Concept kleinschalige woonvormen

 

 

Visie

Kleinschalig wonen biedt de dementerende ouderen een omgeving die vertrouwd is en die aansluit bij hun belevingswereld en verleden. Het is een omgeving die de kwaliteit van hun leven verbetert. De sociale (leef)omgeving speelt daarbij een sleutelrol.

Het is noodzakelijk om 24 uur per dag professionele zorg en begeleiding, een goede woning, een veilige woonomgeving en welzijnsvoorzieningen beschikbaar te hebben.

De woonomgeving wordt herkenbaar en vertrouwd gehouden en geprobeerd wordt de personen uit het cliëntsysteem, waaronder de partner, zoveel mogelijk binnen te halen in deze vorm van beschermd wonen.

De locatie van de kleinschalige woonvorm ligt bij voorkeur in een levendige omgeving.

 

Twee invalshoeken zijn zeer belangrijk: die van de bewoners en die van de uitvoerende medewerkers. Als de bewoner verhuist naar een andere woonvormde wijk, verhuist de professional mee en dat heeft consequenties. Immers, waar in een intramurale setting het personeel is opgedeeld in verzorgenden en verplegenden, in huishoudelijke, ondersteunende en begeleidende beroepen, waar mensen werken in een vaststaande structuur met een vaste dag- en werkindeling, zal dit in deze nieuwe woonvorm anders zijn. Het is cruciaal dat de volgende veranderingen worden doorgevoerd:

-    van zorgen voor naar ondersteunen.

-    van solisme naar “multiprofessionaliteit”.

-    van taakgericht naar integraal

-    van collectief naar individueel.

 

De zorg en het wonen moeten efficiënt worden geregeld. Clustering is absolute voorwaarde anders is het concept onbetaalbaar en ontbreekt het aan voldoende personeel.

De medische eindverantwoordelijkheid ligt bij het verpleeghuis: een naadloze aansluiting is van groot belang. Medische en paramedische disciplines moeten in de buurt zijn.

 

Doelgroep

De doelgroep wordt gevormd door dementerenden die onvoldoende regie over het eigen leven hebben om nog geheel zelfstandig te kunnen wonen.

De enige werkelijke contra-indicatie voor instroom is in het algemeen de aanwezigheid van ernstige gedragstoornissen die het leven in beperkt groepsverband lastig maken. Ook complexe problematiek waarbij zich tevens ernstige somatische (lichamelijke) problemen voordoen en waarbij de somatiek en intensieve behandeling dus in principe vooropstaan, vormt een contra-indicatie. Uitstroom door overplaatsing heeft alleen in uitzonderingsgevallen plaats. De familie van de bewoner speelt hierbij een belangrijke rol.

Per project moeten duidelijke in- en uitstroomcriteria worden geformuleerd.

 

Groepsgrootte

Een groep van zes bewoners heeft de voorkeur, omdat dit aantal het beste de “menselijke maat” benadert. Deze omvang gaat ook niet ten koste van de huiselijke sfeer. Efficiency nadelen van een enkele groep van zes kunnen worden tegengaan door clustering .

 

 

Betrokken organisaties

Het RPCP DWO neemt vooraf geen standpunt in over de vraag wie het concept het beste kan realiseren als het maar volgens de criteria van het RPCP gerealiseerd wordt.

Dat wat het meest passend is, is sterk afhankelijk van de lokale situatie. Het doel van realisatie is belangrijker dan de weg ernaar toe. Wel dient opgemerkt te worden dat de kritische succesfactor het personeel zal zijn en niet de aanbiedende organisatie.

 

 

Financieringsvorm en eindverantwoordelijkheid.

In het verlengde van het vorige onderdeel  neemt het RPCP DWO vooraf geen standpunt in over de financieringsvorm en de eindverantwoordelijkheid. Beide aspecten zijn gekoppeld aan de partijen die het concept uiteindelijk realiseren, hetgeen per project kan verschillen.

Mogelijke financieringsvormen zijn:

 

 

 

Integratie in de buurt c.q. ligging

Een kleinschalige woonvoorziening dient - bij voorkeur -  in een levendig deel van dorp / stad / wijk te zijn gesitueerd. In de stad is vaak voldoende capaciteit om de zorg in geclusterde woningen op te zetten, wat schaalvoordelen biedt.

In grotere steden (b.v. Delft) kunnen eventueel zelfs gespreide clusters worden opgezet gezien het optimale evenwicht tussen de kwalitatieve wenselijkheid voor spreiding en de economische wenselijkheid van schaalvoordeel die dan ontstaat.

 

 

310 oktober 2003