijkheid is opgedragen om 'zorg op maat' te bieden. In
veel gevallen lukt dat maatwerk ook. Uit evaluatieonderzoek is gebleken, dat
85 % van de Wvg-cliënten aangeeft tevreden te zijn met de uitvoering van
de wet en de verkregen voorzieningen. Dat leidt evenwel tegelijkertijd tot de
conclusie, dat één-zevende deel van de Wvg-gerechtigden niet tevreden is. Dat
betreft in absolute zin een zeer groot aantal mensen in een – naar verhouding –
bijzonder kwetsbare positie.
In kringen van cliënten en gebruikersorganisaties is
aangegeven dat, hoewel in veel gevallen een adequaat voorzieningenaanbod
voorhanden is, in een groot aantal gevallen ook sprake is van een onvoldoende
op de vraag toegesneden aanbod van voorzieningen, van onvoldoende kwaliteit van
voorzieningen, van een niet optimale uitvoeringsorganisatie en soms van lange
wachttijden. Hoewel jurisprudentie in veel specifieke gevallen wel een
ondergrens aangeeft van hetgeen kan worden verstaan onder een 'verantwoorde
voorziening', kan aan het geheel van rechterlijke uitspraken in onvoldoende
mate een algemene normerende werking worden ontleend. Ook het feit dat
gemeenten de Wvg verschillend
interpreteren heeft ertoe geleid dat er in zeer vergelijkbare gevallen
sprake kan zijn van, soms grote, verschillen in besluiten over hetgeen
verstrekt moet worden. Gebruikers ervaren dat als rechtsonzekerheid.
Decentrale wetsuitvoering kan – en mag – tot verschillen
tussen gemeenten leiden, zowel in termen van te verstrekken voorzieningen als
in kwaliteit van de uitvoeringsorganisatie. De wetgever heeft als ondergrens
slechts gesteld dat de te verstrekken voorzieningen 'verantwoord' – hetgeen wil
zeggen: doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht – moeten zijn, gelet op
behoefte van de betreffende cliënt.
Tegen deze achtergrond hebben de Minister van SZW en de VNG
in eerdere instantie afspraken gemaakt om de kwaliteit van de Wvg-uitvoering te
verbeteren. In meerdere overleggen tussen de Vaste Kamercommissie en de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de Wvg ook aan de orde geweest. Daarbij is toegezegd
dat de mogelijkheden voor een meer fundamentele herziening van het stelsel
moeten worden onderzocht en in de vorm van een 'Bouwstenennotitie' aan de Kamer
ter kennis worden gebracht. Kamerbreed is echter ook de wens geuit om –
samengevat – voorshands binnen de grenzen van de huidige Wvg en op zo kort
mogelijke termijn, op basis van nadere regelgeving normen te stellen voor een betere uitleg van het begrip
'verantwoorde voorzieningen'. Hiertoe zou de Wvg zo spoedig mogelijk moeten
worden aangevuld met een gewijzigd artikel 3 Wvg, dat daarvoor de grondslag
biedt.
De Minister van SZW heeft in dit kader in overleg met de VNG
en de gebruikersorganisaties nader invulling gegeven aan het begrip
'verantwoorde voorzieningen'. Die invulling is vormgegeven in het voorliggende
Protocol en kan worden beschouwd als een invulling van de nadere regels als
genoemd in het gewijzigde artikel 3 Wvg.
Dit protocol is tot stand gekomen na overleg met de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de gebruikersorganisaties.
Daarmee is beoogd om zo spoedig mogelijk daadwerkelijk geconstateerde
knelpunten op te lossen. Het protocol is een verbreding van de eerder gemaakte afspraken tussen SZW en
de VNG.
De Wvg is, materieel gezien, de rechtsopvolger van de
voorzieningenparagraaf in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en van de
Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten. Aan de totstandkoming van
de wet in 1994 lagen een aantal uitgangspunten ten grondslag. Deze kunnen als
volgt worden samengevat:
1. Gemeentebesturen kregen de
zorgplicht om voorzieningen te verstrekken die de zelfstandigheid en
zelfredzaamheid van gehandicapten bevorderen;
2. welke voorzieningen voor de
doelgroep ook daadwerkelijk bereikbaar zouden moeten zijn, ook als het gaat om
ouderen of mensen met een lager inkomen;
3. door middel van een integrale
en transparante uitvoeringsstructuur;
4. waarbij de invoering van de
wet budgettair neutraal diende te geschieden; en
5. waarbij de zorgplicht en
budgetverantwoordelijkheid in één hand werden gelegd.
Nadien heeft nog een aantal wijzigingen plaatsgevonden in
het geheel van met de Wvg samenhangende regelingen. Deze hebben het karakter
van de wet evenwel niet aangetast.
Binnen de gestelde uitgangspunten behoren gemeentebesturen
te streven naar een zodanige invulling van hun zorgplicht, dat de gehandicapte
door het verstrekken van een of meer voorzieningen zoveel mogelijk deel kan
nemen aan het maatschappelijk leven op een vergelijkbare wijze als de niet
gehandicapte mens. De Wvg is immers gericht op het bevorderen van de
zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de betrokken gehandicapte. Het
verstrekken van voorzieningen is daartoe (slechts) een middel. En hoezeer, uit
oogpunt van rechtszekerheid, tevoren vast behoort te staan welke voorzieningen
een gemeentebestuur (onder welke omstandigheden) zal kunnen verstrekken: het is
primair de cliënt die het beste kan aangeven, op welke wijze zijn belemmeringen
optimaal kunnen worden opgeheven of verminderd. De indicatie-advisering zal
daar ook op gericht moeten zijn, uitmondend in een advies over de te
verstrekken voorziening of voorzieningen. Oogmerk van de decentralisatie was
immers het kunnen bieden van 'maatwerk'. Ook dit Protocol zal alleen al daarom
moeten passen binnen de doelstellingen achter en de tekst van de wet. Het
Protocol is bedoeld om tot een meer uniforme wetstoepassing te komen, gericht
op een bredere rechtszekerheid voor cliënten met het oog op hun specifieke
situatie.
De aanvraagprocedure dient voor de cliënt zo min mogelijk
belastend te zijn. De intake en indicatieadvisering moeten aansluiten op en
evenredig zijn aan de gevraagde respectievelijk te verstrekken voorziening, en
zullen niet voorbij mogen gaan aan hetgeen op basis van andere regelingen kan
worden verstrekt. Vanaf het begin biedt het gemeentebestuur duidelijkheid over
de procedure: het gemeentelijk beleid, hetgeen er gebeurt vanaf de aanvraag, de
indicatie-advisering, de beschikking en de mogelijkheden van bezwaar, beroep en
klachten. Doordat de aanvrager daardoor inzicht krijgt in zowel de te zetten
stappen als in de daarmee gemoeide tijd, kan deze rekening houden met hetgeen
hem te wachten staat en zich daarop voorbereiden. Zo mogelijk worden al tijdens
de intake de verschillende te zetten stappen en de daarmee gemoeide tijd in
kaart gebracht; als dat niet kan zou daarover binnen 14 dagen bericht kunnen
volgen, in een voor de aanvrager toegankelijke vorm.
Bij de aanvraagprocedure wordt onnodige bureaucratie
vermeden door voort te bouwen op hetgeen van de aanvrager en diens omgeving al
bekend is. Behandelroutines worden daarop afgestemd. Bij aanvragen die zouden kunnen leiden tot een beroep op
meerdere voorzieningen (en waarvoor meerdere regelingen van toepassing zijn)
helpt het gemeentebestuur de hulpvrager door een gecoördineerde
indicatiestelling te bevorderen. Vanaf het moment van eerste contact zoekt het
gemeentebestuur met de aanvrager naar een voorziening die de door de aanvrager
ervaren problemen zoveel mogelijk wegneemt en aan diens behoeften zo goed
mogelijk tegemoet komt, binnen de grenzen van het gemeentelijk beleid. De
aanvrager krijgt daartoe ook de beschikking over het indicatieadvies. De
aanvraagprocedure wordt afgewikkeld binnen de grenzen, die de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) daarvoor stelt, en zo mogelijk sneller dan de in die wet
gestelde maximumtermijnen.
Voor zover gemeenten de indicatie-advisering voor de Wvg
onder hebben gebracht bij het Regionaal Indicatie Orgaan (Rio) in het kader van
het traject Robuuste Rio’s, zal het Rio onder mandaat van het gemeentebestuur
op een onafhankelijke, vraaggerichte en integrale wijze de reactie op de hulpvraag van de cliënt in
kaart brengen. Voor het onderdeel Wvg zal het gemeentebestuur vervolgens
besluiten in de vorm van een beschikking.
Het kan om een aantal redenen – bij voorbeeld omdat gegevens
van derden lang uitblijven – voorkomen dat de in de Awb gestelde termijnen niet
kunnen worden gehaald. Bij dreiging van een dergelijke overschrijding van
termijnen informeert het gemeentebestuur de aanvrager, onder aangeven van de
oorzaken en van de vermoedelijk wel realiseerbare behandel- dan wel
afhandeltermijn. De gemeente informeert de cliënt ook over de mogelijkheid een
klacht in te dienen en de behandeling daarvan. Dit laat onverlet dat, indien de
aanvrager meent dat er sprake is van een niet meer redelijke
termijnoverschrijding deze uiteraard een beroep kan doen op alle
rechtsmiddelen, die hem op grond van de Awb ter beschikking staan.
Dat indicatieadvisering evenredig is met de aard en omvang
van de gevraagde voorziening ligt voor de hand. Dit impliceert, dat voor
'kleine', goedkopere voorzieningen, volstaan kan worden met een lichte en
vooral snelle procedure. Daarentegen wordt bij een aanvrage voor meer
omvangrijke of duurdere voorzieningen gezocht naar een methode om een aanbod te
realiseren dat zo goed mogelijk tegemoet komt aan de situatie van de aanvrager
in relatie tot zijn mogelijkheden en die van zijn sociale omgeving. Dat betekent
dat het in dergelijke gevallen de voorkeur verdient om de indicatieadvisering
door het Rio te laten plaatsvinden. Zulks ligt ook voor de hand bij verschillen
van inzicht tussen gemeente en cliënt, zoals in de bezwaarfase, maar die
wellicht ook al eerder kan blijken. Door aanvragers overigens zo goed mogelijk
te betrekken bij het afhandeltraject van de aanvraag zullen dergelijke
verschillen van inzicht overigens minder frequent voorkomen. En tot slot:
'evenredig' houdt ook in, dat voor urgente aanvragen een spoedprocedure
mogelijk is. Rio’s zullen het protocol “met spoed indiceren” van het de
Landelijke Vereniging van indicatieorganen (LVIO) gebruiken voor snelle,
zorgvuldige en klantgerichte afhandeling van de indicatie-advisering van de
hulpvragen.
Niet zelden zal van stond af aan de gelijktijdige – of zelfs
gecombineerde – verstrekking van meerdere voorzieningen aan de orde zijn,
waarvoor dan wellicht ook verschillende regelingen van toepassing zijn. Ook kan
het voorkomen, dat er sprake is van verschillende mogelijke verstrekkingen, die
er op zijn gericht de beperkingen te verminderen of weg te nemen. Om die reden
is het zeer gewenst de indicatieadvisering te laten plaatsvinden door een Rio,
waarbinnen voor een breed pakket aan verstrekkingen op grond verschillende
regelingen wordt geïndiceerd en waarbinnen een grote kennis van de
onderscheiden mogelijkheden bestaat. De aanvrager kan daardoor optimaal worden
geholpen. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft, in
samenspraak met de Minister van SZW, ter versterking van deze Rio's met de VNG
ook afspraken gemaakt en voor de uitvoering daarvan gelden beschikbaar gesteld.
Meer dan met het enkele verkrijgen van een besluit van het
gemeentebestuur is de aanvrager gebaat bij het feitelijk kunnen beschikken over
de gevraagde voorziening. Nu de Wvg behoorlijk is ingebed in de gemeentelijke
praktijk moet het mogelijk zijn dat een gemeentebestuur op ten minste een
aantal punten anticipeert op vaker voorkomende vragen. Zo kunnen afspraken met woningcorporaties
en andere huiseigenaren er toe leiden dat de benodigde apparatuur en materiaal
voor relatief eenvoudige woningaanpassingen 'op voorraad worden gehouden'. Dat
kan resulteren in snelle aanpassing van woningen bij bijv. de introductie van rolstoelgebruik
of aanpassing van sanitaire ruimtes. Ook andere veelvoorkomende voorzieningen
behoren geleverd te kunnen worden als waren zij op voorraad aanwezig, eventueel
op basis van afspraken tussen de gemeenten – al dan niet in samenwerking – en
leveranciers. Omgekeerd zal de aanwezigheid van direct te leveren voorzieningen
er niet toe mogen leiden dat dit aanbod bepalend wordt: de verstrekking blijft
vanzelfsprekend (binnen de grenzen van de gemeentelijke mogelijkheden) in het
directe verlengde van het indicatieadvies.
Met het realiseren van een klachtenprocedure conform het
gestelde in de Awb en de bestaande regelingen voor bezwaar, beroep en (vooral)
voorlopige voorziening in die wet, mag er van worden uitgegaan dat een afdoende
bestel voorhanden is om te voorzien in (spoed)procedures en
klachtenbehandeling. Ook in dit opzicht voorziet het gemeentebestuur in
voldoende en toegankelijke informatie.
Het met de WVG beoogde maatwerk betekent, dat de te
verstrekken voorzieningen zijn gericht op het individu en op diens specifieke
behoeften en omstandigheden. Dat impliceert, dat de verstrekking niet primair
is hetgeen in de regel bij een vergelijkbare aanvraag wordt verstrekt, maar
specifiek ziet op het oplossen van het door de aanvrager geformuleerde
probleem, binnen de grenzen van de wet. Het toetsingskader maakt onderdeel uit
van het Protocol en wordt gehanteerd om de op het gewenste maatwerk toegesneden
afwegingen te maken. Een goede toepassing van dit uitgangspunt leidt tot een
toepassing van de Wvg, die voor de cliënten meer bevredigend is en voor de
verstrekkende gemeenten uiteindelijk tot minder kosten leidt. Het kan om
dezelfde reden heel goed zijn dat een gemeentebestuur, afhankelijk van de
voorziening, periodiek – bijv. jaarlijks of tweejaarlijks – contact opneemt met
de aanvrager om te beoordelen, of de verstrekking nog voldoet aan de
verwachtingen.
Bij de keuze voor een voorziening houdt het gemeentebestuur
rekening met de wijze waarop de cliënt zijn leven wil inrichten. Bij de beoordeling van de aanvraag worden daarom alle
omstandigheden van de cliënt betrokken die relevant kunnen zijn voor die
aanvraag. Daartoe is een goede intake en indicatieadvisering van wezenlijk
belang. Indien meerdere voorzieningen als adequaat kunnen worden aangemerkt,
mag gekozen worden voor de goedkoopste. Bij relatief kleine verschillen in
prijs wordt in beginsel echter de wens van de aanvrager gerespecteerd. In alle
gevallen verdient het aanbeveling dat voor voorzieningen kan worden gekozen uit
meerdere aanbiedingen, mits dit niet leidt tot onevenredige problemen bij de
gemeente.
Indien de cliënt een voorkeur heeft voor een duurdere
voorziening dan de goedkoopste onder de adequate voorzieningen overlegt, als de
aanvrager zulks wenst, het gemeentebestuur met de aanvrager of deze de voorkeur
heeft voor een financiële tegemoetkoming. Hierbij zullen afspraken over de
besteding en de duur van de voorziening moeten worden vastgelegd. Het
beschikbaar te stellen bedrag zal dan dat van het goedkoopste alternatief
kunnen zijn dat als adequaat is aangemerkt. De aanvrager wordt daarbij geholpen
met advies en informatie. Bij toepassing van deze variant moet overigens worden
gewaarborgd, dat de noodzakelijke voorziening ook daadwerkelijk kan worden
gerealiseerd. Daarbij kunnen recente onderzoeksresultaten op dit vlak en reeds
voorhanden positieve ervaringen met een PGB in een aantal gemeenten een
bruikbaar hulpmiddel zijn. Gemeenten
realiseren zich dat het verstrekken van een budget in algemene zin voor de
aanvrager optimale keuzemogelijkheden biedt.
Dat de voorziening is afgestemd op de aanvrager en diens
specifieke behoeften en omstandigheden betekent ook, dat rekening wordt
gehouden met omstandigheden als groei, extra slijtage vanwege de handicap en
progressie van de aandoening. Tot de voorziening behoort ook het onderhoud en
reparatie gerekend te worden, alsmede – indien nodig – het er mee leren omgaan.
De voorziening komt immers pas tot zijn recht als er ook daadwerkelijk goed
gebruik van kan worden gemaakt. Op zichzelf bevordert het de rechtszekerheid,
als tevoren duidelijkheid bestaat – bijv. aan de hand van een verordening en
beleidsregels – over welke voorzieningen onder welke omstandigheden in de regel
kunnen worden verstrekt. Dat betekent intussen niet dat, gegeven de mogelijk
specifieke hulpvraag, dergelijke beleidsregels niet onder omstandigheden met
enige flexibiliteit kunnen worden gehanteerd.
Wanneer een gehandicapte belemmeringen ondervindt in het
normale gebruik van de woning, treft de gemeente een voorziening aan de woning
om deze belemmeringen weg te nemen of zoveel mogelijk verminderen. Ook kan de
gehandicapte in aanmerking komen voor een tegemoetkoming voor verhuis- en
herinrichtingskosten, als er een andere – wel geschikte – woning binnen
redelijke termijn beschikbaar is. Deze tegemoetkoming is alsdan een reële
bijdrage in de kosten die een
gehandicapte voor een verhuizing moet maken, rekening houdend met het
niet-vrijwillige karakter van een dergelijke verhuizing. De financiële consequenties
van verhuizen, zoals de woonlasten, moeten binnen de Wvg-draagkracht van de
gehandicapte passen. Verhuizen mag in ieder geval niet ten koste gaan van
(mantel)zorg en de sociale omstandigheden van de gehandicapte. Bij het
beoordelen van mogelijkheden voor het zelfstandig gebruik van de woning let de
gemeente in elk geval op elementen als veiligheid, oriëntatiemogelijkheden, de
toegankelijkheid en de herkenbaarheid van de woning voor de gehandicapte.
Daaronder dienen ook voorzieningen t.a.v. de scherpte en zwakte van licht voor
mensen met een visuele handicap te worden gerekend.
Ook bij woningaanpassing is het door de cliënt geformuleerde
probleem het uitgangspunt. Aan de hand hiervan en aan hetgeen op grond van de
beperkingen van de aanvrager noodzakelijk is wordt vastgesteld welke
voorziening in zijn situatie adequaat is. Het gemeentebestuur houdt er rekening
mee, dat gehandicapten niet zelden een andere dagindeling, prioriteitsstelling
en tijdsbestedingspatroon kennen dan de niet in zijn bewegingen of anderszins,
bijvoorbeeld visueel, beperkte mens. Met het normale gebruik van de woning,
waartoe ook de verzorging van kinderen en het uitvoeren van geregelde
huishoudelijke taken gerekend kan worden, dient te allen tijde rekening te
worden gehouden.
Woningaanpassing kan de noodzaak van tijdelijke huisvesting
elders met zich meebrengen. In die gevallen behoort die tijdelijke huisvesting
deel uit te maken van de verstrekking. Het toesnijden van de voorziening op de
behoeften en persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en zijn sociale
omgeving kan er toe leiden, dat – onder omstandigheden – aan de woning ook
maatregelen getroffen worden met het oog op de verzorging van de aanvrager. Bij
zowel beroepsmatige zorg als mantelzorg wordt als dat nodig is bijvoorbeeld een
tillift verstrekt en worden andere, op de arbeidsomstandigheden van de
verzorgende gerichte, voorzieningen gerealiseerd.
De gemeente houdt een overzicht bij van reeds aangepaste
woningen, die ten verhuur worden aangeboden dan wel binnenkort beschikbaar
zullen komen. Dit overzicht van (binnenkort) beschikbare woningen is als
Internetsite ook toegankelijk voor gehandicapten en andere gemeenten. Daarbij
worden de gerealiseerde aanpassingen zo goed mogelijk aangeduid. In algemene
zin verdient het aanbeveling in toenemende mate levensloopbestendig en
aanpasbaar te bouwen, zoals ook in de nota Mensen Wensen Wonen is verwoord.
Gemeenten verstrekken vervoersvoorzieningen die er op zijn
gericht, dat mensen met beperkingen kunnen deelnemen aan het maatschappelijk
verkeer binnen – in elk geval – hun directe leefomgeving. Het gemeentebestuur
zal de uit de beperking voortvloeiende belemmering wegnemen (of zo veel
mogelijk verminderen) door een adequate vervoersvoorziening, waarbij het rekening
houdt met de behoeften en persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Bij
cliënten, welke zijn opgenomen in een instelling, wordt er zo nodig rekening
mee gehouden dat binnen die instelling de mogelijkheden voor persoonlijke
ontmoetingen in de regel aanzienlijk minder zijn dan thuis. In dergelijke
gevallen is het gewenst om de gebruikelijke evenredigheid tussen bezoeken en
bezoek ontvangen los te laten.
Vanzelfsprekend zijn de aard en mate van de beperking
bepalend voor het type en de omvang van de te verstrekken
vervoersvoorziening(en). De vraag kan niet alleen zijn, of iemand fysiek in
staat is een bepaalde afstand te overbruggen. Het behoort ook te gaan om de
vraag, of iemand geheel zelfstandig daartoe in staat is.
Gehandicapten kunnen in aanmerking komen voor collectief
vervoer, individueel vervoer of een combinatie van deze. Bij de toekenning
wordt rekening gehouden met persoonlijke behoeften en omstandigheden; het kan
tegen die achtergrond ook gaan om toekenning van een combinatie van voorzieningen.
Een keuze voor collectief vervoer is derhalve zeker geen automatisme.
Met het collectief vervoer kan onbeperkt gereisd worden
binnen het zorgplichtgebied tegen een tarief dat niet hoger is dan het tarief
van de blauwe strippenkaart. Deze collectieve voorziening dient aan te sluiten
op een toegankelijk NS-station. Het gemeentelijk zorgplichtgebied ingevolge de
Wvg, bestrijkt terzake van vervoersvoorzieningen niet alleen het gebied binnen
de gemeentegrenzen maar ook het (sociaal) vervoer binnen de regio. Op basis van
de jurisprudentie van de CRvB valt onder regionaal vervoer ook vervoer van
ongeveer 15 km vanaf het vertrekadres. Dit impliceert dat een
vervoersvoorziening wordt geboden die reizen van vijf OV-zones tegen
strippenkaarttarief mogelijk maakt. Voor de gehandicapte die bij de gemeente in
het kader van een Wvg-vervoersindicatie aangeeft ook te willen reizen buiten
het gemeentelijk zorgplichtgebied zal tevens een indicatieadvies worden gegeven
op de mogelijkheden om bovenregionaal te reizen. Maatwerk dient ook betrekking
te hebben op bewoners van AWBZ gefinancierde instellingen.
Gemeenten maken afspraken met vervoerders over prioritaire
ritten. Dit zijn ritten waarbij cliënten de garantie krijgen dat zij –
behoudens een situatie van overmacht – op een vooraf afgesproken tijdstip op de
plaats van bestemming zullen arriveren, bijvoorbeeld voor
theatervoorstellingen, een uitvaart,
educatie, vrijwilligerswerk, en het vertrekmoment van een aansluitende
verbinding, zoals een trein of een veerdienst.
In het bijzonder bij individuele vervoersvoorzieningen voor
de middellange afstanden (tot en met ongeveer 15 km) ligt het in de rede dat
met de aanvrager, aan de hand van een indicatieadvies, zorgvuldig wordt
overlegd over de verschillende mogelijkheden. Op basis van dat indicatieadvies
en hetgeen cliënt aandraagt kan blijken dat, gelet op de persoonlijke
omstandigheden van betrokkene zoals de gezinssituatie, een combinatie van
bepaalde voorzieningen adequaat is.
De rolstoel is een zeer persoonlijke voorziening en de
gehandicapte is er bijzonder van afhankelijk. Daarom wordt meer dan gemiddeld
zorg besteed aan de keuze voor merk en type. De rolstoel is afgestemd op de
behoeften van de gebruiker; mensen kunnen daarom, meer nog dan bij andere
voorzieningen, zelf kiezen voor de meest geschikte rolstoel, uitvoering en
leverancier. Mensen behoren door middel van een rolstoel volwaardig te kunnen
participeren. Bij de verstrekking
horen in elk geval ook de kosten voor onderhoud en reparatie. Naar gelang de
persoonlijke situatie kunnen ook accessoires, of meerdere rolstoelen, tot de
verstrekking behoren.
Ook bij rolstoelen worden behoeften en persoonlijke
omstandigheden meegewogen. Bijvoorbeeld door te anticiperen op progressieve
aandoeningen, of de groei van de kinderen.
Een van de problemen bij de uitvoering van de Wvg heeft
betrekking op de financiële gevolgen voor de gehandicapten, met name bij de
toepassing van de Regeling financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg.
Inventarisatie van de klachten laat zien, dat gemeenten deze regeling op
verschillende manieren interpreteren.
Het is op zichzelf de eigen gemeentelijke beleidsvrijheid of
en hoe eigen bijdragen worden gevraagd. De wet geeft alleen de kaders aan
waarbinnen dit moet plaatsvinden. In de wet is een bevoegdheid opgenomen om met
betrekking tot de eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen regels te
stellen. Deze Regeling financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg geeft
een nadere omschrijving van de invulling van de systematiek voor eigen
bijdragen en financiële tegemoetkomingen. Dit is om uit te sluiten dat een
gehandicapte, wanneer hij in het kader van de Wvg voor kosten zou worden
gesteld, voor die kosten een beroep op bijzondere bijstand zou moeten doen.
Hierbij wordt tevens rekening gehouden met andere kosten in verband met de
handicap. De Regeling verwijst daartoe naar een enkele andere eigen
bijdrageregeling, maar tevens naar andere kosten als gevolg van de handicap,
die in mindering op de draagkracht moeten worden gebracht.
Gemeenten kunnen inkomensgrenzen stellen, waarboven iemand
niet meer voor een financiële tegemoetkoming of naturavoorziening in aanmerking
komt. Voor bepaalde voorzieningen geldt, dat ze boven een bepaalde
inkomensgrens als 'algemeen gebruikelijk' worden aangemerkt. Gemeenten mogen
evenwel geen inkomensgrenzen stellen bij woonvoorzieningen of voorzieningen,
die specifiek op de handicap zijn gericht.
Het begrip 'algemeen gebruikelijk' blijkt niet overal
hetzelfde te worden toegepast. Het lijkt soms of het vooral wordt gebezigd in
een context die aangeeft, dat het om een voor iedereen aan te schaffen object
kan gaan. Dit is evenwel niet altijd het geval. Vermeden moet worden dat een
aanvraag enkel hierom wordt afgewezen. Het ligt echter meer voor de hand om het
begrip ‘algemeen gebruikelijk’ te relateren aan hetgeen niet-gehandicapte
personen in vergelijkbare – waaronder: financieel vergelijkbare –
omstandigheden als regel tot hun aanschaffingpatroon kunnen rekenen.
Uitgangspunt bij de toekenning is het indicatieadvies, op basis waarvan wordt
vastgesteld welke voorziening in een bepaalde situatie adequaat is.
Met dit Protocol is beoogd de toepassing en de uitvoering
van de Wvg te verbeteren. Daarnaast zij gewezen op de volgende activiteiten.
Er zullen experimenten of pilots worden geëntameerd met het
oog op in ieder geval de volgende onderwerpen:
·
de mogelijkheden van persoonsgebonden budgetten, zoals bijv.
nu gepraktiseerd in Utrecht, als
voorbeeld voor de mogelijkheden van vraagsturing; daarbij zal ook worden
gezocht naar aansluiting bij de systematiek, verantwoording en faciliteiten die
gelden in de zorgsector, zodat kan worden geprofiteerd van de daarmee opgedane
ervaringen;
·
de mogelijkheden van afstemming van beleid van gemeenten in
één regio;
·
varianten in indicatie-advisering (in samenwerking met de
Staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport);
·
de mogelijkheden van beter omgaan met individuele
vervoersvoorzieningen als scootmobielen.
Er zal voorts een vergelijkend onderzoek – 'benchmark' –
plaatsvinden tussen een aantal gemeenten, in het bijzonder gericht op het in
kaart brengen van goede voorbeelden. Andere gemeenten zullen daar weer hun
voordeel mee kunnen doen, ten faveure van de in die gemeenten woonachtige
cliënten.
Naar de werking van de Regeling financiële tegemoetkomingen
en eigen bijdragen Wvg zal onderzoek worden gedaan, zowel in termen van
uniforme toepassing als naar de vraag, in welke gevallen en in welke mate eigen
bijdragen worden gevraagd. Ook zal daarbij worden gekeken naar de doorwerking
in de berekening van de draagkracht bij het bieden van forfaitaire vergoedingen
voor bepaalde voorzieningen.
Met dit Protocol is beoogd om een zekere normering tot stand
te brengen voor hetgeen onder een 'behoorlijke' toepassing en uitvoering van de
Wvg moet worden verstaan. De wetgever eertijds heeft veel open normen gesteld,
in de verwachting dat de praktijk weliswaar een zekere differentiatie zou laten
zien, maar ook dat deze tot een bepaalde standaard zou leiden. Dit is minder
het geval geweest dan eertijds verhoopt: de rechter heeft in individuele
situaties in het bijzonder getoetst aan het geformaliseerde beleid in de
betreffende gemeente. De Minister van het SZW heeft, in samenspraak met
organisaties van cliënten en van de uitvoerders van de wet, met dit document
een in het begin van de eenentwintigste eeuw passende norm willen vormgeven,
waarop de cliënt zich kan beroepen.
De beoogde bredere rechtszekerheid voor cliënten zal daarmee
daadwerkelijk gestalte hebben gekregen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de
gemeentelijke beleidsvrijheid in de uitvoering van de Wvg, die uitgangspunt is
geweest bij de totstandkoming van die wet.
De eerdergenoemde experimenten zullen er vooral op zijn
gericht zijn, 'best-practices' in kaart te brengen. Dat kan leiden tot het
besluit, dergelijk beleid breder toepasbaar te maken. De mogelijkheid daartoe
kan afhangen van de specifieke situatie in elk van de gemeenten; nieuw beleid
moet inpasbaar– en aanvullend – zijn op hetgeen al plaats vindt. Aan hetgeen in
een experimenteergemeente wordt gerealiseerd zullen in andere gemeenten daarom
niet zonder meer rechten kunnen worden ontleend. Dat kan alleen, als de
betreffende praktijk ook aldaar in verordeningen of beleidsregels zal zijn
vastgelegd.
8. Toetsingskader
Het algemene uitgangspunt van de Wet voorzieningen
gehandicapten (Wvg) is, dat mensen met een beperking zo goed en zo zelfstandig
mogelijk aan het maatschappelijk leven kunnen deelnemen. Daarbij gaat het om
het opheffen van belemmeringen die mensen met een beperking ervaren en het
creëren van – waar mogelijk – gelijke of gelijkwaardige mogelijkheden. Het voorliggend
Protocol – hoezeer in algemene termen verwoord – is daartoe het uitgangspunt.
Concreet samengevat: per saldo dient de voorziening doeltreffend, doelmatig en
afgestemd op specifieke situatie van de cliënt te zijn. Dat is het geval,
indien:
1. de voorziening de belemmering
opheft of, als dat onmogelijk is, de belemmering tot de hoogst mogelijke graad
vermindert en de mogelijkheid biedt om volwaardig maatschappelijk te
participeren;
2. de voorziening gericht is op
de cliënt en zijn specifieke situatie. Dit houdt in dat uitgegaan wordt van de
persoonlijke omstandigheden, voorkeuren en keuzes van de cliënt. Hierbij gaat
het in ieder geval om:
a. fysieke en mentale
omstandigheden die samenhangen met de ziekte of handicap, in het bijzonder
progressief verloop;
b. de gezinssituatie, de
leefsituatie en de directe en sociale omgeving;
c. de vraag of de cliënt van
mantelzorg gebruik wil maken en, indien dat het geval is, de vraag hoe deze
mantelzorg fysiek en mentaal zo min mogelijk kan worden belast;
d. levensbeschouwelijke
activiteiten;
e. sociale en culturele
activiteiten, vrijwilligerswerk en educatie;
f. sociale contacten,
familiecontacten en andere contacten;
g. normen, waarden en gebruiken
van de cliënt;
h. ontwikkelingen in de tijd
met betrekking tot onder a tot en met g genoemde omstandigheden;
3. de toegekende voorziening er
op gericht is om voor de cliënt een gelijke of zo goed mogelijke vergelijkbare
positie te creëren als een persoon zonder beperkingen heeft. Het gaat daarbij
om het gebied van leven, verzorgen, slapen, leren, werken en andere
activiteiten die mensen verrichten;
4. de cliënt met de toegekende
voorziening de verschillende sociale rollen volwaardig kan vervullen, zoals
bijvoorbeeld de rol van partner, ouder, buurtbewoner;
5. de voorziening gericht is op
het versterken van de zelfstandigheid en zelfregie van de aanvrager in plaats
van de afhankelijkheid van een ander;
6. de toegekende voorziening de
mogelijkheid biedt om normaal van de woning gebruik te maken, waarbij in ieder
geval gelet wordt op leven, verzorgen, het verrichten van geregelde
huishoudelijke taken, slapen, bezoek ontvangen, ontspannen, leren en werken;
7. de toegekende voorziening
uitgaat van de diversiteit van de vervoersbehoefte van de cliënt. Het gaat om
het doen van alledaagse activiteiten, zoals het doen van boodschappen en
winkelen, het onderhouden van sociale contacten en het uitoefenen van
recreatieve activiteiten;
8. in de toegekende voorziening
de meerkosten, die de cliënt ten opzichte van een persoon in een overigens
vergelijkbare situatie heeft, zijn inbegrepen.
Voorts wordt de cliënt, bij de aanvraag van de voorziening,
adequaat geïnformeerd over de procedures, beslistermijnen, mogelijkheden van
bezwaar en beroep en de behandeling van klachten. De beslissing op de aanvraag
is altijd gemotiveerd. Daarbij wordt de informatie in een voor de aanvrager
toegankelijke vorm aangeboden.
Dit Protocol voorziet in een invulling van het begrip
'verantwoorde voorzieningen' als basisbeginsel in de Wvg, zoals die begin 2002
van kracht is. Voor de verdere toekomst zal een Bouwstenennotitie worden
geformuleerd, op basis waarvan kan worden besloten tot aanpassing van het
bestel van voorzieningen. Daarbij zal een relatie worden gelegd met de
stelselwijziging in de zorgsector.
Toepassing van dit Protocol zal voor een verdergaande
wijziging van het bestel waardevolle gegevens kunnen opleveren. Het zal goed
zijn die te bezien uit het oogpunt van zowel de gebruikers/cliënten als dat van
de verstrekkers. De wetgever zal daarmee zijn voordeel kunnen doen. Dat geldt
zowel ten aanzien van de inhoud – het verstrekkingenbeleid, maar zeker ook de
wijze van indiceren en de keuze van voorzieningen – als de
uitgavenontwikkeling. Dat houdt inmiddels ook in, dat voor een nieuw stelsel
andere keuzen zullen kunnen worden gemaakt dan die, welke nu als norm zijn
weergegeven.
De werking van dit Protocol zal worden gemonitored en
geëvalueerd. De Minister van SZW betrekt bij monitoring en evaluatie in elk
geval de organisaties van cliënten en de VNG als vertegenwoordiger van de
uitvoerende gemeenten. SZW zal zorgen voor adequate facilitering van de
monitor. Daarbij is het oogmerk te bewerkstelligen, dat een komend bestel
daadwerkelijk beter aansluit bij de behoeften van de cliënten, goed uitvoerbaar
is en niet tot onbeheersbare kostenontwikkelingen leidt.
Met betrekking tot de monitoring zullen in ieder geval de
kosten, met inbegrip van eventuele structurele meerkosten, in beeld worden
gebracht, die uitvoering c.q. naleving van het Protocol met zich meebrengt.
Eventuele structurele meerkosten komen voor rekening van het Rijk.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid W.A. Vermeend |
Vereniging van Nederlandse Gemeenten prof. dr. J.Th.J. van den Berg, voorzitter directieraad |
Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland J. Troost, voorzitter |
Federatie van Ouderverenigingen M.J. de Jong, directeur |
Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties drs. A. Sturkenboom, voorzitter |
|
[1] Mensen met beperkingen – hetgeen wil zeggen: mensen met ergonomische, zintuiglijke, verstandelijke of geestelijke beperkingen, alsook ouderen die ten gevolge van ziekte of gebrek belemmeringen ondervinden. Omwille van de leesbaarheid zal, zonder aan deze diversiteit afbreuk te willen doen, in het navolgende kortweg van 'gehandicapten' worden gesproken.