In deze bijlage treft u het commentaar aan van de gemeente Delft,
afdeling ICT/Onderzoek&Statistiek op de leerlingenprognoses ten behoeve van
een te stichten islamitische basisschool in Delft.
In
de bijlage wordt nader ingegaan op de mate van betrouwbaarheid van de
verschillende manieren van prognosticeren van leerlingenaantallen bij een te
stichten islamitische basisschool in Delft.
Commentaar
van gemeente Delft, ICT/O&S op leerlingenprognoses t.b.v. een te stichten
islamitische basisschool in Delft
In de prognose is de basisgeneratie van 4-12 jarigen
in Delft uit het basismateriaal over de jaren 1994-2002 van de
Primos-bevolkingsprognose m.b.v. het VSWO-model doorgerekend naar de toekomst.
Vervolgens is het belangstellingspercentage voor islamitisch basisonderwijs van
Schiedam, (4,5%) gebruikt om het toekomstig aantal leerlingen te berekenen voor
Delft. En deze cijfers zijn nog met het wettelijk toegestaan percentage van 3%
opgehoogd.
Bij deze methode gaat men er dus vanuit dat de
bevolkingssamenstelling naar etniciteit in Delft hetzelfde is als in Schiedam.
Maar in Delft wonen verhoudingsgewijs veel minder Turken en Marokkanen, de
belangrijkste doelgroepen voor een islamitische basisschool. Ter
verduidelijking, in Delft woonden op 1-1-2002
997 turkse en marokkaanse 0-14 jarigen, in Schiedam waren dat er 2532.
Hiervoor is niet gecorrigeerd (correctiefactor: 997/2532=0,39).
2. Stichting
Islamitisch College te Schiedam t.b.v. school El Furkan
Bij deze prognose is gebruik gemaakt van de
resultaten uit Primos-bevolkingsprognose, om de basisgeneratie van 4-12 jarigen
in Delft en de omliggende dorpen voor de toekomst te bepalen. Daarbij zijn de
getallen allereerst verminderd met 5%, vanwege deelname aan het speciale
onderwijs. Vervolgens is het gecorrigeerde belangstellingspercentage voor
islamitisch basisonderwijs van Schiedam, (4,8%) gebruikt om het toekomstig
aantal leerlingen te berekenen voor Delft en de omliggende dorpen. Er is per
gemeente gecorrigeerd op het aandeel niet-westerse allochtonen. Voor de
omliggende dorpen (Naaldwijk, Schipluiden, Pijnacker-Nootdorp, Wateringen,
’s-Gravenzande, De Lier en Monster) is het deelnamepercentage nog gecorrigeerd
naar afstand.
Bij deze methode is het belangstellingspercentage
gecorrigeerd voor het aandeel niet-westerse allochtonen (correctiefactor: 0,67)
Beter is het om te corrigeren voor het aandeel turkse en marokkaanse 0-14
jarigen (correctiefactor: 0,39).
Ook de omliggende gemeenten zijn meegenomen in de
analyses. Maar er is voorbij gegaan aan het feit dat in het deelnamepercentage
van Schiedam de omliggende gemeenten (van Schiedam) al verwerkt zijn! Dus deze
zijn nu dubbel meegenomen!
In deze prognose is de basisgeneratie van 4-12
jarige Turken en Marokkanen in Delft voor de toekomst doorgerekend m.b.v. het
PVG-leerlingenprognosemodel. Vervolgens is voor een aantal gemeenten met
islamitisch basisonderwijs in de wijde omtrek (Leiden, Schiedam, Alphen a/d
Rijn, Rotterdam, Bergen op Zoom, Den Haag en Leerdam) het deelnamepercentage
berekend op de basisgeneratie van 0-14 jarige Turken en Marokkanen. Daarna is
het werkelijke deelnamepercentage (op basisgeneratie 4-12 jarigen) van deze
gemeenten gecorrigeerd a.d.h.v. het werkelijke deelnamepercentage van Schiedam.
Vervolgens is het gemiddelde deelnamepercentage van al deze gemeenten (methode
1) losgelaten op de voor de toekomst berekende basisgeneratie 4-12 jarige
Turken en Marokkanen. Ook is het gemiddelde deelnamepercentage van deze
gemeenten excl. Rotterdam en Den Haag (methode 2) ) losgelaten op de voor de
toekomst berekende basisgeneratie 4-12 jarige Turken en Marokkanen. Als redenering
hierachter wordt gesteld dat deze grote gemeenten met relatief weinig
islamitische basisscholen en relatief veel allochtonen de deelnamepercentages
vertekenen, omdat op veel scholen al verhoudingsgewijs veel allochtonen zitten,
waardoor deze niet-islamitische scholen de facto een islamitische
signatuur dragen.
Deze methode gaat ervan uit dat de islamitische
leerlingen grotendeels bestaan uit Turken en Marokkanen. In 1997 was 79% van de
leerlingen op islamitische scholen ook van Turkse en Marokkaanse afkomst, dus
dat is niet zo gek. En in de gebruikte deelnamepercentages zijn niet alleen de
Turkse en Marokkaanse leerlingen uit Schiedam meegenomen, maar ook de andere
islamitisch georďenteerde bevolkingsgroepen en leerlingen uit de aangrenzende
gemeenten. Deze leerlingen zijn alleen berekend op de basisgeneratie 4-12
jarige Turken en Marokkanen.
Aangezien methode 2 uitgaat van een gemiddeld
deelnamepercentage over een aantal middelgrote gemeenten en er gerekend is met
Turken en Marokkanen die grotendeels de basisgeneratie van een islamitische
school vormen en het feit dat anders islamitisch georďenteerde
bevolkingsgroepen en leerlingen uit de aangrenzende gemeenten meegenomen zijn,
lijkt mij dit de meest betrouwbare methode.
Gemeente Delft, ICT/O&S
Cees Damen
2 juni 2003
De
keuze voor een islamitische basisschool door islamitische ouders voor hun
kinderen in een niet-islamitische samenleving is vooral ingegeven door de wens
om hun kinderen niet van hen te laten vervreemden, ze te laten opgroeien tot
goede en gelovige moslims. De socialisering tot moslim in een islamitische
samenleving gebeurt min of meer automatisch.
Door
de keuze voor een islamitische school hopen ouders meer invloed uit te kunnen
oefenen op de ontwikkeling van hun kinderen dan dat dit op een reguliere school
zou kunnen gebeuren. De ouders zijn bang dat op deze scholen verkeerd ofwel
slecht gedrag wordt aangeleerd.
Het
islamitische onderwijs sluit meer aan op de islamitische cultuur, die de
gescheiden opvoeding van jongens en meisjes voorstaat, en waakt voor het behoud
van de goede, door Allah geschapen natuur van de kinderen, de fitrah, en
daarmee voor het behoud van hun eigenwaarde als moslim. Bescheidenheid en
respect zijn hoog aangeschreven eigenschappen.
De
leerkracht is het goede voorbeeld, hij begrijpt de achtergrond van de
leerlingen en leert ze respect te hebben voor ouderen. Met name de
gecontroleerde opvoeding van de moslimmeisjes staat voorop. Zwem- en gymnastiekonderwijs vinden vanaf
groep 4 gescheiden plaats. De betreffende ouders en hun kinderen rekenen
zichzelf en hun kinderen minder vaak tot de Nederlandse cultuurgemeenschap en
de ouders spreken onderling minder Nederlands.
Het vinden van voldoende en voldoende gekwalificeerde godsdienst-OALT
leerkrachten is vaak een groot probleem, zeker sinds 1 augustus 2002 de eisen
aan deze leerkrachten met betrekking tot kennis van de Nederlandse taal en
cultuur zijn verscherpt.
Ouders
die welbewust kiezen voor een islamitische school zijn voor het merendeel
afkomstig uit een minderheid van godsdienstig streng georiënteerde
moslimouders. Bij de overgrote meerderheid van de islamitische groepen in
Nederland is van Islam- of godsdienstgetuigenis geen sprake; zij kiezen vaak
voor een reguliere school (Feddema, 1992). Leerlingen op moslimscholen komen
vaker uit volledige gezinnen dan leerlingen op reguliere scholen.
Zoals
bekend is de rijksoverheid tegen het stichten van scholen op etnisch-nationale
of linguďstisch-culturele grondslag. Bij de stichting van islamitische scholen
is het wel voorgekomen dat het initiatief daartoe is uitgegaan van personen met
dezelfde etnische dan wel nationale achtergrond, maar de grondslag voor de
stichting blijft de religie. Dat geldt ook voor de islamitische scholen die nog
vrij recent tot stand zijn gekomen op initiatief van personen met een
moslimachtergrond en wortels in Suriname. Er bestaan dus geen islamitische
scholen die uitsluitend bestemd zijn voor kinderen van Turkse, Marokkaanse,
Surinaamse of anderssoortige aan het land van herkomst gerelateerde
achtergrond. Wel is het zo dat de
onderlinge verhoudingen binnen een
school kunnen verschillen.
Opvallend
is dat de islamitische scholen die in 2000 onderwerp waren van onderzoek door
de inspectie (zie boven) in hoofdzaak bevolkt worden ofwel door Marokkaanse
ofwel door Turkse leerlingen. Er zijn elf
scholen met 60% of meer Marokkaanse leerlingen en zeven scholen met 60% of meer Turkse leerlingen. Er is een school met 52% overige allochtonen en 39% Surinamers.
Bij
het ontstaan van specifieke meerderheidsgroepen in een school spelen veel
factoren een rol, zoals:
De
achtergrond van degenen die het initiatief namen tot oprichting van de school
De
spreiding van de diverse allochtone groepen binnen het voedingsgebied,
De
positie van met name de OALT-leraar
De
invloed van de bestuursleden en
De
ervaringen van de ouders met de school
De
inspectie heeft op geen enkele school geconstateerd, dat er een exclusieve
oriëntatie bestaat op een bepaald land van herkomst, ofschoon sommige scholen
onder het bevoegd gezag staan van stichtingen met statuten die nog steeds een
relatie met een bepaald herkomstland suggereren. De inspectie acht het
ongewijzigd laten van deze statuten onverstandig en heeft dit de betrokken
besturen ook meegedeeld.
De
verdeling naar herkomst in 1997 zoals gebleken uit een onderzoek onder 14
scholen van de onderwijsinspectie
luidde:
43.2%
Marokkaans
35,5%
Turks
1,7%
Surinaams
0,6%
Tunesisch
0,1%
Nederlands
Van
de overige leerlingen bestaat 7,2% uit kinderen van vluchtelingen. Op tenminste
10 van de 14 scholen is er sprake van een duidelijke dominantie van leerlingen
van hetzij Turkse, hetzij Marokkaanse herkomst. Tien van de onderzochte scholen
hebben duidelijk een streekfunctie. Bijna alle islamitische scholen zijn
ontstaan uit lokale initiatieven van over het algemeen lokale
moskeeverenigingen. Deze ontstaanswijze heeft tot gevolg dat de islamitische
scholen geen homogene eenheid vormen. Ze zijn verschillend in de interpretatie
van de islam en hun opvattingen over onderwijs.
De
islamitische scholen vinden hun eigenheid in de religieuze identiteit, maar de
uitleg van deze identiteit kan per school zeer verschillend zijn. Op sommige
scholen worden plattelandsgebruiken uit het land van herkomst als “islamitisch”
bestempeld, zonder dat deze een religieuze oorsprong hebben. AOLT-onderwijs
behelst meestal onderwijs in de (klassiek)Arabische taal die niet aansluit op
de taal in het land van herkomst, maar wel op de inhoud van godsdienstige
geschriften in de Koran en de Sunna.
Islamitische
scholen en sociale cohesie, Inspectierapport oktober 2002
Islamitische
basisscholen in Nederland, Inspectierapport nr. 1999-2
Verschil
in opzet ten aanzien van het onderzoek naar het draagvlak van een islamitische
school in Delft en de stichtingsprognose ten behoeve van een islamitische
school in Delft door Willem Kleinbruinink in opdracht van Stichting Islamitisch
College Te Schiedam
Het
onderzoek naar het draagvlak van een islamitische school in Delft is gebaseerd
op de keuze van de groep Turken en Marokkanen in de gemeente Delft.
Richtlijn
is een prognose opgesteld door de gemeente Schiedam / J. Deijl ten behoeve van
ibs El Furkan over dezelfde etnische groep in Schiedam. Uitgangspunt in deze
berekening was, dat alle leerlingen op El Furkan afkomstig zijn uit deze groep
én uit de gemeente Schiedam.
In
de praktijk is dit niet helemaal zo; op El Furkan zitten ook leerlingen
afkomstig uit aangrenzende gemeente, o.a. uit Delft. Deze leerlingen van buiten
de gemeente zijn voor El Furkan dus berekend als waren zij afkomstig uit Schiedam.
Op
deze manier bepalen zij mede de hoogte
van het deelname / belangstellingspercentage voor de school. El Furkan is
dus berekend als één school over één bestaande groep personen, te weten de
groep Turken en Marokkanen in de eerste en tweede generatie.
Op
dezelfde manier is de berekening van het draagvlak voor een mogelijke
islamitische school in Delft berekend. Over de groep Turken en Marokkanen 1e
en 2e generatie in Delft is een cohortberekening uitgevoerd, waaruit
de omvang van de basisgeneratie op de lange termijn duidelijk wordt.
Vervolgens
is de omvang van een potentiële islamitische basisschool in Delft berekend door
de basisgeneratie Turken en Marokkanen te relateren aan de potentiële
belangstelling voor het islamitisch basisonderwijs.
De
aanpassing van de berekening voor Delft ligt besloten in de weging van de
belangstelling voor het islamitische basisonderwijs ten opzichte van de groep 0
t/m 14 jarige personen van Turkse en
Marokkaanse komaf in beide gemeenten en in overige gemeenten in de regio
waar een islamitische basisschool is gevestigd: aan de hand van deze
verhoudingen is een gemiddelde belangstelling voor het islamitisch
basisonderwijs berekend onder deze samengestelde etnische groepen. De
belangstelling is ook berekend exclusief de grote gemeenten Den Haag en
Rotterdam, die verstorend werken op de belangstellingsverhoudingen.
De
groep Turken-Marokkanen 0 t/m 14 jaar is in Schiedam in 2002 ruim 2,5 maal zo
groot als de vergelijkbare groep in Delft.
Zie
voor verdere details omtrent de berekening van het draagvlak van een
islamitische basisschool in Delft het PVG rapport, met name tabel 5, 6 en 7, en
Bijlage 2.
In
de berekening van Kleinbruinink is gebruik gemaakt van Primosbasisgeneraties,
die geen onderscheid maken in etnische samenstelling van een gemeente, en dus
ook niet in verschillen in etnische samenstelling tussen gemeenten.