Beleidsplan

 

Werk en Inkomen 2004 – 2007

 

 

 

 

Versie dd. 17 december 2003, nummer 344468


Inhoudsopgave

 

 

Samenvatting

1.                  Inleiding

2.                  Doelstellingen en visie

1.       Uitgangspunten

2.       Huidig beleid en huidige werkwijze

3.       Toekomstig beleid

3.                  Werk

1.       Algemeen

2.       Doelgroepen

3.       Reïntegratie instrumenten

1.       Gesubsidieerd werk

2.       Traject aanpak

4.       De keten

1.       CWI

2.       UWV

3.       Werkagenda

5.       Rechten en plichten

1.       Reïntegratierecht / plicht

2.       Stimuleringsinstrumenten

4.                  Inkomen

1.       Algemeen

2.       Doelgroepen

3.       Inkomensproducten

1.       Algemene bijstand

2.       Bijzondere bijstand en minimabeleid

3.       Langdurigheidstoeslag

4.       Armoedebestrijding

4. Rechten en plichten

5.                  Invoering en planning

1.       Invoering

2.       Planning

6.                  Overgang

7.                  Financiële gevolgen

1.       Algemeen

2.       De budgetten

3.       Werkbudget

4.       Inkomensbudget

5.       Budget bijzondere bijstand

6.       Implementatiekosten

8.                  Controle, sturing en verantwoording

1.       De gemeenteraad en het college

2.       Het ministerie

9.                  Cliëntenparticipatie

10.               Communicatie

1.       Algemeen

2.       Externe communicatie

3.       Interne communicatie

11.       Advies panel werk en inkomen

Bijlagen:

  1. Beleidsverslag 2002
  2. Schema invoering WWB
  3. Schema wijzigingen Abw ten opzichte van de WWB en overgangsrecht
  4. Schema in- en uitstroom
  5. Vereveningsfonds
  6. Afkortingenlijst

Samenvatting

 

 

Voor u ligt het Beleidsplan Werk en Inkomen 2004 – 2007. In dit beleidsplan wordt aangegeven hoe de aanpak van Delft op het terrein van werk en inkomen in de komende jaren zal zijn. De invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) speelt hierbij een belangrijke rol.

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de uitgangspunten, het huidig beleid en de huidige werkwijze. De ingezette koers past uitstekend in de lijn van de WWB, deze koers zal ook in de komende jaren worden aangehouden en daar waar nodig worden aangescherpt.

De burger is er zelf verantwoordelijk voor om door middel van werk  in de kosten van het bestaan te voorzien. De gemeente heeft hierbij een ondersteunende taak. Op welke wijze en met welke instrumenten de gemeente Delft invulling geeft aan deze ondersteuning is te lezen in hoofdstuk 3. Ook op het gebied van inkomensvoorziening speelt de gemeente rol, het tijdig en rechtmatig verstrekken van een uitkering aan burgers die daar recht op hebben is daarbij een criterium. Het kan daarbij gaan om een algemene uitkering (voor levensonderhoud), om bijzondere bijstand en minimabeleid of een langdurigheidstoeslag. Hoofdstuk 4 gaat hier uitgebreid op in.

De Wet werk en bijstand treedt per 1 januari 2004 in werking en kent een gefaseerde invoering. Hoofdstuk 5 gaat over de invoering en de planning en hoofdstuk 6 geeft aan welk recht van toepassing is gedurende de periode dat de WWB nog niet geheel is ingevoerd.

De invoering van de Wet werk en bijstand heeft grote financiële gevolgen. De gemeente krijgt de beschikking over één budget voor reïntegratieactiviteiten en wordt vanaf 2007 volledig financieel verantwoordelijk voor de bijstandslasten. Meer over de budgetten, het Werkbudget en het Inkomensbudget, de ontwikkelingen en de risico’s is terug te vinden in hoofdstuk 7. In dit hoofdstuk wordt tevens aandacht besteed aan de bezuinigingen op het budget voor bijzondere bijstand en de gevolgen daarvan voor de gemeente Delft en aan de kosten van implementatie van de Wet werk en bijstand.

De gemeente draagt een grotere financiële en beleidsmatige verantwoordelijkheid. Hoofdstuk 8 handelt over de gewijzigde verantwoordelijk aan de gemeenteraad en het ministerie. Vervolgens komen in hoofdstuk 9 de cliëntenparticipatie en in hoofdstuk 10 de communicatie aan de orde.

 

 


1. Inleiding

 

 

Met ingang van 1 januari 2004 treedt de nieuwe Wet werk en bijstand (WWB) in werking. Hoewel de wettelijke verplichting van een jaarlijks beleidsplan daarmee is komen te vervallen,  kiezen we voor het opstellen van een meerjarenbeleidsplan, om duidelijk te maken hoe er de komende jaren onder de nieuwe Wet werk en bijstand gewerkt gaat worden.

 

Dit beleidsplan wordt gedomineerd door de invoering van de Wet werk en bijstand. Deze geeft aanleiding tot herijking van het bestaande gemeentelijke beleid en aanpassing van dat beleid aan een aantal nieuwe wettelijke kaders. Daarnaast wordt door het rijk fors bezuinigd op het nieuwe werkbudget, op de bijzondere bijstand en op gelden voor inburgering van nieuwkomers. Ook komt in dit beleidsplan een aantal meer Delftse thema’s aan de orde zoals de werkagenda, het armoedebeleid, het panel voor werk en inkomen en de relatie met de UWV.

 

Het gaat om een voortschrijdend meerjarenbeleidsplan. Samen met het prestatieboek, de kwartaalrapportages en de planning- en normeringscyclus worden beleid en uitvoering op het gebied van werk en inkomen gestuurd, gevolgd en verantwoord. Daarmee wordt blijvend invulling gegeven aan de nu ook in de WWB vastgelegde mogelijkheden voor de gemeenteraad om te sturen en te controleren. Bij dit beleidsplan is het beleidsverslag 2002 als bijlage 1 toegevoegd.

 

 

 


2. Doelstellingen en visie

 

 

2.1 Uitgangspunten

 

Met de invoering van de WWB wordt de huidige wetgeving op het gebied van Werk en Inkomen vervangen, zoals de Algemene bijstandswet (Abw), de bestaande Reïntegratiewetgeving (Wet inschakeling werkzoekenden, Besluit In- en doorstroombanen) en de bijbehorende uitvoeringsregelingen (Besluit Krediethypotheek bijstand, de Regeling Administratieve Uitvoeringsvoorschriften) en de Wet Financiering Abw, Ioaw en Ioaz. Uitgangspunt van het Rijk is en blijft “dat het de verantwoordelijkheid is van de burger datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in zijn eigen bestaan te voorzien. Iedere Nederlander hier te lande wordt geacht zelfstandig in zijn bestaan te kunnen voorzien door middel van arbeid. Als dat niet mogelijk is en er geen andere voorzieningen beschikbaar zijn, heeft de overheid de taak hem te helpen met het zoeken naar werk en, zolang met werk nog geen zelfstandig bestaan mogelijk is, met inkomensondersteuning”.

 

De ondersteunende verantwoordelijkheid wordt bij de gemeente neergelegd. Bij het aanbod van ondersteunende voorzieningen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de wens van de cliënt. Dit rekening houden met geschiedt echter niet ongelimiteerd. De cliënt is verantwoordelijk voor het realiseren van zijn of haar wensen, de gemeente ondersteunt hierbij tot op zekere hoogte en binnen bepaalde marges. Die marges kunnen per cliënt verschillen.

 

Het Rijk beoogt met de wet verantwoordelijkheden en mogelijkheden van burgers en gemeenten zo goed mogelijk te activeren door middel van:

-          een duidelijk stelsel van rechten en plichten.

-          het geven van volledige verantwoordelijkheid aan gemeenten.

-          ondersteuning door vermindering en vereenvoudiging van regelgeving.

 

Het Rijk wil dereguleren en decentraliseren. Het verwacht dat op deze wijze gemeenten efficiënter en effectiever zullen werken en hebben hierop de budgetten voor Werk en Inkomen bijgesteld. Het karakter van deze nieuwe Wet werk en bijstand  is daardoor een verdergaande verschuiving van de verantwoordelijkheid van rijk naar gemeenten. Hierbij hoort een terugtredende rijksoverheid, met minder regels en minder controle- en verantwoordingsmomenten. Gemeenten krijgen meer beleidsruimte.

 

 

2.2 Huidig beleid en huidige werkwijze

 

Meer mensen aan het werk en minder mensen in de bijstand is het motto van de gemeente Delft. Dit motto sluit naadloos aan bij de uitgangspunten van de WWB.

Voor de gemeente Delft gelden de volgende uitgangspunten:

-          werk staat voorop;

-          de kwaliteit van dat werk is belangrijk (aansluiten bij de mogelijkheden en voorkeuren van de klant en gericht op duurzame uitkomsten);

-          waar werk (nog) niet haalbaar is wil de gemeente participatie of redzaamheid van de klant realiseren;

-          alle klanten hebben het recht op passende ondersteuning en de plicht zich actief op te stellen;

-          een krachtig armoedebeleid en tegengaan van de armoedeval.

 

Deze visie is neergelegd in collegedoelstellingen en vindt een nadere uitwerking in het reïntegratieaanbod en instrumentarium van de gemeente Delft.

De reïntegratieactiviteiten van de gemeente zijn door een aantal college- en wettelijke doelstellingen ingekleurd. De collegedoelstellingen vinden rechtstreeks hun oorsprong uit het collegeprogramma “doorzetten en voorzetten” en zijn voor 2004 onverkort van kracht:

-          de gemeente biedt een sluitende aanpak aan klanten uit het ‘zittend bestand’ welke na een heronderzoek (opnieuw) via het CWI als fase-2 en -3 klant worden aangemerkt;

-          de gemeente wil in een periode van vier jaar eenderde van het fase-4 bestand toeleiden naar werk. Het betreft hier een groep (stand april 2002) van ± 725 klanten;

-          de gemeente wil in een periode van vier jaar tevens eenderde van het fase-4 bestand toeleiden naar sociale activering. Het betreft hier een groep (stand april 2002) van ± 725 klanten;

-          de gemeente wil fors inzetten op het maatschappelijk herstel van de fase-4 doelgroep welke op dit moment niet meer geactiveerd kan worden;

-          de gemeente wil fors inzetten op de aanpak van jeugdwerkloosheid;

-          de gemeente streeft naar een vergroting van het gebruik van inkomensondersteunende maatregelen.

 

Daarnaast kent de gemeente nog een aantal wettelijke verplichtingen op basis van de Suwi wetgeving en “de Agenda van de Toekomst (afspraken ministerie en VNG)”:

-          de gemeente dient een sluitende aanpak te bieden aan de nieuwe instroom fase­-2, -3 en -4 jongeren;

-          de gemeente dient een sluitende aanpak te bieden aan de nieuwe instroom fase­-2, -3 en -4 volwassenen;

-          de gemeente dient een sluitende aanpak te bieden aan de nieuwe instroom niet- uitkeringsgerechtigden;

-          de gemeente dient met het zittend bestand arbeidsmarkt georiënteerde gesprekken te voeren.

 

De gemeente moet uitvoering geven aan de versterking van de activerende werking van de bijstand. Hiervoor moet er worden samengewerkt met het CWI (Centrum voor Werk en Inkomen), private reïntegratiebedrijven en aanbieders van zorg- en sociale activeringstrajecten. De inzet hierbij is om tot een efficiënte besteding van gelden te komen, een hogere uitstroom te verkrijgen en vorm te geven aan de één-loket gedachte voor de klant.

Partijen hebben de gezamenlijke ambitie uitgesproken om extra inspanningen te doen, zodat elke (bijstand)klant in het arbeidsproces kan worden opgenomen dan wel deel kan nemen aan maatschappelijk nuttige activiteiten. Klantmanagement levert daarbinnen een belangrijke bijdrage aan een klantgerichte, effectieve en efficiënte aanpak. Klantmanagement impliceert daarbij dat de gemeente voor elke klant een vast aanspreekpunt heeft gedurende het gehele proces, voor werk en inkomen tot en met een duurzame uitstroom naar werk. De klant moet op de hoogte zijn van wat hij mag verwachten van de gemeente, hetgeen wordt vastgelegd in een gemeentelijk trajectplan. Er worden afspraken gemaakt op individueel niveau over de rechten en plichten van de klant.

 

De gemeente Delft heeft deze integrale aanpak al eerder vorm gegeven in het programma ‘Samen aan de Slag’ en in de gemeentelijke uitwerking van de regierol in het kader van de Suwi wetgeving.

Deze uitwerking heeft geleid tot de tandemconstructie klantmanagement (nota “Uitwerking klantmanagement” nr. 03/001916) en de inkoop van trajecten en instrumenten bij reïntegratiebedrijven (nota “Inkoop reïntegratietrajecten 2003”, nr. 01/031738).

De gemeente Delft heeft, bij de inwerkingtreding van de Suwi wetgeving, gekozen voor de invoering van klantmanagement. In de nota’s “Suwi - de gemeentelijke aanpak” (01/021495) en “Suwi - de voortgang van de gemeentelijke aanpak” (02/002472) is vervolgens de lijn uitgezet om het klantmanagement binnen Delft vorm te geven via een tandemconstructie tussen de functies consulent Inkomen en consulent Toeleiding en Monitoring (T&M). Binnen deze tandem voert de consulent Inkomen de regie over de klant en de consulent Toeleiding en Monitoring over het traject.

 

Zoals gesteld wil de gemeente met de invoering van klantmanagement een meer klantgerichte, maar ook efficiëntere en effectievere aanpak bereiken. Dit met als doel om meer klanten te laten deelnemen aan een traject naar werk of sociale activering en daardoor de uitstroom binnen de bijstand te vergroten. Hiervoor zal intensiever met de klant gesproken moeten worden. Jaarlijks vinden er (gemiddeld) drie gesprekken met de klant plaats. Deze gesprekken staan in het licht staan van:

- dienstverlening;

- het opstellen van een diagnose;

- het bespreken van het trajectplan;

- een voortgangsgesprek.          

Door het intensiveren van het aantal gesprekken, de nauwe samenwerking binnen de tandem en de inkoop van reïntegratietrajecten wordt invulling gegeven aan de wens om iedere klant een traject aan te bieden, maar bijvoorbeeld ook aan ‘rechten en plichten op maat’ voor iedere klant.

 

 

2.3. Toekomstig beleid

 

Het ingezette beleid en de huidige werkwijze sluiten naadloos aan bij de doelstellingen van de WWB. Uitgangspunt is daarom om zoveel mogelijk van “ wat goed is te behouden”, en het bestaande beleid waar nodig aan te passen aan de nieuwe wettelijke kaders.

 


3.         Werk

 

 

3.1 Algemeen

 

De gemeente krijgt met ingang van 1 januari 2004 een vast bedrag voor reïntegratie; het werkdeel (zie ook hoofdstuk 7 Financiën). Gezien de financiële verantwoordelijkheid die ook op het terrein van inkomen wordt doorgevoerd heeft de gemeente er alle belang bij zo veel mogelijk mensen uit de uitkering en aan het werk te krijgen.

 

De regelgeving en vergoedingen ten aanzien van gesubsidieerde arbeid komen op zich te vervallen. Er zal een keuze moeten worden gemaakt hoe om te gaan met de bestaande gesubsidieerde banen, omdat op de rijksvergoeding substantieel wordt gekort.

 

De WWB is een verdere doorvertaling van onderwerpen die met de Suwi wetgeving reeds in gang zijn gezet. Op het gebied van reïntegratie zijn een aantal onderwerpen verder aangescherpt dan wel benadrukt. Het gaat hier om de navolgende zaken:

- de arbeidsplicht. Verplichtingen van de belanghebbende op basis van het activeringsbeginsel:  iedereen is primair zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in zijn  bestaan. Met hieraan direct verbonden de sollicitatieplicht, de verplichting tot meewerken aan een reïntegratietraject en de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

- arbeidsplicht voor iedereen. Vanuit het uitgangspunt “iedereen kan wat” heeft in de WWB iedereen de arbeidsplicht. Er zijn geen categoriale ontheffingen meer zoals deze voorkwamen in de voormalige Abw. Ook voor ouderen (57,5 – 65 jaar)  geldt deze verplichting, evenals voor de ouder met de zorg voor jonge kinderen. Enkel in individuele gevallen kan een ontheffing (geheel of gedeeltelijk) verleend worden indien medische en/of sociale omstandigheden van de belanghebbende hiertoe noodzaken. De gemeente heeft hier discretionaire bevoegdheid (individuele toets). Ten aanzien van de categorie alleenstaande ouders met de zorg voor kinderen tot 12 jaar is bij amendement bepaald dat er “rekening gehouden dient te worden met de wens van de belanghebbende” en dat de gemeente zich moet vergewissen van de aanwezigheid van voldoende en adequate kinderopvang en deze opvang zo nodig moet initiëren.

- van passende arbeid naar algemeen geaccepteerde arbeid. In de WWB is vastgelegd dat een belanghebbende verplicht is om “algemeen geaccepteerde arbeid” te aanvaarden. Het begrip “passende arbeid” met de bijbehorende uitvoeringsregeling is hierbij losgelaten. Niet langer kan een persoon zich beroepen op een baan die past bij zijn opleiding, ervaring en duur van zijn werkloosheid.  Iedereen dient in principe elke soort en niveau van arbeid te accepteren, zodat hij niet langer dan strikt noodzakelijk een beroep hoeft te doen op een bijstandsuitkering.

- de sluitende aanpak. Sinds 1999 heeft de gemeente de verplichting om een sluitende aanpak te realiseren. Gemeenten moeten dus iedere belanghebbende een passend traject aanbieden. Deze verplichting is nu in de WWB wederkerig gemaakt: de klant heeft op basis van de nieuwe wet dus ook recht op een passend traject. Deze verhouding dient in een gemeentelijke verordening te worden geregeld.

- gesubsidieerde arbeid. De huidige regelgeving (Wiw en I/D) hieromtrent komt te vervallen en dient vervangen te worden door een meer efficiënt stelsel met een groter gerichtheid op door- en uitstroom.

 

 

 

 

3.2 Doelgroepen

 

De gemeente is verantwoordelijk voor de reïntegratie van:

-          uitkeringsgerechtigden met een uitkering WWB

-          uitkeringsgerechtigden met een uitkering ANW

-          en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers).

 

Afhankelijk van de afstand tot de arbeidsmarkt worden deze klanten onderverdeeld in fases.

- Fase-1 klanten zijn zelfredzaam en hebben een korte afstand tot de arbeidsmarkt.

- Fase-2 klanten hebben een kleine interventie nodig om weer toe te treden tot de arbeidsmarkt.

- Fase-3 klanten hebben een lange afstand tot de arbeidsmarkt en moeten via een intensief traject hiernaar worden toegeleid.

- Fase-4 klanten hebben door een meervoudige problematiek (vooralsnog) geen toegang tot de arbeidsmarkt.

 

De reïntegratieverantwoordelijkheid voor fase-1 klanten is door het Rijk neergelegd bij het CWI. Voor de fases-2, -3 en 4 is deze verantwoordelijkheid neergelegd bij de gemeente.

 

Bij de invulling van deze verantwoordelijkheid zet de gemeente derhalve geen instrumentarium in voor de fase-1 klanten. Voor fase-2 en -3 klanten realiseert de gemeente een sluitende aanpak. Dit betekent dat voor alle fase-2 en –3 klanten een extern reïntegratietraject, een scholingstraject of gesubsidieerde baan beschikbaar is. De fase-4 aanpak van de gemeente kenmerkt zich een sluitende aanpak voor de nieuwe instroom en door de inzet van het gemeentelijk vakteam activering, de inkoop van instrumenten en externe (sociale) activeringstrajecten (gericht op reïntegratie, activering, sociaal herstel, jobcoaching arbeidsgehandicapten, etc). Deze aanpak richt zich op dat deel van het fase-4 bestand dat voor activering en maatschappelijk herstel in aanmerking komt. Tegelijkertijd wordt sterk ingezet op de ontwikkeling van een zorgaanbod.

De gemeentelijke aanpak Nuggers is conform de hierboven beschreven fase indeling, met die uitzondering dat alleen diegene die zich op eigen verzoek via het CWI melden een aanbod krijgen (Nug  beleid is beschreven in de nota “Reintegratie nieuwe doelgroepen” nr. 02/036803).

De gemeente Delft kent een specifieke aanpak van eenoudergezinnen. Deze aanpak bestaat uit het voeren van klantkontaktgesprekken. Deze gesprekken hebben een tweeledig doel:

-          belangstelling tonen voor de burger;

-          een handreiking voor het zetten van een eerste stap richting arbeidstoeleiding.

Deze aanpak wordt in het eerste kwartaal van 2004 geëvalueerd. Uit deze evaluatie komen voorstellen voor een vervolg, waarbij wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de WWB.

 

Voorstel 1: gemeentelijk reïntegratieaanbod fase –2, -3 en 4 handhaven.

Voorstel 2: gemeentelijk Nug beleid handhaven.

Voorstel 3: aanpak beleid eenoudergezinnen in 2004 evalueren.

 

 

3.3 Reïntegratie-instrumenten

 

De gemeente heeft de plicht om iedere belanghebbende uit de doelgroepen een passend traject aan te bieden. Hiertoe moet de gemeente, mede met behulp van het reïntegratieadvies van het CWI, beoordelen of belanghebbende op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of daarbij ondersteuning nodig heeft. Wanneer belanghebbende ondersteuning nodig heeft dan is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren daarvan. Voorzieningen die de gemeente in deze kan aanbieden zijn scholing, activering, loonkostensubsidies, stages, premies, kinderopvang, sociale activering en gesubsidieerde arbeid. Aan de vormgeving en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. Hierdoor kan de gemeente de ondersteuning optimaal afstemmen op andere gemeentelijke beleidsterreinen, zoals zorg en onderwijs, en op de lokale arbeidsmarkt. Ook krijgt de gemeente ruimere mogelijkheden om personen met medische belemmeringen en/of meervoudige problemen een passend aanbod te doen, zo nodig in samenwerking met zorg- en welzijnsinstellingen.

 

De gemeente dient zoveel mogelijk activiteiten in het kader van reïntegratie uit te besteden aan de private markt. Met in acht name van de Wet Suwi dient dit voorts middels een aanbestedingsprocedure te gebeuren. Om het maatwerkprincipe en lokale initiatieven meer ruimte te geven wordt met de invoering van de WWB 30% van het beschikbaar gestelde werkbudget buiten de uitbestedingsverplichting gehouden. Voor de activiteiten die de gemeente tot 2004 zelf uitvoerde of liet uitvoeren door een aan de gemeente gelieerd orgaan  (in veel gevallen de uitvoering van Wiw en I/D-banen) is er een overgangstermijn van 3 jaar. Na die termijn moeten dus ook die activiteiten door derden worden uitgevoerd. Dit geldt overigens niet voor activiteiten die in het kader van de Wiw en I/D reeds zijn gestart voor de inwerkingtreding van de WWB.

De Delftse uitvoeringsorganisatie voor de Wiw en I/D, de St. Werkplan, is in dit kader in 2003 reeds verzelfstandigd. De 30% vrijstelling van aanbesteding geeft de gemeente de mogelijkheid eigen initiatieven in het kader van een fase-4 aanpak te financieren.

 

Binnen het totale instrumentarium zal steeds meer de nadruk komen te liggen op een aanpak waarin ‘al direct aan het werk’ centraal staat. Kwaliteit staat daarbij wel voorop: er wordt zoveel mogelijk aangesloten op de mogelijkheden en wensen van de klant en het gaat niet om werkverschaffing, wel om activiteiten die helpen om regulier aan de slag te komen.

 

3.3.1 Gesubsidieerd werk

 

Binnen het reïntegratie instrumentarium neemt het nieuwe stelsel gesubsidieerde arbeid een belangrijke plaats in. In de nota Overgangsregeling I/D banen 2004 nr. 03/030989 zijn de kaders voor dit nieuwe stelsel beschreven en overgangsmaatregelen vastgesteld.

Uitgangspunt hierbij is geweest de huidige succesvolle onderdelen zoveel mogelijk te behouden, maar tevens de nieuw geboden ruimten te benutten.

Samenvattend zijn de volgende onderdelen voorgesteld:  

 

- Werkstage: bedoeld voor werkzoekenden die perspectief hebben op regulier werk, maar door het ontbreken van (relevante) werkervaring niet direct kunnen instromen op de reguliere arbeidsmarkt. Uitgangspunt bij hierbij is het zo snel mogelijk inzetten van werkgerichte activiteiten om deelnemers zoveel mogelijk in het werktempo te houden, waardoor een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt en uitstroom uit de uitkering mogelijk wordt. De werkstage duurt zes maanden, z.s.m. na instromen, met behoud van uitkering en is gericht op reïntegratie. Deze werkstages zullen zoveel mogelijk worden ingezet afhankelijk van wens en profiel van de klant.  De stageplaatsen zullen zoveel mogelijk geworven worden bij werkgevers die kunnen voldoen aan voorwaarden als begeleiding en perspectief op doorstroom.

 

- Dienstbetrekking: ook bedoeld voor werkzoekenden die perspectief hebben op  regulier werk, maar door het ontbreken van (relevante) werkervaring nog niet direct kunnen instromen op de reguliere arbeidsmarkt. De dienstbetrekking duurt een jaar, kan volgen op de werkstage wanneer die nog geen uitstroom heeft opgeleverd, verder vergelijkbaar met de huidige Wiw-dienstbetrekking. Ook de dienstbetrekkingen zullen zoveel mogelijk worden ingezet afhankelijk van wens en profiel van de klant en zullen geworven worden bij werkgevers die kunnen voldoen aan voorwaarden als begeleiding, salaris en perspectief op doorstroom.

 

- Blijversregeling: bedoeld voor werkzoekenden die (langdurig) geen perspectief hebben op een reguliere baan. Werknemers binnen deze regeling worden niet verplicht na een bepaalde periode door te stromen naar de reguliere arbeidsmarkt. Belangrijke elementen: voorkomen van dichtslibben van de regeling door bijvoorbeeld  een leeftijdscriterium en een eigen bijdrage van de werkgever.

 

- Loonkostensubsidie; tijdelijke subsidie voor werkgevers gedurende maximaal één jaar, bedoeld voor een werkgever die een werkzoekende in dienst neemt die tijdelijk extra ondersteuning nodig heeft.

 

Nadere uitwerking van de Werkstage.

- Doelstelling: het zo snel mogelijk inzetten van werkgerichte activiteiten om deelnemers zoveel mogelijk in het werktempo te houden, waardoor een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt en uitstroom uit de uitkering mogelijk wordt. Daarom moeten deze werktrajecten zo spoedig mogelijk na instromen in de bijstand worden ingezet. De deelnemers blijven verplicht te solliciteren. De stages worden ondersteund met enige vorm van begeleiding en scholing.

- Doelgroep: nieuwe instroom fase 2 en fase 3 en waar mogelijk fase 4 in de WWB en jongeren.

- Dienstverband: de werkstages worden uitgevoerd met behoud van uitkering. Aan inleners wordt geen inleenvergoeding gevraagd.

- Duur: de werkstage duurt maximaal zes maanden en kent een omvang van 24 uur per week. Wanneer er sprake is van zorgplicht of sociale/medische beperkingen kan het aantal uren worden aangepast.

- Werkzaamheden: de werkstages zijn gericht op reïntegratie. Het gaat niet om werkverschaffing, maar om aansluiting te behouden met het (opnieuw) functioneren in een productieomgeving.

 

Nadere uitwerking van de Dienstbetrekking.

- Doelstelling: het opdoen van werkervaring t.b.v. een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt. De deelnemers blijven verplicht te solliciteren.

- Doelgroep: fase 2 en fase 3 na afloop werkstage.

- Duur: de dienstbetrekking duurt maximaal één jaar en kan volgen op de stage wanneer die nog geen uitstroom oplevert. Is er na dit jaar nog geen perspectief op regulier werk dan bestaat de mogelijkheid de deelnemer nogmaals een jaarcontract aan te bieden om de werkervaring verder te vergroten. Dit gebeurt echter bij een andere werkgever om zo de leermogelijkheden te maximaliseren.

- Dienstverband: vergelijkbaar met de huidige Wiw-dienstbetrekking (detacheringconstructie). Voorgesteld wordt de huidige constructie van de Wiw te handhaven waarbij de gemeente formeel werkgever is, maar uitvoeringsorganisaties gemandateerd worden dienstverbanden in dit kader aan te gaan. Aan inleners wordt een inleenvergoeding gevraagd. De uitvoering van de dienstbetrekkingen (acquisitie en begeleiding van kandidaten) wordt neergelegd bij de st. Werkplan en Combiwerk. Bij Werkplan ligt het accent op plaatsing en begeleiding, Combiwerk biedt zelf werk (bijv. schoonmaken op scholen).

 

Nadere uitwerking van de Blijversregeling.

- Doelstelling: het bieden van permanente werkplekken. De maatschappelijke waarde van deze werkplekken voor de stad is groot. Werknemers binnen deze regeling worden niet verplicht na een bepaalde periode door te stromen naar de reguliere arbeidsmarkt. Mogelijke uitstroom zal hoofdzakelijk plaats vinden door natuurlijk verloop.

- Doelgroep: werkzoekenden fase 2 en fase 3 van 55 jaar en ouder met geen uitstroomperspectief op korte termijn.

- Duur: Het dienstverband is voor onbepaalde tijd.

- Dienstverband: vergelijkbaar met de huidige I/D regeling. De werknemer komt in dienst van de werkplekverschaffende werkgever. De werkgever krijgt 90% van het wettelijk minimumloon vergoed conform voorgestelde wijziging I/D-subsidie (nota Overgangsregeling I/D banen 2004 nr. 03/030989). De werknemer kan in de blijversregeling doorgroeien tot 120% Wml.

- Werkzaamheden: de te verrichten werkzaamheden zijn additioneel.

 

Nadere uitwerking van de Loonkostensubsidie.

- Doelstelling: werkgevers ondersteunen die een werkzoekende in dienst neemt die tijdelijk extra ondersteuning nodig heeft. Rib’s en uitvoerders van de stage/dienstbetrekkingen kunnen de gemeente voorstellen een loonkostensubsidie in te zetten. Het totaal aantal in te zetten loonkostensubsidies is gelimiteerd. Ieder Rib waar de gemeente een contract mee heeft krijgt een aantal loonkostensubsidies. De hoogte van de subsidie moet nog worden vastgesteld.

- Doelgroep: het instrument  loonkostensubsidies wordt gericht op specifieke doelgroepen ingezet. Voorwaarde is dat de werkzoekende een reïntegratietraject van de gemeente volgt. De individuele werkgevers kunnen geen aanvraag voor een loonkostensubsidie indienen.

- Duur: de loonkostensubsidie is een tijdelijke subsidie waarvan werkgevers gedurende maximaal één jaar gebruik kunnen maken.

 

Voorstel 4: nadere uitwerking gesubsidieerde arbeid vaststellen.

Voorstel 5: verdiepingsslag en implementatievoorstellen ontwikkelen in het eerste kwartaal 2004.

 

 

3.3.2 Trajectaanpak

 

Naast de meer directer inzet van gesubsidieerd werk wordt voor klanten uit het zittend bestand en voor diegene die meer gebaat zijn bij een andere aanpak reïntegratietrajecten ingekocht. Het gaat hier om klanten waarbij gericht en intensief gewerkt moet worden aan een belemmering.

Deze trajecten worden conform gemeentelijk inkoopbeleid op de private markt aanbesteed. Bij de inkoop van reïntegratietrajecten 2004 wordt voorgesteld de beleidslijnen 2003 te handhaven.

 

Deze zijn:

- Investeren in kwaliteit en samenwerking.

Het voortdurend wisselen van reïntegratiepartners kan de kwaliteitsopbouw (afstemming van werkprocessen, opbouwen netwerk, etc) in de weg staan. Daarom zijn contracten voor 2 jaar met de mogelijkheid tot verlenging aangegaan.

- Creëren van vergelijkingsmogelijkheden en concurrentie.

Ten behoeve van een goede beoordeling van de prestaties van een reïntegratiebedrijf is het goed opdrachten in vergelijkbare kavels op te delen. Tevens is de verwachting dat door een heldere concurrentiepositie de effectiviteit van een contractrelatie wordt vergroot.

- Creëren sluitende aanpak.

Conform Suwi wetgeving en collegedoelstellingen een sluitende aanpak voor de nieuwe instroom.

- Extra investeren in trajecten fase-4.

In het kader van de collegedoelstellingen omtrent de aanpak fase-4 zittend bestand wordt aanvullende inkoop tezamen met de invoering klantmanagement vanaf juli 2003 ingezet.

 

Eind 2004 zal er een analyse / evaluatie plaats vinden van de ervaringen, resultaten en kosten van de verschillende trajectaanbieders.

 

Voorstel 6: bij de inkoop van reïntegratietrajecten 2004 worden de beleidslijnen inkoop 2003 gehandhaafd.

Voorstel 7: eind 2004 vindt er een analyse / evaluatie plaats van de ervaringen, resultaten en kosten van de verschillende trajectaanbieders.

 

 

Aanpak zittend bestand fase-2/3.

Ten aanzien van de aanpak zittend bestand fase-2/3 heeft de gemeente zich de doelstelling opgelegd een sluitend reïntegratieaanbod te doen aan diegene die na een herbeoordeling van het CWI wederom als fase-2/3 worden geïndiceerd.

Middels de aanbestedingsprocedure reïntegratiediensten zijn overeenkomsten afgesloten met Rib’s voor de levering van volledige reïntegratietrajecten t.a.v. deze groep. Deze trajecten moeten leiden tot plaatsing in betaalde arbeid,  met een gemiddelde taakstelling van 60% op basis van no cure less pay.

Onder een plaatsing wordt een plaatsing op een reguliere arbeidsplaats voor ten minste 6 maanden waarbij geen aanspraak gedaan hoeft te worden op een uitkering in het kader van de Abw verstaan.

De volledige reïntegratietrajecten bestaan in ieder geval uit de volgende producten:

- opstellen reïntegratieplan inclusief intakegesprek en inzet diagnostische instrumenten,

- aanbodversterking,

- bemiddeling,

- plaatsingsondersteuning en nazorg.

Nadrukkelijk zal aan Rib’s de opdracht worden verstrekt vanaf 2004 werkelementen in het instrumentenaanbod op te nemen, waardoor stage activiteiten een vast onderdeel in de trajectaanpak gaan worden. Ook zal de omvang en duur van trajecten hierbij in overeenstemming worden gebracht met de (Delftse) uitgangspunten van de WWB. Een inkoopkader met opdrachtformulering wordt hiervoor in januari gepresenteerd.

 

Voorstel 8: vanaf 2004 aan Rib’s de opdracht verstrekken werkelementen in het instrumentenaanbod op te nemen, waardoor stage-activiteiten een vast onderdeel in de trajectaanpak gaan worden.

Voorstel 9. de opdracht voor inkoop van reintegratietrajecten wordt in overeenstemming gebracht met de (Delftse) uitgangspunten van de WWB.

 

 

Aanpak zittend bestand fase-4.

In het collegeprogramma 2002-2006 is de taakstelling geformuleerd dat van de doelgroep fase-4 zittend bestand (vastgesteld op 2.239 klanten op 1 april 2002) een derde moet zijn uitgestroomd naar betaald of gesubsidieerd werk en een derde actief zijn als vrijwilliger.

In het kader van bovenstaande doelstelling zijn ruim 400 klanten in 2003 uitgestroomd. Daarnaast zijn ruim 500 klanten via de vakteams T&M en A&I toegeleid naar een traject. De resterende groep wordt komend jaar in het kader van klantmanagement opgeroepen voor een doelmatigheidsgesprek. Hierbij wordt nagestreefd zoveel mogelijk klanten vervolgens een reïntegratieaanbod te doen.

Voor de doelgroep fase-4 zittend bestand zijn afgelopen jaar reïntegratietrajecten ingekocht bij onder meer Kliq Reïntegratie, Wesseling, Combi Services, Wings, het Kringloopbedrijf en Werkplan Arbeidsintegratie.

 

Naast de inkoop van externe fase-4 trajecten wordt de eigen gemeentelijke uitvoering t.a.v. de fase-4 doelgroep gehandhaafd. De gemeentelijke activiteiten richten zich er vooralsnog op om klanten op een "basisniveau" te brengen en zullen resulteren in doorverwijzingen naar arbeidsmarkt- dan wel sociale activeringstrajecten.

Voor 2004 worden de gemeentelijke reïntegratieactiviteiten in het kader van de fase-4 aanpak ingericht op een sluitende aanpak van de doelgroep Mondriaan. Deze aanpak beoogt middels de trajectaanpak, dossiervoering en registratie de efficiëntie alsmede de kwaliteit van het onderwijsaanbod te bevorderen. Deze aanpak geeft de mogelijkheid interventies te plegen en aanvullende instrumenten in te zetten en zal één van de peilers zijn binnen het nieuwe verzuimbeleid wat voor de inzet van Mondriaan is ontwikkeld. Meer mensen zullen als gevolg van deze aanpak van het VE aanbod gebruik kunnen maken.

Uitgangspunt bij deze aanpak is dat WWB klanten te allen tijde in het kader van het sluitende aanpakbeleid binnen een trajectaanpak deelnemen aan activiteiten. Het team Activering zal in de voorgestelde aanpak alle WWB klanten die een onderwijsaanbod van Mondriaan volgen een trajectaanbod doen, conform de huidige werkwijze. Hierbij zal in eerste instantie met name gekeken worden naar de doelgroep: combinatie oudkomers / Mondriaan.

Hierdoor ontstaat er één plek binnen de gemeente waar alle klanten die educatie volgen vanuit gemeentelijke middelen begeleid worden, waarvan op hoofdlijnen uniforme registratie wordt uitgevoerd, dossiers worden aangelegd en waarvoor uniforme afspraken met Mondriaan over gegevensoverdracht gelden.

Ook voor de Nuggers zal het team Activering een trajectaanbod doen. Voor deze groep zal er, naast de uniforme werkwijze t.a.v. de WWB klanten, een gedifferentieerde trajectaanpak worden ontwikkeld, van een “lichte” tot een “zware” vorm.

 

Voorstel 10: in het kader van het sluitende aanpakbeleid dienen WWB klanten te allen tijde binnen een trajectaanpak deel te nemen aan activiteiten.

Voorstel 11: het team Activering zal alle WWB klanten die een onderwijsaanbod van Mondriaan volgen een traject aanbod doen, conform de huidige werkwijze.

Voorstel 12. ontwikkelen van een gedifferentieerde trajectaanpak voor Nuggers.

 

Aanpak Nieuwkomers:

Nieuwkomers vallen het eerste jaar onder de sluitende aanpak van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN). In Delft worden zij tot nu toe tijdens het eerste jaar inburgering vrijgesteld van sollicitatieplicht. Na 12 maanden legt de nieuwkomer een profieltoets af. Afhankelijk van de resultaten van de profieltoets wordt het nieuwkomerstraject afgesloten óf wordt de klant nog maximaal 6 maanden in de doorgeleidingsfase begeleid, omdat het Nederlands onvoldoende is. Zodra echter het nieuwkomerstraject wordt afgesloten, wordt voor mensen met een uitkering die in fase 1, 2 of 3 worden ingedeeld een sollicitatieplicht opgelegd.

 

Onder de WWB kan de collectieve vrijstelling gedurende het eerste jaar niet meer worden gehandhaafd, maar moet eventueel op individuele gronden tot vrijstelling worden besloten.

Gezien het belang dat de gemeente aan taalverwerving gedurende de WIN-periode hecht, wordt voorgesteld het feit dat de taalachterstand eerst kleiner moet worden alvorens tot arbeidsinpassing kan worden overgegaan zwaarwegend mee te nemen bij deze individuele beoordeling en als grond te laten dienen voor verlenen van vrijstelling van de sollicitatieplicht.

 

Voorstel 13: taalverwerving voor diegene met een taalachterstand telt zwaarwegend mee in de beoordeling tot verlenen van vrijstelling van de sollicitatieplicht.

 

 

3.4 De keten

 

De gemeente is niet de enige actor op het gebied van reïntegratie. Samen met de UWV, CWI, de scholingsinstituten en reïntegratiebedrijven (Rib’s) wordt een keten gevormd met als doel om de werkloze werkzoekende zo snel mogelijk, duurzaam naar de arbeidsmarkt te begeleiden, zodat deze weer zelfstandig in zijn levensonderhoud kan voorzien.

De formulering van de samenwerkingsverplichting in de reïntegratieketen met de ketenpartners UWV en CWI is enigszins anders dan de formulering in de Wiw. In de Wiw was expliciet aangegeven welke organisatie verantwoordelijk was voor welke doelgroep qua reïntegratie. Afwijking van deze algemene regel was mogelijk op basis van afspraken op klantniveau. In de nieuwe wet is dit ruimer omschreven. Gemeenten kunnen met UWV afspraken maken op bestandsniveau en de regie over groepen uitkeringsgerechtigden (bijv. de groep samenlopers).

 

 

3.4.1 CWI

 

Een belangrijke partner in de keten van Werk en Inkomen is het Centrum voor Werk en Inkomen. Dit centrum heeft sinds twee jaar de functie om vacatures te verzamelen en werklozen direct naar werk te geleiden, wanneer dit niet mogelijk is verzorgen zij een uitkeringsintake en bepalen de afstand tot de arbeidsmarkt. In die hoedanigheid heeft het Centrum voor Werk en Inkomen (verder genoemd CWI) een belangrijke rol inzake de poortwachtersfunctie. Poortwachter in de zin van in hoeverre klanten direct naar werk geholpen worden, maar ook een eerste screening of er recht op een uitkering zou kunnen bestaan. De gemeente wil begin 2004 samen met het CWI de samenwerking evalueren en de komende jaren verder verbeteren.

 

In het kader van de verdere ontwikkeling van ketendienstverlening wordt door de gemeente  tevens ingezet op de verdere vormgeving van een bedrijfsverzamelgebouw (BVG, als onderdeel van het grotere complex waarin de gemeentelijke publieke dienstverlening zal worden ondergebracht). Het BVG moet een plek worden waar vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar worden gebracht en ketendienstverlening ten behoeve van werkzoekenden verder wordt vormgegeven.

Het BVG in fysieke zin is de plaats waar werkzoekenden, werkgevers, en liefst alle burgers, terechtkunnen voor een scala aan diensten op het terrein van werk en inkomen. Hierbij kan worden gedacht aan bemiddeling richting werk, reïntegratie, informatie en advies over bijvoorbeeld scholing en het indienen en vervullen van vacatures. Waar dit in het geval van werkzoekenden niet leidt tot het aanvaarden van (tijdelijk) werk kan men er terecht voor het aanvragen van een uitkering.

In het verzorgingsgebied CWI Delft is reeds sprake van een traditie van samenwerking tussen de publieke partners. Tevens zijn binnen het huidige CWI ook uitzendbureaus en het UWV gesitueerd. Voor een verdere doorontwikkeling en uitbouw van het CWI/BVG is door de beoogde partners uitgesproken zich daarbij te richten op de ontwikkeling van het nieuwe stadskantoor. T.b.v. het dienstverleningconcept en programma van eisen is een plan van aanpak opgesteld wat input geeft bij de vormgeving van de publieksfunctie van het nieuwe stadskantoor.

 

Voorstel 14: begin 2004 de samenwerking met het CWI evalueren.

Voorstel 15: het dienstverleningconcept en programma van eisen Bedrijfsverzamelgebouw nader uitwerken.

 

 

3.4.2 UWV

 

De zorg voor bijstandgerechtigden vormt een integraal onderdeel van de gemeentelijke zorgplicht. Daarin past dat de gemeente (o.a. door middel van nauwe samenwerking met het UWV) een bijdrage levert aan de reïntegratie van (gedeeltelijke) WAO-ers. Daar waar een samenloop van uitkeringen aan de orde is, is het UWV verantwoordelijk voor het nemen van initiatieven die leiden tot reïntegratie van arbeidsongeschikten.

Om aan de groep samenlopers een passend reïntegratieaanbod te kunnen doen, is de gemeente met het UWV een samenwerkingsverband aangegaan. Deze samenwerking tussen UWV en gemeente is van belang gezien de toekomstige ontwikkelingen rondom de WAO: het voornemen van het kabinet om met ingang van 2004 gedeeltelijk arbeidsongeschikten geen toegang meer tot de WAO te laten hebben. Niet-werkenden krijgen (na WW-uitkering) recht op een Ioaw-uitkering en behoren dan tot de uitkeringsdoelgroep van de gemeente. Alle klanten met een gecombineerde uitkering zijn in 2003 gescreend. In 2004 worden deze klanten (met uitzondering van de zorgklanten) opgenomen in een reïntegratietraject of in een traject gericht op sociale activering. Deze trajecten worden ingekocht door het UWV.

Op 1 december 2003 zijn er 80 personen in het klantenbestand van WIZ met een gecombineerde uitkering.

 

Wat betreft uitkeringsaanvragen zal met de UWV in gesprek gegaan worden over de voorschotverlening aan klanten die bij het UWV een uitkering hebben aangevraagd. Te vaak wordt dit afgewenteld op de gemeente.

 

 

3.4.3 Werkagenda

 

Om het huidige lokale reïntegratie instrumentarium meer met het lokale bedrijfsleven in relatie te brengen heeft de gemeente Delft de “Werkagenda” ontwikkeld. De Werkagenda behelst een aantal in samenhang gepresenteerde, bestaande diensten aan werkgevers, gericht op de personeelsvoorziening en een betere werking van de lokale arbeidsmarkt voor bepaalde doelgroepen. Het gaat om een bundeling van bestaande diensten die op een werkgeversvriendelijke wijze worden aangeboden door gemeente en partners aan het Delftse bedrijfsleven.

Het doel en het belang van de gemeente Delft is het creëren van werkgelegenheid en het terugdringen van werkloosheid. Bedrijven kunnen door gebruik te maken van de Werkagenda komen tot een sterkere bedrijfsvoering (maatschappelijk ondernemen).

 

 

 

Met de Werkagenda worden de volgende doelen nagestreefd:

1. voor werkgevers beter bekend en toegankelijk maken van de werkketen (CWI-Gemeente-Mondriaan-Werkplan-Combiwerk);

2. de producten van deze werkketen beter afstemmen op behoeften van de werkgevers.

 

Het aanbod binnen de Werkagenda bestaat uit een vijftal samenhangende diensten:

- bemiddeling door het Centrum voor Werk en Inkomen;

- dienstverlening van Combiwerk;

- stages voor jongeren door Stichting Werkplan;

- taalverbeteringscursussen door de Mondriaan Onderwijsgroep;

- multicultureel- personeelsbeleid/bewustzijn.

 

De voorbereiding van het project is gestart in november 2003 met een beoogde startdatum van maart 2004. Het project heeft een looptijd tot maart 2006.

 

 

3.5 Rechten en plichten

 

Met de invoering van de WWB zijn de rechten en plichten van klanten verder aangescherpt en verduidelijkt. Als uitgangspunt kent de WWB voor iedereen de arbeidsplicht. Er zijn geen categoriale ontheffingen meer zoals deze voorkwamen in de voormalige Abw. Aan de arbeidsplicht is direct verbonden de sollicitatieplicht, de verplichting tot meewerken aan een reïntegratietraject en de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

Het begrip “passende arbeid” met bijbehorende uitvoeringsregeling is hierbij losgelaten. Niet langer kan een persoon zich blijven beroepen op een baan die past bij zijn opleiding, ervaring en duur van zijn werkloosheid. Iedereen dient in principe elke soort en niveau van arbeid te accepteren, zodat hij niet langer dan strikt noodzakelijk een beroep hoeft te doen op een bijstandsuitkering.

 

 

3.5.1 Reïntegratierecht / plicht

 

Het toepassen van het reïntegratierecht en de daarbij behorende verplichtingen van zowel de gemeente als de cliënt kent het volgende karakter:

Bij het eerste aanbod aan reïntegratie-instrumenten dient in een cliënt zoveel mogelijk de ruimte te krijgen zijn eigen (reïntegratie)wens te realiseren. Dit is echter niet ongelimiteerd. De gemeente ondersteunt hierbij binnen bepaalde marges. Die marges kunnen per cliënt verschillen en vinden hun oorsprong in het gemeentelijk reintegratiebeleid, instumentarium-aanbod en toetsingskaders. De gedachte hierbij is om de cliënt zo gemotiveerd mogelijk en duurzaam te laten uitstromen.

Bij dit eerste reïntegratieaanbod is de cliënt vooral verantwoordelijk voor het realiseren van zijn wens en de gemeente verantwoordelijk voor ondersteuning (binnen het gemeentelijk reïntegratieaanbod) daarbij. In deze eerste stap kunnen bijv. een dienstbetrekking, een eerste reïntegratietraject, een nog af te maken UWV traject, projectdeelname onbenut talent, enz. zitten.

Wanneer deze inzet niet tot succes heeft geleid kan de gemeente overwegen opnieuw instrumentarium in te zetten (met een keus over aard en omvang). Voor de klant zal gelden dat de uitgangspunten in de WWB over uitstroominspanningen en algemeen geaccepteerde arbeid onverkort van toepassing zullen zijn.

 

Voorstel 16: bij het eerste aanbod aan reïntegratie-instrumenten dient een cliënt, binnen het gemeentelijk reïntegratieaanbod, zoveel mogelijk de ruimte te krijgen zijn eigen (reïntegratie)wens te realiseren.

 

 

3.5.2 Stimuleringsinstrumenten

 

Inkomstenvrijlating

 

In de huidige regelgeving is een vrijlatingsregeling opgenomen. De doelgroep van deze vrijlatingsregeling is (nog) niet in staat om volledig aan het arbeidsproces deel te gaan nemen. Deze huidige doelgroepen zijn de bijstandsgerechtigden die 57,5 jaar en ouder zijn en de eenoudergezinnen waarvan het jongste kind jonger is dan 5 jaar. De (oude) vrijlatingsregeling is bedoeld als stimulans, een (extra) motivatie om ondanks de aanwezige beperkingen toch aan het werk te gaan of blijven.

Deze vrijlatingsregeling van inkomsten uit arbeid uit de Abw komt met de invoering van de Wet werk en bijstand te vervallen.

 

In de WWB is de mogelijkheid van een nieuwe vrijlatingsregeling opgenomen. Op welke wijze van deze nieuwe regeling gebruik wordt gemaakt is ter beoordeling aan de gemeente. Er moet echter worden beoordeeld of de werkzaamheden bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

 

De vrijlatingsbepalingen worden voor de duur van ten hoogste zes aaneengesloten maanden toegepast.

 

Uitgangspunt in de WWB is dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen levensonderhoud. Elke uitkeringsgerechtigde moet daarom zelf trachten arbeid te verwerven. Gelet op deze plicht is het in zijn algemeenheid gedeeltelijk vrij laten van arbeidsinkomsten niet aan de orde.

De gemeente Delft wil deze vrijlating uitsluitend gebruiken voor die cliënten die een extra belemmering hebben om een plek op de arbeidsmarkt te verwerven. Een dergelijke vrijlating kan een extra stimulans betekenen. Het opdoen van werkervaring kan naar het oordeel van de gemeente Delft een bijdrage leveren op de weg naar economische zelfstandigheid. Het toekennen van de vrijlatingfaciliteit kan uitsluitend op individuele gronden. In de praktijk zal deze vrijlating vooral worden toegekend aan alleenstaande ouders, ouderen, en betrokkenen die om medische of sociale redenen ernstige belemmeringen kennen op de arbeidsmarkt.

 

In die gevallen waarbij betrokkene na het toekennen van de vrijlating uitstroomt en nadien toch weer een beroep doet op uitkering, wordt voorgesteld de mogelijkheid van de vrijlating pas na twee jaar na de eerste toekenning opnieuw te bezien.

 

Voorstel 17: Vrijlatingsbepalingen conform WWB toepassen en uitsluitend gebruiken voor die cliënten die een extra belemmering hebben om een plek op de arbeidsmarkt te verwerven.

 

 

Premiebeleid

 

De gemeente Delft kent een tweetal vormen van premies:

-          de koopkrachtgarantie

-          de bonus sociale activering.

 

De koopkrachtgarantie is bedoeld voor een uitkeringsgerechtigde die een Wiw- of een I/D dienstbetrekking aanvaardt. De koopkrachtgarantie bedraagt  € 45,38 per maand en wordt gedurende maximaal een jaar uitgekeerd.

De koopkrachtgarantie is ingevoerd om te voorkomen dat uitkeringsgerechtigde die een gesubsidieerde dienstbetrekking aanvaardt, met zijn netto besteedbaar inkomen onder het minimum niveau zakt. Door diverse fiscale maatregelen is deze terugval niet meer aan de orde. Omdat de noodzaak van de regeling hiermee is komen te vervallen, wordt voorgesteld om de koopkrachtgarantie te laten vervallen.

 

De bonus sociale activering is bedoeld voor een uitkeringsgerechtigde die een traject sociale activering via het vakteam Activering van de gemeente volgt. Deze bonus bedraagt € 453,78 en wordt in twee keer uitgekeerd.

De bonusregeling wordt ingezet als stimulans voor een uitkeringsgerechtigde die een traject sociale activering volgt. De financiering van deze bonusregeling geschiedt via EZH-gelden. Deze regeling kan ongewijzigd worden voortgezet.

 

Voorstel 18: De huidige regeling koopkrachtgarantie laten vervallen.

Voorstel 19: De bonus sociale activering ongewijzigd voortzetten.

 


4.  Inkomen

 

 

4.1 Algemeen

 

Zoals al eerder aangegeven draagt de gemeente met ingang van 1 januari 2007 de volledige financiële verantwoordelijkheid.  Dat betekent dat de gemeente een vast bedrag krijgt voor het verstrekken van uitkeringen en de langdurigheidstoeslag: het inkomensbudget (hier wordt in hoofdstuk 7 nader ingegaan). Een overschot op het inkomensdeel mag worden overgeheveld naar het werkdeel, andersom mag niet. De gemeente heeft er derhalve belang bij om nieuwe instroom in de uitkering te verlagen, zo veel mogelijk mensen uit de uitkering en aan het werk te krijgen (zie hoofdstuk 3 Werk) en fraude te bestrijden.

 

Als een burger onvoldoende middelen heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien en nog niet in staat is om de stap naar de arbeidsmarkt terug te zetten, dan is er recht op een bijstandsuitkering. Deze vangnetfunctie blijft ook in de nieuwe wet gehandhaafd.

 

De doelstellingen van de gemeente Delft daarbij zijn:

- het tijdig verstrekken van een uitkering aan burgers die daar recht op. Deze taakstelling zal ook binnen de WWB onverkort van kracht blijven.

- het voeren van een krachtig armoedebeleid. In paragraaf 4.3.4 wordt hierop teruggekomen.

- het rechtmatig verstrekken van uitkeringen is een belangrijk uitgangspunt van het huidige beleid. In 2001 werd een meerjarig fraudebeleidsplan (2001-2004) vastgesteld. In dit plan zijn enkele concrete resultaat gerichte doelstellingen opgenomen voor het fraudebeleid in deze periode. Het belang van een goed handhavingsbeleid blijft onder de WWB onverminderd van kracht.

- in 2002  werd een communicatieplan vastgesteld moet als doel de bekendheid en het gebruik van alle inkomensondersteunende maatregelen, en meer specifiek de bijzondere bijstand te vergroten (naast al reeds ingezette instrumenten, zoals het Delfts Uitkeringen Informatie Team). De Klantenkrant (de KWIZ) is hiervan een uitvloeisel.

 

 

4.2   Doelgroepen

 

Voor wat betreft de algemene bijstand wordt de doelgroep gevormd door alle burgers van Delft met onvoldoende inkomsten. Het bieden van een adequate (aanvullende) inkomensvoorziening middels een uitkering is een belangrijke taak.

 

Veel burgers worden (regelmatig) geconfronteerd met bijzondere noodzakelijke kosten die zij niet uit hun inkomen kunnen voldoen. In deze gevallen kunnen zij een beroep doen op bijzondere bijstand. De hoogte van de bijzondere bijstand en de eigen bijdrage in de kosten wordt voor mensen met een inkomen hoger dan de bijstandnorm, bepaald op basis van een draagkrachtberekening. Omdat deze berekening naast het inkomen en vermogen ook rekening houdt met andere kosten, kan gesteld worden dat ook bijzondere bijstand zich richt op alle Delftse burgers.

In de praktijk wordt de doelgroep van de bijzondere bijstand vooral gevormd door alle burgers met een laag inkomen. Dit verandert niet in het kader van de WWB.

 

Op dit moment is er sprake van een toenemend aantal inwoners dat afhankelijk is van een uitkering. Het aantal bijstandontvangers zal de komende periode, mede door aanpassingen binnen de WAO en de WW nog verder toenemen (hier wordt in hoofdstuk 7 nader op ingegaan). Dit zal ook effect hebben op het gebruik van andere inkomensondersteunende maatregelen, zoals bijvoorbeeld de bijzondere bijstand, het Sportfonds etc.

 

 

4.3   Inkomensproducten

 

 

4.3.1. De algemene uitkering

 

 

De opbouw van de uitkering

 

De algemene uitkering is bestemd voor de voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze uitkering wordt is samengesteld uit landelijke normen, verhoogd met gemeentelijke toeslagen en eventueel verlaagd met gemeentelijke verlagingen. Daarbij wordt rekening gehouden met de eigen middelen van belanghebbende.

 

Normen, toeslagen en verlagingen

 

De Wet werk en bijstand leidt niet tot grote veranderingen op het gebied van normen, toeslagen en verlagingen. Net als binnen de Algemene bijstandswet zijn er landelijke normen voor alleenstaanden, alleenstaand ouders en voor gehuwden/samenwonenden, welke gebaseerd zijn op percentages van het minimumloon. Net als in de Abw heeft de gemeente de wettelijke plicht om in een verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm.

 

In het najaar 2002 heeft de gemeente haar toen geldende toeslagenverordening aangepast aan ontwikkelingen in beleid, jurisprudentie en andere wetgeving. De in deze verordening vastgelegde uitgangspunten blijven onverminderd van kracht. De geldende verordening ondergaat een technische aanpassing om deze in overeenstemming te brengen met de WWB. De bestaande uitgangspunten blijven onverminderd van kracht. Materieel zijn er voor de uitkeringsgerechtigden geen wijzigingen.

 

Feitelijk is er sprake één echte wijziging ten opzichte van de huidige verordening. De huidige verordening biedt niet de mogelijkheid om betrokkenen zonder woonlasten als categorie te benoemen en op basis hiervan de uitkering of toeslag te verlagen. Binnen de Abw moest in deze gevallen op individuele gronden een besluit worden genomen. In de WWB bestaat deze mogelijkheid wel en is deze, aansluitend bij het huidige beleid, opgenomen in de nieuwe verordening.

 

De nieuwe verordening wordt u hierbij separaat aangeboden.

 

Middelen

 

Bij de berekening van de uitkering wordt rekening gehouden met de eigen middelen van belanghebbende (inkomen en vermogen). Op dit vlak hebben zich enkele wijziging voorgedaan.

 

Vermogen

In de Abw werd het vermogen eenmalig vastgesteld, namelijk bij de aanvang van de uitkering. Slechts in die gevallen waarin er sprake is van een vermeerdering van het vermogen werd dit opnieuw bezien. Op dat moment werd echter geen rekening gehouden met nieuw ontstane schulden. In de WWB is dit wel het geval.

 

De regeling met betrekking tot het vrij te laten vermogen in geval van een eigen woning is versimpeld. In de meeste gevallen is de nieuwe regeling gunstiger voor de klant.

 

Inkomen

Een bijstandsuitkering is altijd aanvullend, met andere woorden: de inkomsten van de betrokkene worden op de uitkering van de betrokkene in mindering gebracht. Een aantal

middelen, die verstrekt worden met een bepaald doel, zoals kinderbijslag, studiefinanciering etc, zijn uitgezonderd. Vanaf 1 januari wordt deze lijst met buiten beschouwing te laten inkomsten uitgebreid met een aantal heffingskorting: de aanvullende alleenstaande ouder korting en de combinatie korting (beiden indien het jongste kind jonger is dan 5 jaar) en de Wajongkorting.

 

Krediethypotheek

Als een klant beschikt over vermogen in de vorm van een eigen woning, dan wordt bijstand verleend in de vorm van een geldlening. Binnen de huidige Abw wordt terugbetaling van deze lening zeker gesteld door het vestigen van een krediethypotheek. Het vestigen van een krediethypotheek in voorkomende gevallen geldt als een verplichting.

 

Binnen de Wet Werk en Bijstand is het aan de gemeente of zij in deze gevallen de leningen wil zekeren en op welke wijze zij dit wil doen. Voorgesteld wordt om de huidige werkwijze te handhaven.

 

Voorstel 20: Continueren van de huidige werkwijze met betrekking tot het vestigen van een krediethypotheek in geval van vermogen in de vorm van een eigen woning, woonwagen en woonschip.

 

Terugvordering en verhaal

Binnen de Abw is de gemeente verplicht om in voorkomende gevallen de uitkering terug te vorderen (van belanghebbenden) of te verhalen (op derden, met name de onderhoudsplichtigen).

 

Binnen de Wet werk en bijstand bestaat deze verplichting niet meer. Terugvordering en verhaal wordt een gemeentelijke bevoegdheid. Voorgesteld wordt om het huidige beleid te continueren. Het terugvorderen en verhalen van bijstand vormt een bron van inkomsten van de gemeente (ontvangsten stromen terug in het Inkomensdeel). Bovendien mag het plegen van bijstandsfraude niet worden beloond. Terugvordering heeft daarmee ook een maatschappelijk belang.

 

Voorstel 21: Continueren van het huidige beleid en de huidige werkwijze met betrekking tot terugvordering en verhaal van bijstand

 

4.3.2. Bijzondere bijstand en minimabeleid

 

Met het verstrekken van bijzondere bijstand en bijdragen uit het minimabeleid wordt aan personen die door omstandigheden te kampen hebben met hogere kosten, extra ondersteuning geboden. De gemeente Delft kent een aantal van deze ondersteunende regelingen. Een aantal van deze regelingen moeten worden aangepast aan de nieuwe wettelijke kaders. Bovendien wordt door het Rijk fors bezuinigd, om die reden moeten een aantal bezuinigingsmaatregelen worden doorgevoerd.

 

Nieuwe regels:

Met de Wet werk en bijstand (WWB) wil de wetgever benadrukken dat alle bijzondere bijstand maatwerk is (individuele toetsing), niet alleen de noodzaak en de gemaakte kosten moeten beoordeeld worden maar ook of de kosten uit de eigen middelen betaald kunnen worden. Om deze reden schaft de wetgever de categoriale bijstand, met uitzondering van de collectieve aanvullende verzekering, aan personen jonger dan 65 jaar af. De wetgever is daarnaast van mening dat algemeen generiek inkomensbeleid voorbehouden is aan het Rijk en dat afschaffing van categoriale bijstand bijdraagt aan het verminderen van de armoedeval. Voor personen die langdurig aangewezen zijn op een minimuminkomen, wordt er een langdurigheidstoeslag in de wet opgenomen.

 

Bijzondere bijstand

 

Een regeling valt onder de individuele bijzondere bijstand als:

-          een toets plaatsvindt van de individuele bijzondere omstandigheden (die omstandigheden zelf kunnen in beleidsregels worden vastgelegd); én

-          waarbij is vastgesteld tot welke kosten die bijzondere omstandigheden leiden (kosten kunnen in beleidsregels worden genormeerd); én

-          waarbij is vastgesteld tot welk bedrag de kosten niet kunnen worden voldaan uit de norm en de aanwezige draagkracht (ook hier weer beleidsregels); én

-          waarbij is vastgesteld of, en zo ja tot welk bedrag, de betrokkene de kosten maakt.

Een regeling die niet valt onder de individuele bijstand wordt aangemerkt als een categoriale regeling. Met name op dit laatste punt onderscheidt de individuele bijzondere bijstand zich van de categoriale regelingen: in het kader van die regelingen kunnen verstrekkingen plaatsvinden zonder dat behoeft te worden nagegaan of de betreffende kosten in het individuele geval ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn.

 

Categoriale regelingen in Delft

1.       Collectieve aanvullende verzekering AV Delft.

2.       Witgoedregeling

3.       De regeling bijkomende studiekosten

 

Er zijn twee categoriale regelingen die vanaf 1 januari 2004 moeten worden beëindigd; de witgoedregeling en de regeling bijkomende studiekosten. De kostensoorten waarvoor in deze regelingen bijstand voor werd verleend, kunnen ook in het geval van individuele verstrekkingen toch als noodzakelijk worden aangemerkt. Op individuele basis kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verstrekt, waarbij de huidige regelingen op het gebied van reservering en voorliggende voorzieningen van kracht zijn.

Voor wat betreft de regeling bijkomende studiekosten streeft de gemeente er naar scholen te betrekken bij het faciliteren van leerlingen van minder draagkrachtige ouders. De gemeente zal met de scholen op dit punt in gesprek gaan.

 

Voorstel 22: Intrekken van de regeling bijkomende studiekosten en de witgoedregeling

 

In 2002 werd aan beide regelingen in totaal een bedrag van € 300.000,- aan bijstand verstrekt. Het feit dat de regeling wordt ingetrokken betekent een besparing op de uitgaven. Weliswaar kan op individuele gronden bijzondere bijstand voor deze kosten worden verstrekt, maar dit gaat gepaard met een strengere toetsing naar noodzaak en eigen middelen. Om die reden zal aanzienlijk minder worden uitgegeven. Dit zal weliswaar gepaard gaan met hogere uitvoeringslasten, maar toch wordt verwacht dat hiermee een bedrag van € 200.000,- structureel wordt bezuinigd.

 

Uit de eerste versie van de Wet werk en bijstand bleek dat ook de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering moest worden beëindigd. Ten tijde van de parlementaire behandeling is dit gewijzigd. De collectieve ziektekostenverzekering mag worden gecontinueerd tot het moment dat een nieuw zorgstelsel van kracht wordt. Dit is gepland voor 2007. In 2004 staat een evaluatie van de regeling gepland en wordt het contract met de zorgverzekeraar verlengd met de bedoeling om de collectieve verzekering verder te verbeteren.

 

Voorstel 23: Handhaven van de collectieve ziektekostenverzekering AV Delft

 

Bezuinigingsmaatregelen

 

- Draagkracht

Bij de berekening van de hoogte van de bijstand wordt rekening gehouden met ruimte in het inkomen boven bijstandsniveau: de draagkracht.

De gemeente is net als in de Abw in de WWB zelf verantwoordelijk voor het bepalen van de hoogte van de draagkrachtgrens. Per 1 januari 2003 werd voor de meeste kostensoorten  de draagkrachtgrens bepaald op 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Gelet op de financiële druk op de bijzondere bijstand wordt voorgesteld om de draagkrachtgrens voor alle kosten binnen de bijzondere bijstand vast te stellen op 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

 
Voorstel 24 De draagkrachtgrens voor bijzondere bijstand in alle gevallen stellen op 110% van de van toepassing zijnde norm
 
- Afschrijvingsduur gebruiksgoederen

De gemeente Delft kent een regeling voor noodzakelijke inrichting van een woning. In het kader van deze regeling zijn een aantal goederen benoemd die voor iedereen noodzakelijk zijn, zoals onder andere een bed met toebehoren, vloerbedekking woonkamer en slaapkamer, gordijnen, koelkast, stofzuiger, wasmachine, etc. Als voor deze kosten bijzondere bijstand wordt verstrekt dan wordt uitgegaan van verstrekking van nieuwe goederen.

In de praktijk komt het helaas regelmatig voor dat belanghebbenden de goederen niet nieuw aanschaffen, maar tweedehands. Met als gevolg dat zij veel sneller weer een beroep doen op bijstand om deze te vervangen. Voorgesteld wordt om in het kader van deze regeling de gebruikduur van dit soort goederen op 8 jaar te stellen, hetgeen voldoende is bij normaal gebruik. Dit impliceert een aanpassing van de regeling direct noodzakelijke goederen.

Indien een klant zich eerder meldt omdat hij in het artikel binnen de gebruiksduur die daarvoor staat wil vervangen, wordt niet langer bijstand verstrekt voor hetzelfde goed.

Naar verwachting wordt hiermee een bedrag bespaard van ca. € 30.000,-.

 

Voorstel 25: Aanpassing van de regeling direct noodzakelijke, niet uitstelbare goederen met dien verstande dat hierbij een vervangingstermijn wordt gesteld van 8 jaar

 

-Gebruik deel langdurigheidstoeslag als reserveringsruimte

Hier wordt in de volgende paragraaf op ingegaan.

 

4.3.3. De langdurigheidstoeslag

 

Dit onderwerp is nieuw binnen het bijstandsregime, zij het dat er in 2003 binnen de oude wet ook reeds de mogelijkheid was om  een vergelijkbare eenmalige toeslag te geven.

Gemeenten dienen aan personen, jonger dan 65  jaar, die 5 jaren of langer zijn aangewezen op een minimumuitkering, en die de afgelopen jaren geen mogelijkheid hebben gehad om de stap naar de arbeidsmarkt te zetten, een jaarlijkse toeslag te verlenen.

Burgemeester en wethouders kunnen hierbij op nadere regels stellen op het vlak van de uitvoering. Momenteel vindt de invulling van deze nadere uitvoeringsregels plaats.

 

De hoogte van deze langdurigheidstoeslag bedraagt:

- gehuwden                                            454  per jaar

- alleenstaande ouder                  408  per jaar

- alleenstaande                           318 per jaar

 

De aard van de langdurigheidstoeslag is gelijk aan die van de periodieke algemene bijstand. Ter bestrijding dus van algemene bestaanskosten. Dit betekent dat de toeslag aangewend moet worden ter voorziening in extra kosten.

 

In de Tweede Kamer behandeling gaf staatssecretaris Rutte aan dat naar zijn mening het invoeren van de langdurigheidstoeslag zal leiden tot lagere bijzondere bijstandskosten. Met het hanteren van een draagkrachtgrens, hoger dan de bijstandsnorm is dit zeer twijfelachtig.

Immers, een minimumuitkering plus de langdurigheidstoeslag, is lager dan de door Delft gehanteerde draagkrachtgrens van 110%. Slechts in die gevallen, waarin betrokkene geen aanvraag indient omdat hij de kosten zelf wil dragen uit zijn toeslag, zal een besparing optreden. Dit is echter niet te kwantificeren. Bijstandsgerechtigden dienen van hun uitkering een bedrag te reserveren voor de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Door toekenning van een langdurigheidstoeslag gaat de uitkering (op jaarbasis) omhoog, waardoor de betrokkene meer ruimte heeft om voor deze kosten te reserveren.

 

 

Voorstel 26: Met ingang van 1 januari 2004 de helft van de langdurigheidstoeslag beschouwen als (fictieve) reserveringsruimte voor de aanschaf en vervanging van duurzame gebruiksgoederen

 

 

4.3.4. Armoedebestrijding

 

Landelijk onderzoek en signalen uit de stad maken duidelijk dat ook in Delft huishoudens over het financiële randje (dreigen te) vallen. In de vorige collegeperiode is zijn hiertoe een aantal nieuwe regelingen van kracht geworden. Voor de huidige collegeperiode heeft het college zich voorgenomen het gebruik van de bestaande regelingen te bevorderen. In 2001 werd bijvoorbeeld een beleidsplan bijzondere bijstand 2001-2003 vastgesteld waarin als doelstelling werd opgenomen het gebruik van de bijzondere bijstand te optimaliseren. In aanvulling daarop wil het college in 2004 via het DUIT-team actief huishoudens vinden die zich financieel onder de armoedegrens bevinden. Om na te gaan of zij met inzet van het beschikbare instrumentarium van de sector WIZ ondersteund kunnen worden. Daarnaast wil het college in de eerste helft van 2004 voorstellen doen om de aanpak van schulden, huisuitzettingen, verwaarlozing en zorgmijding beter te verbinden.

 

 

 

 

 

4.4 Rechten en plichten

 

Net als in de Algemene bijstandswet heeft de burger met een onvoldoende inkomen, of de burger die zich geplaatst ziet voor bijzondere noodzakelijke kosten die hij niet kan voldoen, recht op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand.

 

Aan het recht op een uitkering zijn ook verplichtingen verbonden. Deze plichten hebben enerzijds betrekking op de arbeidsinschakeling van de betrokkene (art. 9 WWB). Zo moet de betrokkene onder andere:

-          aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid aanvaarden

-          ingeschreven staan als werkzoekende bij het CWI

-          gebruik maken van door de gemeente aangeboden activiteiten gericht op arbeidsinschakeling

 

Onder de Abw konden bepaalde groepen vrijstelling krijgen van bepaalde verplichtingen. Dit gold onder andere voor alleenstaand ouders met jonge kinderen en oudere werklozen. Deze mogelijkheid tot categoriale vrijstelling is niet langer mogelijk onder het regime van de WWB. Vrijstellingen van bepaalde verplichtingen kunnen slechts in individuele gevallen worden verleend. Een bijzondere positie wordt hierbij ingenomen door alleenstaand ouders met kinderen tot 12 jaar. De arbeidsplicht wordt ook aan hen opgelegd, tenzij er sprake is van onvoldoende mogelijkheden van kinderopvang, onvoldoende scholing. Ook dient rekening gehouden worden met de belastbaarheid van de betrokkene. Als een vrijstelling wordt verleend is deze altijd tijdelijk, en moet periodiek worden herbeoordeeld.

 

Andere verplichtingen hebben betrekking op het verstrekken van de noodzakelijke inlichtingen om het recht op de uitkering vast te stellen (art 17 WBB).

 

Als de betrokkene zich niet houdt aan de hem opgelegde verplichtingen en zodoende een onvoldoende besef toont van zijn verantwoordelijkheid dan kan de gemeente besluiten een maatregel op te leggen. De uitkering wordt dan afgestemd op het getoonde gedrag.

 

Tot 1 januari 2004 is de Wet Boeten, Maatregelen, Terug- en Invordering Sociale Zekerheid van kracht. Deze wet regelt de ‘sanctionering’ in die gevallen waarin de betrokken uitkeringsgerechtigde:

- niet (of niet geheel) voldoet aan zijn verplichtingen

- een onvoldoende besef toont van zijn eigen verantwoordelijkheid voor het voorzien in zijn eigen bestaan

- niet voldoet aan zijn inlichtingenplicht

 

Met de invoering van de WWB wordt een dergelijk beleid geheel aan de gemeente overgelaten. De gemeente kan de bijstand in voorkomende gevallen afstemmen op de aard en de ernst van de handeling of de nalatigheid van de betrokkene.

 

Dit beleid moet de gemeente vastleggen in een verordening, de zgn. afstemmingsverordening. Dit afstemmingsbeleid hangt in hoge mate samen met het gemeentelijk beleid gericht op reïntegratie. Om die reden moet de afstemmingsverordening op hetzelfde moment van kracht worden als de reïntegratieverordening. Naar verwachting zullen deze beide verordeningen in het eerste halfjaar worden aangeboden. Tot het moment van inwerkingtreding van de afstemmingsverordening blijven de bepalingen uit de Abw van toepassing.

 

5. Invoering en planning

 

 

5.1 Invoering

 

De WWB treedt in beginsel per 1 januari 2004 in werking. De wetgever heeft echter gekozen voor een gefaseerde invoering van de WWB. Gemeenten hebben uitstel gekregen tot 1 januari 2005 om de WWB (volledig) in te voeren. Dit betekent dat delen van de WWB in ieder geval in werking treden op 1 januari 2004. Voor een aantal beleidsrichtlijnen en de verordeningen bepaalt de gemeente wanneer deze in werking treden, doch uiterlijk vóór 1 januari 2005. In 2005 kan gedurende 12 maanden het zittend bestand worden herbeoordeeld. Dit betekent dat vóór 1 januari 2006 alle cliënten een beschikking op grond van de WWB moeten ontvangen. Dit is geregeld in de Invoeringsregeling WWB.

 

Welke onderdelen treden per 1 januari 2004 in werking:

-de afbouw van de vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid

-de nieuwe vrijlating van inkomsten in 2004 (maximaal 6 maanden)

-nieuwe vrijlating van fiscale heffingskortingen

-krediethypotheek: beleid vaststellen in verband met het veilig stellen van vorderingen

-aanvragen krediethypotheek beoordelen op basis van het gunstigere regime (vanaf 10 oktober)

-nieuwe vermogensvaststelling

-keuze terugvordering en verhaal

-invoering langdurigheidstoeslag

-wijziging categoriale bijzondere bijstand

-wijziging begrip “gebruikelijke vakantieperiode”

-wijziging ten aanzien van begrip “gezamenlijke huishouding”

 

 

Welke onderdelen treden voor 1 januari 2005 in werking:

-het vaststellen van de verordening toeslagen en verlagingen

-het vaststellen van de afstemmingsverordening

-het vaststellen van de reïntegratieverordening

-het vaststellen van de verordening cliëntenparticipatie

 

 

Welk onderdeel treedt uiterlijk voor 1 januari 2006 in werking:

-de herbeoordeling van het huidige bestand

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5.2. Planning

 

 

Wat

Inhoud

Wanneer

Verordening toeslagen en verlagingen

 

Technische en inhoudelijke aanpassing van huidige verordening

Januari 2004

Implementatieplan

Invoeringsactiviteiten WWB

Januari 2004

Verordening cliëntenparticipatie

Technische aanpassing

Februari 2004

Alleenstaande ouderbeleid

Evaluatie en opnieuw vaststellen

Eerste kwartaal 2004

Inkoopkader reïntegratietrajecten

 

Eerste kwartaal 2004

Nadere uitwerking gesubsidieerde arbeid

 

Eerste kwartaal 2004

Reïntegratieverordening

Vaststellen

April 2004

Afstemmingsverordening

Vaststellen

April 2004

Beleidsplan Volwasseneneducatie

 

Eerste kwartaal 2004

Schuldhulpverlening en budgetbeheer (bijstand in natura)

Beleidsvoorstel

Tweede kwartaal 2004

AV Delft

Evaluatie en voortzetting

Derde kwartaal 2004

Fraude beleidsplan

Opnieuw vaststellen

Oktober 2004

Beleidsplan Integratie

 

Vierde kwartaal 2004

Evaluatie reïntegratietrajecten

 

Vierde kwartaal 2004

 


6. Overgang

 

 

Zoals al eerder vermeld vervangt de Wet werk en bijstand de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden, de Wet financiering Abw IOAW en IOAZ en het besluit in- en doorstroombanen. Bovendien worden met de invoering van de WWB diverse andere wetten gewijzigd. Zowel de invoering van de WWB als de intrekking van de diverse wetten vergt overgangsrecht.

Dit overgangsrecht bestaat uit twee verschillende soorten bepalingen: invoerings- en overgangsbepalingen. De invoeringsbepalingen regelen op welk tijdstip diverse onderdelen van de WWB moeten zijn ingevoerd. Hoofdstuk 5 ging hierop in. De overgangsbepalingen geven aan welke regels gelden gedurende de periode dat de WWB nog niet (geheel) van kracht is.

Bij enkele onderdelen is ingevolge het overgangsrecht nog de Abw van toepassing.

 

Als bijlage 2 en 3 treft u een schema invoering WWB aan en een schema wijzigingen Abw ten opzichte van de WWB  waarbij het overgangsrecht inzichtelijk wordt gemaakt.
7. Financiële gevolgen

 

 

7.1 Algemeen

 

De invoering van de Wet werk en bijstand heeft voor onze gemeente zeer ingrijpende financiële gevolgen en brengt zeer forse risico’s met zich mee. Vanaf 2007 wordt de gemeente 100% verantwoordelijk voor de uitvoering van de bijstand en de reïntegratie van bijstandsgerechtigden en aanverwante doelgroepen. Financieel vindt dit zijn vertaling in de financieringssystematiek FWI (Fonds Werk en Inkomen.) Dit fonds bestaat uit de onderdelen Werkbudget (ter financiering van de reïntegratievoorzieningen) en Inkomensbudget (ter financiering  van de bijstandslasten).Het is de bedoeling dat door een verstandige inzet van de W-middelen de uitstroom uit de bijstand wordt gerealiseerd waardoor de bijstandslasten verminderen (en hierdoor resterende inkomensbudgetten ingezet kunnen worden voor werk).

Paragraaf 2.1 van dit hoofdstuk zal ingaan op het werkbudget en de besteding hiervan, vervolgens zullen in paragraaf 2.2 de gevolgen van de financieringssystematiek voor het inkomensbudget in relatie tot het aantal klanten aan de orde komen. Naast de algemene bijstand vinden door het rijk ook bezuinigingen plaats op het gebied van minimabeleid, paragraaf 2.3 zal hier inzicht in geven. Tot slot wordt ingegaan op het implementatiebudget WWB.

 

 

7.2. De budgetten

 

7.2.1 Het werkbudget

 

De WWB legt (nog) meer nadruk op werkaanvaarding. De sollicitatieplicht en het begrip passende arbeid zijn hiertoe verder aangescherpt. De gemeente dient maximale mogelijkheden en stimulansen te bieden voor reïntegratie en participatie. De gemeentelijke reïntegratiebudgetten worden aan de ene kant gekort maar aan de andere kant krijgt de gemeente meer beleidsvrijheid bij het inzetten van dit budget. De WWB voorziet daarin door het bundelen van budgetten tot één vrij besteedbaar reïntegratiebudget en door vereenvoudiging van regelgeving.

 

Het instrumenten aanbod 2003 bestaat uit I/D banen, Wiw dienstbetrekkingen, reïntegratietrajecten, ondersteunende instrumenten (o.a. asessments, weesfietsenproject) en scholing. Het beschikbare budget wordt voor driekwart besteed aan het huidige stelsel van gesubsidieerd werk en een kwart voor trajecten, ondersteunende instrumenten en scholing.

 

Besteding van het werkdeel 2003 geeft het volgende beeld te zien:

 


Schema 1. Verdeling budget huidige situatie.

 

 


7.2.1.1. Ontwikkelingslijn besteding Werkdeel 2004 - 2006

 

De besteding van werkdeel dient te leiden tot een optimaal resultaat, in termen van bereik van de doelgroep en het behalen van de reïntegratiedoelstellingen. De volgende aspecten zijn daarbij van belang / spelen een belangrijke rol:

·         de bezuiniging op het reïntegratiebudget;

·         het grote beslag daarop van gesubsidieerde arbeid;

·         de doelstelling van de huidige I/D-regeling (uitstroom) stemt weinig overeen met de praktijk (eindfuncties);

·         de Wiw-dienstbetrekking en de Wiw-werkervaringsplaats zijn redelijk succesvolle instrumenten;

·         er is nog weinig zicht op het rendement van ingekochte reïntegratietrajecten (dit stelsel draait nog maar kort en bovendien in een economisch lastige situatie);

·         de tijd die nodig is om een instromende klant in traject te brengen is te lang. ‘Directer werk’ is nodig;

·         vanwege lopende verplichtingen aan I/D- en Wiw-medewerkers en lopende contractuele relaties met reïntegratiebedrijven zal realisatie van nieuw beleid over meerdere jaren moeten plaatsvinden. Het is daarom gewenst het beleidsplan Werk en Inkomen jaarlijks vast te stellen en daar een voortschrijdend meerjarig karakter aan te geven.

 

Kijkend naar de doelstellingen, het instrumentarium en de doelgroepen komen de volgende ontwikkelingslijnen in de besteding van het werkdeel 2004 – 2006 naar voren:

 

-          Er komt een steeds sterkere nadruk te liggen op werkstages en dienstbetrekkingen. Het blijversinstrument zal een kleinere omvang hebben dan het huidige I/D bestand (omdat daar nog doorstroommogelijkheid in zit en omdat een “blijver” getoetst zal blijven worden op zijn “blijversstatus”). Hierdoor ontstaat een afname in het beslag op het budget i.h.k.v. de blijversregeling. Omdat de stages relatief goedkoop ingezet kunnen worden (met behoud van uitkering) ontstaat er een mogelijkheid tot groei in de werkstages en dienstbetrekkingen.

-          Bij instroom in de uitkering wordt allereerst onderzocht of snelle plaatsing via een werkstage mogelijk is.

-          Het is gewenst de regeling voor blijvers overeind te houden. Door de criteria voor toelating tot de regeling scherp te beschrijven en door van de werkgevers een bijdrage in de kosten te vragen wordt het financieel beslag van deze regeling op het totale reïntegratiebudget een stuk kleiner dan dat van de huidige I/D-regeling.

-          Doordat met de invoering van de werkstages en dienstbetrekkingen ten opzichte van de kosten van de huidige Wiw-dienstbetrekking ook een besparing wordt bereikt in het reïntegratiebudget kan het aantal werkstages en dienstbetrekkingen gaan groeien.

-          Enige groei valt ook te verwachten in het ondersteunende instrumentarium. Dat heeft te maken met de extra inzet rond maatschappelijk herstel en zorg die voortkomt uit de aanpak fase-4.

-          Er zal een nadere uitwerking moeten komen van het beslag en de fasering daarin van doelgroepen en instrumenten op het reïntegratiebudget. Dat zal jaarlijks plaatsvinden in het kader van het beleidsplan Werk en Inkomen. Werkloze jongeren hebben daarbij altijd prioriteit.

 

Deze uitgangspunten moeten leiden tot de volgende situatie in 2006:

 


 


Schema 2. Verdeling budget beoogde situatie.

 

Voorstel 27: ontwikkelingslijn besteding werkdeel inzetten bij jaarlijkse verdeelvoorstellen.

 

 

7.2.1.2. Verdeling werkbudget 2004.

 

In 2004 worden de diverse budgetten Wiw en de budgetten I/D samengevoegd in één budget: het Werkdeel WWB. Toegekend budget 2004: € 9.495.505,-.

In onderstaand schema wordt het toegekende budget 2004 afgezet tegen het budget 2003.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Macrobudget 2003

 

 

 

Macrobudget 2004

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

- Wiw normbudget

 

   1.581.974

- Wiw 167 x € 15.396 (=gem.

  loonkstn Wiw)

€ 2.571.201

 

- Wiw declaratiedeel

  dienstbetrekkingen

 

      751.500

 

 

 

- Wiw declaratiedeel

  werkervaringsplaatsen

 

      315.200

 

 

 

- Wiw Scholings &

  Activeringsbudget

 

   2.903.613

- WWB vrij besteedbaar

   werkdeel

€ 2.695.305

 

 

 

 

 

 

 

- I/D-budget

 

   4.884.013

- I/D-budget

€ 4.192.999

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

€ 10.121.100

Totaal

€ 9.459.505

 

 

 

 

 

 

 

Verschil 2004 t.o.v. 2003

 

     -661.595

 

 

 

 

 

 

7.2.1.3. Verdeelvoorstel werkbudget 2004.

 

Met toepassing van de hiervoor beschreven ontwikkelingslijnen wordt voor het toegekende werkbudget 2004 de volgende verdeling voorgesteld:

 

Toegekend Budget 2004                                                                       € 9.459.505,-

 

1. Gesubsidieerd werk:

- Huidige dienstbetrekkingen Wiw */                   € 2.571.201,-

  straks: dienstbetrekkingen; werkstages           

-    Huidig bestand I/D banen/                              € 4.192.999,-

   straks dienstbetrekkingen; werkstages

   en blijversregeling                                         

- Subsidie overgangsregeling I/D                            117.238,-

- Loonkostensubsidies                                            pm

 

2. Inkoop reintegratietrajecten:

- Inkoop reïntegratietrajecten                              € 1.695.466,-

- Instrumenten Activering                                       200.000,-

- Inzet ITB fase-4                                                  179.496,-

- Ind. toepassingen Instrumenten Wiz                       42.855,-

 

3. Staand beleid:

- Bijdrage Educatieplan 2004                                 402.000,-

- Weesfietsenproject                                               21.250,-

 

4. Nieuw beleid:

- Project vrijwilligerswerk 2004                                    2.000,-

- Werkagenda                                                        35.000,-

 

Totaal                                                                                                 € 9.459.505,-

 

*) gebaseerd op 167 dienstbetrekkingen.

 

Bij deze verdeling zijn de volgende punten van belang:

·         Het Nug-beleid wordt in 2004 gehandhaafd;

·         Een mogelijk overschot 2003 wordt zoveel mogelijk behouden ter dekking van tegenvallers 2004;

·         Voor nieuw beleid en extra inkoop wordt de mogelijkheid van ESF onderzocht.

 

Voorstel 28: akkoord te gaan met verdeelvoorstel werkdeel 2004.

Voorstel 29. in 2004 ESF aanvra(a)g(en) uitwerken en indienen.

 

 

7.2.1.4. Risicoparagraaf.

 

Het totale werkbudget 2004 is ten opzichte van 2003 afgenomen met een bedrag van

€ 661.595. Hierop heeft de gemeente geanticipeerd:

- door nieuw subsidiebeleid vast te stellen rond de I/D regeling.

- een verschuiving voor te staan, waarin nadere prioriteiten worden vastgesteld rond de inzet van budgetten bij: werkstages, gesubsidieerd werk en een trajectinkoop.

 

De nieuwe subsidie- I/D-beleidslijn houdt in dat werkgevers in dit pakket steviger moeten gaan bijdragen voor de I/D-werknemer. Er is een I/D-overgangsregeling ingesteld met twee subsidiemogelijkheden: de aanvullingssubsidie en de hardheidssubsidie, teneinde de werkgelegenheid van de I/D-werknemers zoveel mogelijk te behouden. In het dekkingsvoorstel van deze subsidieregeling is reeds besloten € 117.238 t.b.v. deze gemeentelijke subsidieregeling ten laste te brengen van het werkdeel van het FWI. Het betreft hier de aanvullingssubsidies voor de I/D-werknemers bij Technicom (Diensten- en Werkwinkel) en het Kringloopbedrijf.

 

Er treedt een risico op op het moment dat een I/D-werkgever toch besluit een I/D-personeelslid te ontslaan. De gemeente heeft op zich genomen deze I/D’ers zo snel mogelijk te herplaatsen en de huidige rechtspositie te garanderen. Zolang herplaatsing niet is gerealiseerd komen de volledige loonkosten ten laste van het werkbudget. Na plaatsing kan een beperkt deel van de loonkosten ten laste va het werkbudget blijven, namelijk dat deel dat wel in de rechtspositie is gegarandeerd, maar niet aan de nieuwe werkgever in rekening kan worden gebracht.

 

 

7.2.2 Het inkomensbudget

 

De WWB vervangt met ingang van 1 januari 2004 de wet Financiering Abw, Ioaw en Ioaz. De gemeente ontvangt dan één budget voor de financiering van het inkomensdeel. Voor 2004 is samengesteld uit  40% verdeling volgens het objectief verdeelmodel en 60% volgens het historisch verdeelmodel (op basis van realisatie 2001). De hierop volgende jaren wordt het objectieve aandeel telkens met 20% verhoogd, totdat in 2007 het gehele budget op basis van het objectieve verdeelmodel is vastgesteld. Het Rijk evalueert de komende jaren het objectieve verdeelmodel en stelt deze zonodig bij, ook voor 2004 is het objectieve verdeelmodel op onderdelen aangepast.

Het Rijk geeft in september voorafgaand aan het jaar een indicatie van het budget, definitieve vaststelling vindt plaats in september van het lopend jaar op basis van de realisatie van het jaar ervoor. Het budget welke het Rijk beschikbaar stelt is inclusief de langdurigheidstoeslag.  Wat betreft de financien IOAW, IOAZ en BBZ, is voor 2004 een 25% budget vastgesteld, het overige wordt vergoedt op basis van declaratie. Nieuwe wetgeving voor deze regelingen is in ontwikkeling.

Met de budgetfinanciering wordt het eigen risico van gemeenten vergroot. Voordelen op het gebied van inkomen mag de gemeente naar keuze inzetten, echter nadelen moet de gemeente echter ook zelf bekostigen (tot een marge van 10% van het budget). Deze paragraaf gaat in op de financiële prognose voor 2003 en 2004.

 

Prognose 2003

 

Aantal klanten en in/uitstroom

 

In de nota ‘Financiering van de uitkeringslasten Abw, IOAW, IOAZ 2002, 2003, 2004’ (03/017316) is aangegeven dat een stijging van het aantal klanten (verstrekkingen) werd verwacht naar gemiddeld 3126 klanten. Het aantal klanten (verstrekkingen) in september 2003 bedraagt 3082, ten opzichte van december 2002 is dit een stijging van 6 klanten. Verwacht wordt dat in 2003 het gemiddeld aantal klanten (verstrekkingen) 3080 a 3090 bedraagt. Dit betreft een stijging van 50/60 klanten (verstrekkingen) in 2003.

Geconcludeerd kan worden dat het aantal klanten (verstrekkingen) in 2003 niet zo hard stijgt als verwacht. In- en uitstroomcijfers laten zien dat zowel de in- als de uitstroom tot en met augustus 2003 licht afgenomen is ten opzichte van 2002. Binnen de in/uitstroommotieven hebben zich geen extreme verschuivingen voorgedaan ten opzichte van voorgaande jaren. Naar verwachting is het percentage instroom ten gevolge van verlies van arbeid is licht gestegen waar de uitstroom naar werk licht afgenomen is. Ook de fasering binnen het verstrekkingenbestand is nauwelijks veranderd ten opzichte van voorgaande jaren, nog steeds is driekwart van het bestand ingedeeld in fase 4.

Uitgebreidere tabellen van bovengenoemde gegevens zijn te vinden in bijlage 2.

 

In tegenstelling tot de Delftse trend, laat de landelijke trend overigens wel een behoorlijke stijging zien over 2003. Het rijk verwacht een stijging van ruim 3% (terwijl de Delftse stijging naar verwachting 0,5% bedraagt). Per saldo is het Delftse bestand de afgelopen jaren harder gestegen dan wel minder gedaald dan op macroniveau (Delft kende in 1999 tot 2001 een kleinere daling en de stijging is reeds in 2002 ingezet, terwijl op rijksniveau de daling ook nog in 2002 doorzette).

 

Financiële resultaten

 

In 2003 bestaat de financiering van de bijstand uit 25% budget volgens het objectief verdeelmodel, de resterende financiering van 75% vindt plaats op basis van declaratie.

Op basis van een gemiddeld aantal klanten van 3126 werd een tekort van € 420.000,- verwacht. Het gemiddeld 25% aandeel per uitkering werd op € 2877,-geraamd (zie nota ‘Financiering van de uitkeringslasten Abw, IOAW, IOAZ 2002, 2003, 2004’ (03/017316).

Met een herindexering van 3,6% in 2003 wordt het 25% aandeel € 2981,- (gemiddeld € 11.922,- per uitkering). Het budget (25% aandeel) voor 2003 is zowel op basis van een volumestijging van het aantal bijstandsgerechtigden als herindexering gestegen.

 

Onderstaande tabel geeft de realisatie tot en met het derde kwartaal 2003 aan:

 

 

 

Bedragen x 1000

begroting 2003

nota FWI

real. t/m 3e kwart.

prognose 2003

Verstrekkingen

35.710

35.710

29.369

39.266

Terugvorderingen

2.068

2.068

1.613

2.157

Saldo lasten

33.642

33.642

27.756

37.110

Rijksbijdrage 75%

25.237

25.237

20.817

27.832

FWI-budget

8.411

8.573

6.673

8.897

Saldo baten

33.648

33.810

27.490

36.729

Saldo

-6

-168

-266

-380

 

Voor 2003 wordt een tekort verwacht van bijna 4 ton Euro. Dit tekort kan worden gedekt uit het vereveningsfonds Werk en Inkomen. In bijlage 3 is de stand van zaken van het vereveningsfonds weergegeven.

Het tekort en het verstrekkingenniveau is hoger dan mag worden aangenomen op basis van het gemiddeld bedrag per uitkering en het aantal bijstandsgerechtigden. Op dit moment wordt onderzocht waar dit verschil uit te verklaren is.

 

Prognose 2004

 

Aantal klanten in relatie tot financiën

 

In 2004 maakt het rijk binnen het inkomensbudget onderscheid tussen 65- en 65+. Binnen het budget van 65- is tevens de langdurigheidstoeslag opgenomen. Voor Ioaw, Ioaz en BBZ zijn aparte budgetten beschikbaar. Het budget voor algemene bijstand 2004 bedraagt totaal

€ 43.528.735,- en is als volgt onderverdeeld:

-          € 42.058.628 voor 65- inclusief langdurigheidstoeslag

-          € 1.470.107 voor 65+

Een gemiddelde uitkering bedraagt in 2004 € 12.677,-  voor 65-ers en € 6.412 voor 65+-ers (dit zijn gegevens van het ministerie SZW).

 

Zoals gesteld is budget voor 2004 € 42.058.628 (65-) inclusief langdurigheidstoeslag. Voor 2004 zal deze toeslag naar verwachting € 270.000,- bedragen.

Uitgaande van het budget zouden 3296 65- ers bekostigd kunnen worden en 229 65+ers (totaal 3525 klanten exclusief Ioaw/Ioaz/BBZ).

 

Het huidig klantenaantal (absoluut) bedraagt 3082 klanten (verstrekkingen) inclusief 86 Ioaw/Ioaz, dit betreft dus 2996 Abw-ers (jnfo 3e Kwarap 2003). Onder deze 2996 bevinden zich grofweg 152 65+ uitkeringen. Per saldo zijn er nu dus ongeveer 2844 65- ers in het bestand.

 

Het Rijk verwacht in 2004 een stijging van het aantal 65- ers van ruim 13%.  Voor Delft betekent dit een stijging van 2844 naar 3213 65- ers (stijging van 369 klanten).

Ook wat betreft de 65+ers wordt volgend jaar een lichte stijging verwacht naar ongeveer 170 verstrekkingen. Totaal is dit 3383 klanten.

 

Het Rijk stelt pas in september 2004 het budget voor 2004 definitief vast op basis van de realisatie in 2003. Het budget kan dan ook naar beneden worden bijgesteld (vanuit Divosa wordt geadviseerd om in ieder geval met een daling van 5% rekening te houden, omgerekend naar de Deltse situatie zou dit ruim 2 miljoen Euro betreffen, in klantaantallen betekend dit een daling van 156 klanten naar vergoeding voor 3369 klanten).

 

Bovenstaande is in het volgende schema weergegeven:

 

 

Soort verstrekking

Aantal verstrekkingen op dit moment

(exclusief Ioaw, Ioaz en BBZ)

Aantal verstrekkingen verwacht op basis van raming verstrekkingen Rijk 2004

Aantal verstrekkingen op basis van budget Rijk (huidige indicatie)

Aantal verstrekkingen op basis van budget Rijk minus 5%

 

 

Abw 65-

2844

3213

3296

 3151

Abw 65+

  152

  170

  229

   218

Totaal

2996

3383

3525

 3369

 

Geconcludeerd kan worden dat op basis van bovenstaande gegevens het inkomensbudget van de gemeente Delft in 2004 toereikend is om de verwachtte toename van het aantal bijstandsgerechtigden op te vangen.

 

7.2.3 Bijzondere bijstand

 

Zoals reeds weergegeven in de discussienotitie ‘Invoering van de Wet Werk en Bijstand’ (332906) wordt met ingang van 01-01-2004 het minimabeleid van de gemeente geconfronteerd met een structurele bezuiniging van 1,6 miljoen euro. Naar aanleiding van het recent gevoerde debat in de Tweede Kamer heeft de Minister toegezegd het bijzondere bijstandsbudget voor chronisch zieken en gehandicapten (eenmalig) met 80 miljoen te verhogen. Voor Delft zal dit naar verwachting ongeveer € 500.000,- bedragen, waarmee de bezuiniging terug gebracht wordt tot 1,1 miljoen Euro.

In de cie WZO is uitgesproken om niet rigoureus te bezuinigen op het gebied van de bijzondere bijstand. In hoofdstuk 4.3.2is reeds beschreven welke maatregelen zullen worden genomen op het gebied van de bijzondere bijstand (deze maatregelen leveren een bezuiniging op van ongeveer € 250.000,-). Desondanks is het overgrote deel van de verlaging van 1,1 miljoen Euro niet middels bezuinigingen te compenseren (ter indicatie het huidige minimabeleid en bijzondere bijstand omvat een budget van 4,3 miljoen), zeker niet wanneer het stijgend aantal bijstandsgerechtigden (en overige minima) in ogenschouw wordt genomen.

 

Over 2003 wordt geen overschot of tekort op de bijzondere bijstand verwacht. Voor 2004 wordt een behoorlijk tekort verwacht.

Mede gezien de te verwachte stijging van het aantal bijstandsgerechtigden in 2005 wordt het tekort op de bijzondere bijstand een structureel probleem. Voorgesteld wordt om tekorten op het gebied van bijzondere bijstand in 2004 ten eerste op te dekken uit een eventueel overschot op het inkomensbudget en ten tweede vanuit het vereveningsfonds Werk en Inkomen (zie bijlage 3 voor de stand van zaken). De dekking voor het structurele tekort over 2005 en verder zal meegenomen worden in de discussie van de programmabegroting 2005-2008.

 

Voorstel 30: Tekort bijzondere bijstand in 2004 in eerste instantie dekken uit een eventueel overschot binnen het inkomensbudget en ten tweede uit het vereveningsfonds Werk en Inkomen.

Voorstel 31: Verwacht tekort voor 2005 en verder meenemen in de discussie omtrent de programmabegroting 2005-2008.

7.2.4. Implementatiekosten.

 

Ten behoeve van de implementatie van de WWB heeft het Rijk het budget onlangs verhoogd van € 15 naar € 35 miljoen. De verdeelsleutel is berust op een vast bedrag per gemeente plus een bedrag per uitkeringsgerechtigde. Voor de gemeente Delft betekent dit dat in 2003 ongeveer € 100.000,- ten behoeve van de implementatie zal ontvangen en in 2004 ongeveer

€ 70.000,- (een en ander verloopt via het gemeentefonds). Het budget zal ingezet worden ten behoeve van communicatie, opleiding en projectkosten.
 8. Controle, sturing en verantwoording

 

 

8.1 De gemeenteraad en het college.

 

Met de invoering van de WWB is een andere verantwoordelijkheidsverdeling tot stand gekomen tussen het Rijk en de gemeenten. Het toezicht van het Rijk krijgt meer afstand. Het ministerie blijft echter wel verantwoordelijk voor een rechtmatige uitvoering van de wet. Het gemeentelijk beleid wordt de volledige verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen de kaders en de financiële ruimte leggen gemeenten hierover lokaal verantwoording af aan de Raad.

Sturing door de gemeenteraad kan er als volgt uitzien:

  1. Vaststellen visie

-          Algemene kaders

-          Verordeningen

-          Begroting

  1. Controle van de kaders

-          rechtmatigheid van de uitvoering

-          doeltreffendheid van het beleid

-          doelmatigheid van het beleid

  1. Kwaliteit van de uitvoering

-          benchmarking

 

Om de financiële risico’s te kunnen dragen is risicobeheersing van essentieel belang. De gemeente zal in staat moeten zijn om op elk gewenst moment de risico’s in beeld te hebben. Pas als deze risico’s bekend zijn kan met effectieve managementrapportages worden gestuurd op eindresultaten. Tekorten vanwege het niet behalen van vooraf gestelde doelstellingen kunnen hiermee tijdig worden gesignaleerd.

 

Het primaat voor een goede uitvoering van de WWB ligt bij het college van Burgemeester en Wethouders. Zij leggen hiertoe verantwoording af aan de gemeenteraad en niet aan het Ministerie.

 

 

8.2. Het ministerie

 

De beoordeling van de werking van het systeem, de sturing op beleidsuitgangspunten de beheersing en de verantwoording wordt geheel neergelegd bij de Raad.

Toch betekent dit niet alle controles door het Rijk zijn afgeschaft. Immers, onder de WWB draagt de minister, net als onder de Abw, de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de WWB in medebewind. Namens de minister worden controles uitgevoerd door de Inspectie Werk en Inkomen (het IWI). Dit toezicht richt zich op:

-          de naleving van wettelijke voorschriften door het gemeentebestuur;

-          de bijdrage aan de uitvoering van gemeenten aan het bereiken van de doelen van de wet en de werking van het systeem van de wet;

 

 

Inspectie werk en Inkomen

De Inspectie toetst en oordeelt over de rechtmatigheid. Als basis gebruikt zij hiervoor het ‘Verslag over de Uitvoering’ (vodu). Een dergelijk verslag wordt, voorzien van de goedkeuring door de gemeenteraad en een verklaring van de gemeentelijke accountant, aan hen toegezonden. De regels voor de verantwoording worden door de Minister opgesteld en jaarlijks vooraf aan de gemeenten kenbaar gemaakt.

De mogelijkheid van steekproefsgewijze controles door het IWI blijft bestaan.

 

De vodu moet jaarlijks, uiterlijk op 20 september bij de minister zijn ingediend. Het vodu bestaat uit twee onderdelen:

-          verantwoording over de rechtmatige uitvoering;

-          beleidsmatige informatie

Zoals gezegd moet het vodu worden voorzien van een goedkeurende verklaring van de gemeenteraad. Deze verklaring is vormvrij. Feitelijk kan volstaan worden met het toevoegen van de notulen van de raadsvergadering.

 

Jaarlijks, voorafgaand aan de vodu, moet in februari een voorlopig verslag worden opgestuurd. Dit is belangrijk in verband met de vaststelling van de budgetten. Hierbij kan worden volstaan met een b en w besluit.

 

Een onrechtmatige uitvoering zal niet direct leiden tot een ministerieel ingrijpen. Bij ernstige tekortkomingen kan de uitvoering worden bijgestuurd door het geven van een aanwijzing en/of het opleggen van een forfaitaire maatregel.

 

Huidige systematiek

Binnen Delft bestaat reeds een systeem waarbij periodiek aan de Raad wordt gerapporteerd over de uitvoering van de Abw. Zo kent de gemeente:

-          De kwartaalrapportage (per kwartaal cijfermatige rapportage over instroom, uitstroom en gebruik van de verschillende regelingen);

-          De nota Planning en Normering (jaarlijks; de omvang het personeelsbestand in relatie tot het aantal uitkeringsontvangers / aanvragen etc.);

-          Het beleidsverslag (jaarlijks waarin de belangrijkste ontwikkelingen van het voorafgaande jaar worden weergegeven);

-          Het prestatieboek (jaarlijks de belangrijkste beleidsdoelstellingen en de behaalde resultaten);

-          Begroting en jaarrekening (financiële verantwoording).

 

De komende periode zal de huidige systematiek vooralsnog worden voortgezet en indien dit wenselijk blijkt, worden aangepast.

 

Kwaliteitsbeheersing en sturing

 

De voorschriften  betreffende  de uitvoering van de wet (voorheen vastgelegd in de Regeling Administratieve Uitvoering Abw, IOAW en IOAZ) zijn van rijkswege vervallen.

 

Dit geeft ruimte in de bedrijfsvoering. Zo zijn we niet langer gebonden aan regels als het gaat om de frequentie van heronderzoeken (rechtmatigheidsonderzoeken, doelmatigheidsonderzoeken, beëindigingsonderzoeken  en debiteurenonderzoeken).

 

Heronderzoeken

 

Het rechtmatig verstrekken van een uitkering is voor de gemeente Delft een belangrijk uitgangspunt. Een van de instrumenten om dit te beoordelen is het periodiek afnemen van heronderzoeken. In de Abw was het afnemen van heronderzoeken dwingend voorgeschreven. De frequentie die door Delft wordt gehanteerd bij het afnemen van deze onderzoeken is geregeld in het heronderzoekplan.

 

In de WWB zijn heronderzoeken niet langer verplicht. Het is aan de gemeente of en hoe zij de rechtmatigheidcontrole wil uitvoeren.

 

Vooralsnog wordt voorgesteld om de huidige werkwijze te continueren. In 2004 zal verder beoordeeld worden of deze rechtmatigheidcontroles op een andere manier moeten plaatsvinden. Daarbij zal tevens rekening worden gehouden met de efficiency van deze onderzoeken, de rol van het maandelijkse informatieformulier en het Inlichtingenbureau. Ook wordt rekening gehouden met koppelen van deze onderzoeken binnen het klantmanagement.

 

Voorstel 32: Huidige werkwijze ten aanzien van de heronderzoeken voorlopig continueren.


9.    Cliëntenparticipatie

 

Sinds enige jaren functioneert het Panel Werk en Inkomen als adviesorgaan voor de gemeente. Vanuit haar optiek brengt dit panel gevraagd en ongevraagd advies uit over het bijstandsbeleid en de uitvoering daarvan. De gemeente Delft heeft dit vastgelegd in een verordening cliëntenparticipatie.

Alle belangrijke stukken op het gebied van bijstandsbeleid en reïntegratie worden voorgelegd aan het panel. Het advies van het panel wordt altijd meegezonden naar het college en raad (scommissie).

Het panel is zich bewust van het belang van het bereiken van de achterban. In verband hiermee worden verschillende activiteiten ondernomen. Er wordt gewerkt aan de opzet van Forumbijeenkomsten.

 

In de WWB wordt het belang van de cliëntenparticipatie andermaal benadrukt. Hoe de gemeente deze participatie vorm geeft moet worden neergelegd in een verordening. Omdat onder de Abw dit reeds was vastgelegd in een verordening zal de nieuwe verordening vooral technisch worden aangepast aan de nieuwe wet.

 


10.   Communicatie

 

 

10.1 Algemeen

 

De invoering van een nieuwe wet roept wellicht veel vragen op, zowel voor de cliënten als voor de uitvoerders. De gemeente Delft kiest daarom voor de volgende communicatielijn.

Communicatie volgt de uitgangspunten van de invoering van de WWB in Delft. Werk boven inkomen is niet nieuw, we werken in Delft al langer en succesvol volgens dat principe. In de communicatie moeten we het beeld dat de nieuwe wet alles op z’n kop zet voorkomen door zoveel mogelijk gebruik te maken van structurele middelen en geen campagneachtige middelen. Aandachtspunten zijn verder interne communicatie, persoonlijke en mondelinge communicatie.

 

Het ministerie start een bescheiden publiekscampagne over de veranderingen op hoofdlijnen. Voor specifieke informatie wordt verwezen naar gemeentes. Delft kan gebruik maken van communicatiemiddelen vanuit het ministerie zoals folders en bouwstenen voor teksten. In de gemeentecommunicatie moet er onderscheid gemaakt worden tussen algemene veranderingen die voor iedereen gelden en veranderingen die voor bepaalde groepen/personen gelden. Voorwaarde voor heldere communicatie naar cliënten is dat consulenten zoveel en zo goed mogelijk op de hoogte zijn van veranderingen.

 

 

10.2 Externe communicatie

 

Externe doelgroepen zijn (potentiële) cliënten, CWI, zakelijke partners, belangen-

groeperingen en intermediairs. Cliënten moeten weten wat er voor hem/haar verandert en waarom. De rest is in staat gesteld zich te informeren over de WWB, de Delftse invulling van de wet en de veranderingen voor cliënten. In de communicatie wordt kort de achtergrond van de wet vertelt, wat de nieuwe rechten en plichten van cliënten zijn en waar men meer informatie kan krijgen.

 

Voorgestelde middelen zijn onder meer artikelen in interne media, intranet, posters, presentaties, instructies consulenten, spelregelboekje, bijsluiters, internet en voorlichtingsbijeenkomsten. Leden van het panel Werk en Inkomen zullen bij de externe communicatie betrokken worden.

 

 

10.3  Interne communicatie

 

De interne doelgroepen zijn projectmedewerkers, WWB-medewerkers, medewerkers met indirecte link WWB, overige medewerkers en bestuur. De belangrijkste communicatie-doelstelling is medewerkers informeren over de belangrijkste wijzigingen, hen bekend maken met de filosofie achter de wet en de keuzes van Delft. In de communicatie wordt zoveel mogelijk de hoofdlijnen in voortgang aangegeven. Voor meer informatie wordt doorverwezen naar infovindplaatsen.


11.     Advies panel werk en inkomen

 

Het panel werk en inkomen stemt in met het beleidsplan en de daarin genoemde voorstellen.

 

Het panel brengt echter geen advies uit over voorstel 8: het in overeenstemming met de WWB brengen van de reïntegratietrajecten. Op dit moment is onduidelijk wat daarmee wordt bedoeld.

 

Het panel wil nog het volgende opmerken:

 

Het panel kan zich vinden in de in het plan gepresenteerde nadere uitwerking van de gesubsidieerde arbeid (voorstel 3). Echter, in de verdiepingsslag die op dit punt door de gemeente moet worden gemaakt (voorstel 4) vraagt het panel nadrukkelijk aandacht te besteden aan:

-       de rechtspositie van de deelnemers;

-          de additionaliteit van de aangeboden arbeid in het kader van werkstages en aangeboden dienstbetrekkingen;

-        mogelijke verdringingseffecten op de arbeidsmarkt.

-        de invulling begrip algemeen geaccepteerde arbeid.

 

Verder is overeengekomen dat in het onderdeel 4.4. (rechten en plichten) een kleine tekstuele wijziging plaatsvindt:

-       niet voldoet aan zijn inlichtingenplicht (fraude) (het woord fraude wordt verwijderd);

-          de uitkering wordt dan afgestemd op het getoonde gedrag. (het woord ‘dan’ wordt in deze zin toegevoegd)

Deze aanpassingen zijn in de nota verwerkt.

 


Voorstel

 

U wordt gevraagd in te stemmen met de volgende beslispunten:

 

 

Voorstel 1: gemeentelijk reïntegratieaanbod fase –2, -3 en 4 handhaven.

Voorstel 2: gemeentelijk Nug beleid handhaven.

Voorstel 3: aanpak beleid eenoudergezinnen in 2004 evalueren.

Voorstel 4: nadere uitwerking gesubsidieerde arbeid vaststellen.

Voorstel 5: verdiepings- en implementatievoorstellen ontwikkelen in het eerste kwartaal 2004.

Voorstel 6: bij de inkoop van reïntegratietrajecten 2004 de beleidslijnen inkoop 2003 handhaven.

Voorstel 7: eind 2004 vindt er een analyse/evaluatie plaats van de ervaringen, resultaten en kosten van de verschillende trajectaanbieders.

Voorstel 8: vanaf 2004 aan Rib’s de opdracht verstrekken werkelementen in het instrumentenaanbod op te nemen, waardoor stage-activiteiten een vast onderdeel in de trajectaanpak gaan worden.

Voorstel 9: de opdracht voor inkoop van reïntegratietrajecten wordt in overeenstemming gebracht met de (Delftse) uitgangspunten van de WWB.

Voorstel 10: in het kader van het sluitende aanpakbeleid dienen WWB klanten te allen tijde binnen een trajectaanpak deel te nemen aan activiteiten.

Voorstel 11: het team Activering zal alle WWB klanten die een onderwijsaanbod van Mondriaan volgen een traject aanbod doen, conform de huidige werkwijze.

Voorstel 12: ontwikkelen van een gedifferentieerde trajectaanpak voor Nuggers.

Voorstel 13: taalverwerving voor diegene met een taalachterstand telt zwaarwegend mee in de beoordeling tot verlenen van vrijstelling van de sollicitatieplicht.

Voorstel 14: begin 2004 de samenwerking met het CWI evalueren.

Voorstel 15: het dienstverleningconcept en programma van eisen Bedrijfsverzamelgebouw nader uitwerken.

Voorstel 16: bij het eerste aanbod aan reïntegratie-instrumenten dient een cliënt, binnen het gemeentelijk reïntegratieaanbod, zoveel mogelijk de ruimte te krijgen zijn eigen (reïntegratie)wens te realiseren.

Voorstel 17: Vrijlatingsbepalingen conform WWB toepassen en uitsluitend gebruiken voor die cliënten die een extra belemmering hebben om een plek op de arbeidsmarkt te verwerven.

Voorstel 18: De huidige regeling koopkrachtgarantie laten vervallen.

Voorstel 19: De bonus sociale activering ongewijzigd voortzetten.

Voorstel 20: Continueren van de huidige werkwijze met betrekking tot het vestigen van een krediethypotheek in geval van vermogen in de vorm van een eigen woning, woonwagen en woonschip.

Voorstel 21: Continueren van het huidige beleid en de huidige werkwijze met betrekking tot terugvordering en verhaal van bijstand.

Voorstel 22: Intrekken van de regeling bijkomende studiekosten en de witgoedregeling.

Voorstel 23: Handhaven van de collectieve ziektekostenverzekering AV Delft.

Voorstel 24: De draagkrachtgrens voor bijzondere bijstand in alle gevallen stellen op 110% van de van toepassing zijnde norm.

Voorstel 25: Aanpassing van de regeling direct noodzakelijke, niet uitstelbare goederen met dien verstande dat hierbij een vervangingstermijn wordt gesteld van 8 jaar.

Voorstel 26: Met ingang van 1 januari 2004 de helft van de langdurigheidstoeslag beschouwen als (fictieve) reserveringsruimte voor de aanschaf en vervanging van duurzame gebruiksgoederen.

Voorstel 27: ontwikkelingslijn besteding werkdeel inzetten bij jaarlijkse verdeelvoorstellen.

Voorstel 28: akkoord te gaan met verdeelvoorstel werkdeel 2004.

Voorstel 29. in 2004 ESF aanvra(a)g(en) uitwerken en indienen.

Voorstel 30: Tekort bijzondere bijstand in 2004 in eerste instantie dekken uit een eventueel overschot binnen het inkomensbudget en ten tweede uit het vereveningsfonds Werk en Inkomen

Voorstel 31: Verwacht tekort voor 2005 en verder meenemen in de discussie omtrent de programmabegroting 2005-2008.

Voorstel 32: Huidige werkwijze ten aanzien van de heronderzoeken voorlopig continueren.