Algemeen toezicht bij GGD'en:
resultaten uit de periode 1999-2002
Den Haag, juni 2003
Aan de bewindslieden
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
In de jaren
1999-2002 heeft de inspectie alle GGD'en bezocht in het kader van het algemeen
toezicht.
De inspectie
concludeert dat de GGD'en, ruim 10 jaar na de invoering van de Wet collectieve
preventie volksgezondheid, zich een centrale positie hebben verworven bij de
uitvoering van taken op het gebied van de collectieve preventie.
Dit geldt met name
voor de ‘klassieke’ taken, de jeugdgezondheidszorg en de infectieziektebestrijding.
Het management van de GGD’en professionaliseert en de gemeentelijke
betrokkenheid lijkt verbeterd te zijn ten opzichte van het rapport Gemeentelijke betrokkenheid bij collectieve
preventie (IGZ, 1995).
Tegelijkertijd zijn
de GGD’en sterk in beweging. Overal in het land vindt schaalvergroting plaats
door fusies van kleinere diensten. Ook uit de resultaten van dit onderzoek blijkt
dat schaalvergroting onvermijdelijk lijkt om de kwaliteit van de werkzaamheden
op een verantwoord niveau te brengen.
De uniforme wijze
van inspecteren stelt de inspectie nu voor het eerst in staat een rangorde aan
te brengen in de prestaties van de GGD'en.
De in 2005 uit te
brengen Staat van de Gezondheidszorg
zal geheel gewijd zijn aan de Openbare Gezondheidszorg. Met het oog hierop zal
de inspectie dit jaar en volgend jaar alle GGD'en opnieuw bezoeken.
Hoogachtend,
Drs. J.M.M. Hansen
Plv. Inspecteur-Generaal
Den Haag, juni 2003
Inhoudsopgave
Samenvatting en conclusies 8
1.1 Algemeen 9
1.2 Methodologie 9
2 Directie 12
2.1 Introductie 12
2.2 Resultaten 12
3 Epidemiologie 19
3.1 Introductie 19
3.2 Resultaten 21
4 Infectieziekten 28
4.1 Introductie 28
4.2 Resultaten 28
5 Jeugdgezondheidszorg 37
5.1 Introductie 37
5.2 Resultaten 37
5.3 Overzicht bevindingen 46
6 Maatregelen 48
6.1 Algemeen en directie 48
6.2 Epidemiologie 48
6.3 Infectieziekten 49
6.4 Jeugdgezondheidszorg 49
7 Summary and conclusions 53
Bijlagen
1 Lijst van bezochte GGD’en 55
2 Lijst van afkortingen 56
3
Gebruikte
kwaliteitsdocumenten 57
Bijlagen 4 t/m 7 zijn te vinden op www.igz.nl
4
Toelichting methodologie en
rangorde
5
Vragenlijsten
(Directie/Epidemiologie/Infectieziekten/Jeugdgezondheidszorg)
6
Bereikbaarheid afdelingen
infectieziekten
7
Toelichting en aanvullingen
resultaten
Samenvatting bevindingen Algemeen
toezicht 1999-2002
Dit rapport geeft
algemene bevindingen en conclusies ten aanzien van het management van de GGD’en
en over de functies epidemiologie, infectieziektebestrijding en
jeugdgezondheidszorg. Voor het eerst vergelijkt de inspectie ook de GGD’en
onderling. Daardoor ontstaat een rangordening van GGD’en.
Aan iedere GGD is na
een toezichtsbezoek van de inspectie een mondeling verslag gegeven en is een
rapport gemaakt met conclusies en te nemen maatregelen. Indien er belangrijke
lacunes in de kwaliteit waren, heeft de inspectie een vervolgafspraak gemaakt
om de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen te beoordelen.
De rangordening en
de scores geven een indruk van de relatieve kwaliteit van de functies ten
opzichte van andere GGD’en. Alle vragen die gescoord zijn, worden even zwaar
meegeteld. Er is geen weging toegepast op de vragen. De afwezigheid van een
arts-infectieziekten wordt dus even zwaar geteld als het
niet-gecertificeerd-zijn van de functie epidemiologie. Met de rangordening wil
de inspectie de GGD’en de gelegenheid geven zich te meten met anderen en op die
manier duidelijk krijgen hoe men in verhouding scoort. Dit is uiteraard vooral
bedoeld als een aansporing aan de GGD’en die laag in de rangorde staan om zich
op te werken. Gezien de conclusies en aanbevelingen is er nog veel werk te
verrichten, alvorens alle GGD’en op alle onderdelen een voldoende scoren.
Opvallend is dat bij
GGD’en die laag scoren in veel gevallen sprake was van een recent doorlopen
fusieproces. Hierbij is de verwachting dat in veel gevallen bij een herhaling
van de toetsing een aanzienlijke verbetering opgetreden zal zijn.
De belangrijkste
conclusie van de inspectie is gematigd positief: tien jaar na de invoering van
de WCPV hebben de GGD’en zich een centrale positie verworven bij de uitvoering
van taken op het gebied van de collectieve preventie. Dit geldt met name voor
de ‘klassieke’ taken, de jeugdgezondheidszorg en de infectieziektebestrijding.
Het management van de GGD’en professionaliseert en de gemeentelijke
betrokkenheid lijkt verbeterd te zijn ten opzichte van het rapport Gemeentelijke betrokkenheid bij collectieve
preventie (IGZ,1995).
Tegelijkertijd zijn
de GGD’en sterk in beweging. Overal in het land vindt schaalvergroting plaats
door fusies van kleinere diensten. Ook uit de resultaten van dit onderzoek
blijkt dat schaalvergroting onvermijdelijk lijkt om de kwaliteit van de
werkzaamheden op een verantwoord niveau te brengen. Vooral bij de kleinere
GGD’en worden onderdelen bovenregionaal uitgevoerd om kwaliteitsverbetering te
bereiken.
Epidemiologen kunnen
hun rol niet optimaal waarmaken. Slechts ruim de helft van de GGD’en heeft een
duidelijk beeld omtrent de gezondheidsproblemen in de eigen regio. Het komt
voor dat maar zeer beperkt informatie beschikbaar is over risicogroepen. Het is
dan niet goed mogelijk voor de gemeenten en GGD’en om beleid te stoelen op
lokale en onderbouwde gegevens.
De protocollen en
draaiboeken die door de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding
(LCI) zijn ontwikkeld, blijken bij alle diensten de basis te zijn voor de
preventie en bestrijding van infectieziekten. De werkwijze binnen de GGD op
basis van de landelijke protocollen is bij de diensten slechts op onderdelen
vastgelegd. De protocollen van de LCI zijn onvoldoende vertaald naar de GGD.
Taken en verantwoordelijkheden zijn niet vastgelegd.
De inspectie
beschouwt de uitvoering van de JGZ over het algemeen als voldoende. Toch schiet
een aantal JGZ’s op belangrijke onderdelen tekort als naar het beoogde nieuwe
Basistakenpakket wordt gekeken.
In de periode 1999
tot en met de eerste helft van 2002 hebben medewerkers van de Inspectie voor de
Gezondheidszorg alle GGD’en bezocht in het kader van het algemeen toezicht. De
wettelijke basis voor dit toezicht vormden de Wet collectieve preventie
volksgezondheid (WCPV), de Infectieziektenwet en de Kwaliteitswet
zorginstellingen.
Het Handhavingsplan
WCPV[1]
van de inspectie stelt dat alle GGD’en één maal per vier jaar bezocht worden.
Bij de bezoeken is een zelfde methodiek gevolgd:
-
Eerst heeft de inspectie
de GGD’en drie of later[2] vier vragenlijsten voorgelegd en gevraagd deze in te
vullen en terug te sturen. Iedere vragenlijst bevatte een aantal relevante
onderwerpen met meerdere vragen per onderwerp. Verder werd gevraagd een aantal
basisdocumenten zoals het beleidsplan en het jaarverslag te leveren.
De vragenlijsten waren bestemd voor de Directie en de functies epidemiologie,
jeugdgezondheidszorg en infectieziektebestrijding.
-
Vervolgens hebben
medewerkers van de inspectie de dienst bezocht, waarbij in de meeste gevallen
zowel medewerkers van de centrale vestiging in Den Haag als van de regionale
vestiging vertegenwoordigd waren. Aan de hand van de antwoorden uit de
vragenlijsten voerden de inspecteurs gesprekken met de Directie en met vertegenwoordigers
van voornoemde functies.
-
Na elk bezoek heeft de
inspectie haar bevindingen vastgelegd in een verslag met conclusies en
aanbevelingen.
De gegevens uit de
vragenlijsten worden nu gebruikt voor deze geaggregeerde rapportage.
Na een kort
hoofdstuk met een methodologische verantwoording geeft het rapport
achtereenvolgens de resultaten weer van de beoordeling van de bezochte
GGD-functies:
-
De dienst als geheel en
de Directie.
-
De functie
Epidemiologie.
-
De functie
Infectieziektebestrijding.
-
De afdeling
Jeugdgezondheidszorg.
Het hoofdstuk waarin
een functie beschreven wordt, vermeldt de conclusies, een grafiek met de
resultaten per functie en een korte beschouwing van deze resultaten.
Aan het eind van het
hoofdstuk wordt een tabel met de scores en de rangordening gegeven. De
inspectie heeft elke functie per GGD van een score voorzien. De somscore voor
de verschillende onderdelen leidt tenslotte tot een rangorde van de GGD’en per
functie.
Voor elke functie
heeft de inspectie geformuleerd welke maatregelen genomen dienen te worden. Het
laatste hoofdstuk geeft een overzicht van deze maatregelen.
Teneinde het rapport
leesbaar te houden is achtergrondinformatie niet in de rapportage opgenomen. In
een bijlage wordt de norm vermeld waaraan de inspectie de antwoorden heeft
getoetst en wordt een overzicht gegeven van de vragen die per onderwerp gesteld
zijn. In sommige gevallen zijn ook aanvullende resultaten in de bijlage
opgenomen. De inspectie heeft deze informatie geplaatst op haar website
(www.igz.nl), evenals de vragenlijsten. Hierop is ook het rapport GGD’s op de drempel van de eeuwwisseling
(IGZ, 2000) te vinden. Hierin verscheen eerder een deel van de informatie
van dit rapport.
1.2.1
Vragenlijsten
De vragenlijsten
zijn geënt op de voor GGD’en relevante wetgeving, met name de WCPV, de
Kwaliteitswet zorginstellingen en de Infectieziektenwet. Daarnaast zijn ze
gebaseerd op de vereisten die voor de verschillende functies in kwaliteitsdocumenten
zijn vastgelegd. De vragen hebben grotendeels betrekking op input en processen.
Het is zelden mogelijk de kwaliteit van de GGD direct te koppelen aan
uitkomstgegevens zoals de gezondheidstoestand van de bevolking.
De inspectie heeft
de vragenlijsten opgesteld en uitgetest bij een beperkt aantal GGD’en. De
vragenlijst voor de Directie en JGZ zijn in de onderzochte periode in beperkte
mate aangepast zodat er twee versies gebruikt zijn. Hiermee is bij de
rapportage rekening gehouden. Waar dit van toepassing is zijn de antwoorden van
de verschillende vragenlijsten weergegeven.
De ingevulde
vragenlijsten zijn teruggestuurd aan de inspectie die de gegevens geverifieerd
en gecompleteerd heeft tijdens de inspectiebezoeken.
1.2.2
Onderzoeksgroep
De inspectie heeft
in de periode 1999-2002 47 GGD’en bezocht. Bij de bezoeken aan twee GGD’en zijn
de vragenlijsten niet of maar zeer ten dele gebruikt omdat de bemoeienis van de
inspectie met deze GGD’en meer het karakter had van interventietoezicht dan van
algemeen toezicht. In de jaren 1997 en 1998 heeft de inspectie een thematisch
onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de infectieziektebestrijding.[3]
Dit heeft ertoe geleid dat bij het algemeen toezicht deze functie slechts bij
23 van de GGD’en is bekeken.
Tijdens de loop van
het onderzoek is een aantal GGD’en gefuseerd na het bezoek van de inspectie.
Dit geldt bijvoorbeeld voor de GGD’en Noord- en Midden-Limburg of de GGD’en in
Drenthe. In sommige gevallen zijn GGD’en bezocht die later onderdeel waren van
een ‘fusie GGD’. Bij deze rapportage is in die gevallen zoveel mogelijk
gebruikgemaakt van de gegevens van de gefuseerde GGD. De gegevens van de eerder
bezochte GGD, inmiddels onderdeel van de ‘fusie-GGD’, zijn niet meer
meegenomen.
1.2.3
Tijdsperiode
Bijlage1 bevat een
overzicht van de data waarop de inspectie de afzonderlijke GGD’en heeft
bezocht. Gezien de relatief snelle ontwikkelingen in de openbare
gezondheidszorg is een periode van vier jaar lang om de GGD’en onderling met
elkaar te vergelijken.
In de volgende ronde
zal de inspectie alle GGD’en in een periode van twee jaar bezoeken om de
onderlinge vergelijkbaarheid te vergroten.
1.2.4
Scoringslijst
De score is zoveel
mogelijk gebaseerd op criteria en normen zoals deze uit de wetgeving en andere
kwaliteitsdocumenten voortvloeien. Waar dergelijke normen ontbreken heeft de
inspectie algemene kwaliteitsnormen gebruikt.
De inspectie heeft
de antwoorden gescoord op een vierpuntschaal:
"++" = goed;
"+" = voldoende of voldoend aan de wet of
criteria;
"-" =
matig of niet voldoend aan de wet of de criteria;
"--" = slecht.
Bij een aantal items
is het antwoord "onbekend" als "--" gescoord omdat verwacht
had mogen worden dat de respondent van het gevraagde op de hoogte was. In de
aggregatie van de scores en de somscores is geen onderscheid gemaakt tussen
"-" en "- -".
Alle "+"
en "++" scores zijn wel meegeteld in de score per onderdeel.
Weergave van de scores
Het totaal aantal
"+’en" per vraag is gebruikt om te komen tot een gewogen score per
toetsingsonderdeel (somscore). Deze is weergegeven in een grafiek waarin de
hoogte van de balken staat voor het aantal GGD’en dat een bepaalde gewogen
score behaald heeft.
Bijvoorbeeld de balk bij 0,25-0,49 geeft het aantal
GGD’en weer dat een gemiddelde van tussen ¼ en ½ plusje scoorde op de vragen
van dat onderdeel. De balk bij 1 geeft dus het aantal GGD’en weer dat gemiddeld
op iedere vraag van dat onderdeel een plus scoorden.
1.2.5
Rangorde
Per functie is een
rangorde opgesteld aan de hand van de somscores per onderdeel.
De optelsom van deze
samenvattende scores bepaalt de rangorde voor elke functie. Alle onderdelen
tellen even zwaar mee. De inspectie heeft geen weging toegekend aan onderdelen
die in de ogen van de inspectie, koepel of beroepsgroep meer of minder belangrijk
zouden kunnen zijn.
1.2.6
Validiteit
De schriftelijk
voorgelegde vragen zijn grotendeels gebaseerd op normen, die zijn ontleend aan
wetgeving of algemeen aanvaarde kwaliteitsdocumenten zoals de
kwaliteitsprofielen collectieve preventie. Bij de resultaten voor de
verschillende functies expliciteert de inspectie per onderdeel in de bijlage de
normen waarop de score is gebaseerd.
De inspectie heeft
de schriftelijke antwoorden van elke GGD getoetst aan het verslag van het
algemeen toezichtbezoek voor die dienst. Dit verslag is direct na het algemeen
toezichtbezoek opgesteld en in een aantal gevallen met de betreffende GGD
besproken. Uiteraard is steeds sprake van een momentopname per GGD en zal het
beeld door verdere ontwikkelingen, fusies en dergelijke inmiddels al weer
gewijzigd kunnen zijn.
De inspectie heeft
de Directies van de GGD’en bevraagd over een aantal algemene aangelegenheden
die de GGD betreffen. Hierbij zijn twee vragenlijsten gebruikt die op een
beperkt aantal onderdelen van elkaar verschillen.
De eerste
vragenlijst is in 1999, 2000 en begin 2001 gebruikt (‘oude vragenlijst’) en
afgenomen bij 20 GGD’en. De tweede is in 2000, 2001 en 2002 (‘nieuwe
vragenlijst’) gebruikt bij in totaal 24 GGD’en. Bij de bezoeken aan de GGD’en
zijn de tevoren schriftelijk verstrekte antwoorden met de Directie besproken.
Een aantal vragen uit de ‘oude vragenlijst’ is weggelaten. Ook zijn er vragen
uit vragenlijsten van de verschillende functies in de vragenlijst directie
opgenomen en andersom. De vragenlijsten met de daarbij behorende scorelijst
zijn op de website van de inspectie geplaatst (www.igz.nl).
De vragen hebben
betrekking op de volgende onderwerpen:
1
Begroting en voorgeschreven
deskundigheden.
2
Beleid.
3
Kwaliteitsbeleid.
4
Organisatie werkzaamheden.
5
Klantgerichtheid.
6
Arbeidsomstandigheden.
2.2.1
Begroting en
voorgeschreven deskundigheden
Vaak maakt het budget van de plustaken een aanzienlijk
deel van de begroting uit zodat mede hierdoor de GGD’en een voldoende omvang
hebben om als efficiënte zelfstandige instellingen te kunnen functioneren.
Lang niet alle diensten beschikken over de in de WCPV
voorgeschreven deskundigheden.
Alle GGD’en hebben
10 gulden (4,54 euro) of meer per
inwoner te besteden aan de uitvoering van taken die voortvloeien uit de WCPV.
Voor dertien GGD’en ligt dit bedrag tussen de 10 en 20 gulden (4,54 - 9,09 euro). Voor 22 GGD’en gaat
het om een bedrag tussen de 20 en 40 gulden (9,09
- 18,18 euro). Bij vier GGD’en is zelfs sprake van een bedrag van meer dan 40
gulden (8,18 euro) per inwoner. Vijf
Directies konden geen specifieke opgave verstrekken van de uitgaven voor
WCPV-taken.
Vijftien diensten
voldeden aan de norm en beschikten over de door de WCPV vereiste
deskundigheden. Drie GGD’en konden niet (meer) beschikken over een medisch
milieukundige. Zes diensten beschikten volgens de Directie noch over een
gedragswetenschapper noch over een tandarts/mondhygiënist (tandheelkundig
preventiemedewerker = tpm). Bij twintig GGD’en ontbrak één van deze twee deskundigheden.
Het meest frequent
ontbreekt een gedragswetenschapper, gevolgd door de afwezigheid van een
tandarts/mondhygiënist. Hoewel als vereiste in de WCPV genoemd, beschikt drie
kwart van de JGZ’s niet over een gedragswetenschapper en/of tpm’er. Ook melden
verschillende GGD’en problemen met het invullen van de medisch milieukundige
functie.
2.2.2
Beleid
Het management van de diensten professionaliseert.
Het beperkte aantal groepen waar de GGD zich op richt
stelt de inspectie teleur. De GGD’en richten zich bij de uitoefening van hun
preventieve taak onvoldoende op specifieke populaties of intermediairen.
Figuur 1
In 1999 beschikten
dertien van de twintig onderzochte GGD’en over een beleidsplan. Bij zes
diensten was dit (nog) niet het geval.
29 GGD’en bleken te beschikken over een
gezondheidsprofiel van de bevolking in het verzorgingsgebied dat minder dan
vier jaar oud was. Bij zeven diensten was er geen recent profiel. Bij acht
instellingen was geen gezondheidsprofiel beschikbaar of waren er slechts
gegevens beschikbaar over de gezondheidstoestand van delen van de bevolking.
Bij zes diensten
vond op het niveau van de Directie geen periodieke beoordeling plaats van de
staat van de infectieziekten.
Bij de oude
vragenlijst (20 GGD'en) is bovendien nagegaan of de diensten beschikten over
inzicht in de omvang en gezondheidstoestand van kwetsbare populaties in de
regio.
-
Vijf diensten konden
hierover niet of nauwelijks gegevens verschaffen.
-
Bij zeven diensten had
men kennis van tenminste de omvang van twee of drie kwetsbare groepen.
-
Bij zeven andere
diensten was dit het geval voor minstens vier groepen.
Alleen in de nieuwe
vragenlijst (24 GGD'en) heeft de inspectie gevraagd naar inzicht in de
gezondheidsproblematiek van illegaal verblijvende vreemdelingen. Negen GGD’en
bleken over dit inzicht te beschikken.
De inspectie heeft
gevraagd aan welke primaire en secundaire doelgroepen de GGD de meeste tijd
heeft besteed. Hierdoor is geprobeerd na te gaan in hoeverre de GGD zich met
haar activiteiten op specifieke delen van de bevolking richt.
-
Zes diensten gaven aan
geen enkele primaire doelgroep specifiek te benaderen en twee diensten geen
enkele secundaire doelgroep.
-
Acht GGD’en wisten één
primaire doelgroep te noemen en eveneens acht GGD’en één secundaire doelgroep.
-
Acht instellingen
besteedden aandacht aan twee primaire doelgroepen en zes instellingen aan twee
secundaire doelgroepen.
-
Bij vier diensten ging
het om drie of meer primaire doelgroepen en bij acht diensten om drie of meer secundaire
doelgroepen.
Bij de mate van
betrokkenheid bij gemeentelijke beleidssectoren is eveneens gekeken welke rol
de GGD vervult per beleidssector.
De resultaten zijn
als volgt:
-
Elf GGD’en gaven aan in
minder dan vijf beleidssectoren een rol te spelen, waarbij er acht in minder
dan drie van de sectoren en drie diensten die in drie of vier van de sectoren
de rol van initiator of coördinator vervullen;
-
Veertien GGD’en
vervullen een rol in meer dan vijf beleidssectoren waarbij er één dienst voor
drie of meer sectoren als initiator of coördinator optreedt.
In 1995 is de
gemeentelijke betrokkenheid uitgebreid in beeld gebracht.[4] De inspectie is benieuwd
of in de komende jaren op dit onderdeel voortgang wordt geboekt door het tot
stand komen van de gemeentelijke nota’s gezondheidsbeleid.
2.2.3
Kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid is in ontwikkeling. GGD’en
bevinden zich nog aan het begin van het kwaliteitstraject. De diensten bedienen
zich van verscheidene instrumenten om de kwaliteit te verbeteren.
Inwerkplannen voor nieuwe medewerkers zijn slechts in
de helft van de gevallen beschikbaar.
Slechts een relatief gering aantal diensten gebruikt
interne kwaliteitsaudits en/of externe certificering als instrumenten om de
kwaliteit te bevorderen. Heldere normstelling over wat onder verantwoorde zorg
door een GGD moet worden verstaan ontbreekt nog. De meeste diensten hebben
formatie geoormerkt voor de verdere ontwikkeling van het kwaliteitsbeleid.
Figuur 2
Op vijf diensten na
hebben alle GGD’en functionarissen benoemd die eindverantwoordelijkheid dragen
voor de ontwikkeling van het kwaliteitsbeleid. Meestal is dit de Directeur van
de dienst.
Vijftien GGD’en
hebben 1 fte of meer gereserveerd voor het kwaliteitsbeleid. Bij acht diensten
gaat het om 0,5 tot 1 fte en negen instellingen hebben helemaal geen formatie
voor dit doel gereserveerd. Bij deze laatste groep gaat het om zes diensten die
in een fusieproces verwikkeld zijn of inmiddels met ander diensten zijn
gefuseerd.
Negen diensten
beschikten tijdens het onderzoek over een kwaliteitshandboek. Bij ongeveer de
helft van de GGD’en was andersoortige documentatie aanwezig (anders dan
kwaliteitsjaarverslagen) waarin het kwaliteitsbeleid verwoord is. Bij vijftien
diensten was het beleid niet op schrift gesteld; wel waren negen van deze
diensten met de voorbereiding bezig.
De meerderheid van
de GGD’en, 26 diensten, is nog niet toe aan interne kwaliteitsaudits. Wel waren
drie van deze instellingen ten tijde van het onderzoek met de voorbereidingen
bezig. Vier GGD’en hielden kwaliteitsaudits op één afdeling en bij dertien
diensten was dit op meerdere afdelingen het geval.
Bij de externe
certificering komt een zelfde beeld naar voren: zes GGD’en beschikken over een
door een externe auditor verleend certificaat voor meerdere functies en bij
acht diensten is dit voor één functie het geval. Daarbij betreft het overigens
vaak andere dan WCPV-taken zoals de ambulancehulpverlening. Negen instellingen
bereiden externe certificering voor. Twintig GGD’en zijn nog niet toe aan
certificering.
Intercollegiale
toetsing kan eveneens belangrijk bijdragen aan de kwaliteit van het werk van
met name de medische beroepsgroepen. Op de vraag of de GGD beschikt over een
systeem van intercollegiale toetsing gaven de diensten de volgende antwoorden:
bij zeventien instellingen is er op verschillende afdelingen of bij meer
disciplines sprake van intercollegiale toetsing, bij negen GGD’en betreft het
één afdeling of discipline en bij vier diensten is een systeem in ontwikkeling.
Veertien diensten hebben geen systeem.
14 van de 26 daartoe
bevraagde GGD’en beschikken over richtlijnen voor het inwerken van nieuwe
medewerkers.
Vrijwel alle
diensten houden tenminste één maal per twee jaar functioneringsgesprekken met
de medewerkers. De weinige GGD’en waarbij dit niet het geval was waren in een
fusieproces gewikkeld of net gefuseerd.
Voor wat betreft de
bij- en nascholing beschikken 22 diensten over een plan dat tenminste op een
deel van de medewerkers is toegespitst. Acht GGD’en gaven aan dat dit zelfs
voor alle individuele medewerkers het geval is. Twaalf instellingen beschikken
alleen over een algemeen of globaal bij- en nascholingsplan en bij tien
diensten is zelfs dat niet het geval. Voor 26 GGD’en geldt dat ze over een
budget beschikken voor bij- en nascholing dat groter is dan 1% van de
begroting. Bij vijf instellingen bedraagt dit budget zelfs meer dan 2%. Zestien
diensten beschikken over een budget van minder dan 1%.
Tenslotte heeft de
inspectie om een algemeen beeld te krijgen van de kwaliteitsontwikkeling in de
afgelopen twee jaar aan 24 GGD’en gevraagd in welke fase ze zich bevinden van
de kwaliteitsontwikkeling conform het model van het INK (voorheen Instituut
Nederlandse Kwaliteit). Twee GGD’en gaven aan zich in fase drie te bevinden
(gemiddelde score voor de aspecten leiderschap, personeelsmanagement, beleid en
strategie, middelenmanagement, management van processen, waardering door
personeel, waardering door klanten en waardering door maatschappij, op een schaal
van 1-5). Twaalf GGD’en bevinden zich in fase 1 of 2 en 10 GGD’en waren niet in
staat zichzelf binnen het model te kwalificeren.
2.2.4
Organisatie
werkzaamheden
Uit de resultaten blijkt dat tien GGD’en ten tijde van
het onderzoek, vier jaar na het invoeren van de wet BIG, niet beschikten over
een regeling voor het gedelegeerd medisch handelen.
De 24-uurs bereikbaarheid bleek in 2002 verbeterd ten
opzichte van 2001. De kans op een goede bereikbaarheid is groter wanneer er
regionale samenwerking is. Veel GGD’en hebben de bereikbaarheid van de
achterwacht infectieziekten niet vastgelegd.
Figuur 3
De vraag naar
schriftelijk vastgelegde regelingen inzake toedeling van verantwoordelijkheden
is als volgt beantwoord: 33 diensten beschikken over tenminste enkele
regelingen waaronder één voor het gedelegeerd medisch handelen (Wet BIG). Tien
diensten beschikten niet over de wettelijk voorgeschreven regelingen inzake de
Wet BIG.
Bij twintig GGD’en
is de vraag gesteld of er ‘bepaalde momenten zijn waarop de realisatie van
(jaar)werkplannen wordt geëvalueerd’. Bij dertien diensten bleek dit het geval
te zijn, bij vijf anderen niet. Twee GGD’en gaven geen antwoord op deze vraag.
In de meest recente
vragenlijst is een soortgelijke vraag gesteld, namelijk of ‘periodiek een
evaluatie plaatsvindt van lopende programma's’. Op twee na beantwoordden alle
GGD’en deze vraag bevestigend. 7 van deze 21 diensten beperkten deze evaluatie
echter tot de inzet van menskracht en het beslag op de middelen. Tien
instellingen betrokken ook een beoordeling van de voor- en nadelen van de
gevolgde strategie en de effecten van de interventie bij de evaluatie.
De meeste diensten
(twee/derde) beschikten over regelingen voor langdurige afwezigheid voor het
merendeel van de essentiële functies. Dit betreft ten minste een regeling voor
de vervanging binnen de infectieziektebestrijding en de rampenbestrijding. Zes
diensten hadden geen enkele regeling.
De bereikbaarheid is
in 2001 en 2002 apart getoetst. Zie voor verdere details met betrekking tot dit
onderzoek bijlage 6 (www.igz.nl). In het algemeen zijn de GGD’en goed
bereikbaar buiten kantoortijden en is er een dienstdoende arts. In vijf
gevallen kon de dienstdoende GGD-arts niet bereikt worden buiten kantooruren.
-
Van één GGD was het
telefoonnummer tijdelijk afgesloten.
-
Eén GGD was heel slecht
bereikbaar; het duurde erg lang voordat de telefoon beantwoord werd en er
volgde een slecht verstaanbaar bandje.
-
Twee GGD’en gaven geen
nummer of een verkeerd nummer buiten kantooruren. In beide gevallen betrof het
een antwoordbandje van de gemeente en niet van de GGD zelf. Mogelijk dat de
controle op de verwijsnummers door de GGD hierbij te beperkt is.
-
Bij één GGD werd de
ingesproken semafoon niet beantwoord.
De bereikbaarheid
van een arts-infectieziekten was in veel gevallen niet goed geregeld. Bij
dertien GGD’en was er geen formele regeling voor de bereikbaarheid van de
arts-infectieziekten. In één geval was er zelfs helemaal geen arts
infectieziekten als achterwacht. In gevallen waar regionaal werd samengewerkt
voor de 24-uurs beschikbaarheid was het geen probleem om de
arts-infectieziekten te bereiken (zie ook bijlage 6 op www.igz.nl).
De oproeptijd voor
de arts infectieziekten buiten kantooruren was in 2002 langer dan in 2001 en
bedroeg in één geval langer dan een uur. Dit is te lang; bij een prikaccident
met een risico op overdracht van HIV moet binnen één à twee uur gestart worden
met postexpositieprofylaxe.
2.2.5
Klantgerichtheid
De GGD’en weten zich steeds beter te positioneren ten
opzichte van de gemeenten, wat onder meer tot uitdrukking komt in het opstellen
van productbegrotingen en het uitvoeren van zgn. plustaken.
Alle GGD’en zijn op één of andere wijze actief
betrokken bij gemeentelijke beleidssectoren die niet direct tot de kerntaken
van de GGD behoren. Ook blijken de diensten zowel gevraagd als ongevraagd
schriftelijke adviezen uit te brengen aan de gemeenten. De Directies voeren
over het algemeen veelvuldig overleg met de gemeenten. Deze resultaten wijzen
erop dat GGD’en erin slagen de relatie met de gemeenten te verstevigen.
De toegankelijkheid van de dienstverlening bij de
GGD’en is in het algemeen goed geregeld.
Tweederde van de diensten bleek regelmatig
satisfactieonderzoek te doen, zij het in het algemeen maar voor een beperkt
aantal onderdelen van de dienstverlening.
Figuur 4
In 29 regio's kunnen
gemeenten een keuze maken uit de diensten die ze van de GGD’en willen
betrekken. In veertien regio's is dit niet het geval. De meeste GGD’en zijn
flink gevorderd met het opstellen van productbegrotingen.
Overleg met
wethouders, Dagelijks Bestuur en/of Algemeen Bestuur vond bij 38 diensten
tenminste vijf maal per jaar plaats. Bij 25 diensten is de frequentie meer dan
10 maal per jaar. De Directies van zes diensten beperken het overleg tot minder
dan vijf keer per jaar.
Vergeleken met de
bevindingen uit het rapport van de inspectie over de bestuurlijke betrokkenheid[5]
lijkt de situatie verbeterd. Bovendien geven steeds meer diensten aan dat de
contacten met gemeentelijke ambtenaren verbeterd zijn. Sommige diensten hebben
hiertoe per gemeente een vaste medewerker aangesteld die als ‘accounthouder’
(‘relatiemanager’) fungeert. Ook de afdelingen epidemiologie lijken steeds
beter in te spelen op de vragen die bij gemeenten leven.
Een andere maat voor
de gemeentelijke betrokkenheid is de frequentie waarmee de GGD gevraagd of
ongevraagd schriftelijke adviezen aan de gemeenten uitbrengt.
Zes GGD’en brachten
meer dan 10 keer op verzoek van de gemeenten een schriftelijk advies uit in het
jaar voorafgaande aan het onderzoek. Zeven diensten deden dit ongevraagd. Bij
vier respectievelijk twee diensten lag het aantal adviezen tussen de vijf en
tien. Bij negen, respectievelijk zes instellingen ging het om minder dan vijf
adviezen.
Alle daartoe
bevraagde diensten hadden op verzoek van gemeenten minstens één schriftelijk
advies uitgebracht. Vier diensten hadden dit echter in het voorafgaande jaar
niet ongevraagd gedaan.
Op vijf diensten na
was de toegankelijkheid van de dienstverlening goed geregeld. Slechts bij één
dienst konden burgers niet terecht met algemene vragen over gezondheid en
gezondheidszorg.
Alle diensten
beschikten over een geformaliseerde klachtenprocedure. Uit de enquête JGZ bleek
dat er in één geval geen klachtencommissie was en bij één GGD geen
onafhankelijke klachtencommissie. Zes diensten kennen een compensatieregeling
wanneer afspraken niet worden nagekomen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een
‘bloemetje’ indien iemand niet binnen 15 minuten adequaat geholpen wordt.
Vijf diensten hebben
voor drie of meer onderdelen van de dienstverlening onderzoek gedaan naar de
satisfactie bij klanten. Bij dertien diensten was dit voor twee onderdelen het
geval en bij twaalf instellingen ging het om één onderdeel. Veertien diensten
hadden ten tijde van het onderzoek nooit satisfactieonderzoek uitgevoerd.
Op een enkele
uitzondering na zijn er voor alle persoonsgebonden gegevensbestanden
privacyreglementen die zijn aangemeld bij de Registratiekamer.
2.2.6
Arbeidsomstandigheden
Directies menen dat de procesbeheersing en veiligheid
binnen de GGD’en voldoende in protocollen zijn vastgelegd. De bevindingen bij
de afdelingen infectieziekten geven echter een minder positief beeld.
Directies van 32 diensten rapporteerden dat hun dienst
voor de omgang met alle medische hulpmiddelen en vaccins over protocollen
beschikte. Dit is naar de mening van de inspectie opvallend veel. Bij vijf
diensten was dit voor sommige producten het geval, bij twee GGD’en waren
protocollen in voorbereiding en drie instellingen beschikten niet over
protocollen. Bij de functie infectieziekten blijkt een minder positief beeld te
bestaan. Zie paragraaf 4.2.9.
In de oude
vragenlijst (20 GGD’en) is gevraagd naar de aanwezigheid van ontruimingsplannen.
Vijf diensten beschikten over dergelijke plannen en bij veertien was dit niet
het geval.
In de recentere
vragenlijst is daarnaast gevraagd of er met de plannen geoefend is.
Van de twintig
diensten beschikten vier GGD’en over een ontruimingsplan waarmee geoefend was.
Twaalf diensten beschikten over een plan waarmee niet geoefend was of waren een
plan aan het opstellen. Vier diensten beschikten niet over een ontruimingsplan.
In tabel 1 vindt u
de scores per getoetst onderdeel en de rangorde op het gebied van de directie
van de GGD’en.
Het cijfer geeft het
gemiddeld aantal plusjes weer dat voor het betreffende onderdeel behaald is,
ieder onderdeel bestaat uit een aantal vragen. ++ is goed, + betekent
voldoende, - is onvoldoende en - - is slecht. Voor een ++ worden twee punten
toegekend, voor + wordt één punt toegekend.
Tabel 1
Rangorde |
Directie |
Klant- gerichtheid |
Organisatie werkzaamheden |
Kwaliteits–beleid |
Beleid- strategie |
Arbeidsomstandigheden |
TOTAAL |
1 |
GGD Oostelijk
Zuid-Limburg |
1,14 |
1,50 |
1,55 |
1,00 |
1,20 |
6,39 |
2 |
GGD West Brabant |
1,13 |
2,00 |
1,30 |
1,14 |
0,80 |
6,37 |
3 |
GG en GD Amsterdam |
1,29 |
1,40 |
1,22 |
1,00 |
1,33 |
6,24 |
4 |
GGD Midden Nederland |
1,00 |
2,00 |
1,00 |
0,88 |
1,33 |
6,21 |
5 |
GGD Kennemerland |
1,13 |
1,50 |
1,36 |
0,88 |
1,25 |
6,11 |
6 |
GGD Zuid-Hollandse Eilanden |
1,25 |
1,50 |
1,27 |
1,00 |
1,00 |
6,02 |
7 |
GGD Westelijke Mijnstreek |
0,71 |
1,33 |
1,45 |
0,88 |
1,50 |
5,88 |
8 |
GGD Rotterdam e.o. |
1,57 |
0,80 |
0,75 |
1,00 |
1,67 |
5,79 |
9 |
GGD Regio Ijssel-Vecht |
1,14 |
1,60 |
0,91 |
0,88 |
1,25 |
5,78 |
10 |
GGD Rivierenland |
1,00 |
1,33 |
1,18 |
0,88 |
1,33 |
5,72 |
11 |
GGD Regio Achterhoek |
1,00 |
1,00 |
1,33 |
0,33 |
2,00 |
5,67 |
12 |
GGD Regio Zuid-Holland Zuid |
1,25 |
1,80 |
1,09 |
0,88 |
0,60 |
5,62 |
13 |
GGD Hart voor Brabant |
1,00 |
1,67 |
1,18 |
0,86 |
0,80 |
5,51 |
14 |
GGD Noord- en Midden Drenthe |
1,29 |
1,50 |
0,82 |
0,43 |
1,40 |
5,43 |
15 |
GGD Eemland |
1,00 |
2,00 |
0,55 |
0,88 |
1,00 |
5,42 |
16 |
GGD Zuidoost Brabant |
1,14 |
1,33 |
0,82 |
0,86 |
1,00 |
5,15 |
17 |
GGD Flevoland |
0,71 |
1,20 |
1,22 |
1,00 |
1,00 |
5,14 |
18 |
GGD Groningen |
1,00 |
1,33 |
0,67 |
0,67 |
1,33 |
5,00 |
19 |
GGD Zuidelijk Zuid-Limburg |
1,00 |
0,67 |
1,00 |
1,00 |
1,00 |
4,67 |
20 |
GGD ’s-Gravenhage |
1,14 |
1,40 |
1,11 |
1,00 |
0,00 |
4,65 |
21 |
GGD Eindhoven |
0,50 |
1,17 |
0,91 |
1,25 |
0,75 |
4,58 |
22 |
GGD Gooi en Vechtstreek |
0,86 |
0,80 |
0,56 |
0,67 |
1,50 |
4,38 |
23 |
GGD Noord-Limburg |
1,14 |
1,00 |
0,56 |
0,67 |
1,00 |
4,37 |
24 |
GGD
Delfland |
1,00 |
1,25 |
0,89 |
0,50 |
0,67 |
4,31 |
25 |
GGD Midden Holland |
1,00 |
0,75 |
0,78 |
0,33 |
1,33 |
4,19 |
26 |
GGD Fryslân |
1,00 |
1,00 |
0,27 |
1,00 |
0,80 |
4,07 |
27 |
GG en GD Utrecht |
0,86 |
0,67 |
0,55 |
1,00 |
1,00 |
4,07 |
28 |
GGD Zuid-Holland Noord |
0,86 |
1,00 |
0,67 |
0,33 |
1,00 |
3,86 |
29 |
GGD Amstelland – De Meerlanden |
1,00 |
0,67 |
0,82 |
0,63 |
0,67 |
3,78 |
30 |
GGD Regio Nijmegen |
1,00 |
0,83 |
0,27 |
0,57 |
1,00 |
3,68 |
31 |
GGD Midden-Limburg |
0,88 |
0,80 |
0,63 |
0,33 |
1,00 |
3,63 |
32 |
GGD West-Friesland |
0,43 |
1,40 |
1,00 |
0,00 |
0,67 |
3,50 |
33 |
GGD Zuid-Oost Drenthe |
0,63 |
1,00 |
0,20 |
0,63 |
1,00 |
3,45 |
34 |
GGD Kop van Noord-Holland |
0,75 |
0,83 |
0,64 |
0,75 |
0,40 |
3,37 |
35 |
GGD West-Holland |
0,67 |
0,80 |
0,20 |
1,00 |
0,67 |
3,33 |
36 |
GGD Zuid-West Drenthe |
0,71 |
0,80 |
0,45 |
0,60 |
0,50 |
3,07 |
37 |
GGD Zeeland |
0,60 |
1,00 |
0,10 |
0,00 |
1,33 |
3,03 |
38 |
GGD Regio Twente |
0,57 |
1,00 |
0,33 |
0,67 |
0,33 |
2,90 |
39 |
GGD Noord-Kennemerland |
1,14 |
0,50 |
0,36 |
0,57 |
0,20 |
2,78 |
40 |
GGD Zaanstreek/Waterland |
0,71 |
0,83 |
0,10 |
0,86 |
0,00 |
2,50 |
41 |
GGD Nieuwe Waterweg Noord |
0,86 |
0,75 |
0,22 |
0,00 |
0,67 |
2,50 |
42 |
GGD Regio Stedendriehoek |
0,71 |
0,20 |
0,00 |
0,33 |
0,67 |
1,91 |
43 |
GGD Noordwest Veluwe |
0,20 |
0,50 |
0,50 |
0,40 |
0,00 |
1,60 |
44 |
GGD West-Veluwe/Vallei |
0,43 |
0,60 |
0,22 |
0,00 |
0,00 |
1,25 |
Epidemiologie is een
belangrijke bevorderingstaak van de GGD’en. De epidemiologen leveren informatie
aan de overige onderdelen van de GGD en aan de gemeente, op basis waarvan
prioriteiten gesteld kunnen worden. De epidemiologen doen eigen onderzoek op
lokaal niveau en gebruiken landelijke cijfers om een beeld te geven van de
lokale gezondheidssituatie. Daarnaast zouden de epidemiologen de overige
GGD-onderdelen moeten ondersteunen bij evaluatie van de uitvoering en effecten
van hun programma’s.
De functie
epidemiologie is vastgelegd in de Wet collectieve preventie volksgezondheid. De
taak van de epidemiologie is omschreven als ”het aan de gemeente verschaffen
van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheid van de
bevolking”. Daartoe moet binnen de Gemeentelijke Gezondheidsdienst een
epidemioloog werkzaam zijn die geregistreerd is als epidemioloog A of B
(Algemene maatregel van bestuur behorende bij de WCPV). De taken van de functie
epidemiologie binnen de GGD zijn nader uitgewerkt in een aantal richtlijnen:
1 In de Kwaliteitsprofielen collectieve preventie[8]
opgesteld in opdracht van de commissie Kwaliteitsprofielen van de GHI uit 1994
wordt vermeld:
-
Er vindt een continue
bewaking van de gezondheidssituatie plaats.
-
Door epidemiologische
analyse kunnen gezondheidsproblemen worden gekwantificeerd en in onderlinge
samenhang gebracht. De epidemiologie vervult een belangrijke functie bij de
keuze van interventieactiviteiten.
-
Bij bevolkingsonderzoek
worden de respons en non-respons gevolgd, vindt kwaliteitsbewaking van de
gebruikte onderzoeksmethodieken plaats en worden evaluatie- en
effectiviteitonderzoek uitgevoerd.
-
De functie epidemiologie
is een multidisciplinaire onderzoeksfunctie die ten dienste staat van het
beleid. Doel is het onderbouwen van beleidsvoorbereiding en uitvoering door
middel van epidemiologisch onderzoek.
-
De functie kan door
diverse medewerkers worden uitgevoerd waarbij een centrale regie en
ondersteuning vanuit de functie epidemiologie noodzakelijk is.
De vragen in de enquête sluiten grotendeels aan bij de
onderdelen van het Kwaliteitsprofiel en toetsen de criteria die daarin zijn
vastgesteld.
2 In het document Basistaken
collectieve preventie uit 1998 van de stuurgroep Basistaken Collectieve
Preventie wordt aan de epidemiologie een belangrijke rol toegewezen bij het
aanleveren van informatie. Op basis hiervan dient één keer per vier jaar de
gemeentelijke nota gezondheidsbeleid opgesteld te worden. Deze eis is ook
opgenomen in de herziening van de WCPV, die per 1 januari 2003 van kracht is
geworden.
Afhankelijk van de
activiteiten van de functie epidemiologie van de GGD kunnen de Wet
Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met Mensen en de Wet op het
bevolkingsonderzoek van toepassing zijn. De functie epidemiologie viel ten
tijde van het onderzoek niet onder de Kwaliteitswet zorginstellingen.
Gezien de centrale
positie van de epidemiologie binnen de GGD dient naar het oordeel van de
inspectie iedere GGD een herkenbare functie epidemiologie te hebben. Deze dient
te voldoen aan datgene wat aangegeven is in de wet en in de opgestelde normen.
De activiteiten moeten opgenomen worden in een jaar- of meerjarenplanning en er
moet één of andere vorm van taakomschrijving voor de epidemiologen zijn.
Epidemiologisch medewerkers die uitsluitend onderzoeksgegevens van anderen
beoordelen en landelijke gegevens gebruiken werden als zwakker beoordeeld dan
epidemiologisch medewerkers die ook eigen onderzoek uitvoerden. Het opbouwen en
onderhouden van een profiel van de lokale gezondheidstoestand is één van de
kernactiviteiten van de functie epidemiologie. Dit moet opgebouwd worden door
het interpreteren van lokale en nationale gegevens.
In 2000 zijn de
eerste resultaten van deze ronde van toezicht gepresenteerd. Het betrof toen de
resultaten van 18 GGD’en. Conclusies toen waren dat met name de organisatie van werkzaamheden en
de deskundigheid het beste geregeld waren. Kwaliteitsbeleid en klantgerichtheid
lieten het meeste te wensen over. Het inzicht in de gezondheidssituatie nam een
tussenpositie in.
Uit de analyse van
de huidige gegevens komt grotendeels een zelfde beeld naar boven.
De centrale rol van
de functie epidemiologie wordt in de nieuwe WCPV nog meer benadrukt. Dit
betekent echter dat er ook voldoende formatie moet zijn en dat de epidemiologie
voldoende kwaliteit in huis moeten hebben om deze centrale rol waar te maken.
De functie epidemiologie zal onder de Kwaliteitswet gaan vallen en er zullen
dan ook op korte termijn veldnormen ontwikkeld moeten worden.
De vragen hebben
betrekking op de volgende onderwerpen:
1
Begroting en formatie.
2
Activiteiten en Beleid.
3
Kwaliteitsbeleid.
4
Deskundigheidsbevordering.
5
Werkorganisatie.
6
Klantgerichtheid.
3.2.1
Begroting en formatie
Alle GGD’en hebben in elk geval een epidemioloog A of
een epidemioloog B in dienst.
Figuur 5
De totale formatie
was gemiddeld 1,95 fte voor de functie epidemiologie, dit varieerde van 0,5 tot
15,5. Per 100 000 inwoners was het gemiddelde 0,66 (min. 0,13 tot max. 5,95).
Alle GGD’en voldoen
aan de WCPV-norm dat er een epidemioloog A of B in dienst moet zijn. Grote
GGD’en hebben naast epidemiologen A ook epidemiologen B in dienst. Een aantal
GGD’en heeft naast epidemiologen ook artsen, gezondheidswetenschappers of
anderen met een postdoctorale cursus epidemiologie in dienst. 42 procent van de
GGD’en heeft de taken van de epidemiologen of de functie epidemiologie op voldoende
wijze schriftelijk vastgelegd.
Een kernactiviteit van de functie epidemiologie is het
aandragen van gegevens die het beleid helpen om prioriteiten te stellen.
Directie en gemeenten voeren echter weinig activiteiten uit naar aanleiding van
de prioriteiten die voortvloeien uit de gegevens die de epidemiologen
aanleveren.
Figuur 6
Alle afdelingen
epidemiologie hebben een redelijk breed takenpakket. Vrijwel alle GGD’en
ondernemen zelf onderzoek in de één of andere vorm.
Twee GGD’en houden
zich alleen bezig met het bewerken van gegevens van anderen of het geven van
bijscholing en instructie. Eén GGD heeft geen gezondheidsprofiel van het
verzorgingsgebied hoewel hieraan werd gewerkt. Vergelijking met de antwoorden
die de Directies hebben gegeven (zie pagina 13), laat zien dat niet alle Directies ervan op de
hoogte zijn dat de eigen GGD over een gezondheidsprofiel beschikt. Slechts 55%
van de GGD’en heeft een gezondheidsprofiel van het gehele gebied, grotendeels
gebaseerd op lokaal verkregen gegevens. De overige 45% heeft het
gezondheidsprofiel uitsluitend gebaseerd op het vertalen van landelijke
gegevens voor de eigen regio.
Slechts 10% van de
GGD’en gaf aan in ruime mate zicht te
hebben op kwetsbare groepen in de regio. De overige GGD’en hadden alleen
inzicht in de kwetsbare groepen in algemene zin. Zij zijn zich bewust van de
aanwezigheid van dergelijke groepen maar kwantitatieve gegevens ontbreken.
Alleen de grote steden hebben duidelijk meer inzicht in deze groepen. Juist
deze groepen zouden in het GGD-beleid een belangrijk aandachtspunt behoren te
zijn.
De antwoorden van de
epidemiologen komen redelijk overeen met wat de Directies over hetzelfde
onderwerp meedeelden (zie pagina 13).
Bij 22 van de 42
GGD’en is gevraagd in hoeverre geïdentificeerde gezondheidsproblemen ook
daadwerkelijk waren verwoord in prioriteiten voor het gemeentelijk beleid. Bij
minder dan 20% van deze 22 GGD’en waren alle vijf geïdentificeerde
gezondheidsproblemen ook omgezet in beleid. Bij veel van de ondervraagde GGD’en
werd aangeduid dat men vooral bezig was om nieuw beleid te schrijven in het
kader van de Gemeentelijke Nota’s Gezondheidsbeleid. Er was echter op het
moment van de enquête geen beleid voor de geïdentificeerde gezondheidsproblemen.
Tabel 2
Aantal van de door de GGD
genoemde prioriteiten dat daadwerkelijk in
gezondheidsbeleid omgezet is |
0-2 |
3 |
4 |
5 |
Aantal GGD’en dat dit aantal
in beleid omgezette prioriteiten noemde |
13 |
2 |
3 |
4 |
Bij meer dan de
helft van de ondervraagde GGD’en gaf slechts een beperkt deel van de
geïdentificeerde prioriteiten aanleiding tot een specifiek beleid!
Kernactiviteit van
de functie epidemiologie zou volgens IGZ moeten zijn om gegevens aan te dragen
op basis waarvan de gemeente en de directie beleid kunnen maken en prioriteiten
kunnen stellen. Dit gebeurt in onvoldoende mate.
3.2.3
Kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid van de functie epidemiologie is
onvoldoende ontwikkeld. Audits vinden zeer beperkt plaats en geen enkele dienst
is nog gecertificeerd.
Figuur 7
Het aantal
medewerkers epidemiologie is vaak beperkt; des te belangrijker is het om aan
onderlinge toetsing en aan kwaliteitsbevordering te doen. Uit de cijfers blijkt
dit niet. Interne of externe kwaliteitsauditing vindt bij zes GGD’en plaats.
Geen enkele dienst is gecertificeerd hoewel er bij de helft van de diensten
daartoe plannen zijn. Inwerken van nieuwe medewerkers gebeurt bij 25 GGD’en op
systematische wijze. Bij diensten met maar één of twee medewerkers gebeurt dit
meestal niet. Alleen functioneringsgesprekken worden in voldoende mate
gehouden.
3.2.4
Deskundigheidsbevordering
Meer dan de helft van de GGD’en geeft slechts beperkt
geld uit aan de bij- en nascholing van de medewerkers epidemiologie.
De communicatie over uitgevoerd en uit te voeren
onderzoek is goed.
Er wordt in het algemeen maar zeer beperkt of niet
gebruikgemaakt van standaarden en protocollen. Dit vermindert de
uitwisselbaarheid van gegevens en de controleerbaarheid ervan.
Figuur 8
Bij meer dan de
helft van de GGD’en wordt minder dan 1% van het totale budget voor
epidemiologie uitgegeven aan de bij- en nascholing.
De meeste GGD’en
(62%) gaan samenwerkingsverbanden aan binnen de functie epidemiologie; vaak
betreft dit andere GGD’en en onderdelen van de gemeente.
Onderzoeksresultaten
worden vrijwel altijd op de één of andere manier naar buiten gebracht. Bij maar
één GGD gebeurt dit niet. Bij 15 van de 42 GGD’en doet men aan intercollegiale
toetsing. Juist bij kleine diensten met weinig medewerkers is de kwaliteit niet
te garanderen als er niet aan intercollegiale toetsing wordt gedaan.
Tien GGD’en werken
niet volgens standaarden, twaalf werken volgens één of twee standaarden en
negentien GGD’en werken met meer dan twee standaarden. Het zo beperkt werken
met standaarden vermindert de uitwisselbaarheid van gegevens en de
controleerbaarheid ervan.
De waarneming lijkt op grond van de antwoorden goed
geregeld.
Figuur 9
Als bevoegdheden
schriftelijk zijn vastgelegd, hebben deze vooral betrekking op perscontacten.
Ook worden ad hoc bevoegdheden vastgelegd bij opdrachten van de gemeente.
Schriftelijk vastgelegde bevoegdheden op meer dan twee terreinen kwamen bij
drie GGD’en voor. Interne afstemming gebeurt vooral via structureel
afdelingsoverleg. Minder vaak is er structureel overleg met andere sectoren
binnen de GGD. Bij GGD’en met maar één of twee medewerkers epidemiologie vindt
soms in het geheel geen overleg plaats.
Bij 31 van de 42
GGD’en was er een voldoende vervangingsregeling bij afwezigheid. Hierbij moet
worden opgemerkt dat een vervangingsregeling vaak pas bij langdurige
afwezigheid in werking treedt. Tussentijds worden dan ook andere oplossingen
gevonden zoals het temporiseren van de werkzaamheden.
De klantgerichtheid is in het algemeen
voldoende, er is contact met de gemeente en in voorkomende gevallen met andere
organisaties.
Figuur 10
Bij 23 GGD’en zijn
vrijwel alle gemeenten betrokken bij het opstellen van prioriteiten of de
evaluatie van onderzoek en activiteiten van de afdeling epidemiologie. Bij
overige GGD’en is meestal maar een deel van de gemeenten betrokken bij de
prioritering. Bij drie GGD'en zijn de gemeenten niet betrokken bij het
opstellen van prioriteiten of de evaluatie van onderzoek en activiteiten.
Twintig procent van de GGD’en wordt niet door anderen dan de eigen gemeenten
geraadpleegd.
De klantgerichtheid
is in het algemeen voldoende; er is contact met de gemeente en in voorkomende
gevallen met andere organisaties. De gemeente zou zelf prioriteiten moeten
kunnen stellen op het gebied van de epidemiologie. Een afdeling epidemiologie
die een gedifferentieerd pakket aanbiedt kan inspelen op specifieke
prioriteiten, vragen en wensen van verschillende gemeenten in het
verzorgingsgebied. Meer dan de helft van de GGD’en biedt een dergelijk
gedifferentieerd pakket.
In tabel 3 vindt u
de scores per getoetst onderdeel en de rangorde op het gebied van de functie
epidemiologie van de GGD’en. Het cijfer geeft het gemiddeld aantal plusjes weer
dat voor het betreffende onderdeel behaald is, ieder onderdeel bestaat uit een
aantal vragen. ++ is goed, + betekent voldoende, - is onvoldoende en - - is
slecht. Voor een ++ worden twee punten toegekend, voor + wordt één punt
toegekend.
Tabel 3
Rangorde |
Formatie/ Begroting/ Organigram |
Activiteiten en Beleid |
Kwaliteitsbeleid |
Deskundigheids- bevordering |
Werkorganisatie |
Klantgerichtheid |
SCORE TOTAAL Max. |
|
1 |
GG en GD Amsterdam |
2,00 |
1,75 |
1,80 |
1,75 |
1,33 |
1,75 |
10,38 |
2 |
GGD West Brabant |
1,67 |
1,25 |
1,60 |
1,33 |
1,00 |
1,75 |
8,60 |
3 |
GGD Eindhoven |
1,67 |
1,60 |
1,40 |
1,50 |
0,67 |
1,75 |
8,58 |
4 |
GGD Rotterdam e.o. |
1,33 |
1,50 |
1,20 |
0,75 |
1,67 |
1,75 |
8,20 |
5 |
GG en GD Utrecht |
1,33 |
1,80 |
1,20 |
1,50 |
1,33 |
0,75 |
7,92 |
6 |
GGD Zuid-Hollandse Eilanden |
1,33 |
1,40 |
0,80 |
1,25 |
1,33 |
1,50 |
7,62 |
7 |
GGD Regio Achterhoek |
1,00 |
1,25 |
1,80 |
1,00 |
1,33 |
1,00 |
7,38 |
8 |
GGD Oostelijk Zuid-Limburg |
0,00 |
1,20 |
1,40 |
1,00 |
2,00 |
1,00 |
6,60 |
9 |
GGD Delfland |
1,00 |
1,25 |
1,00 |
1,25 |
1,00 |
1,00 |
6,50 |
10 |
GGD Groningen |
0,67 |
1,25 |
0,40 |
1,50 |
1,33 |
1,00 |
6,15 |
11 |
GGD Zuidoost Brabant |
1,00 |
1,20 |
1,00 |
1,25 |
0,33 |
1,25 |
6,03 |
12 |
GGD Kop van Noord-Holland |
1,00 |
0,80 |
1,40 |
0,75 |
1,00 |
1,00 |
5,95 |
13 |
GGD Hart voor Brabant |
1,00 |
1,00 |
1,00 |
0,75 |
0,67 |
1,50 |
5,92 |
14 |
GGD Midden-Limburg |
1,33 |
1,00 |
0,80 |
0,67 |
0,67 |
1,25 |
5,72 |
15 |
GGD West-Holland |
1,00 |
1,50 |
0,40 |
0,75 |
1,00 |
1,00 |
5,65 |
16 |
GGD Noord-Kennemerland |
1,33 |
1,25 |
1,20 |
0,75 |
0,67 |
0,25 |
5,45 |
17 |
GGD Flevoland |
1,33 |
1,00 |
0,60 |
0,50 |
1,00 |
1,00 |
5,43 |
18 |
GGD Westelijke Mijnstreek |
0,67 |
1,00 |
0,60 |
1,25 |
0,67 |
1,00 |
5,18 |
19 |
GGD Zuidelijk Zuid-Limburg |
1,33 |
0,50 |
1,00 |
0,75 |
0,33 |
1,00 |
4,92 |
20 |
GGD Midden Nederland |
1,00 |
1,00 |
0,40 |
0,25 |
1,00 |
1,25 |
4,90 |
21 |
GGD Nieuwe Waterweg Noord |
1,67 |
1,00 |
0,60 |
0,25 |
0,67 |
0,50 |
4,68 |
21 |
GGD Regio Zuid-Holland Zuid |
0,67 |
0,80 |
0,80 |
1,00 |
0,67 |
0,75 |
4,68 |
23 |
GGD Duin en Bollen |
1,33 |
1,50 |
0,40 |
0,25 |
0,67 |
0,50 |
4,65 |
24 |
GGD Gooi en Vechtstreek |
1,33 |
1,50 |
1,00 |
0,00 |
0,67 |
0,00 |
4,50 |
25 |
GGD Regio Twente |
0,67 |
1,00 |
0,40 |
0,75 |
0,67 |
1,00 |
4,48 |
26 |
GGD West-Friesland |
1,33 |
0,75 |
0,67 |
1,00 |
0,67 |
0,00 |
4,42 |
27 |
GGD Zuid-Oost Drenthe |
1,00 |
0,40 |
0,40 |
0,33 |
1,00 |
1,25 |
4,38 |
28 |
GGD Midden Holland |
0,67 |
0,75 |
0,80 |
0,00 |
1,33 |
0,75 |
4,30 |
29 |
GGD Zaanstreek/Waterland |
0,33 |
0,40 |
1,00 |
0,50 |
1,00 |
1,00 |
4,23 |
30 |
GGD Regio Stedendriehoek |
0,33 |
0,50 |
0,00 |
1,25 |
1,00 |
1,00 |
4,08 |
31 |
GGD Zuid-Holland Noord |
1,00 |
1,25 |
0,60 |
0,25 |
0,67 |
0,25 |
4,02 |
32 |
GGD Eemland |
0,67 |
1,40 |
0,00 |
1,00 |
0,33 |
0,50 |
3,90 |
33 |
GGD Fryslân |
0,33 |
0,80 |
0,20 |
0,50 |
0,67 |
1,00 |
3,50 |
34 |
GGD Regio Nijmegen |
0,33 |
0,60 |
0,00 |
0,50 |
0,67 |
1,25 |
3,35 |
35 |
GGD Regio Ijssel-Vecht |
0,33 |
0,40 |
0,40 |
0,25 |
1,67 |
0,25 |
3,30 |
36 |
GGD West-Veluwe/Vallei |
0,67 |
0,50 |
1,00 |
0,00 |
1,00 |
0,00 |
3,17 |
37 |
GGD Rivierenland |
0,33 |
0,60 |
0,80 |
0,50 |
0,67 |
0,25 |
3,15 |
38 |
GGD Kennemerland |
0,33 |
0,40 |
1,00 |
0,75 |
0,33 |
0,25 |
3,07 |
39 |
GGD Amstelland – De Meerlanden |
1,33 |
0,25 |
0,40 |
0,00 |
0,33 |
0,50 |
2,82 |
40 |
GGD Noord- en Midden Drenthe + ZW Drente |
1,00 |
0,40 |
0,00 |
0,50 |
0,33 |
0,50 |
2,73 |
41 |
GGD Noordwest Veluwe |
0,67 |
0,60 |
0,40 |
0,25 |
0,33 |
0,00 |
2,25 |
42 |
GGD Zeeland |
1,00 |
0,50 |
0,00 |
0,00 |
0,33 |
0,00 |
1,83 |
Een belangrijke taak
van GGD’en is de preventie en bestrijding van infectieziekten. Hiertoe behoren
bron- en contactonderzoek naar aanleiding van meldingsplichtige
infectieziekten, activiteiten ter preventie van seksueel overdraagbare
aandoeningen (SOA), preventie van infectieziekten door technische hygiënezorg
en infectiepreventie voor reizigers.
De taken vloeien
grotendeels voort uit de Wet collectieve preventie volksgezondheid en de
Infectieziektenwet. Bovendien valt de infectieziektebestrijding onder de
werking van de Kwaliteitswet zorginstellingen. Op alle onderdelen bestaan
normen, kwaliteitseisen en
–profielen voor de uitvoering van de werkzaamheden. De HKZ heeft een op de
infectieziektebestrijding toegespitst certificeringschema uitgebracht.
De GGD’en kunnen
alle taken in eigen beheer uitvoeren of uitbesteden, bijvoorbeeld aan andere
GGD’en. 23 GGD’en zijn tijdens deze ronde beoordeeld op het terrein van
infectieziekten. Deze
beperkte selectie is het gevolg van het uitgebreide thematisch onderzoek dat de
inspectie in 1998 heeft uitgevoerd naar de functie infectieziektebestrijding.
De vragen hebben
betrekking op de volgende onderwerpen:
1
Formatie en financiering.
2
Kwaliteit van zorg.
3
Beleidsvorming.
4
Meldingen.
5
Deskundigheid.
6
Werkwijze infectieziekten.
7
Werkwijze Technische
Hygiënezorg.
8
Procesbeheersing en veiligheid.
4.2.1
Formatie en financiering
Nagenoeg alle diensten hebben ten minste één adequaat
opgeleide arts en verpleegkundige voor infectieziektebestrijding.
De gegevens over
fte’s en bedragen per inwoner betreffen preventie en bestrijding van
infectieziekten, exclusief de fte’s en financiële middelen voor tuberculose,
SOA en infectiepreventie bij reizigers.
Tabel 4
|
Gemiddeld |
Spreiding |
Arts
aantal fte |
1,08 |
(0,40 - 2,40) |
Arts
aantal fte per 100 000 inwoners |
0,32 |
(0,12 - 0,87) |
Verpleegkundige aantal fte |
3,34 |
(0,35 - 8,75) |
Verpleegkundige aantal fte per 100 000 inwoners |
1,02 |
(0,22 - 2,41) |
Bedrag in
guldens beschikbaar voor infectieziekten per inwoner |
3,62 |
(1,14 - 8,86) |
Bedrag in
euro’s beschikbaar voor infectieziekten per inwoner |
1,64 |
(0,52 - 4,02) |
Het aantal inwoners
per GGD-regio varieert van 126.000 voor GGD Zuidoost-Drenthe tot 997.000 voor
de GGD Hart voor Brabant. In zeven GGD-regio’s is het aantal inwoners lager dan
250.000. Vijf GGD’en hebben meer dan 500.000 inwoners in de regio. Er lijkt
geen verband tussen de grootte van de GGD en de beschikbare formatie per 100
000 inwoners.
De prijs die de
gemeenten per inwoner betalen voor infectieziektebestrijding loopt uiteen van
fl. 1,14 tot fl. 8,86 (0,52 - 4,02 euro).
Van acht diensten zijn deze gegevens niet beschikbaar. Ook is er geen relatie
geconstateerd tussen de financiering per inwoner en de grootte van de GGD.
Zowel het aantal
artsen en verpleegkundigen per 100.000 inwoners als het per inwoner beschikbare
bedrag vertonen een grote spreiding.
Het is nog maar een enkele dienst gelukt volledig te
voldoen aan de eisen zoals gesteld in de kwaliteitsprofielen voor preventie en
bestrijding van infectieziekten.
Figuur 11
Geen van de 23
onderzochte diensten voldoet volledig aan de eisen voor infectieziektebestrijding
zoals geformuleerd in het kwaliteitsprofiel infectieziektebestrijding. Zes
diensten voldoen naar eigen zeggen bijna aan de gestelde eisen. Vier diensten
menen te voldoen aan alle vereisten van het kwaliteitsprofiel Infectiepreventie
door Technische Hygiënezorg en twee voldoen daar bijna aan. Vijf GGD’en weten
niet of ze voldoen aan de eisen van dit kwaliteitsprofiel.
SOA- en
tuberculosebestrijding zijn vakgebieden die veelal bovenregionaal worden uitgevoerd.
Zoals te verwachten zijn het juist de kleinere diensten die voor een
uitbesteding kiezen. Uit het oogpunt van kwaliteitsborging is het zeker
aanvaardbaar dat onderdelen waarvoor specifieke deskundigheid nodig is en de
vaardigheid op peil gehouden moet worden bovenregionaal worden uitgevoerd. Daarbij
is het wel van belang dat de resultaten gebruikt kunnen worden door de
individuele GGD, bijvoorbeeld ten behoeve van het gezondheidsbeleid in de
regio.
Over het algemeen verwerven de GGD’en te weinig
inzicht in de staat van de infectieziekten. Hierdoor is prioritering van de
werkzaamheden niet goed mogelijk. Een beleidsplan voor de
infectieziektebestrijding ontbrak dan ook bij de meeste diensten.
Figuur 12
Een kwart van de 23
diensten voert een adequate beoordeling uit van de staat van de infectieziekten
in de regio. De helft voert dit uit op beperkte schaal. Vijf diensten gaan
nooit systematisch de staat van de infectieziekten na.
Op één na alle
GGD’en meenden inzicht te hebben in de risicogroepen voor infectieziekten. Ruim
80% van de GGD’en had prioriteiten gesteld voor infectieziektebestrijding.
Tien GGD’en hadden
voor zowel de infectieziektebestrijding als de technische hygiënezorg een
werkplan opgesteld; dit was echter niet door alle diensten vastgelegd.
Daartegenover hebben tien GGD’en voor geen van beide onderdelen een werkplan
opgesteld. Zeven van de tien diensten die een werkplan hebben evalueren de
werkzaamheden.
De GGD’en stimuleren artsen en laboratoria slechts in
beperkte mate om de melding van infectieziekten te bevorderen.
GGD’en investeren weinig om instellingen te motiveren
tot melding van infectieziekten volgens artikel 7 van de Infectieziektenwet.
Figuur 13
De activiteiten van
de GGD’en om artsen en laboratoria te stimuleren tot het melden van
infectieziekten zijn gevarieerd. Zo onderhouden zes GGD’en structureel
contacten met huisartsen over infectieziekten en hebben drie diensten
incidenteel en/of ongestructureerd contact met huisartsen. Veertig procent van
de GGD’en heeft vastgelegde afspraken gemaakt met alle ziekenhuizen in de regio
over meldingsplichtige infectieziekten. Zestig procent van de diensten heeft
vastgelegde afspraken met alle laboratoria over melding van C-ziekten en 35%
heeft zulke afspraken over B-ziekten.
Dertien GGD’en weten
nauwkeurig welke instellingen ex artikel 7 van de Infectieziektenwet er in de
regio zijn: drie diensten hebben met meer dan 80% vastgelegde afspraken gemaakt
over meldingen van infectieziekten en tien diensten deden dit met minder dan
80% van die instellingen. Vijf GGD’en scoren voldoende of goed op alle
onderdelen met betrekking tot de meldingen van infectieziekten.
De meeste
GGD'en hebben een waarneemregeling voor infectieziektebestrijding.
Van de GGD’en was 65% tijdens een inspectieonderzoek
in 2001 direct telefonisch goed bereikbaar buiten kantooruren en 22% was bij de
tweede poging bereikbaar.
Er is in op vier na alle GGD’en een
waarnemingsregeling voor de arts infectieziekten tijdens kantooruren; deze
regeling is bij één dienst vastgelegd. Bij twee GGD’en wordt waargenomen door
een andere arts infectieziekten van de GGD. Voor de verpleegkundige is dit bij
op twee na alle diensten geregeld en bij elf diensten is het ook op papier gezet.
In vijf GGD’en is vastgelegd dat er tijdens kantooruren altijd een arts of
verpleegkundige voor infectieziekten aanwezig is; bij zeven GGD’en is één van
de functionarissen er overdag maar is dit niet schriftelijk vastgelegd. De arts
infectieziekten is tijdens kantooruren altijd bereikbaar op twintig diensten,
bij negen daarvan is de regeling ook op papier gezet.
In het algemeen is de deskundigheid voldoende tot
goed.
Er zijn mogelijkheden voor bij- en nascholing en er
wordt geparticipeerd in het provinciaal overleg infectieziektebestrijding.
Zes GGD’en hebben
een inwerkplan opgesteld voor infectieziektemedewerkers.
Nagenoeg alle GGD’en
(22 van de 23) hebben werkoverleg infectieziekten. Bij op één na alle diensten
nemen ten minste één arts en één verpleegkundige deel aan het provinciaal
overleg infectieziekten. In het merendeel van de diensten is vakliteratuur
uitgebreid (9) of beperkt (12) beschikbaar en toegankelijk.
Figuur 14
Eén GGD scoort op
alle deskundigheidsitems goed, drie GGD’en scoren op al deze items voldoende of
goed.
Bij drie diensten is
geen adequaat opgeleide arts infectieziekten beschikbaar en bij twee GGD’en
volgt de arts thans de NSPH-module. Drie GGD’en hebben geen voor infectieziektebestrijding
opgeleide verpleegkundige in dienst. Bij vier diensten is de verpleegkundige in
opleiding. Eén GGD heeft noch een specifiek opgeleide arts noch een specifiek
opgeleide verpleegkundige in dienst.
4.2.7
Werkwijze
Infectieziekten
Hoewel er zich in de afgelopen jaren meerdere
grootschalige calamiteiten hebben voorgedaan veroorzaakt door infectieziekten,
beschikken de meeste diensten niet over een protocol hiervoor.
Figuur 15
Slechts vijf GGD’en
hebben een protocol voor grootschalige calamiteiten op het gebied van
infectieziekten. Bij drie diensten is zo’n protocol in voorbereiding.
Dertig procent van
de GGD’en rapporteert terug aan de melders van infectieziekten over de
activiteiten die de GGD heeft ondernomen naar aanleiding van een melding.
Ongeveer 55% van de diensten rapporteert beperkt of incidenteel terug aan
melders en ca. 15% meldt niet terug aan de inzenders.
-
Eenentwintig GGD’en
analyseren regelmatig het verloop van het aantal meldingen.
-
Negen daarvan vergelijken
dit ook met de trend van andere GGD’en.
-
Zestien GGD’en menen
beperkt (14) of uitgebreider inzicht te hebben in de mate van onderrapportage
van infectieziekten.
De overige zeven diensten hebben daar in het geheel geen inzicht in.
-
Slechts drie GGD’en letten
op het tijdsverloop tussen de datum van diagnose en de melding bij de GGD: bij
twee GGD’en wordt meer dan 50% van de ziekten binnen 24 uur gemeld.
-
Twee GGD’en hebben
inzicht in het tijdsverloop tussen de melding aan de GGD en de melding aan de
IGZ: 75% wordt binnen 24 uur doorgemeld aan de IGZ.
Het merendeel van de
GGD’en (19) heeft een procedure voor telefonische meldingen van
infectieziekten. Bij vijf diensten is de procedure op papier gezet en is er een
arts bij betrokken. Alle diensten hebben een procedure afgesproken voor de
registratie van verplichte en andere meldingen van infectieziekten, terwijl bijna
de helft de procedure heeft vastgelegd. Alle GGD’en leggen meldingen in het
kader van de Infectieziektenwet vast in een apart dossier, bij negen diensten
betreft dit een dossier in elektronische vorm.
Alle GGD’en handelen
volledig (9) of voornamelijk (14) volgens de landelijke protocollen en
draaiboeken van de LCI. Bij het merendeel van de GGD’en (19) wordt niet
structureel op onderdelen afgeweken van de landelijke protocollen. Bij twee
diensten wordt op onderdelen wel structureel afgeweken; dit wordt dan wel
gemeld aan de LCI. Incidentele afwijkingen van de landelijke protocollen worden
door de meeste diensten geregistreerd in het betreffende dossier.
De binnen de GGD
gehanteerde protocollen, draaiboeken en richtlijnen zijn bij bijna de helft van
de diensten altijd (6) of gedeeltelijk (5) gedateerd en geparafeerd. De
eindverantwoordelijke arts beoordeelt in meer dan 70% van de GGD’en de nieuwe
of bijgestelde richtlijnen op mogelijke gevolgen voor de werkwijze van de GGD
en maakt dit bekend bij de relevante medewerkers.
4.2.8
Werkwijze Technische
Hygiënezorg
Alle GGD’en bieden, weliswaar soms op beperkte schaal,
technische hygiënezorg ten behoeve van infectiepreventie.
De diensten maken nog te weinig gebruik van
risicoschattingen om de keuze te bepalen aan welke instelling technische
hygiënezorg wordt aangeboden.
De protocollen van de LCI ten aanzien van technische
hygiënezorg zijn goed bekend bij de GGD’en.
Figuur 16
Alle GGD’en bieden
structureel (21) of incidenteel (2) technische hygiënezorg.
Door zeven GGD’en
wordt de zorg aan meer dan vijf categorieën instellingen geboden. De keuze voor
de voorzieningen is door zes GGD’en gemaakt op basis van meer dan twee
risicofactoren. Bij zes diensten is de keuze niet gemaakt op basis van
risicofactoren.
Alle GGD’en
beschikken over de LCI-protocollen technische hygiënezorg; slechts twee
diensten hebben de protocollen vertaald naar de situatie binnen de eigen GGD.
Meer dan de helft
van de diensten heeft categorieën instellingen actief benaderd om ze op de
hoogte te stellen van de mogelijkheden die de GGD heeft op het gebied van de
technische hygiënezorg.
In een aantal gevallen
gaven de desbetreffende medewerkers aan dat de opleidingsmogelijkheden voor
technische hygiënezorg te beperkt zijn.
4.2.9
Procesbeheersing en
veiligheid
Het beheer van steriele medische hulpmiddelen en de
afvalverwerking zijn bij de meeste GGD’en niet goed geregeld. Deze bevinding
staat op gespannen voet met hetgeen de directies menen (zie paragraaf 4.2.6)
Figuur 17
Drie GGD’en hebben
een adequaat beheersysteem en leggen een en ander vast in een logboek. Bij
dertien diensten is de procedure voor steriele medisch hulpmiddelen op
onderdelen geregeld. Voor zeven diensten is het een volkomen onbekende materie.
De meeste GGD’en
gebruiken uitsluitend disposable medische hulpmiddelen. Zes GGD’en beschikken
over herbruikbaar medisch instrumentarium. Slechts één GGD heeft een toereikende
procedure met logboek voor reprocessing van instrumentarium. Eén dienst weet
niet of er medische hulpmiddelen binnen de GGD worden hergebruikt.
Slechts twee GGD’en
hebben alle relevante onderdelen van de afvalverwerking geregeld en vastgelegd
in een protocol. In de overige diensten is er op één of enkele onderdelen iets
geregeld (20). Bij twee diensten is onbekend hoe de interne en externe
afvalverwerking zijn geregeld.
Tien GGD’en hebben
onder meer vastgelegd welke ruimten met welke frequentie schoongemaakt worden:
-
bij drie daarvan is in
een logboek na te gaan wanneer en door wie het is gebeurd;
-
bij de overige diensten
is het niet inzichtelijk hoe de schoonmaak is gepland en wordt uitgevoerd.
Negen GGD’en hebben
afspraken gemaakt over de indicatie voor desinfectie en de te gebruiken
middelen; drie diensten hebben dit vastgelegd in een protocol. Bij de overige
diensten is er beperkt iets geregeld (2), is niets geregeld (4) of is het
onbekend (8).
Bij driekwart van de
GGD’en wordt de koude keten voor ondermeer vaccins goed beheerd; bij zes van
deze diensten ontbreekt wel het logboek. De overige vijf diensten beheren de
koude keten niet goed.
Van de 23 GGD’en
hebben er drie een protocol voor persoonlijke hygiëne van medewerkers.
Een
prikaccidentenprotocol voor de medewerkers ontbreekt op drie GGD’en. Op twee
GGD’en zijn de medewerkers die risico lopen op HBV-besmetting niet gevaccineerd
tegen HBV.
Tabel 5
Het cijfer geeft het gemiddeld aantal plusjes weer dat
voor het betreffende onderdeel behaald is, ieder onderdeel bestaat uit een
aantal vragen. ++ is goed, + betekent voldoende, - is onvoldoende en - - is
slecht. Voor een ++ worden twee punten toegekend, voor + wordt één punt
toegekend.
Rangorde |
Kwaliteit |
Beleidsvorming |
Meldingen |
Bereikbaarheid |
Deskundigheid |
Werkwijze infectieziekten |
Werkwijze THZ |
Procesbeheersing |
Totaal score Maximaal 16 |
|
1 |
GGD Zuid-Hollandse Eilanden |
0,88 |
1,71 |
1,71 |
1,86 |
1,71 |
1,57 |
1,86 |
0,94 |
12,24 |
2 |
GGD Oostelijk Zuid-Limburg |
1,25 |
2,00 |
1,86 |
1,43 |
1,71 |
1,36 |
1,14 |
1,19 |
11,94 |
3 |
GGD Westelijke Mijnstreek |
1,25 |
2,00 |
0,86 |
1,57 |
1,71 |
1,43 |
1,14 |
1,06 |
11,03 |
4 |
GGD
West Brabant |
1,00 |
1,43 |
1,57 |
1,57 |
1,57 |
1,00 |
1,71 |
0,89 |
10,75 |
5 |
GGD Hart voor Brabant |
1,13 |
0,71 |
1,00 |
1,71 |
1,86 |
1,43 |
1,71 |
0,81 |
10,37 |
6 |
GGD Regio Nijmegen |
0,75 |
1,29 |
1,43 |
1,57 |
1,57 |
1,29 |
1,57 |
0,83 |
10,30 |
7 |
GGD Eindhoven |
1,38 |
0,57 |
1,14 |
1,86 |
1,57 |
1,07 |
1,43 |
1,14 |
10,16 |
8 |
GGD Kop van Noord-Holland |
1,00 |
1,14 |
1,71 |
1,29 |
1,29 |
1,21 |
1,57 |
0,89 |
10,10 |
9 |
GG en GD Utrecht |
1,25 |
0,86 |
0,71 |
1,29 |
1,71 |
1,36 |
1,43 |
0,94 |
9,54 |
10 |
GGD Zuidoost Brabant |
0,75 |
1,14 |
1,14 |
1,29 |
1,57 |
1,07 |
1,71 |
0,81 |
9,49 |
11 |
GGD Regio IJssel-Vecht |
0,50 |
1,14 |
0,57 |
1,43 |
1,57 |
1,14 |
1,57 |
0,88 |
8,80 |
12 |
GGD Regio Zuid-Holland Zuid |
0,50 |
0,57 |
1,57 |
0,86 |
2,00 |
1,00 |
1,00 |
0,94 |
8,44 |
13 |
GGD Amstelland - De
Meerlanden |
0,88 |
1,14 |
1,00 |
1,00 |
1,14 |
1,14 |
1,29 |
0,69 |
8,28 |
14 |
GGD Zuid-Oost Drenthe |
0,88 |
0,86 |
1,00 |
1,14 |
1,14 |
1,07 |
1,43 |
0,69 |
8,21 |
15 |
GGD Rivierenland |
0,25 |
1,00 |
1,43 |
1,29 |
1,29 |
1,07 |
1,14 |
0,72 |
8,19 |
16 |
GGD Kennemerland |
1,00 |
0,43 |
1,00 |
1,14 |
1,43 |
1,14 |
1,14 |
0,78 |
8,06 |
17 |
GGD Eemland |
0,63 |
0,71 |
1,00 |
1,43 |
1,29 |
1,07 |
1,29 |
0,63 |
8,04 |
18 |
GGD Midden Nederland |
0,13 |
0,71 |
1,43 |
1,00 |
1,43 |
0,71 |
1,14 |
0,94 |
7,49 |
19 |
GGD Noord- en Midden
Drenthe |
0,88 |
0,43 |
0,43 |
1,00 |
1,57 |
0,64 |
1,43 |
0,67 |
7,04 |
20 |
GGD Fryslân |
0,25 |
0,57 |
1,00 |
1,00 |
1,57 |
0,79 |
1,29 |
0,56 |
7,02 |
21 |
GGD Noord-Kennemerland |
0,75 |
0,29 |
1,29 |
1,00 |
1,29 |
0,57 |
1,00 |
0,56 |
6,74 |
22 |
GGD Zaanstreek/Waterland |
0,75 |
0,14 |
0,57 |
0,71 |
0,86 |
1,21 |
0,86 |
0,50 |
5,61 |
23 |
GGD Zuid-West Drenthe |
0,25 |
0,43 |
0,43 |
0,86 |
0,71 |
0,57 |
0,71 |
0,75 |
4,71 |
In het kader van het
algemeen toezicht (AT) op de GGD’en is de afgelopen periode systematisch
aandacht besteed aan de jeugdgezondheidszorg. Alle GGD’en hebben de
jeugdgezondheidszorg voor 4-19 jarigen (JGZ 4-19) in hun takenpakket. De
GG&GD Amsterdam voert ook JGZ 0-4 uit. Tijdens de periode van het AT vond
in Nijmegen een fusie plaats van JGZ 0-4 met JGZ 4-19, zodat nu ook de GGD
Nijmegen JGZ 0-19 integraal uitvoert. In dit rapport zal alleen naar de uitvoering
van JGZ 4-19 worden gekeken.
Gegevensverzameling
Voor deze rapportage
is vooral gebruikgemaakt van de gegevens uit de door de JGZ ingevulde
AT-vragenlijst en het gesprek dat aan de hand van deze ingevulde vragenlijst
tijdens het bezoek aan de GGD is gevoerd. Uitgangspunt voor het gesprek over de
JGZ is dat hierbij in elk geval altijd de afdelingsmanager, een (jeugd)arts en
een verpleegkundige JGZ aanwezig waren. Soms is dit door de GGD aangevuld met
andere, voor ‘hun’ JGZ werkzame disciplines, zoals een doktersassistente,
GVO’er of gedragswetenschapper. Verder is, voor cijfermatige informatie,
gebruik gemaakt van door de GGD’en aan IGZ toegezonden stukken zoals
beleidsplannen, jaarverslagen en (product)begrotingen.
Bij één GGD is geen
gebruikgemaakt van de AT-vragenlijsten, maar heeft het toezicht op een andere
wijze plaatsgevonden. Deze JGZ maakt geen onderdeel uit van deze rapportage.
Bij een tweede JGZ was de AT-vragenlijst niet meer beschikbaar, maar nog wel
andere gegevens. Deze JGZ is wel meegenomen in de rapportage, maar het beeld is
niet helemaal compleet. Van de andere in totaal 44 GGD’en zijn de gegevens over
de JGZ vrijwel compleet. Bij de rapportage wordt er dan ook van uitgegaan dat
de gegevens berusten op de informatie die van 45 JGZ’s is verkregen, tenzij
nadrukkelijk anders wordt vermeld.
Naast de
onderzoeken, die in het kader van het algemeen toezicht op GGD’en plaatsvonden,
is in 2000 thematisch onderzoek verricht naar de uitvoering van de JGZ 0-4 en
de JGZ 4-19. Hierover is apart gerapporteerd[9]. In de in 2000 voor de JGZ gebruikte vragenlijsten voor het
algemeen toezicht is dan ook geen aandacht besteed aan de uitvoering van de
JGZ. De relevante gegevens uit thematische onderzoek van 2000 zijn wel meegenomen
in deze rapportage.
Beoordeling
De basis van de
toetsing wordt gevormd door de in de WCPV gestelde eisen, het kwaliteitsprofiel
JGZ[10],het Basistakenpakket JGZ
0-19[11] en zo nodig is teruggegrepen
op het basispakket JGZ[12] uit 1994. Verder valt de JGZ onder de Kwaliteitswet
zorginstellingen, zodat de uitgangspunten van deze wet ook van toepassing zijn.
Niet alle uitgangspunten zijn daarbij even ‘hard’. Op onderdelen valt dan ook
niet te ontkomen aan de wijze waarop de inspectie hierover zelf oordeelt. Meer
informatie over de diverse onderdelen is te vinden www.igz.nl.
Voor de beoordeling
van de JGZ is gekeken naar de volgende onderwerpen:
1
Organisatie algemeen.
2
Beleid en strategie.
3
Uitvoering.
4
Kwaliteitsbeleid.
5
Deskundigheidsbevordering.
6
Organisatie van werkzaamheden.
7
Klantgerichtheid.
Organisatie
algemeen
Het takenpakket van de JGZ is niet goed uitvoerbaar
bij die GGD'en waar adequaat opgeleide verpleegkundigen ontbreken of waar er
een slechte bezetting aan jeugdartsen is.
Figuur 18
Tabel 6
Aantal JGZ's
naar omvang van de populatie
Omvang populatie 4-19 jarigen |
Aantal JGZ’s |
25.000 – 30.000 |
3 |
30.000 – 40.000 |
11 |
40.000 – 50.000 |
7 |
50.000 – 60.000 |
6 |
60.000 – 70.000 |
4 |
70.000 – 100.000 |
7 |
≥ 100.000 |
7 |
Tabel 7
Omvang van de
JGZ-formatie per 100.000 4-19 jarigen.
Totale formatie in fte. per 100.000 |
Aantal JGZ’s |
< 30 |
4 |
30 – 35 |
6 |
35 – 40 |
13 |
40 – 45 |
7 |
45 – 50 |
8 |
50 – 55 |
4 |
≥ 55 |
2 |
Tabel 8
Bedrag per
inwoner naar aantal JGZ's.
Bedrag per inwoner In guldens (euro's) |
Aantal JGZ’s |
5 – 10 (2,27 -
4,54) |
5 |
10 – 15 (4,54 -
6,82) |
21 |
15 – 20 (6,82 -
9,09) |
7 |
Budget van de JGZ
Aan de GGD is gevraagd naar de omvang
van het voor de JGZ beschikbare budget. Voor de primaire taken JGZ wordt een
bedrag per inwoner betaald. In de tabel zijn de bedragen per inwoner
weergegeven exclusief de logopedie.
De score is
gebaseerd op de totale omvang van de formatie per 100.000 jeugdigen, het bedrag
per inwoner en de aanwezigheid van deskundigen conform de WCPV.
De grootte van de
JGZ’s loopt sterk uiteen, zowel wat betreft de omvang van de populatie als de
omvang van de formatie per 100.000 4-19 jarigen.
Alle JGZ’s
beschikken over jeugdartsen, maar de formatie per 100.000 jeugdigen kan soms
als te beperkt worden aangemerkt. De formatie verpleegkundigen HBOV/MGZ is iets
gunstiger, hoewel bij in elk geval twee JGZ’s geen enkele (specifiek opgeleide)
verpleegkundige aanwezig is en er bij één JGZ sprake is van een zeer beperkte
formatie.
Wat de beschikbaarheid
betreft van de overige twee voor JGZ in de WCPV vereiste deskundigen,
gedragswetenschapper en tandheelkundig preventief medewerker (tpm’er), is het
droevig gesteld. Slechts een kwart van de JGZ’s kan beschikken over zowel een
gedragswetenschapper als een tpm’er; bij een kwart ontbreken beide deskundigen
volledig.
De JGZ’s hebben over
het algemeen nog (veel) te weinig inzicht in hun populatie, met name wat
betreft de risicogroepen en de problematiek bij jeugdigen.
Als de JGZ wel over voldoende inzicht beschikt, dan
maakt de dienst er voor het maken van beleid en het stellen van prioriteiten in
het takenpakket nog te weinig gebruik van.
Nog te weinig JGZ’s hebben voldoende structurele
contacten met hun gemeenten, zowel op bestuurlijk als op ambtelijk niveau.
Figuur 19
Uit de AT-bezoeken
is gebleken, dat JGZ’s zich nog vrijwel overal in meerdere of mindere mate
inzetten voor ‘klassieke’ risicogroepen (bijv. leerlingen in het speciaal
onderwijs) en voor ‘klassieke’ problematiek (bijv. kindermishandeling en
psychosociale problematiek), soms zonder dat hier goed inzicht is in de omvang
en veelal zonder dat er expliciet beleid op is gemaakt. Toch heeft al zo’n 2/3
van de JGZ’s voldoende inzicht in risicogroepen en problematiek bij jeugdigen.
Hierdoor kan men gericht(er) beleid maken en eventueel andere prioriteiten
stellen. Slechts de helft van deze 32 JGZ’s zet dit inzicht ook daadwerkelijk
om in beleid en prioriteiten in het takenpakket.
Bij meer dan de
helft van de JGZ’s is het inzicht in combinatie met de vertaling onvoldoende
tot slecht te noemen. Daaronder vallen uiteraard ook de JGZ’s, waar in het
geheel geen beleidsplan aanwezig is (15%). 15% beschikt over een beleidsplan
van alleen de JGZ. Slechts bij 40% van de GGD’en is sprake van een door het
bestuur vastgesteld, actueel beleidsplan.
Het onderdeel
gezondheidsprofielen was te divers om in de beoordeling mee te kunnen nemen.
Het onderhouden van structurele contacten met gemeenten vindt u wel terug; dit
is bij meer dan 2/3 van de JGZ’s nog geen regel.
In figuur 19 wordt
de totale beoordeling van het onderdeel ‘Beleid en strategie’ weergegeven.
Uiteindelijk heeft maar 40% van de JGZ’s (18x) hier een score die als voldoende
tot goed aangemerkt kan worden. In z’n geheel moet dit onderdeel van de JGZ dan
ook als matig worden beoordeeld.
De inspectie beschouwt de uitvoering over het algemeen
als voldoende. Toch schiet een aantal JGZ’s op belangrijke onderdelen tekort
als naar het beoogde nieuwe Basistakenpakket wordt gekeken.
Er lijkt geen relatie te zijn tussen de aan- of
afwezigheid van de tpm’er en de kwaliteit van de tandheelkundig preventieve
zorg voor jeugdigen.
Figuur 20
In tabel 9 wordt het
overzicht van de beoordeling naar aantal JGZ’s weergegeven.
Tabel 9
Beoordeling
van de uitvoering van de JGZ
|
++ |
+ |
- |
-- |
Individueel
gerichte zorg |
7 |
25 |
9 |
4 |
Groepsgerichte
zorg |
10 |
21 |
9 |
5 |
I. Individueel gerichte zorg
De individuele zorg
kan bij het merendeel van de JGZ’s als voldoende worden beschouwd, zeker wat de
zorg voor de leerlingen speciaal onderwijs (so) en de extra zorg voor risicokinderen
betreft. Op het gebied van de contactmomenten sluit het takenpakket van zo’n
kwart van de JGZ’s echter onvoldoende aan op het nieuwe Basistakenpakket (dit
nog los van het ontbrekende laatste contactmoment op de leeftijd van 16 jaar).
II. Groepsgerichte zorg
De JGZ 4-19
onderhoudt over het algemeen op een (zeer) breed terrein samenwerkingscontacten
ten behoeve van de regionale zorg voor jeugdigen.
Ook op de onderdelen
GVO, betrokkenheid bij beleid en uitvoering RVP wordt door 80-90% van de JGZ’s
voldoende tot goed gescoord. Bij de tandheelkundige preventieve zorg echter
krijgt minder dan 1/3 hier het predikaat voldoende tot goed. Dat blijkt
overigens nauwelijks samen te hangen met de aanwezigheid van een tpm’er.
III. Totale uitvoering takenpakket
Om de totale zorg
als voldoende te kunnen beschouwen dienen in elk geval de onderdelen van de
individuele zorg als voldoende of goed beschouwd te worden en minstens drie van
de vijf onderdelen van de groepsgerichte zorg. Op basis hiervan kan
uiteindelijk de totale uitvoering bij iets meer dan 60% van de JGZ’s als
voldoende of goed worden beschouwd. Bij zeven JGZ’s is de zorg als zeer goed te
beschouwen (geen enkele -). Bij een derde van de JGZ’s is of de individueel
gerichte zorg of de groepsgerichte zorg als onvoldoende te beschouwen en bij
twee JGZ’s zijn ze allebei als onvoldoende beoordeeld.
Hoewel het takenpakket,
zoals dat in het kader van dit onderzoek is beoordeeld, niet volledig
correspondeert met het nieuwe Basistakenpakket kan – gezien het bovenstaande -
bij de implementatie ervan verwacht worden, dat bij een deel van de JGZ’s geen
sprake zal zijn van een vlotte overgang van het huidige takenpakket naar de
nieuwe situatie. Zeker bij de 11 JGZ’s die onvoldoende scoren wat de
contactmomenten betreft zal er extra tijd en aandacht voor de implementatie
moeten zijn. Dat wil overigens niet zeggen, dat er bij de overige JGZ’s sprake
is van een ‘naadloze’ aansluiting. Het nieuwe Basistakenpakket is op dit moment
nog onvoldoende uitgewerkt om een en ander goed te kunnen beoordelen, maar
verwacht mag worden, dat ook bij deze JGZ’s extra aandacht nodig zal zijn. Hierbij
is nog geen rekening gehouden met een eventueel vierde contactmoment rond het
16e jaar.
Het algemeen kwaliteitsbeleid bij de JGZ’s is nog
onvoldoende ontwikkeld.
Tabel 10
Stand van
zaken kwaliteitsbeleid JGZ en GGD
|
Aanwezig |
Bijzonderheden |
Kwaliteitsfunctionaris
GGD |
29 |
1x geen
functionaris, wel werkgroep |
Kwaliteitsdocumenten
GGD |
19 |
4x niet te
beoordelen |
Interne audits JGZ |
7 |
|
Externe audits JGZ |
4 |
|
Certificering JGZ |
4 |
waarvan 2x op
korte termijn |
Bij de 38 JGZ’s waar
nog geen aantoonbaar kwaliteitsbeleid (nog geen audits of certificering) binnen
de afdeling zelf tot stand is gekomen, is nagevraagd of men uiteindelijk wel
streeft naar certificering. Meer dan de helft (20) geeft aan op termijn de JGZ
wel te willen certificeren, maar bij de helft hiervan is zelfs in de GGD nog
niets aantoonbaars op het gebied van kwaliteitsbeleid aanwezig.
Tabel 11
Beoordeling
kwaliteitsbeleid JGZ/GGD
|
Aantal
JGZ's |
Alles aanwezig,
inclusief certificering (al verricht of op korte termijn) |
4 |
Er worden in elk
geval interne audits gehouden (kwaliteitsbeleid JGZ is herkenbaar in
ontwikkeling) |
3 |
Nog geen
activiteiten in de JGZ, maar voor GGD wel een functionaris en/of documenten
aanwezig |
19 |
Nog niets
herkenbaars aanwezig binnen JGZ én GGD |
19 |
Het kwaliteitsbeleid
staat bij de JGZ nog in de kinderschoenen. Slechts zeven maal kan aantoonbaar
door de JGZ worden aangegeven dat men met kwaliteitsbeleid bezig is. Nog geen
10% van de JGZ’s is gecertificeerd of zal dat op korte termijn worden.
Deskundigheid en deskundigheidsbevordering
De inspectie beoordeelt de deskundigheidsbevordering
als matig tot onvoldoende. Schriftelijke plannen (voor inwerken en bij- en
nascholing) en een voldoende scholingsbudget ontbreken het meest.
Figuur 21
Deskundigheidsbevordering
is een onderwerp dat binnen de JGZ’s nog de nodige aandacht zal moeten krijgen:
hoewel 60% van de JGZ’s in totaliteit op dit onderdeel voldoende tot goed
scoort (op drie of meer onderdelen + of ++) is dat bij nog geen 1/3 daarvan op
alle onderdelen voldoende/goed. Met name ontbreken nogal eens schriftelijke
plannen voor het inwerken van nieuwe medewerkers en voor bij- en nascholing.
Bij 1/4 ontbreekt op het moment van onderzoek een operationeel systeem van
functionerings- en beoordelingsgesprekken en bij 40% is intercollegiale
toetsing nog in ontwikkeling of ontbreekt het nog geheel.
Het scholingsbudget
van de JGZ is bij ongeveer de helft als voldoende beschouwd (≥1 % van het
totale budget). Strikt genomen echter zou bij een professionele organisatie als
de GGD meer dan 2% van het totale budget ten behoeve van bij- en nascholing
uitgetrokken moeten worden. In dat geval scoren slechts drie JGZ’s voldoende
(en is het bij vier niet te beoordelen).
Voor één JGZ kon
geen beoordeling over de deskundigheidsbevordering gegeven worden.
5.2.4
Organisatie van
werkzaamheden
De organisatie van de werkzaamheden bij de JGZ is over
het algemeen goed op orde.
Figuur 22
De totale beoordeling
van de organisatie van werkzaamheden in de JGZ wordt in de tabel weergegeven.
Bij één JGZ was dit onderdeel niet te beoordelen.
In z’n totaliteit is
‘Organisatie van werkzaamheden’ bij iets meer dan de helft van de JGZ’s goed
geregeld (drie x +/++). Ongeveer eenderde zal aan één onderdeel extra aandacht
moeten besteden; drie JGZ’s zelfs aan meer dan één onderdeel. Als noodzakelijke
basis voor de andere onderdelen dient dit onderdeel binnen de JGZ hoge
prioriteit te hebben.
De klantgerichtheid krijgt over het algemeen nog te
weinig aandacht vanuit de JGZ.
Figuur 23
Bij dit onderwerp is
maar een beperkt aantal onderdelen in de weging meegenomen. Toch lijkt
klantgerichtheid een onderwerp te zijn, dat over het algemeen nog niet echt
leeft bij de JGZ. Nog geen kwart van de JGZ's besteedt hieraan ruim aandacht
(alle drie onderdelen voldoende of goed).
De telefonische
bereikbaarheid is bij de helft van de JGZ’s als voldoende tot goed beschouwd.
Een formele termijn voor het beantwoorden van vragen was hierbij voor IGZ één
van de uitgangspunten. Dat hangt samen met het feit, dat de JGZ over het
algemeen beschikt over veel parttimers met relatief kleine aanstellingen, zodat
het niet altijd eenvoudig is een bepaald persoon telefonisch te bereiken. Het
is overigens de vraag of beantwoording binnen de gestelde termijn van een week
echt klantvriendelijk is. Een kortere termijn lijkt wenselijk. In dat geval kan
bij 75% van de JGZ’s dit onderdeel nog verbeterd worden.
Twee GGD’en voldeden
op het moment van onderzoek niet aan de Klachtwet, hier ontbrak een formele
klachtencommissie. Bij de andere GGD’en was dit onderdeel wel voldoende, maar
viel wel op, dat niet alle medewerkers goed op de hoogte waren van de klachtenprocedure.
Dit mag wel verwacht worden als een klacht inderdaad als een gratis advies kan
worden beschouwd.
Het verrichten van
satisfactieonderzoek moet bij meer dan de helft van de JGZ’s nog plaats gaan
vinden. Overigens zal voor de JGZ 0-19 binnenkort gestart worden met het
ontwikkelen van een HKZ-schema ten behoeve van de kwaliteitsontwikkeling.
Klantgerichtheid en het verrichten van satisfactieonderzoek maken hiervan een
vast onderdeel uit.
Voor de JGZ is,
evenals voor de andere bij het AT onderzochte functies van de GGD, een
totaalscore per onderwerp gegeven. IGZ beschikte bij één JGZ over onvoldoende
gegevens om een totaaloordeel te kunnen geven.
Met behulp van de
rangorde van de JGZ en de gegevens uit het onderdeel ‘Organisatie algemeen’ is
een onderlinge vergelijking gemaakt van de JGZ’s. Er blijkt dan een relatie
aantoonbaar tussen de onderdelen omvang, formatie en budget en de totale
beoordeling van de JGZ’s (zie tabellen in de bijlagen op www.igz.nl).
Van de JGZ’s in de
top-tien JGZ behoren negen tot de middelgrote en grote diensten qua omvang van
de populatie. Onder de eerste twintig van de rangorde JGZ bevinden zich slechts
drie JGZ’s met een kleine omvang. Opvallend is wel, dat de eerste plaats bij de
JGZ’s door een ‘kleine’ JGZ wordt ingenomen. Bij de top-tien JGZ bevinden zich
verder zeven JGZ’s met een budget dat als +/++ is beoordeeld (bij de overige
drie was het niet bekend); zeven JGZ’s met een totale formatie/100.000
jeugdigen +/++ (naast drie x -); zeven JGZ’s met een formatie aan
jeugdartsen/100.000 +/++ (ook hier drie x -), terwijl bij alle tien JGZ’s de
formatie aan verpleegkundigen HBOV/MGZ als + of ++ is beoordeeld.
Een relatie met de
twee andere in de WCPV genoemde deskundigen (gedragswetenschapper en tpm’er) is
er niet: slechts twee GGD’en in de top-tien beschikken over beide deskundigen,
twee beschikken zelfs over geen van beiden.
Bij de onderste 10
bevinden zich zes kleine JGZ’s. Bij deze 10 is er geen duidelijke relatie met
de hoogte van het budget. De totale formatie/100.000 jeugdigen is in deze groep
zeven x als -/-- beoordeeld (drie x +); de enige twee JGZ’s met -- voor het
onderdeel fte jeugdarts/100.000 en de drie JGZ’s met -- voor het onderdeel fte
verpleegkundigen HBOV/MGZ/100.000 behoren ook tot de onderste 10.
Van deze onderste
groep beschikken drie JGZ’s over geen van de twee overige deskundigen, terwijl
de andere zeven alleen over de tpm’er beschikken.
Tabel 12
Het cijfer geeft het
gemiddeld aantal plusjes weer dat voor het betreffende onderdeel behaald is,
ieder onderdeel bestaat uit een aantal vragen. ++ is goed, + betekent
voldoende, - is onvoldoende en - - is slecht. Voor een ++ worden twee punten
toegekend, voor + wordt één punt toegekend.
Rangorde |
JGZ |
Beleid &
strategie |
Kwaliteits-
beleid |
Organisatie
JGZ |
Deskundig-
heids-
bevordering |
Organisatie
werkzaam-
heden |
Klant-
gerichtheid |
Uitvoering |
Score totaal
maximaal 14 |
1 |
GGD Zuidelijk Zuid-Limburg |
1,50 |
0,20 |
1,00 |
1,60 |
1,33 |
1,33 |
1,71 |
8,68 |
2 |
GGD Rotterdam e.o. |
1,75 |
0,40 |
1,40 |
1,40 |
1,33 |
1,00 |
1,29 |
8,57 |
3 |
GGD Kennemerland |
1,25 |
1,00 |
1,20 |
1,20 |
1,33 |
0,67 |
1,86 |
8,51 |
4 |
GGD Delfland |
1,75 |
0,40 |
1,20 |
1,60 |
1,33 |
0,33 |
1,86 |
8,47 |
5 |
GGD Zuid-Hollandse Eilanden |
0,75 |
1,00 |
1,00 |
1,60 |
1,33 |
1,00 |
1,71 |
8,40 |
6 |
GGD West Brabant |
1,50 |
0,20 |
1,00 |
1,00 |
0,67 |
1,33 |
1,86 |
7,56 |
7 |
GGD Gooi en Vechtstreek |
1,50 |
0,40 |
1,20 |
1,00 |
1,00 |
1,00 |
1,29 |
7,39 |
8 |
GG en GD Amsterdam |
1,00 |
0,20 |
1,00 |
1,80 |
1,33 |
0,33 |
1,71 |
7,38 |
9 |
GGD Hart voor Brabant |
0,50 |
1,20 |
0,20 |
1,80 |
1,00 |
1,33 |
1,29 |
7,32 |
10 |
GGD Regio IJssel-Vecht |
1,00 |
0,40 |
0,60 |
1,40 |
1,33 |
1,00 |
1,57 |
7,30 |
11 |
GGD Noord-Limburg |
0,50 |
0,40 |
0,80 |
1,20 |
1,33 |
1,67 |
1,29 |
7,19 |
12 |
GGD Midden Holland |
1,00 |
0,20 |
0,60 |
1,40 |
1,00 |
1,33 |
1,57 |
7,10 |
13 |
GGD ’s-Gravenhage |
1,00 |
0,40 |
0,80 |
1,80 |
1,00 |
0,67 |
1,29 |
6,95 |
14 |
GGD Regio Achterhoek |
1,00 |
0,60 |
1,00 |
0,80 |
1,33 |
1,00 |
1,14 |
6,88 |
15 |
GGD Rivierenland |
0,50 |
0,20 |
1,00 |
1,20 |
1,33 |
1,33 |
1,29 |
6,85 |
16 |
GGD Flevoland |
0,75 |
1,20 |
0,60 |
1,20 |
1,33 |
0,33 |
1,43 |
6,85 |
17 |
GG en GD Utrecht |
1,00 |
0,40 |
1,60 |
0,40 |
1,00 |
1,00 |
1,43 |
6,83 |
18 |
GGD Oostelijk Zuid-Limburg |
0,75 |
0,60 |
1,60 |
0,80 |
0,67 |
1,33 |
1,00 |
6,75 |
19 |
GGD West-Holland |
1,50 |
0,20 |
1,00 |
0,60 |
1,33 |
1,00 |
1,00 |
6,63 |
20 |
GGD Eindhoven |
0,50 |
0,40 |
1,20 |
1,00 |
1,33 |
0,67 |
1,14 |
6,24 |
21 |
GGD Midden Nederland |
0,50 |
0,25 |
1,20 |
1,20 |
1,00 |
0,67 |
1,29 |
6,10 |
22 |
GGD Westelijke Mijnstreek |
0,25 |
0,40 |
0,60 |
2,00 |
1,33 |
0,33 |
1,14 |
6,06 |
23 |
GGD Kop van Noord-Holland |
0,50 |
0,20 |
0,40 |
2,00 |
0,67 |
1,00 |
1,29 |
6,05 |
24 |
GGD Amstelland - De Meerl. |
1,00 |
0,60 |
1,00 |
1,60 |
0,67 |
0,00 |
1,14 |
6,01 |
25 |
GGD Nieuwe Waterweg Noord |
1,25 |
0,00 |
0,60 |
1,20 |
1,00 |
0,33 |
1,57 |
5,95 |
26 |
GGD Zuid-Holland Noord |
0,50 |
0,40 |
0,80 |
1,00 |
0,67 |
1,00 |
1,43 |
5,80 |
27 |
GGD Groningen |
1,50 |
0,00 |
0,60 |
0,40 |
1,33 |
0,67 |
1,14 |
5,64 |
28 |
GGD West-Veluwe/Vallei |
0,50 |
0,00 |
0,60 |
0,60 |
1,33 |
1,00 |
1,43 |
5,46 |
29 |
GGD Zuidoost Brabant |
0,25 |
0,20 |
0,40 |
0,60 |
1,33 |
1,33 |
1,00 |
5,12 |
30 |
GGD Regio Nijmegen |
0,50 |
0,20 |
1,40 |
0,40 |
0,67 |
0,33 |
1,57 |
5,07 |
31 |
GGD Eemland |
0,75 |
0,00 |
0,80 |
0,80 |
1,00 |
0,33 |
1,14 |
4,83 |
32 |
GGD Noord-Kennemerland |
0,25 |
0,20 |
0,40 |
0,40 |
1,33 |
0,67 |
1,57 |
4,82 |
33 |
GGD Regio Twente |
0,75 |
0,00 |
0,40 |
0,80 |
0,67 |
0,33 |
1,57 |
4,52 |
34 |
GGD Regio Stedendriehoek |
0,50 |
0,00 |
1,00 |
0,40 |
1,00 |
0,33 |
1,14 |
4,38 |
35 |
GGD Midden-Limburg |
0,25 |
0,00 |
0,40 |
1,00 |
0,67 |
1,00 |
0,71 |
4,03 |
36 |
GGD Zuid-Oost Drenthe |
0,25 |
0,20 |
0,40 |
0,00 |
1,00 |
1,00 |
1,00 |
3,85 |
37 |
GGD Regio Zuid-Holland Zuid |
0,25 |
0,00 |
0,60 |
0,60 |
1,00 |
0,67 |
0,71 |
3,83 |
38 |
GGD Noord- en Midden Drenthe |
0,00 |
0,00 |
0,20 |
0,80 |
1,00 |
1,00 |
0,71 |
3,71 |
39 |
GGD
West-Friesland |
0,25 |
0,00 |
0,60 |
0,80 |
0,67 |
0,33 |
1,00 |
3,65 |
40 |
GGD Fryslân |
0,25 |
0,40 |
0,20 |
0,60 |
0,67 |
0,33 |
1,14 |
3,59 |
41 |
GGD Zaanstreek/Waterland |
0,00 |
0,00 |
0,60 |
0,80 |
0,67 |
0,33 |
1,14 |
3,54 |
42 |
GGD Zuid-West Drenthe |
0,00 |
0,00 |
0,40 |
1,00 |
0,33 |
0,33 |
0,71 |
2,78 |
43 |
GGD Zeeland |
1,00 |
0,00 |
0,00 |
0,40 |
0,00 |
0,00 |
1,29 |
2,69 |
Op grond van de in
de tekst beschreven conclusies stelt de inspectie een aantal te nemen
maatregelen voor, gericht op de GGD’en gezamenlijk, op de GGD als geheel en op
de afzonderlijke functies.
Met individuele
GGD'en zijn maatregelen die de desbetreffende GGD dient te nemen al besproken
aansluitend aan het bezoek van de inspectie. Hierbij zijn termijnen aangeven
waarbinnen de maatregelen genomen moeten zijn. In vier gevallen heeft de
inspectie bezoeken afgelegd om de voortgang van de implementatie van
verbeteringen te beoordelen. De hieronder genoemde maatregelen hebben dan ook
vooral betrekking op de GGD’en in het algemeen en zijn mede bedoeld voor
beleidsmakers en koepels.
1
Omdat alle werkzaamheden van de
GGD onder de werkingssfeer van de Kwaliteitswet zorginstellingen gaan vallen
zullen de GGD’en een integraal kwaliteitssysteem moeten ontwikkelen.
De inspectie beveelt aan dat GGD Nederland hiertoe een model ontwikkelt.
De inspectie wil met GGD Nederland een termijn afspreken na afloop waarvan alle
GGD’en over een integraal kwaliteitssysteem dienen te beschikken.
2
Zeker voor de functies waarvoor
de Stichting Harmonisatie Kwaliteit Zorgsector (HKZ) inmiddels schema's heeft
opgesteld (ambulance hulpverlening, infectieziektebestrijding) acht de
inspectie het wenselijk dat de GGD’en zich laten certificeren.
3
Alle GGD’en dienen over de in
de (gewijzigde) WCPV voorgeschreven deskundigheden te beschikken.
4
Nieuwe medewerkers dienen
volgens een adequaat inwerkplan ingewerkt te worden.
5
Alle GGD’en dienen bij het
volgende algemeen toezichtsbezoek te beschikken over een regeling voor het medisch
gedelegeerd handelen in overeenstemming met de vereisten in de Wet BIG. Mede
vanwege de voortdurende aandacht die de inspectie heeft gegeven aan het voldoen
aan de vereisten in de Wet BIG zal ze niet meer accepteren wanneer bij de
volgende ronde AT-bezoeken een GGD niet over de voorgeschreven regelingen
beschikt.
6
Alle GGD’en moeten de
bereikbaarheid en eventueel de achterwachtfunctie van de arts infectieziekten
formeel vastleggen. Zo nodig moet er regionaal samen gewerkt worden om de
kwaliteit en de bereikbaarheid te garanderen.
7
Individuele GGD’en moeten hun
bereikbaarheid regelmatig controleren, dat wil zeggen de aard en de inhoud van
de telefoonbeantwoording, de doorschakeling naar de dienstdoende arts en de
arts infectieziekten en de oproeptijd. Er dient een logboek bijgehouden te
worden van de controles.
8
Alle GGD’en dienen te
beschikken over een protocol voor grootschalige calamiteiten op het gebied van
de infectieziekten. Bij de volgende toetsing door de inspectie dient dit
protocol beschikbaar te zijn.
9
De GGD’en dienen de
procesbeheersing en veiligheid voor alle relevante onderdelen adequaat te
regelen.
10 GGD’en dienen satisfactieonderzoek uit te voeren. De
inspectie zal met GGD Nederland een afspraak maken over normering van dit
onderzoek, zo mogelijk ingepast in het HKZ certificeringstraject.
11 GGD epidemiologen moeten voldoende bij- en nascholing
krijgen. De beroepsgroep moet normen opstellen voor de duur, aard en inhoud van
deze bij- en nascholing.
12 GGD epidemiologen dienen actief onderzoek uit te
voeren naar de lokale gezondheidsproblematiek. Ze dienen de informatie uit dit
onderzoek zodanig te presenteren dat de geïdentificeerde gezondheidsproblemen
ook in het beleid weerklank krijgen. De inspectie beschouwt de op te zetten gezondheidsmonitor
hiertoe als een belangrijk hulpmiddel.
13 GGD epidemiologen dienen duidelijk zicht te hebben op
de gezondheid en gezondheidsbedreigingen van kwetsbare groepen in de regio.
Juist de GGD dient hieraan aandacht te besteden, zo nodig los van vragen die
door de gemeente gesteld worden.
14 Het kwaliteitsbeleid van de functie epidemiologie
behoeft versterking: interne en externe audits moeten plaatsvinden en het
werken volgens protocollen moet standaard zijn. Te denken valt om naar analogie
van infectieziekten, reizigersadvisering en de technische hygiënezorg een
professioneel landelijk ondersteuningscentrum op te zetten, dat de
epidemiologen ondersteunt en helpt landelijke professionele standaarden te
ontwikkelen en te implementeren.
15 Op grond van de WCPV moet er tenminste eens per vier
jaar een gezondheidsprofiel van de bevolking worden opgesteld. De inspectie is
van mening dat dit onder meer inhoudt dat de GGD inzicht moet kunnen geven in
de gezondheidstoestand van maatschappelijk kwetsbare groepen.
16 GGD’en dienen beleids- en werkplannen te ontwikkelen
op basis van prioriteiten die gesteld worden met behulp van inzicht in de staat
van infectieziekten, inzicht in risicogroepen en kans op verspreiding van
infectieziekten binnen risicogroepen.
17 GGD’en dienen zich in sterkere mate dan thans het
geval is, in te spannen om de kwaliteit van de meldingen te bevorderen.
Afspraken met artsen, laboratoria en instellingen moeten gemaakt worden en op
papier vastgelegd worden. Voorlichting over het belang van meldingen en de
acties die de GGD’en ondernemen naar aanleiding van een melding zal een
bijdrage leveren aan de meldingsbereidheid.
18 De landelijk protocollen voor infectieziekten dienen
waar nodig aangevuld te worden met een lokaal protocol toegespitst op de
werkwijze van de betreffende GGD.
19 Infectiepreventie door middel van technische
hygiënezorg dient een vaste plaats te krijgen in de activiteiten van de GGD. De
zorg dient beschikbaar te zijn voor die instellingen die er op basis van risicoschattingen
het meest voor in aanmerking komen. Technische hygiënezorg dient een onderdeel
te zijn van het beleidsplan en van de jaarplannen van de GGD.
20 De inspectie zal bevorderen dat de opleiding
technische hygiënezorg verder uitgewerkt wordt naar analogie van de opleiding
voor ziekenhuishygiënisten.
21 Het ministerie van VWS dient te overwegen om de tpm’er
(mondhygiëniste/tandarts) als deskundigheid uit de WCPV te schrappen. Tevens
dient zij zich te herbezinnen op de noodzaak van de aanwezigheid van de
gedragswetenschapper binnen de JGZ.
22 JGZ’s moeten beter informatie verzamelen over hun
populatie om beter inzicht te kunnen geven van de in hun regio aanwezige
risicogroepen en problematiek bij jeugdigen.
23 JGZ’s moeten veel gerichter beleid maken en bewuster
prioriteiten in het takenpakket kiezen.
24 JGZ’s dienen zowel bestuurlijk als ambtelijk
structurele contacten met gemeenten te onderhouden. Op die manier kunnen ze een
bijdrage leveren aan het lokale gezondheidsbeleid en draagvlak creëren voor
het eigen JGZ-beleid met de daarin gestelde prioriteiten.
25 JGZ’s moeten meer aandacht besteden aan de
deskundigheidsbevordering voor alle disciplines. De JGZ moet daartoe door
bestuur en dienst voldoende gefaciliteerd worden.
26 Bij de invoering van het nieuwe Basistakenpakket dient
VWS in overleg met GGD Nederland niet alleen aan het ontbreken van het vierde
contactmoment extra aandacht te besteden. Ook op andere onderdelen bestaan er
de nodige discrepanties, die eerst per GGD ‘gerepareerd’ moeten worden, voordat
van implementatie van het nieuwe pakket sprake kan zijn.
27 De relevante koepels (van organisaties en
beroepsgroepen) dienen met kracht te werken aan de ontwikkeling van het
HKZ-schema voor de JGZ 0-19. De inspectie verwacht dat hiermee een krachtige
stimulans gegeven kan worden aan de JGZ’s om adequaat kwaliteitsbeleid te
(gaan) ontwikkelen.
28 Het (nog te ontwikkelen) HKZ-schema JGZ 0-19 dient de
JGZ mede te gebruiken als impuls voor het verbeteren van de klantgerichtheid
van de JGZ, onder andere wat het verrichten van satisfactieonderzoek betreft.
7
Summary and conclusions
Summary of findings
from general inspection 1999-2002
This report sets out the general findings and
conclusions drawn in relation to the management of the municipal health
services (Gemeentelijke Geneeskundige
Dienst – GGD) and the epidemiology, communicable disease control and youth
healthcare services. The inspectorate also compares the GGDs against each other
for the first time so as to create a league table of GGDs.
After every inspection, the inspectorate gives each
GGD a verbal report and compiles a written report containing the conclusions
and any measures to be taken. If major quality shortcomings are observed, the
inspectorate arranges for a follow-up visit to monitor the extent to which the
recommendations are being implemented.
The league table and scores provide an idea of the
relative quality of the services compared with other GGDs. All questions that
are scored are counted equally. The questions are not given different
weightings. The absence of a doctor qualified in communicable diseases is
therefore counted exactly the same as a lack of a certified epidemiology
service. By creating a league table, the inspectorate is aiming to give the
GGDs the opportunity to measure themselves against each other and thus to
establish how they score in relation to each other. Naturally this is primarily
intended as an incentive to the services lower down the league table to work
their way up to a higher position. Based on the conclusions and
recommendations, there is still a great deal of work to be done before all the
GGDs score satisfactorily in all areas.
A striking feature is the fact that many of the GGDs
lower down the table had recently undergone a merger. The expectation is that
many of these will have improved considerably by the next inspection.
General conclusions
The inspectorate’s main conclusion is moderately
positive: ten years after the introduction of the Public Health (Preventive
Measures) Act, the GGDs have acquired a central position in the execution of
collective prevention tasks. This particularly applies to the more traditional
tasks of youth healthcare and communicable disease control. The management of
the GGDs is becoming more professional, and municipal involvement seems to be
improving in comparison with the report on Gemeentelijke
betrokkenheid bij collectieve preventie [Municipal Involvement in
Collective Prevention] (Health Care Inspectorate, 1995).
The GGDs are also highly dynamic at the moment. All
over the country, smaller services are scaling up by merging with each other.
This survey also found that scaling up seems to be inevitable in order to raise
the quality of the services to an acceptable level. Some smaller GGDs are executing
some services on a supraregional level in order to achieve quality
improvements.
Epidemiologists are not able to perform their role
optimally. Just over half of the GGDs have a clear picture of health problems
in their own region. Information on risk groups is available to a very limited
extent in some areas. As a result, it is difficult for municipalities and GGDs
to underpin their policies with local and substantiated data.
The protocols and strategies developed by the National
Coordinator for Communicable Diseases Control (LCI) seem to form the basis for the prevention and control of
communicable diseases in all services. The modus operandi in the GGDs on the
basis of the national protocols is only established in certain areas of the
services. The LCI’s protocols are inadequately adapted to the GGDs. Tasks and
responsibilities are not defined.
The inspectorate regards the implementation of youth
healthcare as satisfactory in general. However, when a comparison is made with
the intended new Basic Tasks Package, a number of youth healthcare services
have shortcomings in major areas.
BIJLAGE 1 Lijst van bezochte GGD’en
GGD |
Inwoners nationale atlas
volksgezondheid 2001 |
Jaartal bezocht |
Aantal gemeenten |
Dienst Welzijn &
Volksgezondheid Arnhem |
415058 |
|
|
GG en GD Amsterdam |
758429 |
1999 |
1 |
GG en GD Utrecht |
256420 |
2001 |
1 |
GGD Amstelland - De Meerlanden |
252810 |
2001 |
5 |
GGD Delfland |
338957 |
2001 |
14 |
GGD Duin en Bollen (deel van
ZHN) |
|
1999 |
10 |
GGD Eemland |
301682 |
2000 |
8 |
GGD Eindhoven |
203397 |
2001 |
1 |
GGD Flevoland |
328936 |
1999 |
6 |
GGD Fryslân |
630539 |
2000 |
31 |
GGD Gooi en Vechtstreek |
241621 |
1999 |
11 |
GGD Groningen |
566489 |
1999 |
25 |
GGD Hart voor Brabant |
996637 |
2002 |
30 |
GGD Kennemerland |
392102 |
2002 |
10 |
GGD Kop van Noord-Holland |
162813 |
2000 |
9 |
GGD Midden Holland |
239623 |
2000 |
13 |
GGD Midden Nederland |
607140 |
2001 |
25 |
GGD Midden-Limburg |
220182 |
2000 |
14 |
GGD Nieuwe Waterweg Noord |
182758 |
2001 |
3 |
GGD Noord- en Midden Drenthe |
179738 |
2000 |
5 |
GGD Noord-Kennemerland |
239256 |
2001 |
9 |
GGD Noord-Limburg |
266625 |
1999 |
17 |
GGD Noordwest Veluwe |
160332 |
2000 |
6 |
GGD Oostelijk Zuid-Limburg |
293539 |
2001 |
10 |
GGD Regio Achterhoek |
262201 |
1999 |
17 |
GGD Regio IJssel-Vecht |
416976 |
2001 |
12 |
GGD Regio Nijmegen |
311791 |
2001 |
10 |
GGD Regio Stedendriehoek |
408242 |
1999 |
12 |
GGD Regio Twente |
619874 |
1999 |
23 |
GGD Regio Zuid-Holland Zuid |
383777 |
2001 |
14 |
GGD Rivierenland |
203710 |
2001 |
10 |
GGD Rotterdam e.o. |
787749 |
2000 |
7 |
GGD ’s-Gravenhage |
442356 |
2001 |
1 |
GGD West Brabant |
664322 |
1999 |
12 |
GGD Westelijke Mijnstreek |
168246 |
2001 |
5 |
GGD West-Friesland |
193809 |
1999 |
13 |
GGD West-Holland |
214372 |
1999 |
4 |
GGD West-Veluwe/Vallei |
193667 |
1999 |
4 |
GGD Zaanstreek/Waterland |
302496 |
2001 |
9 |
GGD Zeeland |
374920 |
1999 |
17 |
GGD Zuidelijk Zuid-Limburg |
186109 |
1999 |
5 |
GGD Zuid-Holland Noord |
513363 |
2000 |
12 |
GGD Zuid-Hollandse Eilanden |
298484 |
2001 |
16 |
GGD Zuidoost Brabant |
510760 |
2001 |
21 |
GGD Zuid-Oost Drenthe |
169222 |
2000 |
3 |
GGD Zuid-West Drenthe |
125546 |
2000 |
3 |
BIJLAGE 2 Lijst van afkortingen
AGZ Algemene
gezondheidszorg
AMK Advies- en
Meldpunt Kindermishandeling
AT Algemeen
toezicht
bao basisonderwijs
BIG-wet Wet op de
beroepen in de individuele gezondheidszorg.
CPT Commissie
Praktische Tuberculosebestrijding (van de KNCV)
F&B functionerings-
en beoordelingsgesprekken
fte. functie-eenheid
G(G&)GD Gemeentelijke of Gemeenschappelijke
(Geneeskundige en) Gezondheidsdienst
GVO Gezondheidsvoorlichting
en -Opvoeding
HBOV Hogere
beroepsopleiding voor verpleegkundigen
HBV Hepatitis-B-virus
HIV Humaan
Immunodeficiëntie Virus
HKZ Stichting
Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector
ICT Intercollegiale
toetsing
IGZ Inspectie
voor de Gezondheidszorg
JGZ Jeugdgezondheidszorg
LCI Landelijke
Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding
LCR Landelijk
Coördinatiecentrum Reizigersadvisering
LVGGD Landelijke
Vereniging voor GGD’en
MGZ Maatschappelijke
gezondheidszorg
NSPH Netherlands
School of Public Health
ntb niet te
beoordelen
PGO Preventief
gezondheidsonderzoek (verricht door jeugdarts)
VO Preventief
gezondheidsonderzoek (verricht door verpleegkundige)
RIAGG Regionale
Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg
RVP Rijksvaccinatieprogramma
SOA Seksueel
overdraagbare aandoeningen
so speciaal
onderwijs
THPZ tandheelkundig
preventieve zorg
tpm’er tandheelkundig
preventief medewerker
vo voortgezet
onderwijs
VTO Vroegtijdige
onderkenning van ontwikkelingsstoornissen
WCPV Wet collectieve
preventie volksgezondheid
WIP Werkgroep
Infectiepreventie
BIJLAGE 3 Gebruikte
kwaliteitsdocumenten
1
Wet collectieve preventie
volksgezondheid
2
Kwaliteitswet zorginstellingen
3
Infectieziektenwet
4
Kwaliteitsprofielen Collectieve
Preventie. Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Rijswijk,
januari 1994.
5
Kwaliteitsprofiel
infectieziektebestrijding
6
Kwaliteitsprofiel Technische
Hygiënezorg
7
LCI-protocollen infectieziekten
8
WIP-Richtlijnen
BIJLAGEN geplaatst op
internet www.igz.nl
4 Toelichting methodologie en rangorde
5 Vragenlijsten
(Directie/Epidemiologie/Infectieziekten/Jeugdgezondheidszorg)
6 Bereikbaarheid afdelingen infectieziekten
7 Toelichting en aanvullingen resultaten
IGZ 03-34 /
oplage 300 exemplaren |
[1] Handhavingsplan WCPV, december 1998.
[2] De vragenlijst op het gebied van de
infectieziektebestrijding is niet aan alle GGD’en voorgelegd.
Zie paragraaf
1.2.2 voor de verklaring.
[3] Smetteloze kwaliteit?
(april 1999) thematisch onderzoek verricht naar de kwaliteit van de
infectieziektebestrijding en technische hygiënezorg bij GGD’en.
[4] Gemeentelijke
betrokkenheid bij collectieve preventie (IGZ, oktober 1995).
[5] Gemeentelijke betrokkenheid bij collectieve
preventie (oktober 1995)
[6] Door
afrondingsverschillen kunnen de totalen in deze kolom iets afwijken van de som
van de scores per onderdeel.
[7] Bij sommige
onderdelen kon niet het maximum van 2 punten gescoord worden; daarom is het
theoretische maximum 7,8 en geen 10.
[8] Kwaliteitsprofielen Collectieve Preventie. Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Rijswijk, januari 1994.
[9] Onderzoek naar de uitvoering van de
Jeugdgezondheidszorg anno 2000. Deel I en deel II.
Inspectie voor de Gezondheidszorg, Den Haag, oktober 2000.
[10] Kwaliteitsprofielen
Collectieve Preventie. Ministerie van WVC, Rijswijk, januari 1994.
[11] Basistakenpakket
Jeugdgezondheidszorg. Ministerie van VWS, maart 2001.
[12] Basispakket ‘Zorgen voor
jeugd’. Commissie jeugd van de LVGGD. Utrecht, VNG/LVGGD, 1994.