Nota

 

Datum

10 september 2003

Ons Kenmerk

332906

Opsteller

Ruud Diemers

Fred Wosgien

Bijlagen

0         

Onderwerp

De wet Werk en Bijstand in hoofdlijnen

 

 

 

INHOUD

 

1. Inleiding

2. Hoofdpunten van de nieuwe wet

2.1. Werk

2.2. Overheveling financiële verantwoordelijkheid

2.3. Vergroten beleidsvrijheid

2.4. Poortwachter

2.5. Armoedeval

2.6. De relatie met de Ioaw, de Ioaz en het Bbz.

2.7. De rol van de gemeenteraad

3. Financiën.

3.1. Het Inkomensdeel

3.1.1. Het verdeelmodel van het Inkomensdeel

3.1.2.  Het fictief Inkomensbudget voor Delft

3.2. Het Werkdeel

3.2.1. Het verdeelmodel van het Werkdeel

3.2.2. het fictief Werkbudget voor Delft

3.3. Risicobeperking

4. Nadere uitwerking van het Inkomensdeel

4.1. De maandelijkse uitkering

4.2. De bijzondere bijstand en minimabeleid

4.2.1. De bijzondere bijstand

4.2.2. De Langdurigheidstoeslag

4.2.3. Het minimabeleid

4.3. Overige decentralisatie

4.3.1. Afschaffing verplicht beleidsplan en beleidsverslag

4.3.2. Afschaffing van de Rau

4.3.3. Terugvordering en verhaal

4.3.4. Krediethypotheek

5. Nadere uitwerking van het Werkdeel

5.1. Een op uitstroom en reïntegratie gerichte werkwijze

5.2. Algemeen geaccepteerde arbeid

5.3. Aanspraak op ondersteuning bij reïntegratie

5.4. Een optimaal functionerende reïntegratiemarkt

6. De invoering van de Wwb; fasering

7. Conclusie

 

Bijlage 1. Lijst met gebruikte afkortingen.


1. Inleiding

 

De afgelopen week heeft in de Tweede Kamer de behandeling van het wetsvoorstel “Wet Werk en Bijstand (Wwb)” plaatsgevonden. Hoewel nog verdere besluitvorming plaats moet vinden, zoals de behandeling in de Eerste Kamer, staat de gemeente hiermee aan de vooravond van een ingrijpende verandering.

 

De wet zal een aantal huidige wetten en regelingen vervangen, namelijk:

-          de Algemene bijstandswet (Abw);

-          de Wet Financiering Abw/Ioaw/Ioaz;

-          de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw);

-          het Besluit in- en doorstroombanen (I/D).

 

Met de voorliggende nota zal ingegaan worden op alle onderdelen van de nieuwe wet en heeft vooral een informatief karakter. In hoofdstuk 2 worden de hoofdlijnen van de nieuwe wet geschetst, waarna in hoofdstuk 3 de financiën, zowel in verdeelsystematiek als in toegekende fictieve budgetten wordt toegelicht.

De hoofdstukken 4 en 5 zullen dieper op de specifiekere inkomens- en werk onderdelen ingaan.

Deze nota wordt vervolgens afgesloten met de gefaseerde invoering van de nieuwe wet (welke onderdelen moeten wanneer) en een eindconclusie.

 

2. Hoofdpunten van de nieuwe wet

 

De wet kent de volgende uitgangspunten:

2.1. Werk

 

Het wetsvoorstel legt meer nadruk op werkaanvaarding. De periode dat men een uitkering ontvangt dient zo kort mogelijk te zijn. De sollicitatieplicht wordt verder aangescherpt. Waar voorheen het begrip passende arbeid gold als criterium voor het wel of niet aanvaarden van werk wordt dit vervangen door het ruimere begrip ‘algemeen geaccepteerde arbeid’.  De uitkeringsgerechtigde kan daarmee minder voorwaarden stellen aan aangeboden werkzaamheden.

 

2.2. Overheveling financiële verantwoordelijkheid

 

Een van de belangrijkste onderdelen van de nieuwe wet is de volledige gemeentelijke financiële verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet. In de huidige situatie betaalt de gemeente 25% van de uitkeringen. De overige 75% worden gedeclareerd bij het rijk.

Voor de gemeenten betekent dit, dat zij meer beleidsvrijheid hebben om de wet uit te voeren, rekening houdend met lokale omstandigheden. Anderzijds betekent dit wel dat gemeenten een groter financieel risico lopen.

De wetgever beoogd met het overhevelen van de verantwoordelijkheid (zowel financieel als beleidsmatig) naar de gemeenten de wet efficiënter te laten uitvoeren.

 

De financiële verantwoordelijkheid wordt trapsgewijs vergroot. Voor het komende jaar zal het gemeentelijk aandeel in de uitkeringen worden verhoogd van 25% naar 40%. In de toekomst zal dit verder worden uitgebreid naar 100%.

 

2.3. Vergroten beleidsvrijheid

 

Met het vergroten van de beleidsvrijheid voor de gemeenten vervallen een aantal verplichtingen. Op sommige punten heeft de huidige bijstandswet een verplichtend karakter. In de nieuwe wet worden dit bevoegdheden van de gemeente. Op deze punten zal de gemeente dus nader moeten besluiten of en hoe bepaalde onderdelen van de wet worden uitgevoerd.

Ook het aantal onderzoeken vanuit het Ministerie naar de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de uitkering wordt verminderd, hetgeen de administratieve druk voor gemeenten verlaagt. De controlerende taak zal meer bij de gemeenteraad worden gelegd, die daarmee een belangrijkere rol krijgt toebedeeld.

 

2.4. Poortwachter

 

Het feit dat de gemeente volledig financieel verantwoordelijk wordt voor de te verstrekken uitkeringen geeft een impuls aan het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van een uitkering.

De poortwachterfunctie en het fraudebeleid richten zich dan ook op het tegengaan van de instroom en het opsporen van ten onrechte verstrekte uitkeringen. Dit betekent dat de gemeente zowel een preventief als repressief beleid vorm moet geven.

 

2.5. Armoedeval

 

Met de Wwb beoogt de Regering ook de armoedeval terug te dringen. Het aanvaarden van werk moet lonen. Om die reden neemt de Regering een aantal maatregelen die het verschil tussen de uitkeringshoogte en een loon vergroten. Zo wordt de gedeeltelijke vrijlating van inkomsten grotendeels afgeschaft. Ook de categoriale bijzondere bijstand voor betrokkenen jonger dan 65 jaar moet worden beëindigd.

 

2.6. De relatie met de Ioaw, de Ioaz en het Bbz.

 

De gemeente voert naast de Algemene bijstandswet nog een drietal andere regelingen en wetten uit, namelijk de Wet Inkomensvoorziening oudere en/of Arbeidsongeschikte Werknemers (Ioaw), de Wet Inkomens-voorziening Oudere en/of Arbeidsongeschikte Zelfstandigen (Ioaz), en daarnaast ook het Bijstandsbesluit Zelfstandigen (Bbz).

 

De huidige wetgeving voor deze wetten en regelingen blijven met een uitzondering van kracht. Alle drie genoemde regelingen maken dan ook geen onderdeel uit van de Wwb. Voor de Ioaw geldt dat het Ministerie voornemens is deze regeling over te hevelen naar de Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen (Uwv).

Voor de inkomensvoorziening aan Zelfstandigen is een geheel nieuwe wet in voorbereiding waarin de Ioaz en het Bbz worden geïntegreerd. Streefdatum hierbij is 1-1-2005.

 

2.7. De rol van de gemeenteraad

 

In de huidige wetgeving ligt de sturende en controle rol op het gebied van bijstandsverlening bij het Ministerie. De gemeente is aan het Rijk verantwoording schuldig over de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de uitgegeven bijstandsgelden.

Met de invoering van de Wwb verandert dit. In de nieuwe wet is geregeld dat de kaderstellende en controlerende taken primair bij de gemeenteraad liggen.

 

3. Financiën.

 

Het budget dat gemeenten beschikbaar hebben voor de uitvoering van de Wwb (excl. de bijzondere bijstand waarover verderop in deze nota) bestaat uit twee budgetten. Het zgn. Inkomensdeel voor de uitkeringen en het Werkdeel voor alle reïntegratie activiteiten.

De grotere beleidsvrijheid van de gemeenten voor de inzet van deze budgetten gaat echter wel gepaard met forse bezuinigen op diezelfde budgetten, zowel op het inkomens- als op het werkdeel.

 

3.1. Het Inkomensdeel

 

Voor wat betreft het inkomensdeel wordt een nieuwe systematiek voor de budgetverdeling geïntroduceerd. Hierbij is ook een bezuiniging aan de orde. Op rijksniveau is er sprake van een structurele bezuiniging met € 520 miljoen op de algemene bijstand.

 

Indien de gemeente uit het inkomensdeel geld over houdt dan is zij vrij om dit naar eigen inzicht te besteden. Er zijn hierop geen beperkingen.

 

De 100% financiële verantwoordelijkheid wordt stapsgewijs ingevoerd. Voor 2004 wordt het gemeentelijk aandeel in de uitkeringslasten verhoogd naar 40%. In het wetsontwerp werd uitgegaan van het automatisch doorgroeien in 4 jaar een volledige verantwoordelijkheid. De volledige financiering (100%) zou dan per 1-1-2007 een feit zijn.

In de Tweede Kamer behandeling is van de zijde van het Ministerie (na opmerkingen vanuit de kamer) toegezegd jaarlijks opnieuw te bezien of het verantwoord is de volgende stap te zetten op weg naar de volledige budgetverantwoordelijkheid.

 

Uit verschillende berekeningen werd geconstateerd dat het rekenmodel voor sommige gemeenten erg negatieve gevolgen heeft. Terwijl voor andere gemeenten geldt dat zij veel meer ontvangen; soms wel 50% meer in vergelijking tot de huidige situatie.

 

3.1.1. Het verdeelmodel van het Inkomensdeel

 

Om het macrobudget te verdelen tussen de gemeenten is het Ministerie bezig met het ontwikkelen van een rekenkundig verdeelmodel. Omdat dit model nog niet volledig is heeft het Ministerie het voornemen om voor de grotere gemeenten (waaronder Delft) de budgetten voor 2004 voor 40% te verdelen op basis van dit verdeelmodel. De overige 60% zouden dan verdeeld moeten worden op basis van historische gegevens.

 

3.1.2.  Het fictief Inkomensbudget voor Delft

 

Op basis van de huidige gegevens zijn inmiddels fictieve budgetten berekend door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en bekend gemaakt aan de verschillende gemeenten.

 

Het budget Inkomen (fictief budget) voor Delft stijgt van 36 miljoen naar 43,4 miljoen. Of dit voldoende is moet nog worden berekend. Hierbij moet rekening gehouden worden met:

-          het stijgen van het gemeenteaandeel in de uitkering naar 40%;

-          de algemene prijsstijging en de aanpassingen van de uitkerings-hoogte per januari die nog niet zijn verdisconteerd;

-          de macrobudgetten, die nog niet definitief bekend zijn (dit gebeurd pas na Prinsjesdag, en daarna nog bij de begrotingsbehandeling van sociale zaken).

-          de verwachte ontwikkeling van de klantenaantallen in 2004.

 

De komende weken wordt berekend of het genoemde fictieve bedrag toereikend is. Op basis hiervan wordt beoordeeld of en hoe het beleid, c.q. de uitvoering moet worden aangepast.

 

3.2. Het Werkdeel

 

Het Rijk stelt ook een macrobudget voor het werkdeel vast. Dit macrobudget is geoormerkt en dient ter financiering van de reïntegratieactiviteiten die de gemeenten inzetten bij de uitvoering van hun reïntegratietaak.

 

De gemeente is verplicht de middelen uit het reïntegratiebudget in te zetten voor reïntegratieactiviteiten ten behoeve van inwoners voor wie die activiteiten naar het oordeel van de gemeente nodig of wenselijk zijn. Met dit budget kan de gemeente reïntegratieactiviteiten inkopen.

 

3.2.1. Het verdeelmodel van het Werkdeel

 

In de periode 2003 – 2006 vinden bezuinigingen plaats op de totaal beschikbare reïntegratiemiddelen. Vanaf 2004 zijn per saldo ombuigingen ingeboekt die bij de gemeenten oplopen van € 600 miljoen in 2004 naar € 680 miljoen structureel vanaf 2005. Na verwerking van deze ombuigingen kunnen gemeenten volgens de huidige meerjarenraming binnen het Fwi beschikken over ruim € 1,6 miljard per jaar voor hun reïntegratiebeleid.

 

Voor de structurele situatie vindt de verdeling van dit macrobudget plaats op objectieve gronden, namelijk het aantal bijstandsgerechtigden, gecorrigeerd voor de gemiddelde uitkeringsduur. Het vertrekpunt is dat aan gemeenten met een zwaardere reïntegratietaak relatief meer middelen worden toegekend.

Voor de eerstkomende jaren wordt echter gewerkt met een overgangs-regime, omdat het Rijk de gemeenten in staat moet stellen om lopende betalingsverplichtingen met betrekking tot gesubsidieerde arbeid te financieren.

 

Binnen het overgangsregime wordt het macrobedrag gesubsidieerde arbeid jaarlijks naar beneden bijgesteld. Dit als gevolg van de taakstellende ombuiging op het aantal gesubsidieerde banen. Deze bijstelling is identiek voor alle gemeenten. Binnen het individuele totale gemeentebudget neemt het deel dat is bedoeld voor de financiering van gesubsidieerde arbeid, jaarlijks af. Het restant wordt volgens de nieuwe systematiek verdeeld.

 

3.2.2. Het fictief Werkbudget voor Delft

 

Op het werkdeel zijn ook aanzienlijke bezuinigingen aangekondigd. Landelijk lopen deze bezuinigingen de komende jaren op naar een structureel bedrag van 620 miljoen.

 

Als gevolg van bezuinigingen loopt voor Delft het (fictieve) beschikbare budget in 2004 terug van 10.1 naar 9,4 miljoen. Over de consequenties hiervan voor het Delftse beleid wordt u apart geïnformeerd.

 

Mogelijke budgetoverschotten vloeien terug naar het Rijk. De gemeente krijgt echter de mogelijkheid om 25% van het budget mee te nemen naar het volgende begrotingsjaar. Enerzijds ter dekking van aangegane verplichtingen en anderzijds om de gemeente de benodigde flexibiliteit te bieden bij haar beleidsinspanningen die tussen de jaren enigszins kunnen variëren .

 

3.3. Risicobeperking

 

Het is mogelijk dat als gevolg van de Wwb een gemeente wordt geconfronteerd met tekorten. Dit kan het gevolg zijn van het nieuwe verdeelmodel. Het kan ook het gevolg zijn van een plotselinge lokale toename van het aantal cliënten, bijvoorbeeld bij een grote bedrijfssluiting.

 

Als het beschikbare budget met 10% of meer wordt overschreden dan kan de gemeente een beroep doen op een aanvullende financiering. Een speciale commissie zal over een dergelijk verzoek oordelen.

 

4. Nadere uitwerking van het Inkomensdeel

 

4.1. De maandelijkse uitkering

 

a. de hoogte van de uitkering

De hoogte van de maandelijkse uitkering blijft, met een enkele uitzondering ongewijzigd. De huidige systematiek met landelijke uitkeringsnormen, gecombineerd met door de gemeente vastgestelde toeslagen en verlagingen blijft ongewijzigd. De enige uitzondering heeft betrekking op samenwonende familieleden in de tweede graad (broer-zus / grootouder-kleinkind). Met de invoering van de Wwb wordt geen bijstand verstrekt als een van beiden een voldoende inkomen heeft.

Het Delftse beleid waarin de hoogte van de gemeentelijke toeslag of verlaging wordt bepaald, is vastgelegd in de zgn. Toeslagenverordening.

 

De gemeente Delft heeft eind vorig jaar haar verordening op dit terrein aangepast aan ontwikkelingen in de wetgeving en de jurisprudentie. Deze verordening dient nu echter aangepast te worden aan de Wwb. Deze wijzigingen zijn, met uitzondering van bovengenoemde uitzondering, vrijwel uitsluitend technisch van aard (verwijzingen naar de Wwb en de bijbehorende artikelennummers).

Deze nieuwe verordening moet voor 1-4-2004 van kracht zijn.

 

b. rechten en plichten

Aan het ontvangen van een uitkering zijn ook rechten en plichten verbonden. De belangrijkste hiervan op dit moment is de sollicitatieplicht. In de huidige wetgeving werden enkele groepen cliënten categoriaal ontheven van deze sollicitatieplicht.

De belangrijkste groepen vormden hierin:

-          alleenstaande ouders waarvan het jongste kind jonger is dan 5 jaar;

-          ouderen, geboren na mei 1941;

In het kader van de Wwb mogen dergelijke ontheffingen alleen op individuele basis worden verleend. In beginsel geldt de sollicitatieplicht ook voor de alleenstaand ouders en voor ouderen.

 

Onder druk van de Tweede Kamer is de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders echter afgezwakt. De ontheffing mag weliswaar alleen op individuele basis worden verleend, maar de gemeente mag hierbij rekening houden met verschillende factoren. De gemeente moet daarbij een afweging maken tussen het belang van arbeidsinschakeling en de zorg die de ouder aan de kinderen wil geven (kinderen tot 12 jaar).

De gemeente moet in haar afweging onder andere rekening houden met:

-          de aanwezigheid van kinderopvang;

-          de scholingsmogelijkheden;

-          de belastbaarheid van betrokkene.

 

De sollicitatieplicht voor ouderen wordt zonder verdere beperkingen ingevoerd.

De gemeente zal hierover de komende periode criteria moeten ontwikkelen om vast te stellen wie, wanneer, hoe en hoelang (al dan niet volledig) ontheffing kan worden verleend.

 

c. fraudebestrijding

Door het overhevelen van de financiële verantwoordelijkheid wil het Rijk ook de poortwachterfunctie en de fraudebestrijding door de gemeenten intensiveren. De gemeente heeft immers een financieel belang in het voorkomen dat ten onrechte uitkeringen worden verstrekt.

 

Bij de kamerbehandeling is na een motie van de VVD besloten dat de gemeenten hun fraudebeleid in een verordening vastleggen. Hiervoor worden in 2004 (nieuw meerjarig fraudebeleidsplan) beleidsuitgangspunten en criteria  geformuleerd, welke uiteindelijk hun weerslag zullen krijgen in de verordening.

 

d. vermogen.

Het begrip vermogen verandert. Het vermogen zal voor iedere individuele uitkeringsgerechtigde opnieuw moeten worden vastgesteld.

 

e. inkomensvrijlating

Klanten die naast hun uitkering een inkomen uit arbeid hadden uit een deeltijdbaan konden een deel van deze verdiensten behouden. Om het verschil tussen uitkering en loon zo groot mogelijk te laten zijn werd voorgesteld deze mogelijk af te schaffen. Daarvoor in de plaats kan de gemeente, belastingvrij een stimuleringspremie verstrekken van maximaal €1940,- per jaar.

 

Uit de kamerbehandeling is naar voren gekomen dat de inkomensvrijlating toch kan blijven bestaan. De periode waarop een klant recht heeft op een gedeeltelijke vrijlating van inkomsten wordt beperkt tot een periode van 6 maanden. De vrijlating is echter geen automatisme. Het moet naar het oordeel van de gemeente bijdragen aan de (volledige) arbeidsinschakeling.

 

Voor de klanten die op dit moment arbeid in deeltijd verrichten waarbij sprake is van een gedeeltelijke inkomensvrijlating krijgen een overgangsregeling. Binnen een jaar moet de vrijlating worden afgebouwd in 4 stappen.

 

Over de criteria van de overgangsregeling en welke criteria worden gehanteerd bij het toekennen van de bonus moet nog besluitvorming plaatsvinden.

 

Over hoe de gemeente een beleid kan vormgeven gericht op het stimuleren van arbeidsdeelname zullen uitgangspunten, criteria en voorwaarden geformuleerd worden. Vraagpunten hierbij zijn:

-          wanneer heeft een cliënt recht op een gedeeltelijke of een volledige premie;

-          is het mogelijk deze premie verspreid over maanden uit te betalen;

-          is het mogelijk ook een premie te verstrekken bij vrijwilligerswerk of gesubsidieerd werk?

-          welke relatie bestaat er met de vrijlating; sluit een en ander elkaar uit?

 

d. invoering

De invoering van de Wwb is geregeld in de invoeringswet. In deze wet is vastgelegd dat de gemeenten voor 1-1-2005 alle uitkeringsgerechtigden moet herbeoordelen in het kader van de nieuwe wet. Een ieder dient in deze periode na de herbeoordeling een nieuwe beschikking te ontvangen, waarin wordt aangegeven hoe hoog de uitkering is, hoe hoog het vermogen is en welke rechten en plichten gelden. Zie verder hoofdstuk 6 van deze notitie.

 

4.2. De bijzondere bijstand en minimabeleid

 

4.2.1. De bijzondere bijstand

 

De bijzondere bijstand is één van de gemeentelijke middelen die de gemeente heeft om gericht, voor bepaalde specifieke en noodzakelijke kosten, inkomenssteun te geven. In het verleden werd bijzondere bijstand uitsluitend om puur individuele redenen verstrekt. Sinds enige jaren is het voor gemeenten mogelijk bepaalde categorieën klanten aan te wijzen, van wie aannemelijk is dat zij bepaalde kosten maken en deze categoriaal bijzondere bijstand te verlenen.

Binnen Delft kennen wij in deze een drietal categoriale regelingen;

-          de witgoedregeling

-          de regeling bijkomende studiekosten;

-          de aanvullende ziektekostenverzekering voor minima (AV-Delft).

 

De rijksoverheid is van mening dat gemeenten met deze regelingen te vaak inkomenspolitiek bedreven. Inkomenspolitiek is voorbehouden aan het Rijk. Om die reden wordt in het kader van de Wwb de categoriale bijzondere bijstand niet langer toegestaan.

 

De twee eerstgenoemde regelingen mogen in het kader van de Wwb voor klanten jonger dan 65 jaar niet langer blijven bestaan. Per 1-1-2004 moeten deze regelingen zijn beëindigd.

 

In eerste instantie gold hetzelfde voor de collectieve ziektekostenregelingen. De staatssecretaris heeft inmiddels toegezegd dat gemeenten die al een contract hadden afgesloten voor een dergelijke verzekering dit mogen continueren, totdat een geheel nieuw zorgstelsel van kracht wordt.

 

Om bovenstaande reden wordt het macro budget bijzondere bijstand verlaagd met een bedrag € 70 miljoen. Voor Delft komt dit neer op een verlaging van het beschikbare budget met ca, € 467.500,-. Aan de categoriale regelingen die moeten worden beëindigd werd door de gemeente Delft in 2002 in totaal € 303.000 uitgegeven (witgoed
€ 235.000,- en studiekosten € 67.000,-).

De korting is tevens bedoeld als prikkel naar de gemeenten om efficiënter te werken.

 

Vrijwel alle kosten die nu vallen onder de beide categoriale regelingen moeten toch gezien worden als noodzakelijke kosten. Klanten kunnen na invoering van de Wwb voor dezelfde kosten op individuele gronden een aanvraag bijzondere bijstand indienen. Dit betekent, dat in ieder geval meer uitvoeringskosten gemaakt moeten worden.

 

Mede op basis van het beschikbare budget zal bezien moeten worden of het huidige beleid in de bijzondere bijstand aangepast moet worden. Ook kan bezien worden of de uitvoering efficiënter kan worden georganiseerd. In de afweging zal onder andere aandacht besteed worden aan de uitvoeringskosten; de draagkracht; de rol van de langdurigheidstoeslag en de controle op de uitgaven door de klant.

 

4.2.2. De Langdurigheidstoeslag

 

Nieuw in de Wwb is de invoering van de langdurigheidstoeslag. Voor 2003 was hiervoor reeds een bedrag van 20 miljoen door het Rijk vrijgemaakt. In een aparte nota wordt u een voorstel gedaan ter besteding van dit bedrag.

 

De langdurigheidstoeslag is een toeslag die wordt verstrekt aan klanten die langer dan 60 maanden, onafgebroken een uitkering op bijstandsniveau hebben ontvangen en voor wie geen reëel arbeidsmarktperspectief bestaat.

Indien belanghebbende aan de voorwaarden voldoet kan de toeslag jaarlijks worden toegekend. De aanvraag hiertoe kan worden ingediend in een van de gesprekken die de klant heeft met de consulent in het kader van het klantmanagement.

 

Met de invoering van de langdurigheidstoeslag wordt een bedrag van 50 miljoen euro aan het budget toegevoegd. Uit de beantwoording van schriftelijke vragen door het ministerie blijkt dat men verwacht dat door de langdurigheidstoeslag het beroep op bijzondere bijstand zal afnemen.

 

Bij het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand moet rekening gehouden worden met deze toeslag. Nader bepaald moet nog worden of dit volledig moet en wat de ruimte van de gemeente hierin is.

In samenhang met het beleid betreffende de bijzondere bijstand moet bepaald worden of en in hoeverre de langdurigheidstoeslag hierbij een rol speelt. De gemeente heeft de vrijheid om te bepalen hoe zij omgaat met het vaststellen van de draagkracht en de reserveringsruimte.

 

4.2.3. Het minimabeleid

 

Het minimabeleid vormt geen onderdeel van de Wwb, maar is wel belangrijk hier te noemen. Ook het minimabeleid werd door het Rijk veelal gezien als een vorm van inkomenspolitiek door gemeenten en moet worden beperkt.

 

Het Ministerie is voornemens om vanaf 2004 op het macro budget voor minimabeleid een structurele korting toe te passen van 150 miljoen euro. Voor Delft betekent dit (voorlopige berekening) een structurele verlaging van de algemene uitkering met ca. € 1.002.000,-.

 

Van verschillende zijden is bij de behandeling van de Wwb in de Tweede Kamer aan de staatssecretaris gevraagd om af te zien van deze bezuinigingen. Naar het oordeel van de staatssecretaris moet deze discussie gevoerd worden bij de begrotingsbehandeling na Prinsjesdag. Ook vanuit veel gemeenten (ook vanuit Delft) is het Ministerie gevraagd af te zien van deze bezuiniging. Zekerheid hierover komt dus pas over enkele weken.

 

Minimabeleid gaat echter verder dan bijstandsbeleid. Minimabeleid is naast de bijzondere bijstand, ook het kwijtscheldingsbeleid, de schuldhulp-verlening, (gedeeltelijk) de Delftpas en het Sportfonds.

 

In eerste instantie leek het erop dat de gemeente het Sportfonds en de Delftpas diende te beëindigen. Na de behandeling in de Tweede Kamer blijkt dat beiden gecontinueerd kunnen worden mits zij zich beperken tot maatschappelijke, sportieve en sociaal-culturele activiteiten.

 

De komende tijd zal beoordeeld moeten of en in hoeverre de korting op de algemene uitkering kan worden opgevangen. Een belangrijke rol daarbij speelt de prioriteit die aan de verschillende activiteiten wordt gegeven.

 

4.3. Overige decentralisatie

 

In de huidige Abw zijn een aantal verplichtingen opgenomen die in de Wwb worden omgezet in gemeentelijke bevoegdheden. De gemeente moet hierop een eigen beleid formuleren. In een enkel geval moet dit beleid worden vastgelegd in een verordening. De betreffende onderdelen worden hieronder kort vermeld.

 

4.3.1. Afschaffing verplicht beleidsplan en beleidsverslag

 

In de huidige bijstandswet is geregeld dat de gemeenteraad jaarlijks, voor de aanvang van het nieuwe kalenderjaar, een beleidsplan moeten vaststellen waarin de plannen met het bijstandsbeleid voor het komend jaar worden vermeld. Dit beleidsplan moet vergezeld gaan van een beleidsverslag over de uitvoering en de resultaten van het voorgaande jaar.

 

In het kader van de Wwb komt deze verplichting te vervallen. De gemeente is wel verplicht jaarlijks twee verslagen aan te bieden aan de gemeenteraad. Beide verslagen hebben betrekking op de uitvoering van de Wwb. Het ene verslag is het zgn. voorlopige verslag dat wordt in de loop van het betreffende kalenderjaar aangeboden aan de raad. Het andere verslag is het definitieve verslag dat aan het eind van het jaar moeten zijn vastgesteld door de gemeenteraad.

 

Aan de vorm en de inhoud van deze verslagen zijn geen voorschriften verbonden.

 

4.3.2. Afschaffing van de Regeling Administratieve Uitvoeringsvoor-schriften

 

Aan de bijstandswet was de Regeling Administratieve Uitvoeringsvoor-schriften (Rau) gekoppeld. Hierin waren allerlei voorschriften geformuleerd over hoe de gemeente de wet moest uitvoeren, hoe de administratie gevoerd moest worden etc.

 

Een van de belangrijkste elementen in de Rau was de verplichting tot het periodiek uitvoeren van heronderzoeken. Met het intrekken van de Rau per 1-1-2004 is deze verplichting komen te vervallen. Toch is het voor de gemeente belangrijk om te blijven controleren op de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de verstrekte uitkering. Gesprekken met cliënten over de rechtmatigheid en doelmatigheid worden ingepast binnen het werkproces klantmanagement.

 

4.3.3. Terugvordering en verhaal

 

De bijstandswet kent nu nog de bepaling dat men verplicht is om in alle gevallen over te gaan tot terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand, c.q. het verhaal op onderhoudsplichtigen. Ook in die gevallen waarin, gelet op de hoogte van de vordering, een en ander niet in verhouding staan.

 

In de Wwb is de verplichting omgezet in een bevoegdheid. In 2004 zal bezien worden of het huidige beleid m.b.t. tot terugvordering moet worden aangepast.

 

De verplichting om te verhalen op onderhoudsplichtigen komt te vervallen in verband met een geheel nieuwe alimentatiewetgeving. Deze wetgeving zal binnen enkele jaren van kracht worden.

 

4.3.4. Krediethypotheek

 

In het geval een klant over vermogen beschikt in de vorm van een eigen huis, dan moet de gemeente de uitkering verstrekken in de vorm van een lening. Om deze lening zeker te stellen is de gemeente verplicht een krediethypotheek af te sluiten.

 

In het kader van de Wwb is deze verplichting vervallen. De gemeente mag zelf bepalen of en hoe zij deze leningen zeker wil stellen.

 

5. Nadere uitwerking van het Werkdeel

 

5.1. Een op uitstroom en reïntegratie gerichte werkwijze

 

De gemeente draagt een algemene zorg voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. De gemeente dient maximale mogelijkheden en stimulansen te bieden voor reïntegratie en participatie, ook voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Zowel het zittend bestand als de nieuwe instroom, moet door de gemeente zo snel mogelijk op het goede spoor worden gezet. Daarom heeft de wetgever het wenselijk geacht dat gemeenten alle denkbare instrumenten kunnen inzetten. De Wwb voorziet daarin door één vrij besteedbaar reïntegratiebudget en door vereenvoudiging en bundeling van regelgeving.

 

De gemeente beoordeelt, mede met behulp van het advies van het Cwi, of betrokkene in staat is om op eigen kracht werk te aanvaarden, of dat hij ondersteuning nodig heeft richting arbeidsinschakeling.

 

In de Wwb worden geen eisen gesteld aan de vormgeving van – en de mate waarin – een gemeente deze voorzieningen inzet. De gemeente bepaalt óf betrokkene daadwerkelijk een traject nodig heeft om op de arbeidsmarkt aan de slag te komen en zo ja, welk aanbod passend is. Ook hier geldt dat het gaat om de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie.

De gemeente levert vervolgens de benodigde ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen, zoals scholing, loonkostensubsidie, sociale activering, premies, kinderopvang en stages.

 

De gemeente dient het reïntegratiebeleid te concretiseren in een reïntegratieverordening, welke een weerslag zal zijn van de beleidskeuzen die de gemeente ten aanzien van reïntegratie maakt.

Uit de ontwerpwet blijkt dat gemeenten uiterlijk per 1 april 2004 de verordening ingevoerd moeten hebben. De datum zal vermoedelijk nog worden verschoven naar 31 december 2004.

 

De inhoud van de verordening valt grofweg uiteen in de volgende onderwerpen alwaar de gemeente beleid op dient te formuleren:

 

·         evenwichtige aanpak doelgroepen / sluitende aanpak (zowel naar uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Anw, als naar doelgroepen binnen deze categorieën, zoals ouderen, etnische minderheden en vrouwen);

·         financiële aspecten: hoogte bedragen, subsidie- en budgetplafonds;

·         voorzieningen: subsidies, premies, onkostenvergoedingen, inkomsten-vrijlatingen;

·         afstemming arbeid en zorg: bepalingen over kinderopvang, gedeeltelijke vrijstellingen etc.;

·         algemeen juridische aspecten: relatie Awb, termijnen, terugvordering etc.

 

5.2. Algemeen geaccepteerde arbeid

 

In de huidige situatie moeten cliënten werk accepteren dat aansluit bij hun ervaring en opleiding. Daarbij geldt dat hoe langer men aangewezen is op een bijstandsuitkering, hoe lager de gestelde eisen zijn. Om uitstroom naar werk effectief te realiseren en het beroep op inkomensondersteuning zo kort mogelijk te houden, is dit uitgangspunt aangepast. De Wwb kent de volgende uitgangspunten:

·         Iedereen moet naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen en aangeboden arbeid aanvaarden;

·         De gemeente dient wel rekening te houden met individuele mogelijkheden in verband met gezondheid en belastbaarheid;

·         Wanneer betaalde arbeid nog niet aan de orde is, moeten betrokkenen gebruik maken van de gemeentelijke voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, de zogenaamde  reïntegratieverplichting;

·         Er gelden geen nadere voorwaarden voor de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de reïntegratieverplichting. Dit betekent dat zij in individuele gevallen optimaal  maatwerk kan leveren;

·         De gemeente dient adequate voorzieningen te bieden die een combinatie van arbeid en zorg door alleenstaande ouders praktisch mogelijk maken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om toereikende kinderopvang en om eisen die aan regulier werk worden gesteld, zoals reistijd en werktijden.

 

5.3. Aanspraak op ondersteuning bij reïntegratie

 

In het wetsvoorstel is een aanspraak opgenomen van betrokkenen op ondersteuning door de gemeente bij reïntegratie. Hierbij gaat het om personen die een Abw- of een Anw- uitkering ontvangen en om niet-uitkeringsgerechtigden. Met deze aanspraak hebben zij de mogelijkheid om aan de gemeente faciliteiten te vragen die hun reïntegratie ondersteunen. Dit stimuleert de eigen verantwoordelijkheid voor reïntegratie. Bovendien draagt het er toe bij dat gemeenten personen niet ten onrechte negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen.

 

De gemeente stelt vast in hoeverre een aanspraak op een reïntegratie -inspanning wordt gehonoreerd. Daartoe gaat ze, mede op basis van het reïntegratieadvies van het Cwi, eerst na of een ondersteuning richting arbeidsinschakeling wel noodzakelijk is. Indien dat zo is, zal de gemeente moeten bepalen uit welke elementen de ondersteuning dient te bestaan. De gemeente zal hierover nadere afspraken dienen te maken met het Cwi.

Het uiteindelijke aanbod dient uiteraard te passen binnen de gemeentelijke verordening over het reïntegratiebeleid.

 

De aanspraak op een gemeentelijke reïntegratie-inspanning geldt ook voor personen aan wie een gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend, indien deze personen van mening zijn dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is.

 

5.4. Een optimaal functionerende reïntegratiemarkt

 

Het kabinet is van mening dat de creativiteit, effectiviteit en efficiëntie van de markt moeten worden benut om de kortste weg naar reguliere arbeid te vinden. Via een goed werkende reïntegratiemarkt kunnen gemeenten een groter aanbod van activiteiten en een betere prijs/kwaliteitsverhouding realiseren.

De Wwb schrijft voor dat de gemeente zoveel mogelijk reïntegratie-activiteiten dient uit te besteden. In het wetsontwerp (in eerste aanleg) werd de gemeente verplicht om alle reïntegratieactiviteiten in te kopen bij marktpartijen. Na de kamerbehandeling is dit vastgesteld op 80%.

 

De uitbesteding geldt ook voor activiteiten in het kader van gesubsidieerde arbeid, zoals bemiddeling, begeleiding en eventueel gemandateerd werkgeversschap. Bij deze uitbesteding dient de gemeente de aanbestedingsregels uit het Besluit Suwi te volgen. Hierbij wordt geadviseerd om bij aanbesteding te kiezen voor een vergaande vorm van resultaatfinanciering. Dit om te garanderen dat ook de focus van reïntegratiebedrijven is gericht op een zo kort mogelijke weg naar duurzaam werk.

 

6. De invoering van de WWB; fasering

 

Niet alle elementen van de wet treden per 1-1-2004 in werking. Vanuit de Tweede Kamer en vanuit andere maatschappelijke groeperingen is aangedrongen op een geleidelijke invoer om de gemeenten voldoende tijd te geven zich op alle elementen van de wet voor te bereiden en te implementeren.

 

Inmiddels is vast komen te staan welke elementen per 1-1-2004 van kracht worden:

-          de volledige budgettering van de bijstand;

-          de invoering van het ontschotte en vrij besteedbare budget voor reïntegratie (W-budget);

-          de afschaffing van de categoriale bijzondere bijstand;

-          de invoering van de langdurigheidstoeslag;

-          de afschaffing van de Rau;

 

Per 1-4-2004 moet de toeslagenverordening aan de nieuwe wet zijn aangepast en vastgesteld.

 

De gemeente heeft tot 1-1-2005 de tijd voor:

-          het vaststellen van de reïntegratieverordening;

-          het in de uitvoering vervangen van het begrip passende arbeid door het begrip algemeen geaccepteerde arbeid;

-          het afschaffen/aanpassen van alle categoriale ontheffingen van de arbeidsplicht (hiervoor in de plaats komt de mogelijkheid van individuele ontheffingen);

-          het vaststellen van de afstemmingsverordening (het gemeentelijk ‘boeten en maatregelenbeleid”);

-          het vaststellen van de fraudeverordening (nieuw).

 

Voor wat betreft de uitvoering geldt dat alle cliënten voor 1-1-2005 in het kader van de nieuwe wet moeten worden herbeoordeeld. Middels een beschikking moeten alle klanten individueel op de hoogte worden gesteld van:

-          de hoogte van de uitkering;

-          het vastgestelde vermogen;

-          de opgelegde rechten en plichten.

 

Zolang de herbeoordeling nog niet heeft plaatsgevonden valt men wel onder de Wwb maar zijn de oude bepalingen van de Abw van kracht.

 

 

7. Conclusie

 

Met de invoering van de Wwb krijgt de gemeente een grote verantwoordelijkheid op het gebied van werk en bijstand. Op een aantal punten zal (nieuw) gemeentelijk beleid moeten worden geformuleerd. Daarnaast wordt de gemeente geconfronteerd met aanzienlijke bezuinigingen op dit terrein. Dit noopt de gemeente haar huidige beleid op verschillende gebieden te heroverwegen.

 

Op de onderdelen van de Wwb waar voor 1-1-2004 een besluit over moet worden genomen zullen voorstellen worden geformuleerd in een beleidsplan Wwb. Deze voorstellen zullen aan het eind van het jaar aan de raad ter besluitvorming worden toegezonden.

 


Bijlage 1.

 

Lijst met gebruikte afkortingen.

 

Abw                 Algemene Bijstandswet

Anw                 Algemene Nabestaandenwet

Bbz                  Bijstandsbesluit Zelfstandigen

Cwi                  Centrum voor Werk en Inkomen

Fwi                   Fonds Werk en Inkomen

I/D                    Besluit in- en doorstroombanen

Ioaw                 Wet Inkomensvoorziening Oudere en/of Arbeidsongeschikte

Werknemers

Ioaz                  Wet Inkomensvoorziening Oudere en/of Arbeidsongeschikte

Zelfstandigen

Rau                  Regeling Administratieve Uitvoeringsvoorschriften

Suwi                 Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

Uwv                  Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen

Vng                  Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Wiz                  Werk Inkomen en Zorg

Wiw                 Wet Inschakeling Werkzoekenden

Wwb                Wet Werk en Bijstand