Nota

 

Datum

28-05-2003

Ons Kenmerk

03/017316

Opsteller

A. Jonkman

Bijlagen

4

Onderwerp

Financiering van de uitkeringslasten Abw, IOAW, IOAZ 2002, 2003 en 2004 (Fonds Werk en Inkomen)

 

 


1. Inleiding

 

De gemeente ontvangt jaarlijks financiering van het Rijk ten behoeve van de verstrekkingen van de uitkeringen Abw, IOAW en IOAZ. Met ingang van 2001 is de Wet Financiering Abw, IOAW en IOAZ  van kracht. Met deze wet is de financiële verantwoordelijkheid van gemeenten voor de uitkeringslasten Abw, IOAW en IOAZ vergroot. Gemeenten krijgen 75% van hun uitkeringslasten Abw, IOAW en IOAZ op basis van declaratie vergoed, voor het resterende deel ontvangen zij een budget.

De financiering is onderdeel van het Fonds Werk en Inkomen (verder genoemd FWI). Het FWI heeft tot doel het gemeentelijk uitkeringsbeleid te stimuleren opdat meer klanten uitstromen naar werk en het beroep op de genoemde uitkeringen vermindert. Dit gebeurt door de vergroting van het gemeentelijk aandeel in de uitkeringslasten en het verwijderen van financiële schotten binnen het werkdeel van het FWI. Daarnaast mogen gemeenten die van het gebudgetteerde deel van de uitkeringslasten geld overhouden, dit naar eigen inzicht besteden in het verlengde van de doelstellingen van het FWI.

In januari 2002 is de nota ‘Financiering van de uitkeringslasten Abw, IOAW, IOAZ ‘ (01/033780) vastgesteld, waarin een uitleg gegeven is betreffende het (gebudgetteerde) inkomensdeel van het Fonds Werk en Inkomen, een financiële prognose van 2001, 2002 en 2003 weergegeven is, alsmede een analyse van de in- en uitstroom binnen de bijstand. In deze nota is weergegeven dat zowel in 2002 als in 2003 een daling van het cliëntenbestand met 95 cliënten (respectievelijk 165 en 25 klanten) zou moeten plaatsvinden om budgettair neutraal uit te komen met het Fonds Werk en Inkomen. In de nota is voorgesteld een tweetal onderzoeken te verrichten. Één naar de instroommotieven in de bijstand in relatie met het huisvestingsbeleid  van de gemeente Delft en één naar de uitstroommotieven van klanten die zelfstandig uitstromen uit fase 4.

 

De gemeente loopt met de budgetfinanciering een financieel risico. Vanaf 2004 zal het gebudgetteerde deel toenemen, waarmee het financiële risico steeds groter wordt. Deze nota zal een financiële realisatie over 2002 en een prognose voor 2003 en 2004 geven. Tevens zal ingegaan worden op de hierboven genoemde onderzoeksvragen, de huidige in- en uitstroomgegevens binnen de bijstand en de verwachte klantenaantallen.

 

2. Financiën en het aantal bijstandsgerechtigden 2002

 

2.1 Financiële realisatie 2002

 

In onderstaand schema zijn de resultaten van 2002 weergegeven.

 

                                                      (Bedragen x €1000)

Uitgaven

 

Abw

35.361

Ioaw

1.147

Ioaz

33

Bbz

361

Totaal uitgaven

36.902

 

 

Inkomsten

 

terugvordering en verhaal, Abw

1.779

Idem, Ioaw

3

Idem, Ioaz

0

Idem, Bbz

188

 

 

Subtotaal terugvordering & verhaal

1.970

 

 

75% vergoeding van het Rijk, aandeel Abw, Ioaw/z+90 % aandeel Bbz

26.033

FWI budget Delft 2002

                                                       8.449

Inkomsten eenmalig

191

Totaal inkomsten

 

36.643

Saldo (totaal uitgaven –inkomsten)

259

 

Begroot saldo

191

Realisatie

68

 

 

In de reeds eerder genoemde nota ‘Financiering van de uitkeringslasten Abw, IOAW, IOAZ ‘ (01/033780)  is geprognosticeerd dat de gemeente een daling van 165 klanten in 2002 moest realiseren en 25 in 2003 (gemiddeld 95 klanten per jaar).

In 2002 is het cliëntenaantal, onder invloed van de laagconjunctuur, gestegen (de volgende paragraaf zal hier dieper op ingaan). Het macrobudget is op deze laagconjunctuur wel aangepast, maar voor de gemeente niet evenredig gestegen. Hierdoor ontstaat in 2002 een tekort van € 259.000. Echter door een toevoeging van het Rijk (in het kader van het niet kunnen realiseren van de efficiencywinst als gevolg van de oprichting van het CWI) bedraagt het uiteindelijke tekort € 68.000,-. Dit tekort wordt gedekt uit het vereveningsfonds Werk en Inkomen (in bijlage 1 is een overzicht weergegeven van dit vereveningsfonds).

 

2.2 In/uitstroom binnen de bijstand

 

Zoals beschreven hangt de financiële realisatie samen met het aantal bijstandsgerechtigden. In onderstaand schema is het totaal aantal bijstandsgerechtigden weergegeven.

 

Schema 1: Aantal bijstandsgerechtigden 1997-2003

Aantal bijstandsgerechtigden

Dec.

1997

 

Dec.

1998

Dec.

1999

Dec.

2000

Dec.

2001

Mrt.

2002

juni

2002

Sept.

2002

Dec.

2002

Mrt.

2003

Kwarap

3545

3328

3175

2988

2980

3020

3039

3014

3074

3072

Mutatie

 

 -217

 -153

 -187

     -8

    40

    19

   -25

    60

     -2

Bron: GWS4ALL

 

Schema 1 laat zien dat het aantal bijstandsgerechtigden in 2002 is toegenomen met 94 klanten. Het stijgend aantal bijstandsgerechtigden komt overeen met de landelijke trend en wordt veroorzaakt door de economische laagconjunctuur. Analyse van de in- en uitstroom binnen de bijstand laat zien dat de toename veroorzaakt wordt doordat de instroom hoger is dan de uitstroom. In schema 2 en 3 is dit cijfermatig weergegeven.

 

Schema 2:  Instroom bijstandsgerechtigden

Jaar

 

    Totaal*

  Gemiddeld per maand

1999 (vanaf 1999/07)

      589

98,2 

2000

    1103

91,9

2001

    1074

89,5                              

2002

    1134

94,5

*Bron: GWS4ALL

 

Schema 2 laat zien dat er een toename is van het gemiddeld aantal cliënten wat instroomt per maand. De instroom in totaliteit is ook hoger dan voorgaande jaren, alhoewel het opmerkelijk is dat deze vanaf 2000 geen grote schommelingen kent. Uit analyse van de fasering van de instroom (zie bijlage 2) blijkt dat het aantal fase 1, 2 en 3 klanten dat instroomt toegenomen is, terwijl het aantal klanten dat in fase 4 instroomt afgenomen is. Wat betreft de instroommotieven (zie bijlage 2) valt op dat de instroom door beëindiging van het eigen bedrijf fors gestegen is.  De instroom door ‘verhuizing en overig’ blijft het hoogste instroommotief.

 

Schema 3: Uitstroom bijstandsgerechtigden

Jaar

 

    Totaal*

  Gemiddeld per maand**

1999 (vanaf 1999/07)

      682

113,7 

2000

    1216

101,3

2001

    1059

  88,3                          

2002

    1084

  90,3

*Bron: GWS4ALL

** Wat betreft in/uitstroom van bijstandsgerechtigden wordt op dit moment onderzocht hoe het (systeemtechnisch) mogelijk is dat instroom minus uitstroom niet gelijk is aan de stijging van het aantal bijstandsgerechtigden.

 

Wat betreft de uitstroom laat schema 3 zien dat het aantal klanten, ondanks de laagconjunctuur, gemiddeld per maand uitstromen toeneemt. De uitstroom in 2002 is hoger dan in 2001. Het aantal klanten dat uitstroomt in fase 2 en 3 is toegenomen. Fase 4 geeft de hoogste uitstroom. Een overzicht van de uitstroommotieven laat zien dat de meeste klanten uitstromen in verband met ‘arbeid in dienstbetrekking’.

 

Het totale bijstandsbestand ziet er wat betreft fasering als volgt uit:

 

Schema 4: Fasering bijstandsgerechtigden (absoluut en in procenten)

 

1999 (vanaf 1999/07)*

2000 *

2001*

10/2002*

Fase 1

  984         32%

  204           7%

   118            4%

   94               3%

Fase 2

  271           9%

  201           7%

   145             5%

 299             10%

Fase 3

  259           8,5%

  272           9,4%

   276           10%

 367             12%

Fase 4

1449         47,5%

2064         71,3%

2219            77%

2197            73%

Onbekend

    86           3%

  154           5,3%

   122             4%

    53              2%

Totaal 

3049       100%

2895       100%

2880          100%

3010          100%

*Bron: GWS4ALL

In 1999 zijn de achterstanden van 1998 en 1999 in fasering weggewerkt. Dit is mede een oorzaak van de grote stijging van klanten in fase 4 in 2000.

 

De resultaten geven aan dat het aantal fase 1 cliënten blijft afnemen. Het aantal cliënten die gefaseerd worden in fase 2 en 3 neemt toe. Een aantal factoren kunnen hieraan ten grondslag liggen. Praktisch gezien heeft dit te maken met het feit dat cliënten in een inburgeringstraject voorheen in fase 4 en sinds 2002 in fase 2 worden geplaatst. Daarnaast is het de verwachting dat wanneer het economisch slechter gaat,  klanten sneller in fase 2 of 3 (dan in fase 1) gefaseerd worden of van fase 1 na een half jaar naar 2 gaan.

 

2.3 Onderzoeksvragen

 

In de vorige nota (‘Financiering van de uitkeringslasten Abw, IOAW, IOAZ’, 01/033780) is een analyse gemaakt van de beïnvloedbare in- en uitstroommotieven. Uit deze analyse kwamen twee trends naar voren. Ten eerste de grote toestroom van klanten die zich in Delft huisvesten (dit betreft bijvoorbeeld ook klanten met als instroommotief ‘inkomen asielzoekers’) en de grote uitstroom onder klanten uit fase 4, terwijl van deze groep (gezien de fasering) niet veel uitstroom verwacht kan worden.

 

2.3.1 Huisvesting in relatie met instroom bijstandsgerechtigden

 

In de nota van januari 2002 is een analyse gemaakt van de instroommotieven van bijstandsgerechtigden. De motivatie ‘verhuizing en overig’ bleek één van de grootste redenen van instroom. Gegevens van 2002 laten zien dat dit ook in 2002 verreweg de grote reden van instroom betreft. Voorgesteld werd om te onderzoeken in hoeverre de instroom van bijstandsklanten samen hangt met het huisvestingsbeleid van de gemeente Delft.

Uit dit onderzoek blijkt dat in het algemeen de in- en uitstroom van bewoners in de gemeente Delft gelijk opgaat. Echter, wanneer in- en uitstroommotieven in de bijstand naast elkaar worden gelegd, lijkt het dat meer klanten als gevolg van verhuizing (en overige oorzaken) in- dan uitstromen. Geconstateerd kan worden dat onder de burgers die naar Delft verhuizen meer bijstandsgerechtigden zijn dan binnen de burgers die uitstromen. Dit kan te maken hebben met het woningaanbod in de gemeente Delft. Delft kent relatief veel woningen voor bewoners met lage inkomens. Navraag over het woningmarktbeleid in Delft leert dat regelgeving sterk regiogebonden is. Er is sprake van een vrije vestigingskeuze van de burger. Het instroommotief ‘verhuizing en overig’ is derhalve een moeilijk beïnvloedbare factor.

 

Naar aanleiding van de hoge instroom van asielzoekers (deze is in 2002, ten opzichte van 2001, licht gestegen), is een brief naar de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzonden om aan te geven dat het objectieve verdeelmodel onvoldoende rekening houdt met het aantal inburgeraars die jaarlijks instromen in Delft. Hierop heeft de gemeente geen reactie ontvangen.

 

2.3.2 Uitstroommotieven binnen fase 4

 

In de nota van januari 2002 werd aangegeven dat meer dan de helft van de uitstroom klanten betreft die in fase 4 gefaseerd zijn. Voorgesteld is om, in aanvulling op de bestandsanalyse, nader onderzoek naar deze uitstroom te verrichten. Uit de bestandsanalyse blijkt dat fase 4 grofweg onder te verdelen is in drie categorieën, te weten werk, sociale activering en zorg. Kwalitatieve analyse laat zien dat de fasering van klanten in fase 4 niet altijd juist is. In 2003 en 2004 vindt daarom een herfasering voor deze doelgroep plaats en worden voor deze doelgroep specifieke instrumenten ingekocht. Dit sluit tevens aan op het klantmanagement welke halverwege 2003 wordt ingevoerd.

 

3. Financiële prognose en beleidsvoornemens 2003 en 2004

 

In dit hoofdstuk zullen de financiën voor 2003 en 2004 weergegeven worden. Daarnaast zullen beleidsvoornemens vanaf 2003 en prognoses betreffende het aantal bijstandsgerechtigden en de financiële risico’s aan bod komen.

 

3.1 Financiën 2003 en 2004

 

Voor 2003 is het budget voorlopig op € 8.572.603 vastgesteld (in bijlage 3 is een overzicht weergegeven van de momenten van bijstelling en toekenning van het budget). Dit bedrag is in december j.l. bijgesteld op basis van herindexering 2002 en aanpassing van het macrobudget aan de laagconjunctuur.

 

De begroting 2003 is als volgt:

 

 

                     (bedragen x € 1000)

Uitgaven

 

Verstrekkingen

35.710

Inkomsten

 

Terugvorderingen

 

2.068

Bijdrage Rijk

25.237

Budget FWI 2003*

8.411

Saldo

6

* De begroting moet nog aangepast worden aan de bijgestelde beschikking van het Rijk

 

Het gemiddeld bedrag per uitkering bedraagt €11.508. Het gebudgetteerde, 25% deel hiervan bedraagt € 2877,-. Met een budget van € 8.572.603 in 2003 kunnen 2980 klanten gefinancierd worden. Een toename of daling van 100 klanten levert dus een tekort of opbrengst van € 287.700,- op.  Paragraaf 3 zal verder ingaan op de trends en prognoses wat betreft klantenaantallen en financieel risico.

 

Met de inwerkingtreding van de nieuwe wet Werk en Bijstand (zie ook 3.2) groeit de gemeente (volgens de huidige berichtgeving) in een periode van 4 jaar naar 100% budgetverantwoordelijkheid. Dat wil zeggen dat de gemeente op basis van het objectieve verdeelmodel 100% budget voor de financiering van de bijstand ontvangt. In het jaar 2004 wordt het objectieve verdeelmodel waarschijnlijk voor 40% gehanteerd. Ieder jaar komt hier 20% bij, tot 100% in 2007. Het risico voor gemeenten wordt hiermee geleidelijk vier maal zo groot. Hier tegenover staat een grotere beleidsvrijheid op het gebied van werk en inkomen.

Het Rijk verwacht met de nieuwe budgettering in 2004 €150 miljoen te besparen oplopend tot € 250 miljoen per jaar met ingang van 2006. Wanneer deze bezuiniging losgelaten wordt op de Delftse situatie, zou dit een bezuiniging van € 430.000,- in 2004 met zich meebrengen. Vertaalt in klantenaantallen betekent dit een daling van150 klanten.

 

3.2. Beleidsvoornemens vanaf 2003

 

De gemeenten en sociale diensten staan aan de vooravond van ingrijpende wijzigingen op het terrein van inkomen en werk. Met de invoering van de wet Werk en Bijstand (Wwb) beoogt het (op dit moment nog demissionaire kabinet Balkenende I) de arbeidsparticipatie te bevorderen, de armoedeval tegen te gaan en regels en bureaucratie terug te dringen. Het speerpunt van de nieuwe wet is een redelijk vergaande decentralisatie in combinatie met de volledige overheveling van de financiële verantwoordelijkheid naar de gemeenten.

Aangekoerst wordt op invoering van de wet per 1 januari 2004. De huidige Algemene bijstandswet alsmede de Wet Inschakeling Werkzoekenden en het Besluit I/D banen komen dan te vervallen. Ten behoeve van de reintegratie van bijstandclienten krijgt de gemeente één budget, waarin de huidige Wiw en I/D middelen zijn opgenomen. Bij verordening moet de gemeente duidelijk maken hoe en voor wie deze middelen worden aangewend. Gesubsidieerd werk kan als één van de voorzieningen hierbij worden ingezet, alhoewel de wet geen specifieke eisen hieromtrent stelt.

Na accoordering van het wetsvoorstel en duidelijkheid omtrent het nieuwe regeerakkoord zal er een voorstel ontwikkeld worden over de inzet van de reïntegratiemiddelen binnen de gemeente Delft, welke in het najaar aan u zal worden gepresenteerd.

 

Wat betreft de in- en uitstroom van klanten worden in 2003 een aantal beleidsinstrumenten verder ontwikkeld, dit zijn:

a)     Kwaliteit Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).

b)     De invoering van klantmanagement.

c)     De inkoop van reïntegratie- en sociale activeringstrajecten.

d)     De toekomst van gesubsidieerde arbeid.

e)     Handhaving.

Deze vijf punten zullen achtereenvolgens toegelicht worden.

 

Ad a) Kwaliteitsontwikkeling Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).

Het CWI fungeert sinds 2002 als poortwachter. De gemeente heeft dus een groot belang dat het CWI haar taken goed uitvoert. Om kennis over te dragen en de kwaliteit van het CWI te verhogen, is sinds begin 2003 een zogenaamde brugwachter ingesteld. De burgwachter toetst dossiers die van CWI naar gemeente gaan en draagt kennis op het gebied van bijstand over op CWI medewerkers. Naast de inzet van deze functionaris wordt gepoogd om het CWI middels de Service Niveau Overeenkomst 2004 meer aan te sturen op prestaties.

 

Ad b) De invoering van klantmanagement.

Met ingang van 1 juli 2003 zal klantmanagement worden ingevoerd. De gemeente wil met de invoering van klantmanagement een meer klantgerichte, maar ook efficiëntere en effectievere aanpak bereiken. Dit met als doel om meer klanten te laten deelnemen aan een traject naar werk of sociale activering en daardoor de uitstroom binnen de bijstand te vergroten. Klanten zullen hiertoe frequenter gesproken worden. Waar een fase 4 klant eerder één maal per anderhalf jaar gesproken werd, wordt de klant nu gemiddeld drie maal per jaar gesproken. Consulenten kunnen op maat instrumenten gericht op werk en activering inzetten.

 

Ad c) De inkoop van reïntegratie- en sociale activeringstrajecten.

De aanpak van de werkloosheid en de reïntegratiedoelstellingen 2003 zijn ingekleurd door centrale gemeentelijke doelstellingen en wettelijke verplichtingen. Deze zijn kort samengevat:

- In een periode van vier jaar eenderde van het fase-4 bestand toeleiden naar werk en eenderde naar sociale activering.

- Een sluitende aanpak bieden aan alle nieuwe instroom.

Ter realisatie van deze doelstellingen worden reïntegratie- en sociale activeringstrajecten ingekocht op de private markt. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat er wordt geïnvesteerd in kwaliteit en samenwerking, er worden vergelijkingsmogelijkheden en concurrentie gecreëerd en er wordt afgerekend op basis van behaald resultaat.

Dit laatste wil zeggen dat met reïntegratiebedrijven prestatieafspraken gemaakt zijn over de te behalen uitstroom. Wordt deze uitstroom niet behaald, dan ontvangt het bedrijf geen vergoeding voor het traject.

In de opdrachtverstrekking naar reïntegratiebedrijven worden verder expliciete afspraken gemaakt omtrent doorlooptijden, inzet producten, aanpak doelgroep en plaatsings- en uitvalpercentages.

 

In 2002 zijn reeds 575 trajecten ingekocht. In 2003 worden in totaal 765 trajecten ingekocht bij diverse externe reïntegratiebureaus, volgens afspraak zouden in 2003, 2004 en 2005 hiervan 436 klanten moeten uitstromen naar werk (bijlage 4 geeft een overzicht van de ingekochte trajecten). De gemeente biedt een sluitende reïntegratieaanpak aan aan de nieuwe instroom klanten fase 2, 3 en 4, alsmede aan de zittende klanten in fase 2 en 3. Op het gebied van fase 2 wordt geëxperimenteerd met kortdurende trajecten van een half jaar. Daarnaast wil de gemeente extra trajecten fase 4 inkopen als gevolg van een intensievere fase 4-aanpak. Deze voorstellen zullen binnenkort in een nota ‘aanpak fase-4’ aan u gepresenteerd worden.

 

Ad d). Toekomst gesubsidieerde arbeid.

Vanaf de tweede helft 2002 is een andere inzet van de gesubsidieerde arbeid en de daarbij behorende beschikbare middelen ingezet. Op deze middelen wordt t/m 2003 landelijk 650 miljoen euro bezuinigd. Het gaat hier om de I/D-banen, de Wiw-dienstbetrekkingen en de Wiw-werkervaringsplaatsen. Het volume I/D-banen moet hierdoor met 25% worden gereduceerd en het volume Wiw dienstbetrekkingen met 20% tot 30%. Het jaar 2003 is in deze een omslagjaar worden. In het kader van de Wwb zal er vanaf 2004 een geheel nieuw stelsel van gesubsidieerde arbeid worden geïntroduceerd.

Als overgangsbeleid heeft de gemeente Delft een aantal maatregelen geformuleerd, waarmee een tekort binnen de gesubsidieerde arbeid voor twee jaar is gecompenseerd. Het betreft hier in hoofdzaak de inzet van de opgebouwde I/D reserve en het terugdringen van de vergoedingen aan werkgevers. Hiermee worden de huidige bezette I/D-banen de komende twee jaar behouden en kan de vervangingsvraag worden ingevuld.

Een uitvoerige beschrijving van deze maatregelen vindt u in de nota “Overgangsregeling gesubsidieerd werk 2003 en 2004”, welke gelijktijdig met deze nota aan u is voorgelegd.

 

Ad e) Handhaving.

In lijn met het ‘Fraudebeleidsplan 2001-2005’ (01/022084) wordt de bestaande capaciteit van de sociale recherche geoptimaliseerd.

 

 

Om het Fonds Werk en Inkomen beter te kunnen regisseren en te beheersen is een ambtelijke werkgroep ingesteld om:

-        Trends en ontwikkelingen te vertalen in te verwachten klantenaantallen.

-        De monitoring van FWI te verbeteren (systeemtechnisch, maar ook via de KWARAP).

-        Nieuwe en bestaande instrumenten te ontwikkelen en verbeteren om FWI positief te beïnvloeden.

 

3.3 Trends en prognoses

 

Zoals in paragraaf 1 is weergegeven komt de gemeente in 2003 met 2980 klanten budgettair neutraal uit. Het aantal klanten in maart 2003 bedraagt 3072. Verwacht wordt dat onder invloed van de laagconjunctuur het aantal klanten dat instroomt zal toenemen en het aantal klanten dat uitstroomt zal afnemen. Deze afname zal mede veroorzaakt worden door de daling van het aantal WIW en ID banen, op dit moment worden alleen vrijgekomen banen ingevuld (zie 3.2 ad.d). Het is moeilijk een concrete uitspraak te doen over het verwachte aantal bijstandscliënten in 2003. Volgens de prognoses  van het Centraal Plan Bureau rapport van 27-03-2003  (Centraal Economisch Plan 2003) zal de werkloosheid in 2003 stijgen tot 5,25% en in 2004 tot 6,25% van de beroepsbevolking.

Wanneer de trend vanuit 2002 zich in 2003 voortzet wordt een gemiddeld aantal klanten van 3126 verwacht. Echter door ontwikkelingen als gevolg van de laagconjunctuur (toename schoolverlaters, minder ID/WIW banen, instroom vanuit kortdurende WW) zal in 2003 waarschijnlijk een grotere beroep op bijstand worden gedaan dan in 2002. Door inzet van de in 3.2 genoemde beleidsinstrumenten wordt verwacht dat deze instrumenten deze extra stijging compenseren.

Bij een gemiddeld aantal klanten van 3126 ontstaat in 2003 een tekort van € 420.000,-. Dit tekort zal ten dele worden opgevangen door een bijstelling van het macrobudget, deze bijstelling wordt in september bekend gemaakt. Het resterend tekort kan worden gedekt vanuit het vereveningsfonds.

 

Ook in 2004 zal een beroep op het vereveningsfonds gedaan moeten worden, gezien het feit dat de gemeente Delft in ieder geval met een bezuiniging van € 430.000,- geconfronteerd zal worden. Daarnaast spelen ontwikkelingen op rijksniveau ten aanzien van de Werkloosheidswet (WW) en de Wet Arbeidsongeschiktheid (WAO), waarvan verwacht wordt dat vanuit deze voorzieningen een toenemend beroep zal worden gedaan op de bijstand. Verwacht wordt dat de tekorten van 2004 nog gedekt kunnen worden uit het vereveningsfonds. Voor 2005 en verder zal waarschijnlijk andere financiële dekking gevonden moeten worden.

 

4. Conclusie/samenvatting

 

In 2002 heeft het inkomensdeel van het Fonds Werk en Inkomen geleid tot een tekort van € 68.000,-. Dit tekort is ontstaan door een stijgend aantal bijstandsgerechtigden. Deze stijging is maar ten dele gecompenseerd door het Fonds Werk en Inkomen. Verwacht wordt dat onder invloed van de economische laagconjunctuur het aantal bijstandsgerechtigden verder zal stijgen. In 2003 komt de gemeente budgettair neutraal uit wanneer zij 2980 bijstandsgerechtigden heeft. Iedere stijging van 100 klanten betekent een tekort van € 287.700,-. In 2003 worden een aantal beleidsinstrumenten verder ontwikkeld om de in- en uitstroom binnen de bijstand te beïnvloeden, namelijk kwaliteitsverbetering van het CWI, invoering klantmanagement, de inkoop van reïntegratie- en sociale activeringstrajecten, de toekomst van gesubsidieerde arbeid en handhaving. Verwacht wordt dat Delft in 2003 gemiddeld 3126 klanten in zijn bestand heeft.

Vanaf 2004 wordt de gemeente in een periode van 4 jaar 100% budgetverantwoordelijk. Dit brengt grote financiële risico’s met zich mee, die in 2004 waarschijnlijk nog gedekt kunnen worden uit het vereveningsfonds. Om het Fonds Werk en Inkomen beter te regisseren en te beheersen wordt een gemeentelijke werkgroep ingesteld.

Voorstel

 


 

U wordt gevraagd:

 

     - Kennis te nemen van deze nota.