335619
INHOUDSOPGAVE
1. Voorwoord:
aanleiding, opdracht en werkwijze pag. 3
2. Leeswijzer pag.
6
3. Samenvatting:
conclusies, besluiten, aanbevelingen en eindadvies pag.
7
4. Constateringen, conclusies,
besluiten en aanbevelingen op
het
gebied van:
a. bestuursfilosofie; bestuursvorm pag. 20
b. bovenschools management; schoolmanagement pag. 27
c. bestuurs- en managementondersteuning;
administratie pag. 30
d. instandhouding en huisvesting pag. 39
e. onderhoud pag.
43
f. inrichting pag.
48
g. exploitatie en overige geldstromen pag.
50
h. contracten met derden pag. 54
i. overige gemeentelijke uitgaven pag. 56
j. formatie pag.
58
k. personeel pag.
62
5. Overige
opmerkingen, besluiten en aanbevelingen:
a. gemeenschappelijke medezeggenschapsraad pag. 67
b. opbouw voorzieningen en reserves pag.
69
c. bruidsschat ABB pag.
71
6. Plan
van aanpak; implementatie pag. 73
7. Bijlagen
a. concept-statuten stichting openbaar
onderwijs Delft - Rijswijk pag. 78
b. onderbouwing bruidsschat 2004 t/m 2008 separaat
1. VOORWOORD: AANLEIDING, OPDRACHT EN
WERKWIJZE
In
december 2001 hebben de gemeenteraden van resp. Delft en Rijswijk de intentie
uitgesproken om te komen tot bestuurlijke schaalvergroting inzake het openbaar
primair onderwijs in Rijswijk en in Delft. Voorts hebben zij besloten als
voorwaarde voor deze regionale besturenfusie een nader onderzoek in te stellen:
- naar de haalbaarheid van bestuurlijke
schaalvergroting en verzelfstandiging van het
openbaar
primair onderwijs in Delft en in Rijswijk en
- naar de gevolgen ten aanzien van
onderwijspersoneel, gebouw en inventaris, finan-
ciën,
onderwijskundige aangelegenheden, tijdpad en de meest adequate bestuursvorm
van
een gefuseerd openbaar onderwijs.
Tevens
werd daarbij uitgesproken dat op enig moment Voorburg/Leidschendam desgewenst
bij dit onderzoek betrokken zouden worden.
Teneinde
dit onderzoek uit te voeren, werd voorjaar 2002 een projectorganisatie in het
leven geroepen, bestaande uit:
- een regiegroep
taakstelling:
verantwoordelijkheid voor de formele afhandeling van het proces en
besluitvormend
in het proces van onderzoek.
samenstelling:
de portefeuillehouders onderwijs, de directeuren, hoofd afd.
openbaar
onderwijs Rijswijk en projectleider openbaar onderwijs Delft
- een projectgroep
taakstelling:
sturing en coördinatie van het proces, voorbereiding van de besluit-
vorming
ten behoeve van de regiegroep, zorgdragen voor de communicatie met het
veld
en contractering eventuele externe adviseurs
samenstelling:
hoofd afd. openbaar onderwijs Rijswijk, projectleider openbaar onder-
wijs
Delft, twee schooldirecteuren van Rijswijk, de bovenschools directeur a.i. van
Delft
en een schooldirecteur van Delft.
- drie werkgroepen: personeel en
onderwijs, materiële instandhouding en financiën
en
juridische en organisatorische inrichting.
taakstelling:
uitvoering van het feitelijk onderzoek en levering van gegevens terzake
aan
de projectgroep.
samenstelling:
projectleider openbaar onderwijs Delft, hoofd afdeling openbaar onder-
wijs
Rijswijk en terzake deskundige ambtenaren.
Voorts werd vanuit VOS/ABB (besturenorganisatie voor openbaar en algemeen
toegankelijk onderwijs) een externe projectleider aangetrokken. De
projectleider was belast met voorberei-ding van de vergadering van de groepen,
advisering van de regiegroep, voorzitterschap van de projectgroep en
inhoudelijke voorbereiding/organisatie van de werkzaamheden van de
werk-groepen. Tevens bewaakte de projectleider de voortgang van de
werkzaamheden in de werk-groepen.
Tenslotte
is besloten, teneinde een actueel en zo geobjectiveerd mogelijk beeld te
krijgen van de onderhoudssituatie van de gebouwen, een extern bureau Van der
Vlist te Bergambacht opdracht te geven een quickscan op het gebied van
gebouwonderhoud uit te voeren en daarbij zowel eventueel achterstallig
onderhoud als te verwachten meerjarenonderhoud rekening schoolbestuur voor de
eerste vijf jaar na de beoogde datum van verzelfstandiging in beeld te brengen.
Aansluitend
hieraan werd voor de werkgroep juridische en organisatorische inrichting
als-mede voor het voeren van DGO (decentraal georganiseerd overleg) inhoudelijk
specialistische externe ondersteuning vanuit VOS/ABB ingehuurd.
In
december 2002 werd in de projectgroep en vervolgens in de regiegroep
geconstateerd dat het wenselijk zou zijn de beoogde verzelfstandiging en
gelijktijdige bestuurlijke fusie van het openbaar primair onderwijs in Delft en
Rijswijk met ten minste één partner erbij te realiseren teneinde het vereiste
draagvlak te kunnen bereiken van een sterk gepositioneerd en kwalitatief goede
bestuurs- en managementondersteuning.
Bestuurlijke
contacten in de regio leidden in januari 2003 tot zodanige gesprekken op
bestuurlijk en ambtelijk niveau met het Regionaal Bestuur Openbaar Onderwijs
Westland (RBOOW), dat alle drie deze partijen (Delft, Rijswijk en RBOOW)
besloten een gezamenlijk traject in te gaan.
In juni
2003 werd geconstateerd, dat het doorlopen van alle noodzakelijke handelingen
om tot onderling vergelijkbare risico-analyses te komen, zoveel tijd zou
kosten, dat de gewenste datum van verzelfstandiging/bestuurlijke fusie 1
januari 2004 niet meer haalbaar zou zijn.
Besloten
is toen elkaar wel op de hoogte te blijven houden, doch separaat als enerzijds
Delft/Rijswijk en anderzijds RBOOW verder te gaan. Na 1 januari 2004 kan dan op
enig moment weer onderzoek naar bestuurlijke fusie van de dan – naar beoogd
wordt – bestaande twee stichtingen worden gedaan.
De projectgroep heeft in totaal 19 keer vergaderd, de
regiegroep 8 keer.
In zijn vergadering van 3 september 2003 heeft de
projectgroep het thans voorliggende rapport Delft/Rijswijk vastgesteld als
advies aan de regiegroep.
Dit rapport heeft tot doel:
Ø
een gefundeerd voorstel te formuleren voor de invulling van
de
nieuwe bestuurlijke organisatie wat betreft bestuursfilosofie,
bestuursvorm, (een vorm van) bovenschools management één
en ander in relatie tot integraal verantwoordelijke schooldirec-
teuren
Ø
een volledig en actueel beeld te geven van de startsituatie
van de onderscheiden scholen, de mogelijke gevolgen van verzelfstandiging voor
scholen, gemeenten en toekomstig bevoegd gezag, knelpunten/
risico’s en hun oplossingen en overige voorwaarden op het gebied van
instandhouding, personeel, formatie, financiën, onderhoud, inrichting en
huisvesting
Ø
wat de onderzochte terreinen betreft de Colleges van B&W
en de gemeenteraden in staat te stellen verantwoorde conclusies te trekken en
besluiten te nemen ten aanzien van de beoogde verzelfstandiging en bestuurlijke
eenwording openbaar onderwijs per 1 januari 2004
Ø
de betrokken gemeenschappelijke medezeggenschapsraden mede
in staat te stellen te zijner tijd instemming c.q. positief advies te laten
uitbrengen ten aanzien van de gevolgen van de beoogde verzelfstandiging en
bestuurlijke eenwording openbaar onderwijs
Ø
een onbelemmerd en constructief implementatieproces te
doorlopen op de onderzochte gebieden
Ø
het toekomstige bevoegd gezag waarborgen te bieden op de
onderzochte terreinen.
werkwijze
Aan de hand van relevante beleids- en beheersdocumenten
hebben de werkgroepen instandhouding/financiën en personeel/formatie hun
inventariserend werk gedaan.
Deze gegevens vormden de basis van de basisanalyserapporten,
waarin de gegevens zijn samengevat en per onderdeel van conclusies en
aanbevelingen zijn voorzien.
Deze basisanalyses liggen aan de basis van de thans
voorliggende rapportage.
Aangezien de invoering van bovenschools management volgens
de CAO-PO onderworpen is aan overleg met de personeelsgeledingen van de
gemeenschappelijke medezeggenschaps-raden dan wel DGO, is besloten om parallel
aan de laatste fase van het onderzoek het overleg met de vakcentrales op te
starten.
Het DGO is een apart traject waarover separaat gerapporteerd
zal worden.
De projectgroep vindt het belangrijk afsluitend te kunnen
constateren dat de besprekingen binnen de projectgroep en het onderzoek zelf in
een uitstekende en constructieve sfeer hebben plaatsgevonden. Alle betrokken
partijen toonden maximale inspanning benodigde informatie beschikbaar te
stellen, waarbij sprake was van grote openheid.
De voorliggende rapportage, die de status van advies heeft,
wordt door alle projectgroepleden gedragen.
De projectgroep is uiteraard graag bereid een nadere
toelichting te verstrekken c.q. vragen te beantwoorden.
Delft/Rijswijk,
3 september 2003
De projectgroep openbaar onderwijs Delft/Rijswijk
2. LEESWIJZER
Hoofdstuk 3, de samenvatting,
beschrijft op hoofdlijnen welke conclusies er getrokken en welke aanbevelingen
er geformuleerd zijn en bevat voorts het eindadvies van de werkgroep.
Tevens is een overzicht opgenomen welke besluiten de
projectgroep aan de regiegroep adviseert te nemen en welke besluiten de
projectgroep aan de afzonderlijke bevoegde gezagen adviseert te nemen.
Per conclusie, besluit en aanbeveling is aangegeven op welke
pagina’s in hoofdstuk 4 het betreffende onderwerp wordt behandeld, zodat de
achterliggende feiten en overwegingen makkelijk opgezocht kunnen worden.
In hoofdstuk 4, conclusies, besluiten en aanbevelingen, wordt op
ieder relevant c.q. onderzocht deelgebied beschreven welke overwegingen zijn
meegenomen c.q. welke gegevens de onderzoeken hebben opgeleverd, welke
conclusies daaraan verbonden worden en tot welke aanbevelingen dat leidt.
Tevens wordt per onderdeel advies gegeven omtrent te nemen
besluiten door onderscheiden-lijk regiegroep en de afzonderlijke bevoegde
gezagen.
Hierbij zij aangetekend dat de projectgroep in de
hoofdstukken 3 en 4 het volgende onderscheid tussen aanbevelingen en te nemen
besluiten heeft gemaakt:
-
daar, waar aanbevelingen betrekking hebben op de periode
voordat er één ge-fuseerd bestuur is en deze aanbevelingen dus gericht zijn aan
de huidige bevoegde gezagen, zijn zij als te nemen besluit geformuleerd.
-
de overige aanbevelingen zijn bestemd voor het nieuwe bestuur
(in oprichting).
Hierbij heeft het gefuseerde bestuur de vrijheid de praktische uitwerking van
de
aanbevelingen aan te passen aan nieuwe inzichten c.q. feiten, mits deze
uitwerking niet haaks staat op de door de huidige bevoegde gezagen genomen
besluiten alsmede met de geest daarvan.
In hoofdstuk 5 worden enige algemene opmerkingen over
voorzieningen en reserves gemaakt alsmede informatie over de wet inzake kosten
verzelfstandiging openbaar onderwijs (de “bruidsschat”). Tevens wordt
geadviseerd over de totstandkoming van een nieuwe gemeenschappelijke
medezeggenschapsraad voor de gefuseerde situatie.
Hoofdstuk 6 geeft advies over een plan van aanpak c.q. de
periode van implementatie.
In hoofdstuk 7 tenslotte zijn opgenomen de bijlagen: de
concept-statuten voor de nieuwe stichting en de onderbouwing voor de
bruidsschat over de periode 2004-2008.
3. SAMENVATTING:
CONCLUSIES, BESLUITEN EN EINDADVIES
Per onderdeel zijn tussen haakjes
de pagina’s weergegeven waar het onderwerp in hoofdstuk 4 wordt behandeld.
GETROKKEN CONCLUSIES OP DE ONDERZOCHTE TERREINEN
Conclusies bestuursfilosofie en
bestuursvorm (20-26)
Gelet op alle ontwikkelingen op
het gebied van deregulering en schaalvergroting, gelet op de schaal van de
nieuwe organisatie en gelet op de als gevolg hiervan noodzakelijke
professionalisering van het besturen van scholen, is een besturen op
hoofdlijnen in combinatie met een gemandateerde algemeen directeur en integraal
verantwoordelijke schooldirecteuren de meest passende bestuursfilosofie.
Onderzoek van de verschillende
mogelijke bestuursvormen leidt tot de conclusie dat de vorm van stichting
openbaar onderwijs de meest passende is.
Conclusies bovenschools
management; schoolmanagement (27-29)
Gelet op de taakstelling en
verantwoordelijkheden van het bovenschools management en de noodzaak met name
op deze positie eenheid van beleid te waarborgen kan volstaan worden met één
algemeen directeur.
Randvoorwaarde daarbij is, dat
uitgegaan kan worden van het gegeven dat iedere school wordt geleid door een
integraal verantwoordelijke directeur.
Voorts zal één van de leden van
het BMO-bureau aangewezen moeten worden als waarnemer van de algemeen directeur
bij diens kortdurende afwezigheid.
Conclusies bestuurs- en
managementondersteuning; administratie (30-38)
Geconstateerd moet worden dat er
sprake moet zijn van een kwalitatief goede ondersteuning. Deze zal goedkoper
moeten zijn dan de ondersteuning zoals die op dit moment bij Delft en Rijswijk
gezamenlijk bestaat.
Teneinde de nieuwe organisatie ook
beleidsmatig goed te kunnen ondersteunen, is een zo efficiënt mogelijke
verwerking van de administratie (salaris, personeel, financieel) nodig.
Uitbesteding van het administratieve pakket is daarbij de beste optie.
De keuze van een adequate
ondersteuning leidt overigens tot overschrijding op de rijksvergoeding voor
administratie, beheer en bestuur, uitgaande van maximale salariskosten en het
ontbreken van additionele financiële middelen van het rijk die wel verwacht
worden, maar waarover nog geen zekerheid bestaat. Hiervoor zal dekking vanuit
de bruidsschat (de eerste vijf jaar van de nieuwe organisatie) en vervolgens
het schoolbudget moeten worden gezocht.
Conclusies instandhouding (39)
Voor één à twee scholen zal de instandhouding op termijn
punt van aandacht zijn op grond van de beschikbare lange termijn-prognose.
Wellicht kan t.z.t. gebruikmaking van de zgn.
gemiddelde-schoolgrootte-systematiek (10/6-norm) uitkomst bieden. Overigens zal
monitoring in de praktijk moeten uitwijzen in hoeverre lange-termijn-prognoses
uitkomen. Met inachtneming hiervan kan geconstateerd worden dat de
instandhouding op de afzienbare termijn geen problemen en geen financiële
risico’s oplevert.
Conclusies huisvesting (40-42)
Uit het geboden overzicht blijkt, dat uitgaande van de
normeringen vanuit de rijksbekostiging
enkele scholen erg ruim in hun jasje zitten, overigens vaak
op basis van bewust gemaakte keuzes.
De andere scholen zijn of krap, of redelijk sluitend
gehuisvest (met hooguit beperkte leegstand van één tot twee groepen op
termijn).
Er liggen gelet op de verhouding genormeerde huisvesting –
huisvestingsbehoefte geen of, bij de
bekostigingstechnisch te ruim bemeten scholen,
beheersbare risico’s.
Wat betreft de toekomst worden de conclusies onder
voorbehoud gegeven; zoals onder het kopje “instandhouding” al is gememoreerd,
zal in de praktijk moeten blijken in hoeverre de geprognosticeerde
leerlingenaantallen en daarmee het te huisvesten aantal groepen leerlingen zich
ook daadwerkelijk manifesteren.
Conclusies onderhoud (43-47)
Er is geen sprake van achterstallig onderhoud.
Zowel Delft als Rijswijk zal echter ultimo 2003 een extra
bedrag moeten fourneren ten behoeve van het meerjarenonderhoud voor de jaren
2004 t/m 2008, Delft ad € 125.100,-- en Rijswijk ad € 163.300,--, dit op grond
van de door bureau Van der Vlist uitgevoerde gebouwenschouw.
Dit extra bedrag is nodig omdat de rijksvergoeding voor
meerjarenonderhoud ontoereikend is voor het op adequate wijze uitvoeren van
onderhoud, hetgeen manifest wordt op het moment dat er grote
onderhoudsactiviteiten uitgevoerd moeten worden.
Daarnaast leidt de bekostigingssystematiek (een vast bedrag
per school, niet per gebouw) tot een ongunstige bekostiging van het
meerjarenonderhoud zodra een school meer dan één locatie heeft. Dit speelt
zowel bij Delft als bij Rijswijk; beide hebben bewust gekozen voor meerdere
locaties van een aantal scholen, zodat het openbaar onderwijs optimaal
toegankelijk en bereikbaar is.
Conclusies inrichting (48-49)
Gelet op de opgebouwde reserves enerzijds en de
investeringsplannen anderzijds alsmede de hoogte van de jaarlijkse
rijksvergoeding voor vervanging/vernieuwing onderwijsleerpakket/ meubilair/ICT
kan gesteld worden dat op deze punten geen financiële risico’s bestaan.
Conclusies exploitatie (50-52)
Door de wijze van vastlegging kunnen geen eenduidige
conclusies voor de scholen van de twee partners getrokken worden.
Geen van beide partners heeft een exploitatiereserve waarmee
schommelingen in de exploitatie kunnen worden opgevangen. Om die reden dient er
nadere zekerheid te ontstaan over het sluitend zijn van de individuele
schoolexploitaties incl. de
noodzakelijke jaarlijkse dotaties voor meerjaren onderhoud en meerjaren
investeringen onderwijsleerpakket/meubilair/ ICT.
Conclusies overige geldstromen (53)
Hier is geen sprake van financiële risico’s, er zijn geen
maatregelen nodig.
Conclusies contracten met derden (54-55)
Aangezien de contractuele verplichtingen met betrekking tot
salarisadministratie door beide partners zijn beëindigd, ligt hier geen
financieel risico meer.
Ook verder liggen er geen financiële risico’s, anders dan in
de exploitatiesfeer bij overschrijding van de rijksvergoedingen.
Conclusies overige gemeentelijke uitgaven (56-57)
Mede afhankelijk van de uitvoering van de voornemens van het
kabinet Balkenende-II ten aanzien van OALT liggen er hier in Delft én bij het
NT-2 onderwijs in Rijswijk potentiële financiële risico’s.
Op deze additionele gelden die van de gemeente als lokale
overheid worden ontvangen, zijn personeelsleden aangesteld en daarmee
verplichtingen aangegaan.
Het is noodzakelijk met de betreffende gemeenten
garantie-afspraken te maken voor de periode na de bestuurlijke
verzelfstandiging en fusie; immers, het nieuwe schoolbestuur openbaar onderwijs
neemt een formatief risico door de personeelsleden in kwestie in dienst te
nemen. De garantie-afspraken zullen het financiële risico moeten regelen dat
het nieuwe schoolbestuur loopt bij stopzetting of vermindering van de
additionele gemeentelijke gelden OALT en NT-2, als de daardoor verminderde
formatie niet regulier opgevangen kan worden binnen het schoolbestuur.
Conclusies formatiebudgetten en formatieplanning (58-59)
De formatie van zowel Delft als Rijswijk voor 2003-3004 is
sluitend; het dreigende tekort bij Delft (zie de meerjarenplanning) is door
natuurlijk verloop/laten vervallen van de tijdelijke aanstellingen weggewerkt,
voor Rijswijk wordt een deel uit het schoolbudget betaald (te vergelijken met
het PKI-budget dat voorheen in het formatiebudget zat).
Voor de toekomst moet de vinger aan de pols gehouden worden
gelet op de voor Delft geprognosticeerde, achtereenvolgende daling in
beschikbare formatie. Rijswijk kent niet een dusdanige groei, dat daarmee het
Delftse tekort kan worden gecompenseerd. Rekening moet dan ook worden gehouden
met rddf-plaatsing in de verdere toekomst, zij het dat natuurlijk verloop
uiteraard druk van de ketel kan halen. De beschikbare reserves zijn ruim (zie
hieronder), maar gelet op de omvang van de voorziene daling ontoereikend om
deze op te vangen.
Voor de toekomst ligt hier een potentieel risico.
Conclusies schoolbudgetten en andere personele
voorzieningen/reserves (60-61)
Hoewel er aan de nascholingsbudgetten geen
meerjarenplanningen ten grondslag liggen, zijn naar blijkt de behoeften en
financiële ruimte met elkaar in evenwicht.
Afgezien van het beperkte beslag voor onderwijsassistenten
hebben geen van beide structurele verplichtingen ten laste van het schoolbudget
aangegaan. Tot nu toe houden beide partners op de jaarlijkse schoolbudgetgelden
over.
Een frictiefonds om formatieve tegenvallers te kunnen
opvangen is geen verplichting, maar het is wel zinvol, zeker in het licht van
de meerjaren formatieprognose van Delft (zie onder “formatie en
formatiebudgetten”).
De verplichtingen op het gebied van spaarverlof zijn
afgedekt door de Stichting Spaarfonds.
Geconstateerd kan worden dat hier geen financiële risico’s
liggen.
Conclusies personeel (62-64)
Er zijn geen risico’s geconstateerd op het gebied van
WAO-ers, arbeidsconflicten, of wachtgelders. Aandacht is nodig voor de
reïntegratietrajecten; op dit moment kan nog niet ingeschat worden of hier een
mogelijk risico ligt.
Afgezien van de een enkele
locatieleider zijn er geen gratificaties en toelages, anders dan eerder onder “formatie”
vermeld, zodat hier van een normatieve situatie sprake is.
Het ziekteverzuim is bij enkele scholen hoog, doch omdat de
andere scholen op of onder het landelijke gemiddelde zitten (sommige zelfs ver
daaronder), ligt hier een beheersbaar financieel risico, wat ook blijkt uit het
feit dat de laatste jaren door het Vervangingsfonds geen malus is opgelegd.
Overigens zal na de bestuurlijke fusie een groter bevoegd gezag een drukkend
effect op een mogelijke malus hebben, gezien de gehanteerde systematiek van het
premiedifferentiatiesysteem.
De RI&E’s van Rijswijk zijn mogelijk gedateerd, hiervoor
is aandacht nodig.
De leeftijdsopbouw weerspiegelt
de landelijke tendens van een ouder wordend personeels-bestand.
Afrondend kan geconstateerd
worden dat hier grosso modo sprake is van in normale omstandigheden verkerende
scholen.
Conclusies
personeelsbeleidsdocumenten (65)
Er liggen geen dusdanige
verschillen in ontwikkeld/vigerend beleid, dat daardoor uitvoering tot
bezwaarlijke verschillen tussen de Delftse en Rijswijkse scholen leidt; waar er
verschillen zijn, liggen deze op het uitvoeringsvlak en zijn zij na de fusie
eenvoudig te harmoniseren.
Conclusies medezeggenschap (67-68)
Het verdient zonder meer
aanbeveling, zeker gelet op de procedure rond de vaststelling van het
bestuursformatieplan, doch ook gelet op de nodige harmonisatie van
personeelsbeleid, in de nieuwe bestuurlijke constructie naast de
medezeggenschapsraden per school te komen tot één gemeenschappelijke
medezeggenschapsraad.
Deze kan uit 26 leden bestaan: één
personeelslid en één ouder van iedere school, alsmede rekening houdende met een
extra personeels- en oudervertegenwoordiger voor de school Jan Vermeer - 5
mei/Dalton in Delft.
DOOR BEVOEGDE GEZAGEN GEZAMENLIJK DAN WEL DOOR DE AFZONDERLIJKE
BEVOEGDE GEZAGEN TE NEMEN BESLUITEN
Te nemen besluit bestuursfilosofie
en bestuursvorm (20-26)
Het nieuwe bestuur zal een bestuur
op hoofdlijnen zijn: enkele kerntaken (strategie, bewaking karakter openbaar
onderwijs, kaderstelling en toetsing besluiten aan kaderstelling) houdt het
bestuur tot zich. Overigens worden verantwoordelijkheden en taken gemandateerd
aan een algemene directie.
De nieuwe organisatie zal een
stichting openbaar onderwijs zijn.
Te nemen besluit bovenschools
management; schoolmanagement (27-29)
Er zal een gemandateerde algemene
directie komen, bestaande uit een algemeen directeur die bestuurlijke taken en
verantwoordelijkheden gemandateerd krijgt.
Er wordt naar gestreefd dat iedere
school een integraal verantwoordelijk directeur heeft, aangezien dit
randvoorwaardelijk is voor het goed kunnen functioneren van een organisatie
bestaande uit een bestuur op hoofdlijnen – gemandateerde algemene directie –
schooldirectie.
Te nemen besluit bestuurs- en
managementondersteuning; administratie (30-38)
De personeelsadministratie,
salarisadministratie en financiële administratie worden uitbesteed aan een
extern administratiekantoor. Dit kantoor wordt gekozen via een offerte traject
waarbij ca. drie kantoren betrokken zijn. In ieder geval worden de kantoren
uitgenodigd daaraan deel te nemen, die nu één van de partijen bedient.
Er wordt voor de nieuwe
organisatie een eigen stafbureau ingericht, dat bij de aanvang bestaat uit de
vier huidige beleids-/stafmedewerkers openbaar onderwijs Delft en Rijswijk
alsmede een full-time management-assistent.
In de toekomst kan de nieuwe
stichting als mogelijke leidraad (elementen uit) onderstaande
voorbeeld-bezetting voor het stafbureau hanteren:
-
1 fte beleidsmedewerker personeel
& organisatie
-
0,5 fte stafmedewerker personeel
-
1 fte beleidsmedewerker financiële
en materiële zaken en juridische vraagstukken
-
1 fte stafmedewerker
huisvesting/financiën/materiële zaken
-
1 fte managementassistent
De meerkosten van
uitbesteding/stafbureau/algemene directie ten opzichte van de rijksvergoeding
ABB worden de eerste vijf jaar van de nieuwe stichting gedekt door de
bruidsschat die door de gemeenten Delft en Rijswijk wordt meegegeven.
Indien en voorzover de additioneel
te verwachten rijksmiddelen in het kader van lumpsum de meerkosten niet dekken
en eventuele verdere schaalvergroting onvoldoende dekking biedt, zal na die
periode van vijf jaar dekking in de lumpsum moeten worden gevonden.
Te nemen besluit onderhoud (43-47)
Ten behoeve van het meerjarenonderhoud van de scholen in de
jaren 2004 t/m 2004 wordt ultimo 2003 een extra bedrag aan het nieuwe bestuur
ter beschikking gesteld.
Voor Delft is dit bedrag € 125.100,--, voor Rijswijk €
163.300,--.
Het gebouw van de Elsenburg wordt door Rijswijk niet in
eigendom overgedragen aan de nieuwe stichting, aangezien voor deze school
nieuwbouw voorzien wordt.
Wat betreft de school J. Vermeer-5mei/Dalton wordt
uitsluitend het gebouw aan de Van Rijslaan aan de nieuwe stichting in eigendom
overgedragen.
Met inachtneming hiervan worden alle
gebouwen die op 31 december 2003 in gebruik zijn ten behoeve van het openbaar
primair onderwijs en economisch en juridisch eigendom van de gemeente zijn, per
1 januari 2004 in juridisch eigendom overgedragen aan de nieuwe stichting
openbaar onderwijs. Noodlokalen zijn van deze overdracht uitgesloten.
Te nemen besluit inrichting
(48-49)
Per 1 januari 2004 zal er geen wijziging optreden in de mate
waarin de schooldirecteuren op dit moment de beschikking en het beheer hebben
over de financiële middelen voor inrichting.
Te nemen besluit exploitatie (50-52)
Nog vóór de beoogde datum van verzelfstandiging en
bestuurlijke fusie zal cijfermatig zoveel mogelijk zekerheid worden geboden
over het sluitend zijn van de schoolexploitaties.
De huidige situatie wat betreft budgethouderschap van de
schooldirecteuren over exploitatiegelden wordt per 1 januari 2004
gecontinueerd.
Te nemen besluit contracten met derden (54-55)
Zo snel mogelijk wordt gestart met de procedure offerte en
gunning salaris-/personeels-administratie en financiële administratie, waarbij
de administratieve eenheden die voor beide partners administratie hebben
verzorgd, in ieder geval uitnodiging voor het uitbrengen van een offerte
ontvangen, indien en voorzover zij daarvoor interesse hebben.
Hoewel beide partners gebruik maken van de diensten van de
ARBO-Unie, zal een nieuw offertetraject worden opgestart voor de keuze van een
arbodienst per 1 januari 2004.
Te nemen besluit overige gemeentelijke uitgaven (56-57)
De gemeenten verklaren zich bereid in een risico-convenant
nadere afspraken te maken voor het opvangen van het financiële risico dat voor
het nieuwe schoolbestuur ontstaat, indien additionele van de gemeente als
lokale overheid ontvangen gelden ten behoeve van OALT (bij Delft) resp. NT-2
(Rijswijk) verminderen c.q. wegvallen en de daarvoor wegvallende
werkgelegenheid van het daarop aangestelde personeel niet opgevangen kan worden
binnen het nieuwe schoolbestuur.
Te nemen besluit formatiebudgetten en formatieplanning
(58-59)
Vóór 1 januari 2004 wordt er een geïntegreerd formatieplan
2003-2004 voor Delft/Rijswijk gemaakt alsmede een gezamenlijk
meerjarenperspectief teneinde de formatie-ontwikkeling in de gezamenlijkheid
inzichtelijk te maken én hiervoor beleid te ontwikkelen. Dan kunnen ook de
potentiële risico’s die hier liggen zichtbaar gemaakt worden.
Te nemen besluit personeel
(62-64)
Ultimo 2003 dient bezien te worden of er nog, c.q. in de
loop van 2003 nieuw ontstane financiële risico’s zijn in de zin van
consequenties Wet Poortwachter of niet gesubsidieerde reïntegratietrajecten,
waarmee rekening gehouden moet worden. Indien en voorzover die er zijn, dient
daarvoor in een af te sluiten risico-convenant een dekking te worden opgenomen.
Indien en voorzover in december 2003 nog een malus door het Vervangingsfonds
wordt opgelegd over het schooljaar 2002-2003, wordt deze gedragen door de
gemeenten tenzij daarvoor dekking kan worden gevonden in een reserve die
speciaal daarvoor gevoed is.
Te nemen besluit medezeggenschap
(67-68)
Nog voor 1 januari 2004 wordt tot
een platform GMR gekomen, waarin vertegenwoordigd zijn de GMR-en van Delft en
Rijswijk, indien de GMR-en zich daarin kunnen vinden.
Onder regie van dit platform wordt
de procedure gestart om zo spoedig mogelijk na 1 januari 2004 een nieuwe GMR
onder het nieuwe stichtingsbestuur te kunnen voeren.
Te nemen besluit bruidsschat
(71-72)
Gelet op de te verwachten kosten administratie, beheer en
bestuur in de eerste vijf kalenderjaren, direct volgend op de overdracht per 1
januari 2004 van de openbare scholen voor primair onderwijs aan de nieuw op te
richten Stichting Openbaar Onderwijs (Delft/Rijswijk), besluit de raad van
zowel de gemeente Delft als de gemeente Rijswijk om in deze periode met
gebruikmaking van artikel 140a van de Wet op het Primair Onderwijs aan de
Stichting een vergoeding voor administratie, beheer en bestuur toe te kennen.
De grootte hiervan is conform de als bijlage bij de
rapportage gevoegde onderbouwing bruidsschat 2004 t/m 2008 en wordt jaarlijks,
volgens in de onderbouwing becijferde fasering, aan het nieuwe
stichtingsbestuur uitgekeerd.
AANBEVELINGEN VOOR HET NIEUWE, GEFUSEERDE BESTUUR
Algemeen
Gelet op de ontwikkelingen binnen
het primair onderwijs, waarvan de belangrijkste op de korte termijn de invoering
van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs is, verdient het aanbeveling na
1 januari 2004 serieus onderzoek te doen naar de mogelijkheden van verdergaande
bestuurlijke schaalvergroting in de regio. De nieuw te vormen stichting vanuit
het RBOOW, de bestuurscommissies Pijnacker/Nootdorp en Voorburg/Leidschendam
zijn in dat verband kansrijke opties.
Het financieel beperkte draagvlak
voor de gekozen bovenschoolse structuur m.n. op het gebied van bestuurs- en
managementondersteuning (zie hieronder) maakt dit onderzoek feitelijk ook zeer
gewenst.
Aanbevelingen bestuursfilosofie
(20-26)
Het nieuwe bestuur wordt
geadviseerd zich te laten scholen in algemene zin (onderwijswet- en
regelgeving, bekostiging e.d.) en zich voorts te bezinnen op een concrete invulling
van het concept “bestuur op hoofdlijnen” en de relatie met het toezichthoudend
orgaan.
Aanbevelingen bovenschools
management; schoolmanagement (27-29)
De nieuwe algemeen directeur wordt geadviseerd
samen met de schooldirecteuren een plan van aanpak op te zetten om, met behoud
van verworven eigenheden van individuele scholen, tot beleidsafstemming en
beleidsinitiatieven te komen, mede gericht op het bestuurlijk één worden.
Aanbevelingen bestuurs- en
managementondersteuning; administratie (30-38)
De algemeen directeur wordt
geadviseerd zo spoedig mogelijk tot een bedrijfsplan incl. mogelijke scholingen
voor het stafbureau te komen en concrete werkafspraken te maken met het gekozen
administratiekantoor teneinde het uitbestede pakket zo optimaal mogelijk te
laten uitvoeren.
Aanbevelingen instandhouding (39)
Het verdient aanbeveling als het nieuwe bestuur voor al haar
scholen een actuele prognose laat opstellen.
Tevens verdient het aanbeveling bij iedere teldatum de
ontwikkelingen ten opzichte van de prognose te monitoren en regelmatig
prognoses te laten actualiseren.
Aanbevelingen huisvesting (40-42)
Geadviseerd wordt naar aanleiding van de nieuwe, actuele
prognose als bovenbedoeld in overleg met de schooldirecteuren de
huisvestingssituatie van de scholen opnieuw onder de loep te nemen.
Aanbevelingen onderhoud (43-47)
Het nieuwe bestuur wordt geadviseerd voor alle aan hem
overgedragen gebouwen een meerjarenonderhoudsplanning op te (laten) stellen,
inclusief de activiteiten die (op dit moment nog) voor rekening van de
gemeentelijke overheid komen gelet op de vigerende huisvestingsverordeningen.
Aanbevelingen inrichting (48-49)
Het nieuwe bestuur overlegt met de schooldirecteuren over
verdere afspraken inzake budgethouderschap in lijn met het onder de
hoofdstukken “bestuursfilosofie; bestuursvorm” en “bovenschools management;
schoolmanagement” gekozen uitgangspunt van integraal verantwoordelijk
schooldirecteuren, die voorts het primaat hebben wat betreft het
onderwijs(kundig beleid) op hun school.
Het verdient aanbeveling de directeuren vervolgens de
beschikking te geven over/toegang te verstekken tot één uniform,
geautomatiseerd boekhoudsysteem teneinde inkomsten en uitgaven goed te kunnen
monitoren.
Aanbevelingen exploitatie (50-52)
Het nieuwe bestuur overlegt met de schooldirecteuren over
verdere afspraken inzake budgethouderschap in lijn met het onder de
hoofdstukken “bestuursfilosofie; bestuursvorm” en “bovenschools management;
schoolmanagement” gekozen uitgangspunt van integraal verantwoordelijk
schooldirecteuren, die voorts het primaat hebben wat betreft het
onderwijs(kundig beleid) op hun school.
Geadviseerd wordt als nieuw bestuur op het gebied van
financieel beheer en beleid te gaan werken volgens de zgn.
planning&control-cyclus.
Deze cyclus is één van de instrumenten die door Twijnstra
Gudde wordt genoemd in het kader van beheersing van risico’s en optimalisering
van de mogelijkheden van lumpsumbekostiging. Deze cyclus voorziet echter ook in
de huidige bekostigingssystematiek in de behoefte van schoolbesturen om te
komen tot een zo optimaal mogelijke inzet van de beperkte financiële middelen,
prioritering daarvan op basis van meerjaren keuzes en beheersing van de
kostenstromen. Dit zijn alle doelstellingen die aan de basis liggen van de planning&control-cyclus.
Bij planning&control wordt uitgegaan van:
-
het meerjaren onderwijskundig beleid en de middelen die
daarvoor nodig zijn
-
eerst vaststellen van de behoeften en dan pas confrontatie
met de middelen, zodat keuzes en prioriteiten gefundeerd en in
meerjarenperspectief gemaakt kunnen worden.
Hiermee wordt tevens de mogelijkheid geboden niet-sluitende
jaarbegrotingen goed te keuren, mits binnen de gegeven meerjaren periode de
inkomsten en uitgaven sluitend zijn.
Aanbevelingen overige geldstromen (53)
Formeel vallen dit soort geldstromen onder de
verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van het bevoegd gezag. Een bevoegd
gezag is integraal verantwoordelijk voor al het financiële beheer en beleid van
zijn scholen en bij malversaties ook aansprakelijk voor de schade c.q. zal
aangegane verplichtingen moeten nakomen.
Geadviseerd wordt dan ook om jaarlijks verantwoording van
deze en andere in en rond de scholen bestaande geldstromen/potjes aan het
bevoegd gezag te laten plaatsvinden.
Aanbevelingen contracten met derden (54-55)
Geadviseerd wordt beleid te ontwikkelen ten aanzien van de
uitvoering van het schoonmaakonderhoud en overigens alle lopende
onderhoudscontracten onder de loep te nemen, op te schonen dan wel te
optimaliseren qua prijs-kwaliteitverhouding.
Aanbevelingen formatiebudgetten en formatieplanning (58-59)
Het verdient aanbeveling snel na 1 januari 2004 in overleg
met de GMR een actief mobiliteitsbeleid en mobiliteitscentrum op te zetten, tot
1 augustus 2004 mede in het kader van de bestaande samenwerkingsverbanden
bestuurlijke krachtenbundeling.
Beleid en centrum kunnen daarbij het personeelsbeleid
optimaliseren.
Aanbevelingen personeel (62-64)
Het nieuwe bestuur wordt geadviseerd in overleg met de
gekozen arbodienst te bezien of de RI&E van de Rijswijkse scholen
geactualiseerd moet worden.
Tevens wordt geadviseerd om mobiliteitsbeleid te
ontwikkelen, gericht op optimalisering van het personeelsbeleid (zie ook onder
“formatie”).
EINDADVIES PROJECTGROEP
De projectgroep is unaniem van mening, dat er geen, dan wel
geen onbeheersbare risico’s zijn bij de realisatie van de beoogde
verzelfstandiging en bestuurlijke fusie van de openbare scholen primair
onderwijs van Delft en Rijswijk.
De projectgroep constateert in het verlengde hiervan dat er
geen belemmeringen zijn om de openbare scholen primair onderwijs van Delft en
Rijswijk te verzelfstandigen en bestuurlijk onder te brengen in één stichting
voor openbaar onderwijs.
Hierbij gaat de projectgroep ervan uit, dat de in deze
rapportage opgenomen conclusies overgenomen worden en de in de rapportage
geformuleerde besluiten genomen worden.
Met inachtneming hiervan adviseert de projectgroep unaniem
de beoogde verzelfstandiging en bestuurlijke fusie van de openbare scholen
primair onderwijs van Delft en Rijswijk te realiseren en wel per 1 januari
2004.
Tenslotte adviseert de projectgroep dringend om,
vooruitlopend op de formele besluitvorming op het voorliggende rapport, thans
reeds de implementatie zoals in het plan van aanpak in hoofdstuk 6 opgenomen,
uit te voeren, dit gelet op het krappe tijdpad tussen nu en de beoogde
realisatiedatum 1 januari 2004.
4. CONSTATERINGEN,
CONCLUSIES, BESLUITEN EN AANBEVELINGEN
a. bestuursfilosofie; bestuursvorm
bestuursfilosofie
Decennia lang hebben schoolbesturen – in het openbaar
onderwijs in de vorm van College van Burgemeester en Wethouders en meer in het
bijzonder de portefeuillehouder onderwijs – zich in meer of mindere mate
intensief met het besturen van scholen voor (nu) primair onderwijs bezig gehouden.
Een hoge mate van (inhoudelijke) betrokkenheid kenmerkte het besturen met name
in de zeventiger en begin tachtiger jaren van de vorige eeuw.
Vanaf midden negentiger jaren van de vorige eeuw is er
sprake van toenemende bestuurlijke schaalvergroting. Bovendien ging vanaf
dezelfde periode de rijksoverheid een (veelal met bezuinigingen gepaard gaand)
beleid voeren van deregulering (minder regels van bovenaf, hetgeen overigens
veelal leidde tot meer regels elders) en autonomievergroting (meer verantwoordelijkheidsruimte
voor scholen en besturen).
Beide ontwikkelingen (schaalvergroting, deregulering en
autonomievergroting) vereisen in toenemende mate professionaliteit van bestuur
en management en leiden tot herijking van de levende opvattingen rond school-besturen
en in het verlengde daarvan de opvattingen rond het begrip professionaliteit
van management.
Ook bij deze herijking blijft er sprake van een bestuur
enerzijds en management anderzijds.
De onderwijswetgeving geeft op diverse plaatsen de verantwoordelijkheid
van het bestuur weer: het bestuur benoemt, ontslaat en schorst personeel, het
bestuur besteedt de door het rijk toegekende vergoedingen met inachtneming van
de wettelijke bepalingen terzake, het bestuur stelt schoolgids en schoolplan
vast, kortom, in het onderwijs ziet het bestuur van het openbaar onderwijs toe
op uitvoering van de regelingen die de Wet op het Primair Onderwijs en de
uitvoeringsregelingen daarvan aan het openbaar onderwijs stelt.
Deze verantwoordelijkheid kan in engere zin (het bestuur
houdt de “vingers in de school”) en in bredere zin (het bestuur bestuurt via
mandatering) worden opgevat. Deze laatste invulling heeft de laatste vijf tot
acht jaren steeds sterker terrein gewonnen in het kader van de hiervoor
genoemde herijking.
Het bestuur van een instelling heeft als taak te besturen.
Dit doet het bestuur namens een achterban (een overheid, een gemeenschap, een
groep personen, in geval van een vereniging wordt deze achterban
vertegenwoordigd door de ledenvergadering). De bestuurlijke taak is op
hoofdlijnen in drie categorieën te onderscheiden:
Om deze bestuurlijke taak effectief te kunnen uitvoeren,
moet het bestuur:
In een privaatrechtelijke rechtspersoon is het bestuur, in
onderwijsland het bevoegd gezag genoemd, die deze bestuurlijke taken op zich
neemt, en de directeur die verantwoordelijk (aanspreekbaar) wordt gesteld.
In deze bestuursopvatting is er feitelijk sprake van een besturen op hoofdlijnen/besturen op afstand.
Deze bestuursopvatting, bestuursfilosofie, vindt met name
bij grotere schoolbesturen (vanaf 10 scholen) breed draagvlak.
De projectgroep adviseert voor het nieuwe bestuur te kiezen
voor deze bestuursfilosofie.
Vanuit deze optiek dient, bij meerdere scholen onder een
bestuur, het bestuur de hierboven vermelde uitspraken naar ieder van die
directeuren te doen. Hoe groter de organisatie (meer scholen) is, hoe groter
het potentiële spanningsveld tussen verwachtingen en resultaten.
Om die reden wordt in deze constellatie door besturen bijna
altijd één verantwoordelijke (de bovenschoolse directeur) aangesteld, aan wie
die uitspraken worden gedaan en die belast wordt met de verantwoordelijkheid
aan die uitspraken te voldoen wat alle scholen betreft. Hoe hij of zij dat
doet, mag hij of zij zelf bepalen, mits met inachtneming van de gegeven ruimte
voor de inzet van de middelen.
De bovenschoolse directeur beweegt zich binnen deze context
op het snijvlak waar bestuur en schooldirecteuren elkaar ontmoeten.
Indien en voorzover een schoolbestuur kiest voor splitsing
van de componenten aansprakelijk-heid en aanspreekbaarheid, een keuze die bij
de invoering van bovenschools management onvermijdbaar is, zal het bestuur ten
eerste moeten bepalen:
§
welke onderwerpen onvervreemdbaar bij het bestuur blijven
(b.v. identiteit, strategie, algemeen beleidskader) en derhalve onderworpen
zijn aan het bestuurlijk instrument vaststelling,
§
welke onderwerpen gemandateerd worden aan de bovenschoolse
directeur, doch volgens de wet een bevoegdheid van het bestuur zijn (zoals
benoeming en ontslag van personeel, formatieplan) en derhalve onderworpen zijn
aan een bestuursbesluit, doch materieel onderworpen kunnen worden aan het
instrument goedkeuring
§
en welke onderwerpen vervolgens gemandateerd worden aan de
bovenschoolse directeur welke ter bewaking van de goede gang van zaken en gelet
op de ultieme aansprakelijkheid van het bestuur onderworpen zijn aan het
instrument informatie.
Zodra deze keuzes gemaakt zijn, dient met name het
instrument informatie goed uitgewerkt
te worden; immers, alle onderwerpen die hieronder vallen onttrekken zich aan de
directe in-vloedssfeer van het bestuur (er is geen vaststelling of goedkeuring
door het bestuur nood-zakelijk), terwijl de wetgever uiteindelijk het bestuur
voor fouten/onjuistheden/onregel-matigheden, maar ook voor handhaving van de
kwaliteit aansprakelijk stelt.
Uitgangspunt hierbij dient te zijn de informatiebrengplicht van de directie/directeur:
als informatie niet gevraagd wordt, maar de directie/directeur kan
redelijkerwijs vermoeden dat de informatie voor het bestuur van belang is, is
hij/zij gehouden deze informatie tijdig en volledig ter kennis van het bestuur
te brengen.
Het hierboven omschrevene wordt neergelegd in een
managementstatuut.
Datgene, dat wordt gemandateerd aan de bovenschoolse
directeur en de school-directie/directeur, wordt in mandaten omschreven. Daarbij worden zoveel mogelijk buitengrenzen
aangegeven om daarmee de ruimte te geven aan de directie om ook daadwerkelijk
verantwoordelijkheden te dragen.
De projectgroep adviseert te komen tot een bovenschools
directeur in de vorm van een algemeen directeur, in het volgende hoofdstuk
nader uitgewerkt. Voorts adviseert de projectgroep te komen tot een splitsing
tussen taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het bestuur en taken,
verantwoordelijkheden en bevoegdheden van deze algemeen directeur volgens een
nader op te stellen management-/directiestatuut.
bestuursvorm
Tot eind negentiger jaren waren er voor het openbaar
onderwijs slechts drie bestuursvormen mogelijk:
-
integraal bestuur: het College van Burgemeester en
Wethouders vormt het bevoegd gezag. Deze situatie is thans in Delft en Rijswijk
aan de orde
-
bestuurscommissie ex artikel 82 van de Gemeentewet (artikel
83 nieuw)
-
openbaar lichaam in de zin van de WGR (Wet
Gemeenschappelijke Regeling).
Met name in de eerste twee, meest voorkomende gevallen,
bleef het openbaar onderwijs in fi-nanciële zin gekoppeld aan de gemeentelijke
overheid en was er feitelijk in meer of mindere mate slechts beperkt sprake van
een op afstand zetten van het openbaar onderwijs door de ge-meente: bij
verordening worden door B&W bevoegdheden overgedragen. De Gemeente kan onder
voorwaarden ingrijpen bij besluiten van de bestuurscommissie die een
rechtsgevolg hebben. De bestuurscommissie zendt een ontwerp-begroting en
ontwerp-jaarrekening bij de gemeente in; de vaststelling geschiedt door de
gemeente en kan afwijken van het ontwerp indien dat in strijd is met het recht,
het algemeen belang of financieel belang van de gemeente.
Om tegemoet te komen aan de wens:
§
de rol als gemeentelijke overheid en bekostiger los te
koppelen van de rol als schoolbestuurder openbaar onderwijs
§
het openbaar onderwijs een zelfde formele positie richting
de gemeentelijke overheid te geven als het bijzonder onderwijs heeft
§
de ouders in het openbaar onderwijs meer en direct te
betrekken bij het bestuur van de openbare scholen
§
lokale knelpunten betreffende de instandhouding van openbare
en/of bijzondere scholen op te kunnen lossen door een bestuurlijk samengaan van
deze twee onderwijsvormen.
zijn inmiddels in de onderwijswetten de volgende
mogelijkheden geopend om het openbaar onderwijs geheel te verzelfstandigen:
1.
de openbare rechtspersoon
2.
de stichting voor openbaar onderwijs
3.
de samenwerkingsstichting
Nadere
toelichting op deze drie nieuwe bestuursvormen
De openbare
rechtspersoon, waarin meer gemeenten kunnen samenwerken, komt tot stand
op basis van een verordening. De rechtspersoon oefent als bevoegd gezag van
zijn scholen alle taken en bevoegdheden uit met uitzondering van de
besluitvorming over de opheffing van een openbare school.
De openbare rechtspersoon beperkt zich tot het onderwijs van de samenwerkende
gemeenten en kan niet over die gemeentegrenzen heen scholen gaan besturen.
De gemeenteraad/-raden houdt/houden een aantal belangrijke
bevoegdheden:
-
goedkeuring van de jaarlijkse begroting van de rechtspersoon
-
instemming met de jaarrekening van de rechtspersoon
-
toezicht op het bestuur van de rechtspersoon
-
benoeming van de bestuursleden van de rechtspersoon
-
bij ernstige taakverwaarlozing door het bestuur van de
rechtspersoon of handelen in strijd met de wet: zelf voorzien in het bestuur
van de scholen c.q. ontbinding van de rechtspersoon.
Daarnaast is/zijn slechts de gemeenteraad/-raden bevoegd een
besluit te nemen over de opheffing van een openbare school; de openbare
rechtspersoon heeft deze bevoegdheid niet.
Tenslotte is wettelijk geregeld dat het bestuur van de
rechtspersoon jaarlijks verslag uitbrengt aan de gemeenteraad/-raden over de
werkzaamheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de
wezenskenmerken van het openbaar onderwijs.
De stichting
kan eveneens zowel door een gemeente als door samenwerkende gemeenten en zelfs
in samenwerking met privaatrechtelijke rechtspersonen (bijzonder onderwijs)
worden opgericht bij notariële akte, houdende de statuten van de stichting. Het
statutaire doel van de stichting is uitsluitend het geven van openbaar
onderwijs. De statuten kunnen slechts na instemming van de betreffende
gemeenteraad/-raden gewijzigd worden.
De stichting is niet gehouden aan de grenzen van de
gemeenten van oprichting.
De taken en bevoegdheden van zowel stichting als gemeenteraad/-raden
zijn dezelfde als bij de openbare
rechtspersoon.
De samenwerkingsstichting
is een stichting die één of meer openbare én één of meer bijzon-dere scholen in
stand houdt. Het doel is dan ook beide vormen van onderwijs in afzonderlijke
scholen voor openbaar dan wel bijzonder onderwijs te geven. Het personeel
dat in dienst is van een dergelijke stichting valt niet onder het
ambtenarenrecht, maar onder het burgerlijk wetboek. Aangezien deze vorm bij
Delft en Rijswijk niet aan de orde is, wordt hierover niet verder uitgewijd.
De openbare rechtspersoon en de stichting kenmerken zich
door het hebben van eigen rechts-persoonlijkheid en verregaande bestuurlijke
bevoegdheden ten aanzien van het openbaar onderwijs, zij het dat de bepaling in
lid 4 van artikel 23 van de Grondwet, die waarborgt dat in iedere gemeente
voldoende toegankelijk openbaar onderwijs kan worden ontvangen, vertaald is in
het toezicht dat door de gemeenteraad op het openbaar onderwijs wordt
uitgeoefend.
Zowel bij integraal bestuur, de bestuurscommissie ex artikel
83 (nieuw) Gemeentewet, de openbare rechtspersoon en de stichting openbaar
onderwijs is de rechtspositie van het
onder-wijspersoneel (directiepersoneel, onderwijzend personeel en
onderwijsondersteunend perso-neel, in dienst van de scholen) hetzelfde: in alle
gevallen houden zij de ambtenarenstatus.
Dit houdt in, dat er in al deze gevallen:
-
sprake is van een akte van aanstelling
-
bij ontslag sprake is van een ontslagbesluit
-
de rechtsbescherming gelegen is in de AWB
-
de procedure na bezwaar beroep is bij de sector
Bestuursrecht van de rechtbank
-
de ziektekostenverzekering van het onderwijsondersteunend
personeel particulier is met een tegemoetkoming via de ZKOO.
Ten aanzien van de bestuurssamenstelling
zijn er twee wezenlijk verschillen bij enerzijds integraal bestuur en
anderzijds bestuurscommissie/openbare rechtspersoon/stichting voor openbaar
onderwijs:
In tegenstelling tot bij de bestuurscommissie en het
openbaar lichaam in de zin van de WGR wordt in de WPO ten aanzien van de
stichting en de openbare rechtspersoon een nadrukke-lijke positie aan de ouders
verschaft: artikel 48, lid 6b (47, 4b) schrijft voor, dat in de statuten onder
meer is geregeld “de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag
van de bestuursleden, met dien verstande dat de leden van het bestuur worden
benoemd door de gemeenteraad of gemeenteraden en dat ten minste een derde
gedeelte, doch geen meerderheid, van de leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de
leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen.”.
Daarnaast is het mogelijk ouders tot bestuurslid te
benoemen, doch dit wordt niet expliciet in de WPO geregeld.
Eveneens in alle gevallen is op besluiten van het bestuur
(of dit nu B&W, de bestuurscom-missie of het bestuur van de openbare
rechtspersoon dan wel van de stichting is) de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing, aangezien een
publieke taak uitgevoerd wordt.
Een rechtstreeks financieel gevolg van de invoering van een
bestuursvorm met eigen rechts-persoonlijkheid tenslotte is, dat feitelijke de
zgn. overschrijdingsregeling
niet meer van toepassing is, uiteraard indien en voor zover de gemeente geen
enkele openbare school meer zelf in stand houdt. In plaats daarvan moet de gemeente
een verordening opstellen als de gemeente uit eigen kas vergoedingen aan de
scholen op zijn grondgebied wil verstrekken.
De projectgroep heeft het volgende overwogen.
Omdat de verschillen tussen enerzijds de openbare
rechtspersoon en anderzijds de stichting in formele zin zeer gering zijn, heeft
de projectgroep onderzoek gedaan naar de beweegredenen waarom in de praktijk
voor de ene dan wel de andere vorm wordt gekozen. Ondermeer is daartoe contact
gezocht met de algemeen directeur van het openbaar onderwijs in een grotere
gemeente, waar sprake is van een openbare rechtspersoon.
Gebleken is dat waar er voor vermogensrechtelijke scheiding
gekozen wordt, de stichting openbaar onderwijs verreweg de voorkeur geniet. De
reden daarvan is dat de instelling niet per verordening, maar bij notariële
akte geschiedt, hetgeen met name als er meer dan één gemeente in het geding is,
om praktische redenen de voorkeur verdient. Daarnaast voldoet de stichting
openbaar onderwijs ook optisch aan de wens het openbaar onderwijs nadrukkelijk
te verzelfstandigen: de stichting openbaar onderwijs staat zichtbaar los van
het gemeentelijk bestuur.
Als er gekozen wordt voor de openbare rechtspersoon, gebeurt
dat precies om die laatste reden: men heeft dan toch de behoefte in ieder geval
in gevoelsmatige zin als gemeentelijke overheid nog betrokkenheid bij het
openbaar onderwijs te tonen. Ook in genoemde gemeente lag deze gevoelsmatige
grond aan de basis van de keuze voor de openbare rechtspersoon. Inmiddels wordt
ook daar overwogen over te gaan tot een stichting voor openbaar onderwijs. De
reden daarvan is, zo deelde de algemeen directeur mee, dat het bestuur verder
op afstand wil gaan staan en daarvoor taken wil doormandateren; de verordening
biedt die ruimte niet, zodat eerst de verordening moet worden aangepast. Bij
een stichting is het bestuur gebonden door de statuten, maar heeft daarbinnen –
met inachtneming van de wettelijke bevoegdheden van de gemeenteraad –
bestuurlijke vrijheid van handelen.
Eén en ander overziende, opteert de projectgroep voor de
stichting als nieuwe bestuursvorm voor het te verzelfstandigen openbaar primair
onderwijs van Delft en Rijswijk.
In de visie van de projectgroep kan het wettelijk bepaalde
toezicht op de stichting vanuit de gemeentebesturen van Delft en Rijswijk het
beste uitgeoefend worden door de twee gemeenteraden, één en ander te regelen
middels een convenant.
Voorstel- statuten voor de stichting en een
voorstel-convenant voor het gemeentelijk toezicht zijn in de bijlagen
opgenomen.
Conclusies bestuursfilosofie en
bestuursvorm
Gelet op alle ontwikkelingen op
het gebied van deregulering en schaalvergroting, gelet op de schaal van de
nieuwe organisatie en gelet op de als gevolg hiervan noodzakelijke
professionalisering van het besturen van scholen, is een besturen op
hoofdlijnen in combinatie met een gemandateerde algemeen directeur en integraal
verantwoordelijke schooldirecteuren de meest passende bestuursfilosofie.
Onderzoek van de verschillende
mogelijke bestuursvormen leidt tot de conclusie dat de vorm van stichting
openbaar onderwijs de meest passende is.
Te nemen besluit bestuursfilosofie
en bestuursvorm
Het nieuwe bestuur zal een bestuur
op hoofdlijnen zijn: enkele kerntaken (strategie, bewaking karakter openbaar
onderwijs, kaderstelling en toetsing besluiten aan kaderstelling) houdt het
bestuur tot zich. Overigens worden verantwoordelijkheden en taken gemandateerd
aan een algemene directie.
De nieuwe organisatie zal een
stichting openbaar onderwijs zijn.
Aanbevelingen bestuursfilosofie
Het nieuwe bestuur wordt
geadviseerd zich te laten scholen in algemene zin (onderwijswet- en
regelgeving, bekostiging e.d.) en zich voorts te bezinnen op een concrete
invulling van het concept “bestuur op hoofdlijnen” en de relatie met het
toezichthoudend orgaan.
b. bovenschools
management; schoolmanagement
Een aantal jaren geleden ontstond de eerste “golf” van
bovenschools managers. Daarbij werd er veelal vanuit gegaan, dat met de
invoering van bovenschools management er taken bij de schooldirecteuren
weggingen. In een aantal gevallen leidde dat voorts tot de conclusie, dat in
plaats van een schooldirecteur er wel een locatieleider aangesteld kon worden.
Inmiddels is deze visie achterhaald:
Zoals hiervoor aangegeven, heeft bestuurlijke
schaalvergroting in het primair onderwijs de tendens tot een zich op de
kerntaken terugtrekkend schoolbestuur en de invoering van bovenschools management
versterkt.
Het aansturen van een groot aantal schooldirecteuren en het
coördineren van alle zaken die zich bovenschools afspelen c.q. dienen af te
spelen leveren een dagtaak op voor een professional, hetgeen de mogelijkheden
van bestuurders in groeiende mate overstijgt.
Het beeld dat nu gaat ontstaan is dat van bovenschoolse
managers, die feitelijk als bestuurs-managers worden geprofileerd.
De projectgroep kiest nadrukkelijk voor een situatie, waarin
het bestuur op hoofdlijnen bestuurt en zich tot zijn kerntaken beperkt, en het
bestuurlijk “handwerk” mandateert aan een bovenschoolse manager.
Bovenschools management: enkelvoud of meervoud
Binnen een schoolbestuur met meerdere scholen doet zich, bij
het nadenken over de invoering van bovenschools management, de vraag voor welke
vorm dan gekozen zou moeten worden.
In theorie zijn er drie mogelijkheden:
De keuze voor de vorm wordt bepaald door de kwaliteitseisen
die aan de organisatie worden gesteld: van een bestuurlijke organisatie (de
gezamenlijkheid van schoolbestuur, bovenschools management en schoolmanagement)
mag verwacht worden dat deze efficiënt en effectief werkt, hetgeen vertaald kan
worden in de volgende vijf eisen:
Deze eisen wijzen al in de richting van een zo beperkt
mogelijke omvang van het boven-schools management; immers, naarmate er méér
mensen met iets belast zijn, moet er meer tijd in overleg worden gestoken,
kunnen er meer misverstanden ontstaan, is het minder duidelijk wie nu precies
waarop aangesproken kan worden etc.
Bij de keuze van combinatie van schooldirecteur/bovenschools
management ontstaat er bovendien een spanningsveld, zeker als bovenschools
management gelezen wordt als bestuurlijk management.
Binnen de projectgroep is dan ook bewust gekozen voor één
algemeen directeur.
Deze is met name belast met gemandateerde bestuurlijke taken
en zal daarnaast inspirerend leiderschap moeten tonen en de randvoorwaarden
scheppen voor een sterk gepositioneerd openbaar onderwijs.
Nadrukkelijke randvoorwaarde is dat de scholen zelf
integraal verantwoordelijke schooldirecteuren hebben.
In een functiebeschrijving worden de taken, bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van de algemeen directeur vastgelegd. In een
directiestatuut wordt de relatie algemeen directeur – schooldirecteuren nader
geregeld langs dezelfde lijnen als waarlangs de relatie bestuur – bovenschools
management is geregeld.
Voorts wordt een karakteristiek geboden van het begrip
integraal schooldirecteur.
De bestuurlijke organisatie (bestuur, bovenschools management en
schoolmanagement) laat zich bijstaan door een sterk stafbureau bestuurs- en
management ondersteuning (bmo) en een administratiekantoor.
In het volgende hoofdstuk wordt dit nader uitgewerkt.
Conclusies bovenschools
management; schoolmanagement
Gelet op de taakstelling en
verantwoordelijkheden van het bovenschools management en de noodzaak met name
op deze positie eenheid van beleid te waarborgen kan volstaan worden met één
algemeen directeur.
Randvoorwaarde daarbij is, dat
uitgegaan kan worden van het gegeven dat iedere school wordt geleid door een
integraal verantwoordelijke directeur.
Voorts zal één van de leden van
het BMO-bureau aangewezen moeten worden als waarnemer van de algemeen directeur
bij diens kortdurende afwezigheid.
Te nemen besluit bovenschools
management; schoolmanagement
Er zal een gemandateerde algemene
directie komen, bestaande uit een algemeen directeur die bestuurlijke taken en
verantwoordelijkheden gemandateerd krijgt.
Er wordt naar gestreefd dat iedere
school een integraal verantwoordelijk directeur heeft, aangezien dit
randvoorwaardelijk is voor het goed kunnen functioneren van een organisatie
bestaande uit een bestuur op hoofdlijnen – gemandateerde algemene directie –
schooldirectie.
Aanbevelingen bovenschools
management; schoolmanagement
De nieuwe algemeen directeur wordt geadviseerd
samen met de schooldirecteuren een plan van aanpak op te zetten om, met behoud
van verworven eigenheden van individuele scholen, tot beleidsafstemming en
beleidsinitiatieven te komen, mede gericht op het bestuurlijk één worden.
c. bestuurs-
en managementondersteuning; administratie
inleiding en uitgangspunten
In het onderwijs wordt met de term “ondersteunende functies”
vaak gedoeld op het
onder-wijsondersteunend personeel (hoofdstuk I-S Rechtspositiebesluit
Onderwijspersoneel). Het betreft hier dan functies, direct gericht op het functioneren
van de school en van het daarin gegeven onderwijs (onderwijsassistent,
logopedist e.d.).
Het RpbO kent geen functies, gericht op vergroting van het
beleidsvormend vermogen van het management en/of het vergroten van het
bestuurlijk vermogen van het bevoegd gezag; functies, waaraan met de
voortschrijdende deregulering en autonomievergroting en de daaraan gekoppelde
schaalvergroting en verantwoordelijkheidslast, behoefte ontstaat. De overheid
gaat ervan uit dat bestuur en management zelf hun beleidsvormend en bestuurlijk
vermogen op peil houden.
Waar dit in bepaalde situaties tekort schiet, kan een beroep
worden gedaan op óf de eigen besturenorganisatie (waarvoor de contributie in de
rijksvergoeding is opgenomen onder ABB, het programma van eisen administratie,
beheer en bestuur), of op deskundigenadvies (waarvoor een beperkte vergoeding
onder ABB is opgenomen). Onder het hoofdje “zelf doen of uitbesteden” wordt
hierop teruggekomen.
In het kader van deze notitie wordt met “ondersteunende
functies” bedoeld het geheel aan functies ten behoeve van de secundaire
processen: administratie, beheer en bestuur.
Dit zijn functies als:
Administratie:
- salarisadministratie:
medewerker salarisadministratie, hoofd salarisadministratie
- financiële
administratie: medewerker financiële administratie, hoofd financiële
administratie
beheer:
- personeelszaken:
personeelsfunctionaris; medewerker personeels-/formatiezaken
- huisvesting: onderhoudsbeheerder, conciërge, technisch
adviseur
- automatisering:
medewerker ICT, systeembeheerder
- financiën:
controller
- juridische
zaken: medewerker juridische zaken
bestuur:
- personeelsbeleid:
beleidsmedewerker
- financieel beleid:
beleidsmedewerker
- beleidsadviseur
bestuur en management (algemene advisering naar aanleiding van
beleidsontwikkelingen
en beleidsvoornemens OCenW)
- ambtelijk
secretaris bestuur en bovenschools management
Ingeval deze activiteiten in meer of mindere mate worden
ondergebracht in een stafbureau:
- hoofd/directeur stafbureau
- secretariaat/receptie
stafbureau
Functies kunnen in personen worden gecombineerd. Vaak wordt
ervoor gekozen, als er een bovenschoolse directeur is, deze tevens hoofd van
het stafbureau te laten zijn.
Bewust is ervoor gekozen in dit stafbureau geen plaats in te
nemen voor een beleidsmedewerker onderwijs.
In de uitwerking in de vorige hoofdstukken van de relatie
bestuur-management is nadrukkelijk als
uitgangspunt gekozen dat het schoolmanagement integraal verantwoordelijk is
voor de eigen school. Het onderwijskundig beleid en beheer zijn bij uitstek het
domein van de schooldirectie: zij bereiden het beleid voor, voeren het uit en
evalueren het, zij het binnen de door het bevoegd gezag goedgekeurde en
vastgestelde kaders; het beleid wordt door het bestuur vastgesteld, daarin
geadviseerd door het bovenschools management,
en voorts vindt periodiek informatie plaats
Daarmee wordt recht gedaan aan de school als autonome
eenheid met een eigen, specifieke “worteling” in de omgeving van waaruit de
leerlingen komen.
Welke van de hierboven genoemde ondersteunende functies
administratie, beheer en bestuur noodzakelijk zijn, hangt nauw samen met de
aard, opbouw en omvang van de bestuurlijke organisatie.
Uitgaande van een positieve uitkomst van het
besluitvormingsproces en draagvlak bij alle betrokken partijen, zal er straks
sprake zijn van één bevoegd gezag met 12 scholen, 3530 leerlingen (telling 1
oktober 2002) en een gemandateerde algemeen directeur.
Voorts uitgaande van een bestuur dat op hoofdlijnen bestuurt
(zie hoofdstuk 4.a.), zullen veel bestuurlijke taken bij de algemeen directeur
komen te liggen.
Tenslotte moet uitgegaan worden van aansluiting bij een
besturenorganisatie (VOS/ABB), waar voor specifieke, incidenteel voorkomende
gevallen specifieke deskundigheid kan worden gehaald: juridische advisering en
ondersteuning b.v. bij arbeidsconflicten, advisering op statuten en
reglementen, advisering en ondersteuning bij conflicten met ouders, GMR etc.
Uitvoerende taken en beleidsontwikkeling zullen dan elders
binnen de organisatie vorm moeten krijgen.
Gegeven:
ligt het voor de hand deze activiteiten te
professionaliseren en in handen van specialisten te leggen: specialisten hetzij
in een eigen te vormen stafbureau, hetzij extern in te huren.
Gelet op bovenstaande uitgangspunten zal in de volgende
specialismen moeten worden voorzien:
1.
medewerker salarisadministratie/formatiebeheer
2.
medewerker financiële administratie
3.
financieel beleidsmedewerker/controller
4.
medewerker personeelszaken
5.
beleidsmedewerker personeel
6.
medewerker materiële zaken/onderhoudsbeheer
7.
medewerker ICT/systeembeheer
alsmede een ondersteuningsvoorziening in de vorm van
algemeen secretariaat voor bestuur en bovenschools management.
Waar er voor een stafbureau gekozen wordt (zie hierna onder
“zelf doen of uitbesteden”) zal er voorts een leidinggevende (hoofd/directeur)
stafbureau moeten komen. Hierna wordt ervan uitgegaan dat dit de algemeen
directeur is.
Zelf doen of uitbesteden
De twee in het fusieonderzoek participerende besturen hebben
de activiteiten in het kader van administratie, beheer en bestuur divers
ingevuld.
Geconstateerd kan worden dat, zoals dat elders ook het geval
is, de van rijkswege ontvangen vergoeding voor administratie, beheer en bestuur
(hierna te noemen ABB) ontoereikend is om de feitelijke kosten te dekken in de
situatie van Delft en Rijswijk.
Continuering van de huidige – kwantitatieve – situatie van
Delft en Rijswijk na de fusie zal tot onaanvaardbare overschrijdingen en
daarmee tekorten leiden: onaanvaardbaar, uitgaande van een volstrekte
verzelfstandiging van het openbaar onderwijs, dus verzelfstandiging in de vorm
van – zoals door de projectgroep wordt geadviseerd - een stichting voor
openbaar onderwijs. Immers, de overhead zal dan gedekt moeten worden uit andere
gelden (de overige vergoedingen materiële instandhouding, schoolbudget) die
voor andere doeleinden noodzakelijk zijn.
Het is echter voorts belangrijk te onderkennen dat ook al
wordt uitgegaan van een efficiency-slag als gevolg van de grotere schaal, het
in eigen beheer (dus door het aanstellen van eigen personeel) uitvoeren van
alle hiervoor genoemde specialismen op het gebied van administratie, beheer en
bestuur onherroepelijk tot overschrijdingen op de rijksvergoeding ABB zal
leiden tenzij concessies aan de kwaliteit worden gedaan. Concessies, zoals het
niet waarborgen van continuïteit (door b.v. kritische specialismen zoals
CASO-kennis in één persoon te verankeren) dan wel het zodanig combineren van
specialismen in één persoon, dat er nauwelijks nog van specialisme gesproken
kan worden.
Reden hiervoor is dat de rijksvergoeding ABB nadrukkelijk
niet uitgaat van de gemeentelijke situatie (reden waarom destijds in 1985 ABB
buiten de overschrijdingsregeling is geplaatst) maar van de situatie bij het
bijzonder onderwijs, waarbij:
-
de administratie wordt uitbesteed aan een
administratiekantoor met een minimaal aantal te administreren scholen (dit
minimale aantal scholen is groter dan het aantal scholen dat Delft en Rijswijk
tezamen hebben); dit impliceert overigens bij verdergaande schaalvergroting dat
het in eigen beheer uitvoeren van administratie wel financieel aantrekkelijk
kan worden.
-
het besturen plaats vindt door vrijwilligers, d.w.z.
onbezoldigde bestuurders, die
minimale kosten moeten maken om risico’s af te dekken (W.A.-verzekering,
materiële kosten te dekken (briefpapier, vergaderkosten, accountantsverklaring
op de aanvraag rijksvergoeding, CASO e.d.) en deskundigenadvies in te winnen
(contributie besturenorganisatie, scholing, onderhoudsbeheer, inwinnen advies
externe deskundigen).
Met zoveel woorden is men er destijds (de Commissie Londo) vanuit gegaan dat
het bestuur slechts in uiterste
instantie betaald advies nodig heeft, men kan immers – kosteloos – advies
inwinnen bij de rijks- en gemeentelijke overheid.
Uit bovenstaande zal duidelijk zijn hoe de afgelopen jaren
toenemende tekorten op de rijks-vergoeding ABB zowel bij openbaar onderwijs als
bijzonder onderwijs hebben kunnen ont-staan in een klimaat waarin toenemende verantwoordelijkheden
en pro-actieve beleidsvoering bij schoolbesturen werden neergelegd c.q.
aanwezig werd geacht.
Om nu een afgewogen keuze te kunnen maken tussen zelf doen
of uitbesteden, heeft de projectgroep gekozen voor een theoretische benadering binnen de marges van de Rijksvergoeding ABB,
waarbij zich vier opties voordoen:
Er kan bewust voor gekozen worden de rijksvergoeding te
overschrijden en daarvoor elders structureel dekking te vinden, b.v. de
bruidsschat in afwachting van mogelijk in het kader van lumpsum structureel te
verstrekken middelen van overheidswege, of de schoolbudgetten.
De uitwerking van ieder van de vier opties is geschied in de
vorm van voor- en nadelen.
Vervolgens heeft doorrekening plaatsgevonden van de – op
grond van de vergelijking – beste optie. De uitwerking is voorts geschied op
het niveau van minimaal noodzakelijke formatie; kortom, dat is men in ieder
geval kwijt aan formatieve inzet.
Optie a:
voor het
totaal aan activiteiten administratie, beheer en bestuur wordt formatie ingezet
Minimaal betekent dit de volgende bezetting van het beoogde
stafbureau:
-
een fulltime administrateur met CASO-ervaring voor
salarisadministratie, formatiebeheer en financiële administratie
-
een fulltime medewerker voor routinematige personele
mutaties en betalings- en boekingswerk
-
parttime beleidsmedewerker personeel, tevens
personeelsfunctionaris
-
parttime systeembeheerder
-
parttime medewerker huisvestingsbeheer
-
2 fulltime medewerkers secretariaat/receptie.
Afgezien van salariskosten zal rekening gehouden moeten
worden met overhead: kosten wegens automatisering, huisvesting,
kantoorbenodigdheden, energiekosten, water, scholing e.d.: minimaal 30% van de
netto-salariskosten.
voordelen
De gehele ondersteuning is volledig in eigen beheer. De
organisatie kan volledig op maat van de behoeften van de nieuwe bestuurlijke
organisatie gesneden worden. De functionarissen kennen alle in’s en out’s van
de bestuurlijke organisatie en waar dat nodig is kan onmiddellijk tot actie
worden overgegaan. Door de kleinschaligheid is een persoonlijke benadering
mogelijk.
Nadelen
Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan gesteld
worden dat deze optie tot structurele overschrijding op de rijksvergoeding ABB
leidt. Nadere doorrekening zou de feitelijke effecten duidelijk moeten maken.
Voorts levert deze organisatie direct continuïteitsproblemen
op bij ziekte, langdurig verlof of disfunctioneren, wat zeker waar het gaat om
kritische processen zoals salarisadministratie en financiële monitoring tot
financiële risico’s kan leiden.
Tenslotte is er in deze benadering nog geen enkele ruimte
geboden voor de noodzakelijke beleidsondersteuning.
Optie b.
voor de
ABB-vergoeding wordt formatie ingezet.
Voor de beschikbare vergoeding kan dan niet de onder optie
b. als minimaal beschouwde formatie worden ingezet. Dit betekent een
verdergaande inkrimping met verlies aan kwaliteit maar ook aan maatwerk.
Voordelen
Dezelfde als bij de vorige optie, doch gelet op de geringere
formatie doen zij zich beperkter voor; immers door de beperkte tijd kan men
niet teveel “toeters en bellen” verwachten; soberheid en standaardisering
zullen nodig zijn om überhaupt binnen de vergoeding te blijven.
Door de geringere bezetting wordt de overhead iets
teruggebracht (kosten wegens automa-tisering blijven).
Nadelen
Aangezien men binnen de ABB-vergoeding blijft, zullen zich
geen financiële nadelen voordoen, maar het afbreukrisico op het gebied van
continuïteit en kwaliteit is gelet op de geringere formatie beduidend groter
geworden.
Ook hier is geen sprake van beleidsondersteuning.
Optie 3.
een deel
(administratie) wordt aan een administratiekantoor uitbesteed
Bij voorkeur zou het om uitbesteding van de
salaris-/personeelsadministratie moeten gaan, het meest kwetsbare en
continuïteits-gevoelige gedeelte van ABB.
Veelal wordt door administratie hiervoor ca. 70% van de
vergoeding wegens administratie plus nog een opslag, o.m. wegens CASO-kosten
(zit additioneel in de vergoeding beheer en bestuur) wordt berekend. Een
offertetraject zal, indien deze optie gekozen wordt, harde cijfers op moeten
leveren.
Voor het resterende gedeelte (30% administratie plus rest
beheer en bestuur en onderhouds-beheer) kan formatie worden ingezet b.v. ten
behoeve van de financiële administratie en financieel beleid en personeel beleid,
ev. huisvestingsbeheer.
Tevens kan ervoor gekozen worden én de
salaris-/personeelsadministratie, én de financiële administratie (boekhouding:
betalen, boeken, aanleveren grootboek- en exploitatieoverzichten en
jaarrekening) uit te besteden. Hiermee is de gehele vergoeding administratie
gemoeid plus vermoedelijk nog wat opslagen, o.m. wegens CASO. Ook hier zal een
offertetraject de cijfers op moeten leveren.
Voordelen
De continuïteits-gevoelige en kwetsbare
salaris-/personeelsadministratie is hiermee zeker gesteld. De financiële
administratie alsmede een – beperkte – vorm van beleidsondersteuning blijven in
eigen beheer en bieden daarmee mogelijkheden voor eigen opzet van een
administratieve organisatie en (financiële) beheers- en beleidsdocumenten.
Wordt ervoor gekozen ook de financiële administratie uit te
besteden, dan is de continuïteit en kwaliteit ook van dit proces veilig
gesteld. Bovendien is dan een eigen systeembeheerder niet meer nodig, de
kritische, van automatisering sterk afhankelijke processen zijn immers “buiten
de deur” gezet. Het stafbureau kan zich dan beperkten tot – binnen de
financiële mogelijkheden – beleidsmedewerkers annex medewerker personeelszaken
alsmede ev. huisvestingsbeheerder met hun ondersteuning. Hiermee wordt de
overhead ook beduidend teruggebracht (veel geringere kosten automatisering,
minder scholing omdat een aantal expertises niet onderhouden hoeft te worden,
kleinere huisvesting etc.). Het eigen beleid van de nieuwe rechtspersoon kan
maximaal eigen vorm en inkleding krijgen en zaken als personeelszorg kunnen hun
eigen persoonlijke benadering en snelle actie waar dat vereist wordt, houden.
Nadelen
De administratie wordt verzorgd door een
administratiekantoor en daarmee zijn de mogelijkheden tot het inrichten van
deze administratie op-maat beperkt. Hierbij zij overigens aangetekend dat wat
betreft het salarisgedeelte deze mogelijkheden door het CASO-systeem in ieder
geval beperkt zijn en dat veel administratiekantoren on-line-inkijk-functies
hebben wat betreft de personeelsadministratie en financiële administratie.
Als alleen de salaris-/personeelsadministratie wordt
uitbesteed, blijft de basis voor de overige in eigen beheer te nemen functies
w.o. financiële administratie smal. Bij problemen zijn interim-oplossingen hier
echter beter mogelijk dan wanneer ook specifieke CASO-kennis vereist is.
Optie 4
alles
wordt aan een administratiekantoor uitbesteed
Dit betekent de volledige salaris-/personeelsadministratie
en financiële administratie alsmede bestuurs- en managementondersteuning.
Wat dit laatste punt betreft kan op-maat ingekocht worden.
Ervan uitgaande dat het boven-schools management het bestuur adviseert en
informeert en zich daarbij door een – dan geringe – secretariële ondersteuning
ook ten behoeve van het bestuur laat bijstaan, kan gekozen worden voor
structurele ondersteuning (personeelsfunctionaris, controlling) en
ad-hoc-ondersteuning (personeels- en financieel beleid). Aangezien BMO-ers van
administratiekantoren vaak voor verscheidene “klanten” werken, is een goede
planning van de inzet noodzakelijk.
Voordelen
Door uitbesteding liggen alle risico’s voor continuïteit en
kwaliteit bij het administratiekan-toor. Bovendien zijn er continu medewerkers
bereikbaar, wat bij m.n. parttime eigen personeel niet het geval is.
Administratiekantoren die een sterke “poot” bestuurs- en
managementondersteuning hebben, hebben veelal een brede expertise en een breed
ervaringsterrein waaruit geput kan worden.
Nadelen
De uurtarieven BMO variëren sterk per administratiekantoor,
doch minimaal moet gerekend worden met € 90,00 (prijspeil 2003) excl. BTW. Mede
door het feit dat bestuurs- en managementondersteuning vanuit een
administratiekantoor belast is met 19% BTW, is deze oplossing vrij kostbaar,
zeker als een zodanig aantal uren wordt ingekocht dat daarmee het formatieve
equivalent van eigen staffunctionarissen wordt bereikt. In dat geval mag
verwacht worden dat de beschikbare ABB-vergoeding fors overschreden wordt.
Wordt om financiële redenen voor een minder aantal uren gekozen, dan betekent
dat meteen een zwaardere belasting voor in ieder geval het bovenschools
management.
Het persoonlijke karakter m.n. op het gebied van
personeelszorg gaat verloren. Het maatwerk en de stuurbaarheid van BMO is
afhankelijk van de mate waarin het administratiekantoor daarin meegaat.
De projectgroep heeft de vier opties overwogen en daarbij de
volgende uitgangspunten gekozen:
-
de ondersteuning van de stichting en de scholen dient
kwalitatief goed te zijn
-
er is sprake van integraal verantwoordelijke schooldirecteuren
-
de algemeen directeur, die gemandateerde bestuurlijke taken
heeft, en de schooldirecteuren dienen niet alleen beheersmatig maar zeker ook
beleidsmatig ondersteund te worden.
Om redenen van efficiency (veilig stellen van kritische
processen tegen een zo voordelig mogelijke prijs-kwaliteit-verhouding om zo ook
financiële ruimte voor de andere ondersteuning te houden) heeft de projectgroep
voorts gekozen voor optie drie: uitbesteding van de
personeels-/salarisadministratie en de financiële administratie aan een extern
administratiekantoor. Hiermee wordt tevens voorkomen dat systeembeheer in eigen
beheer moet worden genomen teneinde de bij de kritische processen behorende
geautomatiseerde systemen continu werkend te houden.
De projectgroep adviseert voorts de keuze van
administratiekantoor te laten verlopen via een offerte-traject met ca. drie
kantoren, voor welk traject in ieder geval de kantoren zullen worden
uitgenodigd, die thans één van de drie partners bedienen.
Voorts geeft de projectgroep aan de nieuwe stichting mee dat
de nieuwe stichting als mogelijke leidraad in de toekomst (elementen uit)
onderstaande voorbeeld-bezetting kan hanteren voor het stafbureau onder de
full-time algemeen directeur:
Ø 1 fte
beleidsmedewerker P&O schaal 10. Dit is een zware functie,
aangezien de beleidsmedewerker zich bezig houdt met zaken als
werving en selectie en SMT.
Ø 0,5 fte
stafmedewerker P&O schaal 8. Deze functie is lichter,
aangezien de stafmedewerker zich bezig houdt met meer routinematige
werkzaamheden op het terrein van P&O.
Ø 1 fte
beleidsmedewerker financiële en materiële zaken en juridische vraagstukken
schaal 10. Hierbij zij aangetekend dat binnen de projectgroep geen consensus
bestond over de vraag of juridische vraagstukken bij één lid van het BMO neergelegd
moeten worden of verspreid moeten worden over meerdere BMO-leden afhankelijk
van het onderwerp waarop een concreet
juridische vraagstuk betrekking heeft. In meerderheid meent de
projectgroep echter dat wel gekozen zou moeten worden voor één BMO-lid die dit
in portefeuille heeft (in casu deze beleidsmedewerker).
Ø 1 fte
stafmedewerker huisvesting/financiën/materiële zaken schaal 8.
De gedachte hierachter is dat de “zware” beleidsbeslissingen op het gebied van
huisvesting door de algemeen directeur worden genomen en dat incidentele zaken
zoals opstelling meerjarenplanningen e.d. uitbesteed worden.
Wat financiën betreft ligt de “zware” beleidskant en controlling bij de
beleidsmedewerker financiën/materiële en juridische zaken. De staf-medewerker
onderhoudt de contacten met het administratiekantoor, beantwoordt “lopende”
vragen van de schooldirecteuren, doet gebouwbeheer (verzekeringen e.d.).
Ø 1 fte
management-assistent schaal 6. In deze functie wordt de nodige
zelfstandigheid verwacht op het gebied
van b.v. voorbereiden van
vergaderingen en agendabeheer van de algemene directie.
De reden voor dit advies is, dat ervoor gekozen is om
omwille van behoud van kwaliteit en continuïteit van de beleids- en
beheersorganisatie de huidige vier beleids-/stafmedewerkers die werkzaam zijn
voor het openbaar onderwijs (twee bij Delft en twee bij Rijswijk) op basis van
detachering in te zetten in het BMO van de nieuwe stichting. Dit heeft als
extra voordeel, dat zij reeds in het implementatietraject voorafgaande aan de
feitelijke start van de stichting werkzaamheden kunnen verrichten.
Deze detachering
vindt voor een in de tijd beperkte periode plaats (gedacht wordt tot uiterlijk
1 januari 2005). De nieuwe stichting kan dan eigen keuzes voor de definitieve
invulling van het BMO maken in samenspraak met de algemeen directeur en de
gedetacheerde BMO-leden.
Financiële vertaling
Het adviesplaatje is mét de formatie algemene directie
doorgerekend.
Hierbij is uitgegaan van het feit dat iedere functionaris op
het maximum van zijn/haar schaal zit (hetgeen bij de start van de nieuwe
organisatie ongetwijfeld niet het geval is) en van een overhead van 30% op de
salariskosten voor huisvesting en huisvestingskosten, kantoorbehoeften e.d.
Uit deze doorrekening volgt dat met de algemeen directeur,
een stafbureau zoals boven als adviessituatie omschreven, uitbesteding van de
personeels-/salarisadministratie en financiële administratie en overige
verplichtingen zoals accountantscontrole en contributie besturen-organisatie
een bedrag zal zijn gemoeid van € 502.791,-- op jaarbasis.
Op basis van de ABB-vergoeding prijspeil 2003 (excl.
exploitatiekosten zorgplan WSNS)
staat daar een vergoeding tegenover (excl. vergoeding
exploitatie zorgplan WSNS) van
€ 178.115,-- op jaarbasis.
Als gevolg daarvan zal uit additionele middelen gedekt moet
worden een bedrag van
€ 324.676,-- op jaarbasis. Hierbij dient aangetekend te
worden dat geen rekening is gehouden met het feit dat tot 1 augustus 2004 nog
gebruik gemaakt kan worden van de regeling bestuurlijke krachtenbundeling.
Tevens is geen rekening gehouden met het feit dat de minister van onderwijs
voornemens is om het wegvallen van deze vergoeding voor de besturen die van de
regeling gebruik maakten te compenseren tot de in voering van lumpsumbekostiging
in het primair onderwijs, thans voorzien voor 1 augustus 2006.
Tenslotte is geen rekening gehouden met additionele middelen
vanuit OCenW per 1 augustus 2006 in verband met de invoering van lumpsum.
Voor de situatie gedurende welke de detachering van de vier
huidige beleids-/stafmedewer-kers plaatsvindt, komt het totaal aan
verplichtingen (algemeen directeur, stafbureau, uitbesteding administratie
etc.) uit op € 561.800,-- per jaar, waarbij uitgegaan is van het gegeven dat de
vier medewerkers ieder een full-time baan hebben én op het maximum van hun
salarisschaal zitten. Het tekort komt dan uit op € 383.685,-- op jaarbasis.
De projectgroep adviseert de maximaal mogelijke periode
(vijf jaar na start van de nieuwe organisatie) het jaarlijks tekort zoals
hierboven becijferd op € 383.685,-- (mogelijk lager indien de nieuwe stichting
t.z.t. in overleg met betrokkenen andere keuzes maakt) te dekken uit de
bruidsschat (zie hoofdstuk 5.c.).
De effecten van één en ander zijn neergelegd in de
onderbouwing bruidsschat 2004 t/m 2008 (bijlage bij dit rapport).
Conclusies bestuurs- en
managementondersteuning; administratie
Geconstateerd moet worden dat er
sprake moet zijn van een kwalitatief goede ondersteuning. Deze zal goedkoper
moeten zijn dan de ondersteuning zoals die op dit moment bij Delft en Rijswijk
gezamenlijk bestaat.
Teneinde de nieuwe organisatie ook
beleidsmatig goed te kunnen ondersteunen, is een zo efficiënt mogelijke
verwerking van de administratie (salaris, personeel, financieel) nodig.
Uitbesteding van het administratieve pakket is daarbij de beste optie.
De keuze van een adequate
ondersteuning leidt overigens tot overschrijding op de rijksver-goeding voor
administratie, beheer en bestuur, uitgaande van maximale salariskosten en het
ontbreken van additionele financiële middelen van het rijk die wel verwacht
worden, maar waarover nog geen zekerheid bestaat. Hiervoor zal dekking vanuit
de bruidsschat (de eerste vijf jaar van de nieuwe organisatie) en vervolgens
het schoolbudget moeten worden gezocht.
Te nemen besluit bestuurs- en
managementondersteuning; administratie
De personeelsadministratie,
salarisadministratie en financiële administratie worden uitbesteed aan een
extern administratiekantoor. Dit kantoor wordt gekozen via een offerte traject
waarbij ca. drie kantoren betrokken zijn. In ieder geval worden de kantoren
uitgenodigd daaraan deel te nemen, die nu één van de partijen bedient.
Er wordt voor de nieuwe
organisatie een eigen stafbureau ingericht, dat bij de aanvang bestaat uit de
vier huidige beleids-/stafmedewerkers openbaar onderwijs Delft en Rijswijk
alsmede een full-time management-assistent.
In de toekomst kan de nieuwe
stichting als mogelijke leidraad (elementen uit) onderstaande
voorbeeld-bezetting voor het stafbureau hanteren::
-
1 fte beleidsmedewerker personeel
& organisatie
-
0,5 fte stafmedewerker personeel
-
1 fte beleidsmedewerker financiële
en materiële zaken en juridische vraagstukken
-
1 fte stafmedewerker
huisvesting/financiën/materiële zaken
-
1 fte managementassistent
De meerkosten van
uitbesteding/stafbureau/algemene directie ten opzichte van de rijksver-goeding
ABB worden de eerste vijf jaar van de nieuwe stichting gedekt door de
bruidsschat die door de gemeenten Delft en Rijswijk wordt meegegeven.
Indien en voorzover de additioneel
te verwachten rijksmiddelen in het kader van lumpsum de meerkosten niet dekken,
en eventuele verdere bestuurlijke schaalvergroting onvoldoende dek-king biedt,
zal na die periode van vijf jaar dekking in de lumpsum moeten worden gevonden.
Aanbevelingen bestuurs- en
managementondersteuning; administratie
De algemeen directeur wordt
geadviseerd zo spoedig mogelijk tot een bedrijfsplan incl. mogelijke scholingen
voor het stafbureau te komen en concrete werkafspraken te maken met het gekozen
administratiekantoor teneinde het uitbestede pakket zo optimaal mogelijk te
laten uitvoeren.
d. instandhouding
en huisvesting
instandhouding
De gemeente Delft houdt 8 scholen in stand, waaronder 1
speciale school voor basisonderwijs: Delta, Vrijenban, Omnibus, Simon
Carmiggelt, Freinet, Eglantier, Bouwsteen (SBaO) en Jan Vermeer/5 mei (één
brinnummer, maar organisatorisch gesplitst in twee scholen).
De gemeente Rijswijk houdt 4 scholen in stand, waaronder 1
speciale school voor basis-onderwijs: Prisma, Steenvoorde, Weth. Brederode en
Elsenburg (SBaO).
De opheffingsnorm van de gemeente Delft is 189 en van de
gemeente Rijswijk is 184 leerlingen.
Het leerlingenbezoek van de scholen (ongewogen en feitelijk
aantal leerlingen) verloopt als volgt:
school |
01-10-2001 |
01-10-2002 |
2010* |
conclusie |
Delft totaal |
2339 |
2284 |
2339 |
Dalend, later weer stijgend |
Rijswijk totaal |
1247 |
1246 |
1307 |
Stabiel en later stijgend |
Generaal totaal |
3586 |
3530 |
3646 |
Eerst dalend, later stijgend |
*op basis van prognoses
Voor één à twee scholen zal de instandhouding op termijn
punt van aandacht zijn op grond van de beschikbare lange termijn-prognose.
Conclusies instandhouding
Voor één à twee scholen zal de instandhouding op termijn punt van
aandacht zijn op grond van de beschikbare lange termijn-prognose. Wellicht kan
t.z.t. gebruikmaking van de zgn. gemiddelde-schoolgrootte-systematiek
(10/6-norm) uitkomst bieden. Overigens zal monitoring in de praktijk moeten
uitwijzen in hoeverre lange-termijn-prognoses uitkomen.
Met inachtneming hiervan kan geconstateerd worden dat de instandhouding op
de afzienbare termijn geen problemen en geen financiële risico’s oplevert.
Te nemen besluit instandhouding
Geen.
Aanbevelingen instandhouding
Het verdient aanbeveling als het nieuwe bestuur voor al haar scholen een
actuele prognose laat opstellen.
Tevens verdient het aanbeveling bij iedere teldatum de ontwikkelingen ten
opzichte van de prognose te monitoren en regelmatig prognoses te laten
actualiseren.
huisvesting
Per bevoegd gezag is de huisvestingssituatie (zowel wat
betreft de feitelijke lokalensituatie als wat betreft de genormeerde situatie
op grond van het aantal bruto m², gerelateerd aan het Bekostigingsstelsel
Basisonderwijs 2003) geïnventariseerd en van een conclusie voorzien.
Hieronder volgt een overzicht terzake op hoofdlijnen.
Hierbij zij aangetekend, dat op twee momenten is gemeten: de huidige situatie,
gebaseerd op de telling 1 oktober 2002, en de toekomstige situatie per 2010
uitgaande van de beschikbare lange termijn prognoses. Bij de toekomstige
situatie is uitsluitend gekeken naar de permanente gebouwen, de op dit moment
beschikbare noodlokalen zijn buiten beschouwing gelaten, aangezien die naar
alle waarschijnlijkheid dan (allang) afgeschreven zijn (de
afschrijvingstermijnen variëren in het algemeen van 10 tot 20 jaar).
Tussentijdse lokalenbehoefte is om pragmatische redenen
buiten beschouwing gelaten: pieken in de huisvesting zullen in het algemeen
niet door permanente huisvestingsoplossingen worden opgevangen, maar door
noodvoorzieningen als noodlokalen en medegebruik; voor de bepaling van de
structurele huisvestingsbehoeften gaat de model-verordening
huisvestingsvoorzieningen VNG van lange termijn prognoses uit.
school |
aantal loca-ties |
bruto m² per locatie |
aantal les-lokalen |
situatie thans |
situatie 2010 |
Omnibus Delft |
2 |
2025
(hoofd-locatie) |
19 (13 plus
6) |
De
genormeerde huisvesting is 2 groepen
ruimer dan het feitelijk aantal groepen op dit moment. Het feitelijk aantal
lokalen komt daarmee echter wel overeen. |
Deze
normatieve leegstand loopt op termijn terug tot 1 groep. |
Freinet Delft |
4 |
Resp. 908 536 480 1052 |
21 (8 plus 4
plus 3 plus 6) |
De
genormeerde huisvesting is 5 groepen ruimer dan het feitelijk aantal groepen
op dit moment. Het feitelijk aantal lokalen is 1 meer dan nodig. |
Deze
situatie verandert niet op termijn |
Vrijenban Delft |
3 (waarvan
1 in de vorm van nood-lokalen) |
Resp.
1186 805 144 |
15 (8 plus 5
plus 2) |
De
genormeerde huisvesting is 3 groepen ruimer dan het feitelijk aantal groepen
op dit moment. Het feitelijk aantal lokalen is 2 meer dan nodig is |
Op
termijn stijgt het aantal groepen met 2 zodat de normatieve leegstand tot 1
groep daalt. Het feitelijk aantal lokalen sluit dan aan op de behoefte. |
Eglantier Delft |
2 |
Resp. 956 575 |
12 (7 plus
5) |
De
genormeerde huisvesting komt overeen met het fei-telijk aantal groepen op dit
moment. Het feitelijk aantal lokalen is 1 meer dan nodig |
Deze
situatie verandert niet op termijn. |
5 mei/ Delft |
2 (waarvan
één nieuwbouw) |
972
(alleen de bestaande bouw, nieuwbouw onbekend |
16 (8 plus 8
in de nieuwbouw) |
De
genormeerde huisvesting is nog onbekend daar de oppervlakte van de nieuwbouw
nog niet bekend is. Het feitelijk aantal lokalen zal 1 meer zijn dan nodig
is. |
Op
termijn zal de school 1 groep meer kennen, de feitelijke lokalensituatie sluit
dan aan op de behoefte. |
school |
aantal loca-ties |
bruto m² per locatie |
aantal les-lokalen |
situatie thans |
situatie 2010 |
Simon
Carmiggelt Delft |
1 |
1520 |
12 |
De
genormeerde huisvesting én de feitelijke lokalensituatie zijn 4 groepen
ruimer dan het feitelijk aantal groepen op dit moment. |
Deze
situatie zal op termijn niet wijzigen. |
Delta Delft |
2 |
Resp.
1260 113 |
12 (10 plus
2) |
De
genormeerde huisvesting is 2 groepen te krap gelet op het feitelijk aantal
groepen op dit moment. Het
feitelijk aantal lokalen komt hier echter mee overeen. |
Als
gevolg van leerlingendaling zal op termijn de noodbouw afgestoten worden. |
Bouwsteen Sbao Delft |
1 |
1628 |
11 |
De
huisvesting is genor-meerd ruimer dan het feite-lijk aantal groepen op dit
moment. |
Deze
situatie zal op termijn niet wijzigen. |
Prisma Rijswijk |
2 |
Resp.
2017 1424 |
27 (14 plus
9 plus 4 tijdelijke lokalen) |
De
genormeerde huisvesting is 3 groepen ruimer dan het feitelijk aantal groepen
op dit moment. Het feitelijk aantal lokalen is 1 meer dan nodig is. |
Op
termijn slinkt de genormeerde leegstand met 1 groep (uitgaande van handhaving
van de tijdelijke lokalen) en sluit het feitelijk aantal lokalen aan op de
behoefte |
Steen-voorde Rijswijk |
1 |
1644 |
14 (12 plus
2 tijdelijke lokalen) |
De
genormeerde huisvesting is 3 groepen te krap gelet op het feitelijk aantal
groepen op dit moment. Er zijn 2 lokalen feitelijk minder aanwezig dan nodig
zijn. |
Op
termijn groeit de school met 3 groepen en zal extra huisvesting nodig zijn. |
Weth.
Brederode Rijswijk |
1 |
1047 |
8 |
De
genormeerde huisvesting is 2 groepen te krap gelet op het feitelijk aantal
groepen op dit moment. Er is 1 lokaal feitelijk minde aanwezig dan nodig is. |
Op
termijn groeit de school met 1 groep en daalt de genormeerde krapte tot 1
groep. Het feitelijk aantal lokalen sluit dan aan op de behoefte |
Elsenburg Sbao Rijswijk |
1 |
823 |
5 |
Voor deze
school is her-huisvesting gepland. |
Afhankelijk
van de toekomstige huis-vesting |
In algemene zin zijn dislocaties om twee redenen financieel
onvoordelig:
-
wat betreft de capaciteitsberekening gaat het Rijk ervan uit
dat alle noodzakelijke nevenruimten in het hoofdgebouw zitten, zodat voor de
berekening van het normatief aantal te huisvesten groepen in een dislocatie
voor de gebouwgebonden exploitatievergoeding het bruto aantal m² gedeeld wordt
door 105 (dus 105 m² per groep). Dit is nog steeds niet in lijn met de
huisvestingsverordening, waarbij per groep uitgegaan mag worden van 115 m²
-
per school en niet per gebouw wordt een vaste voet in de
rijksvergoedingen verstrekt.
Of het bezit van dislocaties ook effectief leidt tot een
nadelige exploitatie, moet in de praktijk blijken (zie onder “exploitatie”).
Conclusies huisvesting
Uit het geboden overzicht blijkt, dat uitgaande van de
normeringen vanuit de rijksbekostiging
enkele scholen erg ruim in hun jasje zitten, overigens vaak
op basis van bewust gemaakte keuzes.
De andere scholen zijn of krap, of redelijk sluitend
gehuisvest (met hooguit beperkte leegstand van één tot twee groepen op
termijn).
Er liggen gelet op de verhouding genormeerde huisvesting –
huisvestingsbehoefte geen of, bij de
bekostigingstechnisch te ruim bemeten scholen, beheersbare risico’s.
Wat betreft de toekomst worden de conclusies onder
voorbehoud gegeven; zoals onder het kopje “instandhouding” al is gememoreerd,
zal in de praktijk moeten blijken in hoeverre de geprognosticeerde
leerlingenaantallen en daarmee het te huisvesten aantal groepen leerlingen zich
ook daadwerkelijk manifesteren.
Te nemen besluit huisvesting
Geen.
Aanbevelingen huisvesting
Geadviseerd wordt naar aanleiding van de nieuwe, actuele
prognose als bovenbedoeld in overleg met de schooldirecteuren de
huisvestingssituatie van de scholen opnieuw onder de loep te nemen.
e. onderhoud
Delft en Rijswijk beheren gezamenlijk 21 in permanente
bouwaard opgetrokken schoolgebouwen (waarvan 9 gebouwen dislocatie zijn), alle
eigendom van de gemeente in kwestie met uitzondering van de locatie Hugo de
Groot van Freinet (Delft) en de locatie Sri-Lankapad bij Delta (Delft).
Daarnaast hebben drie scholen noodbouw, twee (Prisma en
Steenvoorde, beide in Rijswijk) als “onderdeel” van het hoofdgebouw en één
(Vrijenban, Delft) als aparte locatie.
Voorts zijn er gymnastieklokalen in of aangebouwd aan de
scholen. De situatie op dit punt wordt nader onderzocht en voorlopig als PM
genoteerd.
De permanente gebouwen hebben de volgende bouwjaren:
school locatie bouwjaar/jaren
Omnibus Poptahof-Noord 1964, in 2000 uitgebreid en
gerenoveerd
Van
Alkemadestraat 2002
Freinet Loevesteinplaats 1993
De
Vriesstraat 1999
Hugo
de Grootstraat onbekend
Thijsseschool 2003
Vrijenban Maria
Duystlaan 1954, na
1995 uitgebreid engerenoveerd Brasserskade 1990
Brasserskade onbekend
Eglantier I.
Boudier Bakkerstraat 1967, in 2001
uitgebreid en gerenoveerd
Roland
Holstlaan 1969
5 mei/ Van
Rijslaan 1972
J. Vermeer nieuwbouw 2003
S. Carmiggelt Fuutlaan 1978
Delta Derde
Werelddreef 1993
Sri-Lankapad 1981
Bouwsteen Griegstraat 1976
Prisma W.
van Rijswijkstraat 1973/1981
Beetslaan 1931
Steenvoorde Poelslaan 1963
Weth. Brederode Van
Goedendorplaan 1986/1998
Elsenburg nieuwe
locatie is gepland
Teneinde op eenzelfde peilmoment en volgens dezelfde
criteria inzicht te krijgen in de actuele onderhoudssituatie van de scholen, is
opdracht gegeven aan bureau Ben van der Vlist te Bergambacht om de permanente
schoolgebouwen te schouwen uitgezonderd de gebouwen die op korte termijn
afgesloten worden.
Deze gebouwenschouw levert per schoolgebouw en in geld
gekapitaliseerd een beeld op van:
-
indien van toepassing: het onderhoud (kort- en langcyclisch)
dat nog uitgevoerd moet worden om het gebouw aan de in gezamenlijkheid
geformuleerde criteria van adequate onderhoudstoestand te laten voldoen
-
het meerjaren onderhoud dat in de periode 1 januari 2004 – 1
januari 2024 uitgevoerd moet worden, waarbij alleen de eerste vijf jaar
gekapitaliseerd worden.
-
indien van toepassing: onderhoud dat op korte termijn na 1
januari 2009 (dus na de gekapitaliseerde periode meerjaren onderhoud)
noodzakelijk is en dat een ingrijpend (dus kostbaar) karakter heeft c.q.
ernstige gebreken of constructiefouten.
Doelstelling van het onderzoek en de daaruit te trekken
conclusies is, dat het nieuwe bestuur in de optiek van de projectgroep:
-
gebouwen zonder achterstallig onderhoud dient te ontvangen,
c.q. een afkoopsom bij de overdracht van de gebouwen moet ontvangen waarmee een
eventueel geconstateerde achterstand in
één keer kan worden weggewerkt
-
een meerjarenonderhoudsvoorziening per gebouw mee moet
krijgen, die in ieder geval (dus minimaal) afdoende is om het
meerjarenonderhoud voor een periode van 5 jaar, gerekend vanaf 2004 (dus tot en
met het jaar 2008) te kunnen uitvoeren, daarbij wel rekening houdend met de
naar verwachting van rijkswege nog te ont-vangen materiële bekostiging voor
meerjarenonderhoud (norm-dotaties).
Voorzieningen die lager zijn, dienen minimaal tot dat niveau te worden
aangezui-verd.
Voorzieningen die hoger zijn, behoeven geen aanpassing.
Voorts acht de projectgroep het wenselijk dat het nieuwe
bestuur bij de start een meerjaren-onderhoudsplanning per gebouw meekrijgt over
de periode t/m 2024.
De noodlokalen blijven hierbij buiten beschouwing. Deze zijn
en blijven eigendom van de gemeente als lokale overheid; bovendien wordt voor
deze lokalen – gelet op hun afschrijvingstermijn – geen vergoeding voor
meerjarenonderhoud van Rijkswege gegeven.
De schouw heeft inmiddels plaatsgevonden en de rapporten
terzake zijn door Van der Vlist aan de respectievelijke gemeenten ter hand
gesteld.
De rapporten wijzen het volgende uit:
o
Er is geen sprake van achterstallig onderhoud.
o
Zowel Delft als Rijswijk zal echter ultimo 2003 een extra
bedrag moeten fourneren ten behoeve van het meerjarenonderhoud voor de jaren
2004 t/m 2008, Delft ad
€ 125.100,-- en Rijswijk ad € 163.300,--
Dit extra bedrag is nodig omdat de rijksvergoeding voor meerjarenonderhoud
ontoereikend is voor het op adequate wijze uitvoeren van onderhoud, hetgeen
manifest wordt op het moment dat er grote onderhoudsactiviteiten uitgevoerd
moeten worden.
Daarnaast leidt de bekostigingssystematiek (een vast bedrag per school, niet
per gebouw) tot een ongunstige bekostiging van het meerjarenonderhoud zodra een
school meer dan één locatie heeft. Dit speelt zowel Delft als bij Rijswijk;
beide hebben bewust gekozen voor meerdere locaties van een aantal scholen zodat
het openbaar onderwijs optimaal toegankelijk en bereikbaar is.
Bij de schouw is de Elsenburg niet meegenomen, aangezien
voor deze school nieuwbouw gepland wordt. Het huidige gebouw zal dan ook niet
in juridisch eigendom overgedragen worden.
Aangezien ook de nieuwbouw ten behoeve van de school Johan
Vermeer-5mei/Dalton niet iss meegenomen in de schouw, zal van deze school
alleen het gebouw aan de Van Rijslaan aan de nieuwe stichting in juridisch
eigendom overgedragen worden.
Het nieuwe bestuur wordt geadviseerd voor alle aan hem
overgedragen gebouwen een meerjarenonderhoudsplanning op te (laten) stellen,
inclusief de activiteiten die (op dit moment nog) voor rekening van de
gemeentelijke overheid komen gelet op de vigerende huisvestingsverordeningen.
De reden hiervan is, dat de uitgevoerde schouw een quickscan in het kader van
het onderzoek naar verzelfstandiging en bestuurlijke schaalvergroting betreft
en voor een meerjarenonderhoudsplanning een te korte termijn bestrijkt.
Hieronder wordt weergegeven welke onderhoudsvoorzieningen er
resp. ultimo 2001 en ultimo 2002 bij de beide partners aanwezig waren.
Beide partners hebben een (bovenschoolse) voorziening meerjarenonderhoud
voor enerzijds de reguliere basisscholen en anderzijds de speciale school voor
basisonderwijs:
bevoegd
gezag |
bedrag
voorziening ultimo 2001 |
bedrag
voorziening ultimo 2002 |
opmerkingen |
Delft |
BaO: 162.487 SBaO: 50.147 |
BaO: 270.423 SBaO: 49.308 |
De
voorzieningen worden gevormd door saldering, d.w.z. niet door dotatie op
basis van een meerjaren-planning, maar door saldering: het saldo van
inkom-sten en uitgaven onderhoud wordt aan de voorziening onttrokken danwel
daaraan toegevoegd. Wat
betreft de scholen Delta en Freinet is er voorts nog sprake van
constructiefouten. Dit betreft o.a. het feit dat er tegeltjes aan de
buitenzijde zijn gebruik die binnenkwaliteit hebben. E.e.a.
zal in de gebouwenschouw tot uiting komen. Blijkens
mededeling van de ambtenaar in kwestie zal de onderhoudsreserve regulier
onderwijs in 2003 afnemen. Voornaamste oorzaak is het voornemen om een groot
deel van de onderhoudsachterstand op de 5 Mei Daltonschool gedurende de loop
van 2003 weg te werken en de C.V.-installatie op de Eglantier te vervangen. |
Rijswijk |
BaO: 54.431 SBaO: 4.345 negatief |
|
Tot 31
december 2000 werd aan de voorzieningen toegevoegd c.q. onttrokken op basis
van saldering. Sinds 1 januari 2001 vindt dotatie plaats vanuit de begroting
in één reserve. Vanaf 1 januari 2003 wordt vanuit de begroting gedoteerd per
reserve/voorziening. Het
saldo BaO 2001 is incl. het saldo
voor De Startbaan, dat nog overgeheveld moeten worden naar Den Haag zodra
bekend is om welke bedrag het gaat. |
Conclusies onderhoud
Er is geen sprake van achterstallig onderhoud.
Zowel Delft als Rijswijk zal echter ultimo 2003 een extra bedrag moeten
fourneren ten behoeve van het meerjarenonderhoud voor de jaren 2004 t/m 2008,
Delft ad € 125.100,-- en Rijswijk ad € 163.300,--, dit op grond van de door
bureau Van der Vlist uitgevoerde gebouwenschouw.
Dit extra bedrag is nodig omdat de rijksvergoeding voor meerjarenonderhoud
ontoereikend is voor het op adequate wijze uitvoeren van onderhoud, hetgeen
manifest wordt op het moment dat er grote onderhoudsactiviteiten uitgevoerd
moeten worden.
Daarnaast leidt de bekostigingssystematiek (een vast bedrag
per school, niet per gebouw) tot een ongunstige bekostiging van het
meerjarenonderhoud zodra een school meer dan één locatie heeft. Dit speelt
zowel bij Delft als bij Rijswijk; beide hebben bewust gekozen voor meerdere
locaties van een aantal scholen, zodat het openbaar onderwijs optimaal
toegankelijk en bereikbaar is.
Te nemen besluit onderhoud
Ten behoeve van het meerjarenonderhoud van de scholen in de
jaren 2004 t/m 2004 wordt ultimo 2003 een extra bedrag aan het nieuwe bestuur
ter beschikking gesteld.
Voor Delft is dit bedrag € 125.100,--, voor Rijswijk €
163.300,--.
Het gebouw van de Elsenburg wordt door Rijswijk niet in
eigendom overgedragen aan de nieuwe stichting, aangezien voor deze school
nieuwbouw voorzien wordt.
Wat betreft de school J. Vermeer-5mei/Dalton wordt uitsluitend
het gebouw aan de Van Rijslaan aan de nieuwe stichting in eigendom
overgedragen.
Met inachtneming hiervan worden
alle gebouwen die op 31 december 2003 in gebruik zijn ten behoeve van het
openbaar primair onderwijs en economisch en juridisch eigendom van de gemeente
zijn, per 1 januari 2004 in juridisch eigendom overgedragen aan de nieuwe
stichting openbaar onderwijs. Noodlokalen zijn van deze overdracht uitgesloten.
Aanbevelingen onderhoud
Het nieuwe bestuur wordt geadviseerd voor alle aan hem overgedragen
gebouwen een meerjarenonderhoudsplanning op te (laten) stellen, inclusief de
activiteiten die (op dit moment nog) voor rekening van de gemeentelijke
overheid komen gelet op de vigerende huisvestingsverordeningen.
f. inrichting
Onder deze noemer is gekeken naar de stand van zaken en de
voorzieningen voor onderwijsleerpakket (incl. audiovisuele apparatuur),
meubilair en ICT.
Onderwijsleerpakket
en meubilair
Door de werkgroep die hiernaar in opdracht van de
projectgroep onderzoek heeft gedaan, is een inventarisatie gehouden van de
beschikbare reserves en de vervangingsbehoeften wat betreft onderwijsleerpakket
en meubilair. Hieronder wordt één en ander samengevat in kaart gebracht.
Voor Delft geldt, dat in de afgelopen vijf jaar methodes
regelmatig vervangen zijn.
Niet alle scholen hebben meerjarenplanningen vervanging/vernieuwing OLP. Niet
in alle gevallen is het benodigde investeringsbedrag bekend.
Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor meubilair bij Delft. Veel meubilair is
recentelijk vervangen en nu up-to-date.
De scholen beheren zelf de reserves onderwijsleerpakket en meubilair.
Voor Rijswijk geldt eveneens dat regelmatig vervangingen/vernieuwingen zijn
gepleegd.
Op één school na hebben alle scholen
een meerjarenplanning vervanging/vernieuwing OLP en meubilair.
Ook voor Rijswijk geldt, dat veel meubilair recentelijk is vervangen.
De scholen bouwen zelf middels dotaties t.l.v. de begroting reserves voor
inrichting op. Er is sprake van zelfbeheer (zelf bepalen de directeuren welke
investeringen nodig zijn en zorgen zij dat er voldoende geld voor is).
Hieronder is in tabel gezet wat de te verwachten
investeringen onderwijsleerpakket en meubilair zijn de komende vijf jaar en
welke reserves daartegenover staan ultimo 2002:
bevoegd
gezag |
investe-ringen
olp komende 5 jaar |
investe-ringen
meubilair komende 5 jaar |
totaal
investe-ringen komende 5 jaar |
reserves
ultimo 2002 |
opmerkingen |
Delft |
154.500 |
86.500 |
241.000 |
419.000 |
Investeringsplan
5 mei-school olp wordt nog opgesteld |
Rijswijk |
107.000 |
25.000 |
132.000 |
275.428 |
Voor de
BaO-scholen zit in de reserve nog geld modernisering olp. Voor de SBaO zit
nog een deel ICT-reservering in de re-serve (zie ook onder “ICT”. |
Hierbij zij aangetekend dat de komende vijf jaar ook jaarlijks vanuit
het Rijk gelden ontvangen worden voor meerjaren investeringen
onderwijsleerpakket en meubilair (norm-dotaties). Die zijn in bovenstaand
overzicht buiten beschouwing gelaten.
ICT
Voor Delft geldt, dat alle scholen per 1 januari 2004 van een netwerk zijn
voorzien via het ingestelde DIA-platform (zie ook de tabel inzake
onderhoudsvoorzieningen onder “opmer-kingen”), ICT brengt geen extra kosten met
zich mee. In 2004/2005 moeten de eerste computers vervangen worden, waarvoor
ca. 100.000,-- moet worden gereserveerd. Er is geen bovenschoolse
ICT-voorziening, gelden voor vervanging maken onderdeel uit van de reserve
onderhoud gebouwen.
Voor Rijswijk geldt, dat alle scholen uitgezonderd de
Elsenburgschool inmiddels volledig van een netwerk zijn voorzien. Voor de
Elsenburgschool wordt dit gerealiseerd wanneer deze school in het nieuwe gebouw
zit. De voorziening vervanging ICT is dan ook op 0 gesteld uitgezonderd die van
de Elsenburgschool, hiervoor staat ca. 8.500,-- (onderdeel van de reserve
onderwijsleerpakket/meubilair als hierboven vermeld).
Vanaf 1 januari 2003 wordt 21,7% van de londo-component OLP gereserveerd voor
vervanging/vernieuwing ICT.
Conclusies inrichting
Gelet op de opgebouwde reserves enerzijds en de investeringsplannen
anderzijds alsmede de hoogte van de jaarlijkse rijksvergoeding voor
vervanging/vernieuwing onderwijsleerpakket/
meubilair/ICT kan gesteld worden dat op deze punten geen financiële risico’s
bestaan.
Te nemen besluit inrichting
Per 1 januari 2004 zal er geen wijziging optreden in de mate
waarin de schooldirecteuren op dit moment de beschikking en het beheer hebben
over de financiële middelen voor inrichting.
Aanbevelingen inrichting
Het nieuwe bestuur overlegt met de schooldirecteuren over
verdere afspraken inzake budgethouderschap in lijn met het onder de
hoofdstukken “bestuursfilosofie; bestuursvorm” en “bovenschools management;
schoolmanagement” gekozen uitgangspunt van integraal verantwoordelijk
schooldirecteuren, die voorts het primaat hebben wat betreft het
onderwijs(kundig beleid) op hun school.
Het verdient aanbeveling de directeuren vervolgens de beschikking te geven
over/toegang te verstekken tot één uniform, geautomatiseerd boekhoudsysteem
teneinde inkomsten en uitgaven goed te kunnen monitoren.
f. exploitatie en overige geldstromen
exploitatie
Bij de bestudering van de door Delft en Rijswijk beschikbaar
gestelde exploitatiegegeven kan het volgende worden geconstateerd:
-
de wijze van vastlegging van exploitatie-inkomsten en
–uitgaven geven weinig tot onvoldoende inzicht in onder- en overschrijding, in
ieder geval niet op kostenpost-niveau en slechts beperkt op schoolniveau.
-
door dit verschil in vastlegging is vergelijking tussen
beide partners ook slecht mogelijk
-
door de wijze waarop bij Delft voorzieningen/reserves worden
opgebouwd, niet door gerichte dotaties vanuit de begroting/lopende exploitatie,
maar door saldering op de betreffende posten aan het einde van het jaar, kunnen
geflatteerde exploitatieresultaten ontstaan.
In de huidige situatie levert deze wijze van boekhouden en
verantwoorden geen problemen op: immers, integraal bestuur betekent onderdeel
ook van de gemeentelijke financiën.
Dreigende toekomstige tekorten kunnen in principe vanuit de algemene middelen
worden opgevangen.
Echter, als er sprake gaat worden van ontvlechting – losmaken van de
onderwijsexploitatie van de gemeentelijke exploitatie – is er meer nodig om
verantwoord uitspraken te kunnen doen en in het verlengde daarvan als partners
besluiten te kunnen nemen die een gezonde financiële start van het gefuseerde
bestuur mogelijk maken. Een privaatrechtelijke rechtspersoon moet het immers
doen met de beschikbare gelden, voorzieningen en reserves.
Men kan zich niet permitteren jaarlijks de exploitatie sluitend te krijgen door
te salderen met reserves/voorzieningen en zo deze meerjaren budgetten uit te
hollen zodat op het moment dat zij voor investeringen aangesproken worden, het
risico bestaat dat er onvoldoende dekking voor deze investeringen is.
Bovenstaande brengt met zich mee, dat
-
én een slechts globaal beeld bestaat over de mate waarin de
scholen met de rijksvergoeding materiële instandhouding uitkomen
-
én in het te nemen besluit nog een extra onderzoeksmoment is
opgenomen
Onderstaand is opgenomen welke gegevens beschikbaar zijn
gesteld en welke constateringen per bevoegd gezag daarbij gemaakt kunnen
worden:
Delft
De exploitaties van de scholen zijn getotaliseerd en op het
niveau van groepsafhankelijke en leerlingafhankelijke kosten bekend.
Zowel voor Delft als voor Rijswijk geldt dat niet echt goed
inzicht bestaat in de oorzaken van overschrijdingen. Voor beide geldt eveneens
dat het getoonde beeld consistent is en dat er in de nabije toekomst geen
specifieke mee- of tegenvallers verwacht worden.
Geen van beide partners heeft exploitatiereserves.
Er zijn geen steunstichtingen.
Conclusies exploitatie
Door de wijze van vastlegging kunnen geen eenduidige conclusies voor de
scholen van de twee partners getrokken worden.
Geen van beide partners heeft een exploitatiereserve waarmee schommelingen in
de exploi-tatie kunnen worden opgevangen. Om die reden dient er nadere
zekerheid te ontstaan over het sluitend zijn van de individuele
schoolexploitaties incl. de
noodzakelijke jaarlijkse dotaties voor meerjaren onderhoud en meerjaren
investeringen onderwijsleerpakket/meubilair/ICT.
Te nemen besluit exploitatie
Nog vóór de beoogde datum van verzelfstandiging en bestuurlijke fusie zal
cijfermatig zo zoveel mogelijk zekerheid worden geboden over het sluitend zijn
van de schoolexploitaties.
De huidige situatie wat betreft budgethouderschap van de schooldirecteuren over
exploitatiegelden wordt per 1 januari 2004 gecontinueerd.
Aanbevelingen exploitatie
Het nieuwe bestuur overlegt met de schooldirecteuren over verdere afspraken
inzake budgethouderschap in lijn met het onder de hoofdstukken
“bestuursfilosofie; bestuursvorm” en “bovenschools management;
schoolmanagement” gekozen uitgangspunt van integraal verantwoordelijk
schooldirecteuren, die voorts het primaat hebben wat betreft het
onderwijs(kundig beleid) op hun school.
Geadviseerd wordt als nieuw bestuur op het gebied van financieel beheer en
beleid te gaan werken volgens de zgn. planning&control-cyclus.
Deze cyclus is één van de instrumenten die door Twijnstra Gudde wordt genoemd
in het kader van beheersing van risico’s en optimalisering van de mogelijkheden
van lumpsumbekostiging. Deze cyclus voorziet echter ook in de huidige
bekostigingssystematiek in de behoefte van schoolbesturen om te komen tot een
zo optimaal mogelijke inzet van de beperkte financiële middelen, prioritering
daarvan op basis van meerjaren keuzes en beheersing van de kostenstromen. Dit
zijn alle doelstellingen die aan de basis liggen van de
planning&control-cyclus.
Bij planning&control wordt uitgegaan van:
-
het meerjaren onderwijskundig beleid en de middelen die
daarvoor nodig zijn
-
eerst vaststellen van de behoeften en dan pas confrontatie
met de middelen, zodat keuzes en prioriteiten gefundeerd en in
meerjarenperspectief gemaakt kunnen worden.
Hiermee wordt tevens de mogelijkheid geboden niet-sluitende
jaarbegrotingen goed te keuren, mits binnen de gegeven meerjaren periode de
inkomsten en uitgaven sluitend zijn.
Slotopmerking exploitatie
In algemene zin wordt ook voor die scholen, die per saldo
een sluitende exploitatie hebben of zelfs een positief saldo, geadviseerd om te
trachten de kosten van posten, waarop structureel overschreden wordt, terug te dringen als daaraan geen bewuste
keuze ten grondslag ligt.
Immers, deze structurele overschrijdingen kunnen ervoor
zorgen dat de totale exploitatie van een school zonder dat dit bewust gebeurt
in enig jaar negatief uitvalt indien er additionele tegenvallers in dat jaar
zijn.
overige
geldstromen
Bij Rijswijk is er sprake van vrijwillige ouderbijdragen. De
ouderraden stellen zelf de ouderbijdrage vast, innen, besteden en verantwoorden
deze. Er vindt geen verantwoording aan het bevoegd gezag plaats.
Bij Delft is bij sommige scholen sprake van een
ouderbijdrage. Ook hierover vindt geen verantwoording aan het bevoegd gezag
plaats.
Rijswijk noch Delft kent structurele sponsoring, anders dan
de incidentele sponsorloop en advertenties in schoolkranten.
Conclusies overige geldstromen
Hier is geen sprake van financiële risico’s, er zijn geen
maatregelen nodig.
Te nemen besluit overige geldstromen
Geen.
Aanbevelingen overige geldstromen
Formeel vallen dit soort geldstromen onder de
verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van het bevoegd gezag. Een bevoegd
gezag is integraal verantwoordelijk voor al het financiële beheer en beleid van
zijn scholen en bij malversaties ook aansprakelijk voor de schade c.q. zal
aangegane verplichtingen moeten nakomen.
Geadviseerd wordt dan ook om jaarlijks verantwoording van
deze en andere in en rond de scholen bestaande geldstromen/potjes aan het
bevoegd gezag te laten plaatsvinden.
h. contracten met derden
Beide partners hebben (meerjaren) contracten afgesloten:
Delft
Los van contracten voor kopieerapparatuur, beveiliging etc.
is er een schoonmaakcontract met Makzo afgesloten (looptijd één jaar) en met de
ARBO-Unie als arbodienst.
Daarnaast wordt de administratie verricht door de gemeente
Delft, waarmee een overeenkomst is gesloten. Inmiddels is geregeld dat voor de
nieuwe organisatie men de handen vrij heeft wat betreft de keuze van
administratiekantoor.
Rijswijk
Ook hier lopen contracten voor beveiliging e.d. Afgezien
daarvan is er een schoonmaak-contract (niet nader gespecificeerd) en een
contract met de ARBO-Unie als arbodienst.
De administratie wordt verricht door de gemeente Rijswijk,
waartoe ook een contract is gesloten. De gemeente verricht ook voor andere
scholen de administratie. Inmiddels is geregeld dat voor de nieuwe organisatie
men de handen vrij heeft wat betreft de keuze van administratiekantoor.
Hoewel beide partners dezelfde arbodienst hebben, hebben zij
toch besloten een nieuw offertetraject in te gaan met verschillende
arbodiensten, om zo tot een nieuw contract en een nieuwe prijsstelling,
mogelijk met een andere arbodienst te komen.
Ten aanzien van salarisadministratie geldt, dat een bevoegd
gezag maar bij één administratie-kantoor kan zijn aangesloten, CASO (het
salarissysteem van het onderwijs, onderhouden door PinkRoccade) kent geen
andere mogelijkheid.
Om die reden hebben Delft en Rijswijk hun contractuele
verplichtingen op dit punt inmiddels verbroken.
Het verdient echter aanbeveling snel te starten met de keuze
voor een administratiekantoor, zodat de goede en tijdige overdracht van
gegevens mogelijk is en de salarisbetalingen geen gevaar lopen.
Ten aanzien van het schoonmaakonderhoud geldt dat hiermee
per school verschillend kan worden omgegaan, waarbij als randvoorwaarde kan
worden gesteld dat de uitgaven binnen de rijksvergoeding terzake blijven of,
als bewust voor overschrijding gekozen wordt, elders binnen de rijksvergoeding
kunnen worden opgevangen.
Bij contractering voor een groter aantal scholen kunnen
mogelijke schaalvoordelen worden bereikt; overigens blijkt dit uit ervaring
niet altijd op te gaan, dat is mede afhankelijk van de ard en met name de
bewerkelijkheid van de schoolgebouwen in kwestie en hoe bedrijven daar tegenaan
kijken.
Afgezien van contracten voor administratie, arbozorg en
schoonhouden heeft geen van beide partners opgegeven contracten voor andere
diensten/leveringen te hebben afgesloten, anders dan reguliere
onderhoudscontracten.
Conclusies contracten met derden
Aangezien de contractuele verplichtingen met betrekking tot
salarisadministratie door beide partners zijn beëindigd, ligt hier geen
financieel risico meer.
Ook verder liggen er geen financiële risico’s, anders dan in
de exploitatiesfeer bij overschrijding van de rijksvergoedingen.
Te nemen besluit contracten met derden
Zo snel mogelijk wordt gestart met de procedure offerte en
gunning salaris-/personeels-administratie en financiële administratie, waarbij
de administratieve eenheden die voor beide partners administratie hebben
verzorgd, in ieder geval uitnodiging voor het uitbrengen van een offerte
ontvangen, indien en voorzover zij daarvoor interesse hebben.
Hoewel beide partners gebruik maken van de diensten van de
ARBO-Unie, zal een nieuw offertetraject worden opgestart voor de keuze van een
arbodienst per 1 januari 2004.
Aanbevelingen contracten met derden
Geadviseerd wordt beleid te ontwikkelen ten aanzien van de uitvoering
van het schoonmaakonderhoud en overigens alle lopende onderhoudscontracten
onder de loep te nemen, op te schonen dan wel te optimaliseren qua
prijs-kwaliteitverhouding.
i. overige gemeentelijke uitgaven
Door geen van beide gemeenten worden anders dan als bevoegd gezag en
anders dan wegens onderwijsachterstandenbeleid uitgaven ten gunste van de openbare
scholen gedaan.
Naast het reguliere personeel (zie hierna onder “formatie”) heeft zowel Delft
als Rijswijk personeel in dienst ten laste van de gemeente als lokale overheid.
Bij Rijswijk gaat het om:
-
remedial teaching: ca. 1,6
full-time baan (fte)
-
NT-2-leerkrachten REON: ca.
0,8 fte
-
maatschappelijk werk Elsenburgschool: ca. 0,2 fte
-
ID-banen: ca. 6,5 fte
-
vakonderwijs: ca. 1 fte.
Bij Delft gaat het om:
-
OALT: ca. 3,2 fte.
Dit personeel wordt ook ingezet op scholen van andere
bevoegde gezagen, die daarvoor op declaratiebasis betalen.
-
GOA: bijna 6 fte
-
vakonderwijs: ca. 1,5 fte
-
taakrealisatie: ca. 1 fte.
Op het gebied van OALT liggen er financiële risico’s in het
licht van de plannen van het kabinet om per 1 augustus 2004 de bekostiging van
het OALT-onderwijs te beëindigen. De risico’s concentreren zich bij het
openbaar onderwijs in Delft, aangezien alle OALT-leerkrachten voor het gehele
primair onderwijs in Delft verbonden zijn aan één openbare school.
Mutatis mutandis geldt dit op dezelfde wijze voor NT-2 in
Rijswijk; ook daar zijn alle NT-2-leerkrachten voor het gehele primair
onderwijs in Rijswijk verbonden aan één openbare school.
Voor ander bovenformatief personeel, bekostigd uit
additionele gemeentelijke gelden (zoals vakonderwijs), geldt dat de nieuwe
stichting terzake hetzelfde risico zal gaan lopen als het bijzonder onderwijs
in de gemeenten thans reeds loopt. Een additionele regeling daarvoor is dan ook
niet relevant, bij beëindiging/inkrimping (als de gemeenten dat op enig moment
al gaan overwegen) zal één behandeling gelden zowel voor het openbaar als het
bijzonder onderwijs.
Conclusies overige gemeentelijke uitgaven
Mede afhankelijk van de uitvoering van de voornemens van het
kabinet Balkenende-II ten aanzien van OALT liggen er hier in Delft én bij het
NT-2 onderwijs in Rijswijk potentiële financiële risico’s.
Op deze additionele gelden die van de gemeente als lokale overheid worden
ontvangen, zijn personeelsleden aangesteld en daarmee verplichtingen aangegaan.
Het is noodzakelijk met de betreffende gemeenten
garantie-afspraken te maken voor de periode na de bestuurlijke
verzelfstandiging en fusie; immers, het nieuwe schoolbestuur openbaar onderwijs
neemt een formatief risico door de personeelsleden in kwestie in dienst te
nemen. De garantie-afspraken zullen het financiële risico moeten regelen dat
het nieuwe schoolbestuur loopt bij stopzetting of vermindering van de
additionele gemeentelijke gelden OALT en NT-2, als de daardoor verminderde
formatie niet regulier opgevangen kan worden binnen het schoolbestuur.
Te nemen besluit overige gemeentelijke uitgaven
De gemeenten verklaren zich bereid in een risico-convenant
nadere afspraken te maken voor het opvangen van het financiële risico dat voor
het nieuwe schoolbestuur ontstaat, indien additionele van de gemeente als
lokale overheid ontvangen gelden ten behoeve van OALT (bij Delft) resp. NT-2
(Rijswijk) verminderen c.q. wegvallen en de daarvoor wegvallende
werkgelegenheid van het daarop aangestelde personeel niet opgevangen kan worden
binnen het nieuwe schoolbestuur.
j. formatie
Naar de formatie is uitsluitend gekeken om te bezien of de
verplichtingen door de beschikbare budgetten (formatiebudget en schoolbudget)
gedekt worden en of, en zo ja in welke mate, structurele verplichtingen zijn
aangegaan ten laste van het schoolbudget.
Wat betreft de formatiebudgetten zijn daarbij de schooljaren
2001-2002, 2002-2003 en 2003-2004 bezien.
Er is verder geen inhoudelijk onderzoek gedaan naar de inzet
van de formatiebudgetten aangezien deze inzet zowel voor Delft en Rijswijk past binnen de reguliere voor het primair
onderwijs geldende functiebouwwerk. Waar er afwijkingen of bijzonderheden zijn,
zijn deze apart vermeld.
Tevens is gekeken naar eventuele andere budgetten/reserves
(schoolbudget, nascholing, frictiefonds e.d.), de omvang daarvan en het beslag
daarop, alsmede naar de wijze waarop eventueel spaarverlof is gedekt.
formatiebudgetten
en formatieplanning
Beschikbaar zijn:
- van Delft
de formatieopstelling 2001-2002, het bestuursformatieplan 2002-2003
incl.
formatieprognoses 2003-2004, 2004-2005 en 2005-2006 alsmede de
formatieopstelling
2003-2004
- van
Rijswijk de formatieopstellingen 2001-2002, 2002-2003 en 2003-2004.
Hieronder is weergegeven de mate waarin Delft en Rijswijk
uitkomen met hun formatiebudget.
bevoegd gezag |
saldo 2001-2002 |
saldo 2002-2003 |
saldo 2003-2004 |
opmerkingen |
Delft |
- 24
fre’s |
- 306
fre’s |
- 4 fre’s |
Het
negatieve saldo 2003-2004 is ontstaan uit afrondingsver-schillen; per saldo
sluiten de inkomsten en uitgaven op bestuursniveau |
Rijswijk |
+ 11
fre’s |
- 165
fre’s |
- 122
fre’s |
Geen |
Het saldotekort van Delft in 2002-2003 is opgevangen vanuit
middelen i.v.m. detachering (thans is er geen detachering meer), compensatie
voor het wegvallen van de PKI-formatie vanuit het schoolbudget en dekking van
het resterende tekort uit het schoolbudget.
Het saldotekort van Rijswijk in 2002-2003 is deels uit
additioneel beschikbaar gekomen geldmiddelen en voorts uit het schoolbudget
gedekt.
Het saldotekort van Rijswijk in 2003-3004 wordt eveneens
opgevangen door het schoolbudget. Dit tekort komt grosso modo overeen met het
PKI-budget, dat per 1 augustus 2002 uit het formatiebudget verdwenen is en in
het schoolbudget is opgenomen.
Voor Delft is een meerjarenformatieplanning beschikbaar
(opgenomen in het formatieplan 2002-2003). Deze laat een daling zien van resp.
ruim 6,5 fte (per 1 augustus 2003) en vervolgens nog eens twee keer ruim 5 fte
(resp. per 1 augustus 2004 en 2 augustus 2005).
Voor Rijswijk is geen meerjarenformatieplanning overhandigd.
De leerlingprognose voorziet echter een stabiele tot licht groeiende tendens
(2001: 1247 leerlingen, 2002: 1246 leerlingen, 2010: 1307 leerlingen), zodat
het beschikbare formatiebudget wat het structurele deel betreft stabiel zal
blijven.
Er zijn bij enkele scholen bijzondere formatieregelingen
(een directeur en twee locatieleiders, bouwcoördinatoren en een meerhoofdige
leiding), die echter alle binnen het reguliere formatiebudget bekostigd worden
In Delft is bepaald dat iedere school met minimaal 200
leerlingen recht heeft op een adjunct-
directeur naast de directeur.
Alle functies in de formatieplannen zijn reguliere binnen
het primair onderwijs bestaande functies zonder nadere functiedifferentiatie.
Conclusies formatiebudgetten en formatieplanning
De formatie van zowel Delft als Rijswijk voor 2003-3004 is
sluitend; het dreigende tekort bij Delft (zie de meerjarenplanning) is door
natuurlijk verloop/laten vervallen van de tijdelijke aanstellingen weggewerkt,
voor Rijswijk wordt een deel uit het schoolbudget betaald (te vergelijken met
het PKI-budget dat voorheen in het formatiebudget zat).
Voor de toekomst moet de vinger aan de pols gehouden worden
gelet op de voor Delft geprognosticeerde, achtereenvolgende daling in
beschikbare formatie. Rijswijk kent niet een dusdanige groei, dat daarmee het
Delftse tekort kan worden gecompenseerd. Rekening moet dan ook worden gehouden
met rddf-plaatsing in de verdere toekomst, zij het dat natuurlijk verloop
uiteraard druk van de ketel kan halen. De beschikbare reserves zijn ruim (zie
hieronder), maar gelet op de omvang van de voorziene daling ontoereikend om
deze op te vangen.
Voor de toekomst ligt hier een potentieel risico.
Te nemen besluit formatiebudgetten en formatieplanning
Vóór 1 januari 2004 wordt er een geïntegreerd formatieplan
2003-2004 voor Delt/Rijswijk gemaakt alsmede een gezamenlijk
meerjarenperspectief teneinde de formatie-ontwikkeling in de gezamenlijkheid
inzichtelijk te maken én hiervoor beleid te ontwikkelen. Dan kunnen ook de
potentiële risico’s die hier liggen zichtbaar gemaakt worden.
Aanbevelingen formatiebudgetten en formatieplanning
Het verdient aanbeveling snel na 1 januari 2004 in overleg
met de GMR een actief mobiliteitsbeleid en mobiliteitscentrum op te zetten, tot
1 augustus 2004 mede in het kader van de bestaande samenwerkingsverbanden
bestuurlijke krachtenbundeling.
Beleid en centrum kunnen daarbij het personeelsbeleid
optimaliseren.
Schoolbudgetten
en andere personele voorzieningen/reserves
Delft en Rijswijk hebben ieder een reserve FBS, te
beschouwen als een frictiefonds.
Bij Delft bevat deze reserve naast verzilverde fre’s ook
gelden, afkomstig uit de gemeentelijke algemene middelen. Deze reserve is
daarom een frictiefonds niet alleen op personeel gebied, maar ook op materieel
gebied.
Beiden hebben ieder voorts een reserve schoolbudget.
Delft heeft voorts een reserve nascholing; Rijswijk heeft
die niet, de nascholingsgelden worden daar jaarlijks volledig door de scholen
besteed. Geen van beide heeft een meerjaren nascholingsplan.
Overigens zijn er geen personele voorzieningen of reserves.
Hieronder zijn deze reserves in een tabel geplaatst samen
met het bedrag dat ieder van de partners in het kalenderjaar 2002 aan
schoolbudgetgelden ontving.
De reserves zijn de standen ultimo 2001 met
uitzondering van de FBS-reserve: bij Rijswijk is deze per 1 augustus 2002.
bevoegd gezag |
reserve FBS |
reserve schoolbudget |
reserve nascholing |
schoolbudget kalenderjaar 2002 |
Delft |
531.060 |
180.284 |
110.887 |
577.206 |
Rijswijk |
BaO: 40.382 SBaO:
18.990 (1
augustus 2002) |
77.983 |
Niet
aanwezig |
200.581 |
Beide bevoegde gezagen gebruiken een deel van het
schoolbudget om personeel, in het verleden op PKI-fre’s aangesteld, te
bekostigen aangezien dat budget van het formatiebudget is overgeheveld naar het
schoolbudget.
Afgezien van het feit dat Rijswijk onderwijsassistenten (in
totaal ca. 2,8 fte) ten laste van het schoolbudget heeft aangesteld, is Delft
noch Rijswijk structurele personele verplichtingen ten laste van het
schoolbudget aangegaan.
Beiden besteden schoolbudgetgelden aan IPB (nieuw
beleid/scholing) en zaken als salarisreparatie herintreders, betaald
ouderschapsverlof, BGZ, kosten vervangers als de ondergrens voor de
vervangingspool waar beiden in zitten niet gehaald wordt, zij-instromers,
advertentiekosten, LIO-ers e.d.
Eveneens voor beiden geldt dat zij jaarlijks op de
schoolbudgetgelden overhouden.
Beide bevoegde gezagen hebben te maken met spaarverlof en
zijn daartoe aangesloten bij de Stichting Spaarfonds.
Conclusies schoolbudgetten en andere personele
voorzieningen/reserves
Hoewel er aan de nascholingsbudgetten geen
meerjarenplanningen ten grondslag liggen, zijn naar blijkt de behoeften en
financiële ruimte met elkaar in evenwicht.
Afgezien van het beperkte beslag voor onderwijsassistenten
hebben geen van beide structurele verplichtingen ten laste van het schoolbudget
aangegaan. Tot nu toe houden beide partners op de jaarlijkse schoolbudgetgelden
over.
Een frictiefonds om formatieve tegenvallers te kunnen
opvangen is geen verplichting, maar het is wel zinvol, zeker in het licht van
de meerjaren formatieprognose van Delft (zie onder “formatie en
formatiebudgetten”).
De verplichtingen op het gebied van spaarverlof zijn
afgedekt door de Stichting Spaarfonds.
Geconstateerd kan worden dat hier geen financiële risico’s
liggen.
Te nemen besluit schoolbudgetten en overige personele
voorzieningen/reserves
Geen.
k. personeel
personeel
Ook hiervoor geldt dat alleen gekeken is naar de mogelijke
financiële risico’s.
Onderzoek is gedaan naar respectievelijk:
-
toelagen/gratificaties anders dan b.v. extra verlofuren, die
vanuit het formatiebudget of door het Vervangingsfonds worden gedekt.
-
personeel voor eigen rekening, anders dan waarvoor
rijksvergoeding wordt ontvangen (zoals bij schoonmaakpersoneel het geval is) en
afgezien van de eerder onder “overige gemeentelijke uitgaven” vermelde
personeelsleden
-
langdurig zieken met een mogelijk problematisch
reïntegratietraject
-
arbeidsconflicten
-
WAO-ers
-
wachtgelders
-
ziekteverzuimcijfers
-
leeftijdsopbouw
Afgezien van de ziekteverzuimcijfers en de leeftijdsopbouw,
waarbij gebruik is gemaakt van CASO-overzichten, is alle informatie uit
gesprekken verkregen.
De reden dat het onderzoek hiertoe beperkt is, is gelegen in
het feit dat de Wet op het Primair Onderwijs sluitende waarborgen biedt voor
het personeel dat in dienst is van de openbare scholen van Delft en Rijswijk.
Artikel 49, dat handelt over bestuursoverdracht van openbare
scholen, stelt in lid 3 dat
“in de akte (de notariële overdrachtsakte, red.) wordt
bepaald dat de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen (de beoogde stichting,
red.), het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden als
vermeld in de akte van aanstelling (die een ieder op het moment van de overdracht
heeft, red.) aan de schol aanstelt met ingang van de datum van overdracht”.
Bovendien ondergaat de rechtspositie van het personeel door
de bestuursoverdracht geen wijziging: zoals onder “bestuursfilosofie;
bestuursvorm” al is aangegeven, blijven de personeelsleden de ambtelijke status
houden met alle rechtsgangen en rechtsbescherming die daarbij hoort.
Geen van beide partners heeft te maken met (potentiële)
arbeidsconflicten (uiteraard voorzover thans in te schatten) of met
wachtgelders. Hierbij zij aangetekend dat Delft een ontslagen personeelslid
heeft dat momenteel langdurig ziek is; wanneer deze beter is, ontstaat mogelijk
herlevend recht op wachtgeld. Het betreft echter iemand met een relatief korte
diensttijd.
De overige aspecten personele bijzonderheden en
ziekteverzuim zijn hieronder opgenomen:
Personele aspecten:
bevoegd gezag |
wao-ers en langdurig zieken |
toelagen/ gratificaties |
AFWIJKENDE salaire afspraken |
OPMERKINGEN |
Delft |
WAO-ers
met ingezette restvaliditeit Reïntegratie
ingezet voor 2 personen |
Bij 1
school heeft een locatieleider een toelage ter grootte van het veschil tussen
max LA en AB11. Wordt bekostigd uit het schoolbudget |
Geen |
Het
personeel wordt de mogelijkheid geboden in een collectieve autoverzekering te
stappen; hiervoor wordt echter geen financiële tegemoetkoming geboden |
Rijswijk |
WAO-ers
met ingezette restvaliditeit |
-- |
Onderwijsassistenten,
die langer dan 4 weken vervangen, krijgen een vervangingsbetrekking als
leraarondersteuner (bezoldiging schaal 7). Deze bezoldiging ver-valt mét het
beëindigen van de vervangings-betrekking |
-- |
Voorts heeft Delft een bovenschoolse directeur ad interim,
die wordt bekostigd uit ABB-gelden. Terzake zijn geen personele verplichtingen
aangegaan, die mee de bestuurlijke fusie in gaan.
Overigens heeft Delft noch Rijswijk emolumenten anders dan
vastgelegd in de CAO PO 2003-2004, zij het dat beiden een fietsplan hebben.
Het gemiddeld ziekteverzuimcijfer van Delft schooljaar
2001-2002 bedroeg 5,99.
Het gemiddeld ziekteverzuimcijfer van Rijswijk schooljaar
2001-2002 bedroeg 5,59.
Delft heeft de afgelopen jaren geen malus van het
Vervangingsfonds ontvangen, Rijswijk heeft voor het laatst in 2000 een malus
gehad.
In Delft is op alle openbare scholen in 2002 een IR&E
uitgevoerd en zijn inmiddels de plannen van aanpakt gemaakt.
In Rijswijk is de laatste RI&E in 1999 op alle openbare
scholen uitgevoerd. De daaruit geresulteerde plannen van aanpak zijn op
hoofdzaken uitgevoerd.
Kijkend naar de leeftijdsopbouw van de scholen, kan
geconstateerd worden dat het landelijk geldende beeld van een vergrijzend
personeelsbestaand ook in de scholen in Delft en Rijswijk weerspiegeld wordt;
op twee scholen na is op alle scholen 2/3 of meer van het personeelsbestand 35
jaar of ouder. Alle scholen hebben personeel van 55 jaar of ouder, op één
school na maakt dat 5% of meer van het personeelsbestand uit.
Conclusies personeel
Er zijn geen risico’s geconstateerd op het gebied van
WAO-ers, arbeidsconflicten, of wachtgelders. Aandacht is nodig voor de
reïntegratietrajecten; op dit moment kan nog niet ingeschat worden of hier een
mogelijk risico ligt.
Afgezien van de een enkele
locatieleider zijn er geen gratificaties en toelages, anders dan eerder onder
“formatie” vermeld, zodat hier van een normatieve situatie sprake is.
Het ziekteverzuim is bij enkele scholen hoog, doch omdat de
andere scholen op of onder het landelijke gemiddelde zitten (sommige zelfs ver
daaronder), ligt hier een beheersbaar financieel risico, wat ook blijkt uit het
feit dat de laatste jaren door het Vervangingsfonds geen malus is opgelegd.
Overigens zal na de bestuurlijke fusie een groter bevoegd gezag een drukkend
effect op een mogelijke malus hebben, gezien de gehanteerde systematiek van het
premiedifferentiatiesysteem.
De RI&E’s van Rijswijk zijn mogelijk gedateerd, hiervoor is aandacht nodig.
De leeftijdsopbouw weerspiegelt de
landelijke tendens van een ouder wordend personeels-bestand.
Afrondend kan geconstateerd worden dat hier grosso modo sprake is van in
normale omstandigheden verkerende scholen.
Te nemen besluit personeel
Ultimo 2003 dient bezien te worden of er nog, c.q. in de
loop van 2003 nieuw ontstane financiële risico’s zijn in de zin van
consequenties Wet Poortwachter of niet gesubsidieerde reïntegratietrajecten,
waarmee rekening gehouden moet worden. Indien en voorzover die er zijn, dient
daarvoor in een af te sluiten risico-convenant een dekking te worden opgenomen.
Indien en voorzover in december 2003 nog een malus door het Vervangingsfonds
wordt opgelegd over het schooljaar 2002-2003, wordt deze gedragen door de
gemeenten tenzij daarvoor dekking kan worden gevonden in een reserve die
speciaal daarvoor gevoed is.
Aanbevelingen personeel
Het nieuwe bestuur wordt geadviseerd in overleg met de gekozen
arbodienst te bezien of de RI&E van de Rijswijkse scholen geactualiseerd
moet worden.
Tevens wordt geadviseerd om mobiliteitsbeleid te ontwikkelen, gericht op
optimalisering van het personeelsbeleid (zie ook onder “formatie”).
personeelsbeleidsdocumenten
Er is een vergelijking van de bij Delft en Rijswijk ontwikkelde beleidsstukken
gemaakt.
Iedere verdere beleidsontwikkeling wordt door de betreffende
ambtenaren van Delft en Rijswijk onderling afgestemd.
De geconstateerde verschillen liggen bij de uitvoering van
IPB (Rijswijk competenties volgens Berenschot, Delft “eigen” competenties) en
BHV: Delft hanteert als norm één BHV-er per 50 aanwezigen met een minimum van 5
BHV-ers per locatie (m.u.v. kleine locaties: dan min. 2 BHV-ers), Rijswijk
hanteert de norm van 2 BHV-ers per locatie.
Conclusies personeelsbeleidsdocumenten
Er liggen geen dusdanige
verschillen in ontwikkeld/vigerend beleid, dat daardoor uitvoering tot
bezwaarlijke verschillen tussen de Delftse en Rijswijkse scholen leidt; waar er
verschillen zijn, liggen deze op het uitvoeringsvlak en zijn zij na de fusie
eenvoudig te harmoniseren.
Te nemen besluit
personeelsbeleidsdocumenten
Geen.
5. OVERIGE
OPMERKINGEN, BESLUITEN EN AANBEVELINGEN
a. gemeenschappelijke
medezeggenschapsraad
De medezeggenschap in het primair
onderwijs is geregeld in de Wet Medezeggenschap Onderwijs.
In die gevallen, waarin er meer
dan één school onder een bevoegd gezag valt, kan er een gemeenschappelijke
medezeggenschapsraad (GMR) ingesteld worden. De afzonderlijke
medezeggenschapsraden bepalen zelf welke bevoegdheden zij aan deze GMR
overdragen.
In de regel wordt in ieder geval
de instemming van het personeelsdeel en de advisering van het ouderdeel met
betrekking tot de vaststelling van het formatieplan aan een GMR overgedragen.
Voor de beoogde bestuurlijke fusie
gelden als uitgangspunten:
-
elke school heeft een
medezeggenschapsraad
-
voor het uitvoeren van
gemeenschappelijke bevoegdheden wordt een gemeenschappelijke
medezeggenschapsraad noodzakelijk geacht.
-
de bevoegdheden van de
medezeggenschapsraden en de GMR worden in afzonderlijke reglementen vastgelegd.
Gelet op het feit dat het aantal
scholen onder het nieuwe bestuur niet al te groot is (12), wordt voorgesteld de
nieuwe GMR uit 24 leden te laten bestaan: één personeelslid en één ouder van
iedere school. Gelet op het feit dat bij de school Johan Vermeer-5 mei/Dalton
in Delft formeel sprake is van één school (één brin-nummer), doch feitelijk
beide vestigingen als aparte scholen beschouwd worden ook op het gebied van de
medezeggenschap, wordt voorgesteld voorts een extra ouder- en
personeelsvertegenwoordiger vanuit deze school aan de nieuwe GMR toe te voegen,
waardoor deze uit 26 leden zal bestaan.
De vorming van een GMR wordt
noodzakelijk geacht gelet op het feit dat bij ontstentenis van een GMR bij een
bestuur met meer dan één school, de medezeggenschapsraden geen bevoegdheid
hebben ten aanzien van de vaststelling van het bestuursformatieplan; daarover
moet dan decentraal georganiseerd overleg (DGO) gevoerd worden met de
vakcentrales.
Daarnaast zal personeelsbeleid
geharmoniseerd moeten worden. Ook daar ligt een gemeenschappelijk belang voor
alle scholen, in welk geval een GMR de beste gesprekspartner voor het bestuur
is.
Het nieuwe bestuur kan er in
samenspraak met de nieuwe GMR voor kiezen formele bevoegdheden aan de
voltallige GMR voor te leggen en periodiek overleg over de “dagelijkse gang van
zaken” te bespreken met een te vormen “dagelijks bestuur” van de GMR.
Conclusies medezeggenschap
Het verdient meer zonder
aanbeveling, zeker gelet op de procedure rond de vaststelling van het
bestuursformatieplan, doch ook gelet op de nodige harmonisatie van
personeelsbeleid, in de nieuwe bestuurlijke constructie naast de
medezeggenschapsraden per school te komen tot één gemeenschappelijke
medezeggenschapsraad.
Deze kan uit 26 leden bestaan: één
personeelslid en één ouder van iedere school, alsmede rekening houdende met een
extra personeels- en oudervertegenwoordiger voor de school Johan Vermeer-5
mei/Dalton in Delft.
Te nemen besluit medezeggenschap
Nog voor 1 januari 2004 wordt tot
een platform GMR gekomen, waarin vertegenwoordigd zijn de GMR-en van Delft en
Rijswijk, indien de GMR-en zich daarin kunnen vinden.
Onder regie van dit platform wordt
de procedure gestart om zo spoedig mogelijk na 1 januari 2004 een nieuwe GMR
onder het nieuwe stichtingsbestuur te kunnen voeren.
b. opbouw
voorzieningen en reserves
Voorzieningen zijn bedoeld om toekomstige verplichtingen te
kunnen bekostigen. In die zin zijn het eigenlijk egalisatiefondsen: fondsen om
pieken en dalen in kosten, die nu al bekend zijn en waarvoor nu al de
verplichting is aangegaan, op te vangen. In beleidsmatig opzicht is het dan ook
noodzakelijk deze verplichtingen over een aantal jaren in beeld te brengen en
indien nodig jaarlijks vanuit de begroting de voorziening te voeden en zo in
overeenstemming te brengen en te houden met de te verwachten uitgaven. Als een
dotatie nodig is om dit evenwicht te realiseren, moet hij gedaan worden, ook al
impliceert dat een negatieve exploitatie in enig jaar. Hiermee wordt én
duidelijk hoe de school in kwestie exploitatie-technisch draait, én wordt
voorkomen dat de oplossing voor een korte termijn probleem op lange termijn een
probleem oplevert.
Een dotatie kan achterwege blijven als de voorziening op
peil is. Het is evenmin de bedoeling onnodig hoge voorzieningen te creëren.
Om de waarde van een voorziening te kunnen bepalen, moet deze dus altijd
getoetst worden aan de desbetreffende lange-termijn-verplichting. Een
onderhoudsvoorziening van € 25.000,-- is ruim voldoende voor een gebouw dat na
een brand nieuw is opgebouwd, maar volstrekt onvoldoende voor een gebouw van 30
jaar oud met veel achterstallig onderhoud en een oude c.v.-ketel.
Reserves zijn bedoeld om fluctuaties in inkomsten- en
uitgavenstromen op te kunnen vangen; aan reserves wordt toegevoegd of
onttrokken ten laste van of ten gunste van het resultaat, dus na het opmaken
van de staat van baten en lasten.
In formele zin zijn er twee soorten reserves. Allereerst de
bestemmingsreserves (b.v. de bestemmingsreserve vernieuwing onderwijsleerpakket
of de bestemmingsreserve vervanging meubilair); de term geeft het al aan: dit
soort reserves kent een specifieke bestemming.
Daarnaast de algemene reserve.
Het ligt voor de hand om bij de toedeling van het resultaat eerst
naar de bestemmingsreserves te kijken en daarna naar de algemene reserve. Deze
laatste wordt ook wel gezien als een soort algemene risico-afdekking
(weerstandsreserve) m.n. als er geen exploitatiereserve is.
In het taalgebruik en ook in veel overzichten worden de
termen door elkaar heen gebruikt: bestemmingsreserves worden vaak óf
voorzieningen, óf reserves genoemd.
Wanneer voor het primair onderwijs vanaf 2005 (zoals de
planning nu is) of 2006 (gelijk met de invoering van lumpsumbekostiging in het
primair onderwijs) de jaarrekening verplicht wordt gesteld als
verantwoordingsdocument naar het Ministerie van OCenW toe, ligt het in de lijn
der verwachting dat er duidelijke richtlijnen komen omtrent de te hanteren
terminologie in relatie tot de doelstelling/aard van de middelen.
Gelet op de aard van een voorziening (= verplichting in de
toekomst, te voeden vanuit de jaarlijkse begroting) en van een
bestemmingsreserve (= dekking van in de toekomst beoogde kosten, te voeden
vanuit het resultaat van de jaarlijkse begroting) is het:
- feitelijk
niet mogelijk een jaarbegroting te maken zonder inzicht te hebben in de nood-
zakelijke
c.q. beoogde meerjaren investeringen, waarvoor de voorzieningen en be-
stemmingsreserves
gecreëerd zijn c.q. worden.
- daarnaast
noodzakelijk meerjarenbegroting (vanuit de meerjaren investeringsplannen
en
het meerjarenperspectief doorlopende kosten) te hebben om te kunnen beoordelen
welke
omvang de voorzieningen c.q. bestemmingsreserves moeten hebben (anders zijn
zij
ongetwijfeld óf te laag, óf te hoog).
Op deze wijze wordt het tevens mogelijk op de jaarlijkse
kosten te sturen: te maken keuzes en zwakke plekken worden zichtbaar.
In verband hiermee is het tevens van belang om te bezien in
hoeverre eenmaal gedane investeringen van invloed zijn op de lopende kosten;
dit zal met name het geval kunnen zijn bij onderhoudsactiviteiten. Door hierop
acht te slaan, kan er tevens bewust voor gekozen worden bepaalde investeringen,
die vanuit technisch oogpunt op een bepaald moment noodzakelijk zijn, in de
tijd naar voren te halen vanuit economisch oogpunt.
Onder het hoofdje “exploitatie” is in dit kader reeds de
aanbeveling gedaan voor het nieuwe bestuur om de planning&control-cyclus in
te voeren.
c. bruidsschat
ABB
Zoals bekend zal zijn, blijven de kosten administratie,
beheer en bestuur (kortweg ABB) al sinds de invoering van het basisonderwijs en
de daarmee samenhangende materiële bekostiging buiten de zgn.
overschrijdingsregeling. Deze regeling houdt in, dat indien de gemeente als
bevoegd gezag van het openbaar onderwijs aan dat onderwijs méér uitgeeft aan
personele en materiële kosten dan zij aan rijksvergoeding ontvangt, zij die
meeruitgaven moet uitdrukken in een percentage van de rijksvergoeding en
eenzelfde percentage moet uitbetalen aan het bijzonder onderwijs in haar
gemeente (dat uit te betalen percentage wordt dan geheven over de
rijksvergoeding van ieder bijzonder schoolbestuur afzonderlijk).
Zodra echter het openbaar onderwijs verzelfstandigd wordt (d.w.z., opgaat in
een stichting voor openbaar onderwijs of een openbare rechtspersoon of samen
met bijzonder onderwijs in een stichting samenwerkingsbestuur), kan de gemeente
niet méér ABB aan het openbaar onderwijs uitgeven zonder, vanuit
gelijkberechtiging, dat ook aan het bijzonder onderwijs te doen. Immers, dan is
het openbaar onderwijs in een aparte rechtspersoon ondergebracht.
Inmiddels is bij wet van 18 april 2002 geregeld (Staatsblad 209, nader
gewijzigd met Staats-blad 210), dat gemeenten de mogelijkheid hebben vermogensrechtelijk
verzelfstandigde openbare scholen een bruidsschat ABB mee te geven. Daarmee
kunnen twee doeleinden bereikt worden:
- de nieuwe organisatie, die los
is gekomen van het ambtelijk apparaat, kan gedurende
een
aantal jaren zichzelf met extra financiële middelen goed optuigen en stevig
positioneren
- overlopende kosten
(startkosten) kunnen betaald worden en in een aantal jaren worden
afgebouwd.
De wet terzake, formeel de “wijziging van de Wet tot wijziging van de WPO, de
WEC en de WVO in verband met een overgangsregeling kosten administratie, beheer
en bestuur bij verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente”,
geldt voor verzelfstandiging in de vorm van een stichting, een openbare
rechtspersoon en een openbaar lichaam WGR.
De regeling heeft een looptijd van zes jaar en gemeenten kunnen er een beroep
op doen zolang zij gedurende de looptijd verzelfstandigen. Voorwaarde is wel
dat alle openbare scholen van een gemeente van een sector (dus al het primair
onderwijs) in één keer moet worden verzelfstandigd.
Gedurende vijf jaar na verzelfstandiging kan een (aflopend) bedrag worden
meegegeven. Het maximale bedrag bedraagt de eerste twee jaar 4 x de
ABB-vergoeding in het jaar, vooraf-gaand aan verzelfstandiging, en de laatste
drie jaar 3x dat bedrag.
De gelden mogen alleen ingezet worden voor ABB (dus niet voor
exploitatietekorten e.d.). Dat moet blijken uit een jaarlijkse
accountantsverklaring. In enig kalenderjaar niet bestede gelden (regulier ABB
plus bruidsschatgelden) moeten in de gemeentekas worden teruggestort.
De gemeente moet eventuele overschrijding hebben afgerekend (dus het
overschrijdingsbe-drag hebben verstrekt aan het bijzonder onderwijs) vóór 31
december van het kalenderjaar, volgend op het tijdstip van verzelfstandiging.
Met Koninklijk Besluit van 6 juni 2002 is bepaald deze
bruidsschatregeling geldt voor verzelfstandiging van openbaar primair onderwijs
in de periode 1 januari 2003 tot 1 januari 2009 (zijnde het zevende
kalenderjaar volgend op 2003).
In dit kader zij tenslotte opgemerkt dat ingevolge artikel 140 WPO de
gemeenten, die hun openbaar primair onderwijs verzelfstandigd hebben in een
andere rechtspersoon dan de gemeente zelf – zoals beoogd wordt - , deze
gemeenten ter vervanging van de wettelijke overschrijdingsregeling bij
verordening een regeling terzake moeten vaststellen, uiteraard alleen als deze
gemeenten uitgaven aan het primair onderwijs willen doen die niet van rijkswege
worden vergoed.
Omdat fasering van de uitbetaling zowel feitelijk als in de
voorafgaande besluitvorming tot uitdrukking moet komen, wordt de gemeenteraden
van Delft en Rijswijk voorgesteld als volgt te besluiten:
Gelet op de te verwachten kosten administratie, beheer en
bestuur in de eerste vijf kalenderjaren, direct volgend op de overdracht per 1
januari 2004 van de openbare scholen voor primair onderwijs aan de nieuw op te
richten Stichting Openbaar Onderwijs (Delft/Rijswijk), besluit de raad van
zowel de gemeente Delft als de gemeente Rijswijk om in deze periode met gebruikmaking
van artikel 140a van de Wet op het Primair Onderwijs aan de Stichting een
vergoeding voor administratie, beheer en bestuur toe te kennen.
De grootte hiervan is conform de als bijlage bij de
rapportage gevoegde onderbouwing bruidsschat 2004 t/m 2008 en wordt jaarlijks,
volgens in de onderbouwing becijferde fasering, aan het nieuwe
stichtingsbestuur uitgekeerd.
6. PLAN VAN
AANPAK; IMPLEMENTATIE
Volgens planning gaat vanaf 1 september 2003 de inspraak- en
besluitvormingsfase van start, gericht op verzelfstandiging en bestuurlijke
fusie per 1 januari 2003.
Dit brengt met zich mee dat het plan van aanpak dat ziet op
deze periode een strak tijdpad kent.
De werkzaamheden in de planning kunnen worden onderverdeeld
in werkzaamheden die moeten plaatsvinden als voorbereiding op de besluitvorming
door de gemeenteraden (besluitvormingsfase), en werkzaamheden welke daaruit
voortvloeien die moeten leiden tot de daadwerkelijke start van de nieuwe
organisatie ( implementatiefase)
De data die van belang zijn voor de besluitvormingsfase
staan vetgedrukt.
Kwartiermakers
Voor de coördinatie en de tijdigheid van de acties ter
voorbereiding van de nieuwe organisatie per 1-1-2004 wordt een
kwartiermakersgroep ingesteld, bestaande uit de heren Hoeben (Delft) en Renzenbrink
(Rijswijk) alsmede de interim-algemeen directeur van het openbaar primair
onderwijs in Delft, de heer Pesant.
Via de kwartiermakers wordt nauw contact gehouden met de
regiegroep over de voortgang en eventueel te nemen extra besluiten.
Bestuur
Zo snel mogelijk na het benoemen van de leden van het nieuwe
stichtingsbestuur dient het bestuur al te fungeren als bestuur in
oprichting zodat de bestuursleden zich
kunnen inwerken en meedenken en mee praten over regelingen/activiteiten voor de
nieuwe organisatie.
Algemeen
directeur
Het verdient aanbeveling de algemeen directeur zo vroeg als
dat mogelijk is, te benoemen. Deze kan dan betrokken worden bij uitwerkingen
die hem/haar nadrukkelijk raken, zoals keuze administratiekantoor, overleg met
schooldirecties, overleg met GMR-platform etc.
Het jaar
2004
Bestuur, management en ondersteuning moeten op elkaar
ingespeeld raken.
Zij moeten de scholen, de verschillende culturen en de
regelingen leren kennen en zorgdragen voor de groei naar bestuurlijke eenwording.
Zowel het bestuur, de algemeen directeur als het bureau BMO
moeten een groot aantal zaken op de rails zetten , die mede tot doel hebben de
genoemde voordelen van de bestuurlijke fusie ook daadwerkelijk te effectueren.
Zo kan daarbij aan de volgende taken (niet limitatief)
gedacht worden:
1.
bestuurlijke visie; strategie-ontwikkelingen; relatie met de
twee gemeentebesturen
2.
visie op de contacten met de afzondelijke scholen; afspraken
3.
nader vormgeven bestuursfilosofie; uitvoeringsafspraken met
algemeen directeur en BMO
4.
uitwerken budgetbeheer; invoering budgethoudersschap;
regelen toezicht; uitwerken controllerfunctie.
5.
uitwerken formatiebeheer; uitvoeringsafspraken met
administratiekantoor
6.
regelen periodiek overleg met GMR
7.
formuleren beleidskaders op het gebied van personeel,
formatie, financiën, huisvesting, locatiebeleid;
8.
plan van aanpak Integraal Personeels Beleid; planning
discussie visie op toekomst; competenties,beloningsdifferentiatie
9.
regelen participatie in diverse lokale overlegorganen
10.
beleid t.a.v. WSNS, regelen vertegenwoordiging in
samenwerkingsverbanden.
Hieronder volgt een plan van aanpak voor de inspraak- en
besluitvormingsfase op hoofdlijnen, waarbij de volgorde in de tijd is
aangehouden:
Onderwerp |
Actie |
Actor |
Planning |
Communicatie |
Infoavond in september (nav besluitvorming regiegroep) |
Kwartiermaker |
15 september |
|
|
|
|
Algemeen Directeur |
Werving en selectie |
Voordrachts-commissie |
September |
|
|
|
|
Uitbesteding |
Beoordelen offertes administratiekantoren |
Kwartiermaker/ aparte werkgroep |
24 september |
|
|
|
|
Besluitvorming verzelfstandiging/ bestuurlijke fusie |
voorgenomen besluit B&W |
Regiegroep/ Kwartiermaker |
Voor 1 oktober |
|
Procedure GMR |
Gemeenten |
Vanaf 1 oktober |
|
cie’s onderwijs |
Gemeenten |
Voor 1 oktober |
|
|
|
|
Naam nieuwe stichting |
Vaststellen van de naam van de nieuwe stichting |
Regiegroep |
Voor 15 oktober |
|
|
|
|
Huisvesting |
keuze plaats kantoor |
Kwartiermaker |
Voor 15 oktober |
|
|
|
|
Overdracht AK |
Aanvraag nieuw werkgeversnummer, aanmelding bij CASO |
AK en BMO |
Voor 15 okto-ber (indien mo-gelijk o.b.v. concept-statutenakte |
Onderwerp |
Actie |
Actor |
Planning |
Financiën |
Keuze bankrelatie |
Kwartiermaker |
Voor 15 oktober |
|
|
|
|
Arbo |
Bijtijds opzeggen oude arbo-diensten Per 1-1-2004 |
gemeenten |
Voor 15 oktober |
|
|
|
|
Stichtingsbestuur |
Profiel bestuursleden |
Regiegroep |
6 oktober |
|
Benoemingsprocedure |
Regiegroep |
6 oktober |
|
werving en selectie |
BAC |
Start na 6 oktober |
|
|
|
|
Overdracht |
Risico-convenanten opstellen |
Regiegroep |
6 oktober |
|
|
|
|
Relatie bestuur – management |
Opstellen directie-/managementstatuut |
Regiegroep |
6 oktober |
|
|
|
|
Uitbesteding |
Keuze administratiekantoor |
Regiegroep |
6 oktober |
|
|
|
|
Medezeggenschap |
Instellen GMR platform |
Kwartiermaker/ Regiegroep |
Oktober |
|
|
|
|
Algemeen Directeur |
Voordracht |
VC |
Oktober |
|
Benoeming |
Gemeenten |
Voor 1 november besluit |
|
|
|
|
Uitbesteding |
afspraken over gegevens/ informatieleveringen tussen BMO en administratiekantoor |
Kwartiermaker en BMO |
Voor 1 november |
|
|
|
|
Personeel |
concept formatieplan 2003-2004 en MJ form.plan |
Kwartiermaker en BMO |
Voor 1 november |
|
|
|
|
Overdracht |
Overdracht Cfi-formulieren |
Huidige AK’s |
Voor 15 november |
|
|
|
|
Besluitvorming verzelfstandiging/ bestuurlijke fusie |
Besluitvorming gemeenteraden, incl bruidsschatregeling |
Gemeenteraden |
Voor 15 november |
|
Overdacht personeel en gebouwen naar nieuwe bestuur per
fusiedatum (akte van overdracht) |
Gemeenten |
Voor 15 november |
|
Schriftelijke berichtgeving aan personeel over benoeming
bij het nieuwe bestuur |
Gemeenten |
Voor 15 november |
Onderwerp |
Actie |
Actor |
Planning |
Statuten stichtingsbestuur |
-acte bij notaris -B&W besluit (met mandaat van gemeenteraden) |
Kwartiermaker Gemeenten |
Voor 15 november |
|
|
|
|
Relatie bestuur – management |
Vaststellen directie-/management-statuut incl. procedure
GMR-en |
Kwartiermaker/ Regiegroep |
Voor 15 november |
|
|
|
|
Arbo |
Keuze Arbo dienst op basis van offertes |
Kwartiermaker en BMO |
Voor 15 november |
|
|
|
|
Financiën |
Begrotingen 2004 |
Kwartiermaker en BMO |
Voor 15 november |
|
|
|
|
Stichtingsbestuur |
benoeming leden |
Gemeenteraden |
Voor 1 december |
|
|
|
|
Personeelsbeleid |
Inventariseren personeelsbeleid, Pva harmonisatie. |
AD/ Kwartiermaker en BMO |
Voor 1 december |
|
|
|
|
Stichtingsbestuur |
Taken verdelen |
Bestuur |
December |
|
Inwerken/scholing/proefdraaien |
Kwartiermaker/ Bestuur |
Vanaf december |
|
|
|
|
Medezeggenschap |
voorbereiding GMR |
GMR platform |
November/ December |
|
|
|
|
BMO |
Concept bedrijfsplan BMO-bureau |
Kwartiermaker en BMO |
Voor 15 december |
|
|
|
|
BMO |
Inrichten kantoor |
AD/ Kwartiermaker en BMO |
Voor 1 januari |
|
|
|
|
Financiën |
Start -document planning en control |
AD en bestuur i.o. |
Voor 1 januari |
|
Keuze beleggingen gelden per fusiedatum. |
AD en bestuur i.o. |
Voor 1 januari |
|
|
|
|
Medezeggenschap |
Instellen GMR |
Schoolbestuur |
Na 1 januari |
7. BIJLAGEN
a. concept-statuten
CONCEPT-STATUTEN
Openbare Stichting Delft-Rijswijk.
Artikel 1 Naam en zetel
Artikel 2 Begripsbepalingen
In deze statuten wordt verstaan
onder:
Artikel 3 Doel en middelen
1.
De Stichting heeft ten doel het geven van openbaar onderwijs
aan de scholen die onder haar gezag vallen, met inachtneming van artikel 46 van
de Wet op het Primair Onderwijs (WPO). Om het doel te verwezenlijken kan de
Stichting gebruikmaken van alle middelen die daaraan dienstbaar zijn. Het
openbaar onderwijs draagt bij aan de ontwikkeling van de leerlingen met
aandacht voor de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke
waarden zoals die leven in de Nederlandse samenleving, en met onderkenning van
de betekenis van de verscheidenheid van die waarden. Openbare scholen zijn
toegankelijk voor leerlingen zonder onderscheid naar godsdienst of
levensbeschouwing. Openbaar onderwijs wordt gegeven met eerbiediging van ieders
godsdienst of levensbeschouwing.
2.
De stichting kan toestaan dat het bestuur van niet onder
haar gezag vallende openbare scholen voor openbaar primair onderwijs aan haar
worden overgedragen.
Artikel 4 Duur en boekjaar
Artikel 5 Organisatie van de
Stichting
De Stichting kent een bestuur. De
Stichting kan commissies hebben. De raad houdt toezicht.
Artikel 6 Bestuur
Artikel 7 Zittingsperiode
Artikel 8 Schorsing en ontslag
Artikel 9 Einde
bestuurslidmaatschap
Het lidmaatschap van het bestuur
eindigt door:
Artikel 10 Taken en bevoegdheden
bestuur, algemeen directeur.
Artikel 11 Taakverdeling
Het bestuur kiest uit zijn midden
voor een periode van vier jaar een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter,
een secretaris en een penningmeester.
Artikel 12 Vertegenwoordiging
Artikel 13 Vergaderfrequentie
Artikel 14 Quorum
Artikel 15 Stemmen
Artikel 16 Openbaarheid van
vergaderingen
Artikel 17 Geheimhouding van
stukken
Artikel 18 Huishoudelijk reglement
Alle zaken betreffende de interne
aangelegenheden van de Stichting worden geregeld bij huishoudelijk reglement.
Het huishoudelijk reglement mag geen bepalingen bevatten in strijd met deze
statuten.
Artikel 19 Archief
Het bestuur draagt met
inachtneming van de Archiefwet 1995 zorg voor de archiefbescheiden.
Artikel 20 Commissies
Artikel 21 Financiën en verslaglegging
Het
bestuur brengt jaarlijks verslag uit aan de raad over de werkzaamheden, waarbij
in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken va het openbaar
onderwijs. Het verslag wordt bekendgemaakt.
Artikel 23 Statutenwijziging en
ontbinding
Artikel 24 Hernieuwde instandhouding door de raad of een andere
rechtspersoon
Artikel 25 Vereffening
Artikel 26 Overgangs- en
slotbepalingen
________________