Door
middel van deze brief tekenen wij bezwaar aan tegen uw beschikking van 8
oktober 2004, kenmerk W&B/SFI/04/69157 (bijlage 1) inzake de vaststelling
van het inkomensbudget 2005 voor de gemeente Delft op basis van de betreffende
regelgeving op grond van de WWB. Wij zijn van mening dat:
Wij werken dat hierna
uit.
Ad a. Toepassing van het model; willekeur
In de uitwerking van het model zitten een aantal
elementen, die in z`n samenhang voor Delft, leiden tot een fors negatief
resultaat. In onze berekeningen komen wij op een nadeel van ruim 4 mln., meer
dan 10% van het toegekende budget. Deze uitkomst, veroorzaakt door de
componenten in het model, leiden bij ons tot de conclusie dat in het model
onvoldoende rekening wordt gehouden met specifieke omstandigheden, die niet te
wijten/ te beïnvloeden zijn door ons college. Het één op één toepassing geven
aan het model in het geval van Delft achten wij dan ook juridisch onrechtmatig.
Tevens is sprake van een onverstandige bestuurlijke keuze, die ook uit een
oogpunt van doelmatigheid de toets der kritiek niet kan doorstaan. Maar
daarover later.
Delft, studentenstad.
Ten opzichte van eerdere verdeelmodellen wordt in
het nieuwe model de factor éénpersoonshuishoudens (alleenstaanden), niet langer
als afzonderlijk verdeelkenmerk gehanteerd. De argumentatie hiervoor was dat
anders het budget voor studentensteden te hoog zou worden vastgesteld. Naar
onze mening wordt nu echter juist onvoldoende rekening gehouden met de
specifieke situatie van studentensteden, waarin sprake is van verdringing op de
lokale arbeidsmarkt. De reactie hierop in uw brief van 12-08-2004, dat dit punt
bij de verdere ontwikkeling van het model zou moeten worden “meegenomen”,
achten wij volstrekt onvoldoende.
Het eerste
element betreft de (ontwikkeling) van de woningvoorraad in en om Delft. Recent
zijn nabij Delft, maar op het grondgebied van andere gemeenten, meerdere grote
Vinex-locaties gerealiseerd (o.a. Ypenburg, Emerald). Dit heeft geleid tot een
uitstroom van een omvangrijke groep koopkrachtige Delftenaren naar die
locaties. In hun plaats is in de relatief grote huurvoorraad een omvangrijke
groep nieuwe Delftenaren binnengekomen. Een beweging die mogelijk is door het
open Haaglandse woningverdeelsysteem. Deze beweging leidt per saldo tot
een grotere instroom in de bijstand. (zie bijlage 2)
Tegenover de goede
prestaties van Delft op het gebied van de uitstroom van bijstandsgerechtigden,
staat deze door de gemeente Delft niet te beïnvloeden instroom. Het
verdeelmodel biedt niet de mogelijkheid hieromtrent “maatwerk” toe te passen.
Daarbij komt dat in het verdeelmodel bij het kenmerk “% lage inkomens”, de
drie-jaarsgemiddelden over 1999 t/m 2001 worden gehanteerd. Meer actuele
cijfers zijn in dit verband wel bepalend voor de bijstandslasten in 2005.
Over de problemen van
Delft in relatie tot het niet door Delft kunnen realiseren van woningbouw op de
Vinex-locaties is in het recente verleden overigens meermalen met rijk en
provincie gesproken en geschreven, echter zonder resultaat.
Werkgelegenheidsontwikkeling in en rond Delft.
Delft heeft zich de
afgelopen jaren in samenwerking met de Technische Universiteit Delft en andere
kennisinstellingen en –bedrijven ontwikkeld tot Delft-Kennisstad.
Delft-Kennisstad heeft een grote bijdrage geleverd aan de groei van de
werkgelegenheid en de ontwikkeling van de Zuidvleugel van de Randstad. Dit
betreft met name werkgelegenheid voor hoogopgeleiden, een groep die voor een
belangrijk deel woonachtig is buiten Delft.
Deze ontwikkeling biedt daarom slechts een beperkte bijdrage aan het
verminderen van de bijstandsproblematiek in Delft.
Ondanks
programma’s waarmee de gemeente Delft en haar partners proberen de mismatch
tussen vraag en aanbod op de Delftse arbeidsmarkt te verkleinen (realiseren
standaardbedrijventerreinen, programma onderwijs-techniek-arbeidsmarkt,
programma aansluiting hoger opgeleide allochtonen) kan niet verwacht worden dat
dit ‘gat’ op korte termijn gedicht kan worden.
In het
verdeelmodel wordt bij de component “economische structuur” in onvoldoende mate rekening gehouden met
het kenmerk “beschikbare laaggeschoolde arbeid”. In combinatie met het karakter
van studentenstad, komt Delft hier uitermate slecht uit. (zie hetgeen hiervoor is opgemerkt.)
Aandeel allochtonen en medewerking bij Rijksbeleid.
In de
cijfers van Delft over de bevolkingssamenstelling wijzen wij op de stevige
stijging van het aandeel allochtonen in de Delftse bevolking (zie bijlage 3).
Deze ontwikkeling houdt verband met de hierboven beschreven situatie op de
Delftse en regionale woningmarkt en draagt sterk bij aan de hierboven
beschreven mismatch tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Het gewicht dat
aan deze factor in het objectief model wordt toegekend is relatief erg laag. De
aan deze factor gekoppelde bijstandsproblematiek is echter fors, ook in
financieel opzicht. Bijstelling van de zwaarte van deze factor zou daarom in de
rede kunnen liggen, te meer daar de stijging van het aandeel allochtonen voor
de gemeente Delft een onbeïnvloedbare grootheid is.
Daarbij komt dat Delft de
afgelopen jaren veel statushouders heeft opgevangen. Wij hebben actief
meegewerkt aan het rijksbeleid en ten opzichte van andere gemeenten veel opvang
geboden (zie bijlage 4). Dit betreft een doelgroep, waarvan een aanzienlijk
deel na het inburgeringstraject nog verdere trajectbegeleiding behoeft en
hierdoor langer bijstand ontvangt. Het meerjarig opgebouwde relatief grote
beslag van deze groep op de bijstandsmiddelen komt in het objectieve
verdeelmodel in onvoldoende mate terug. De factor aandeel allochtonen is
hiervoor onvoldoende specifiek en kent een te laag gewicht. De gemeente Delft
wordt hierdoor gestraft voor de bovengemiddelde medewerking aan het
rijksbeleid.
Ad b. de
verklaring van de uitkomsten van het model.
Bij de behandeling in de
Kamer is het thema “plausibiliteit” van de uitkomsten terecht een ankerpunt
geweest bij een nieuwe vaststelling van het model. Wij moeten constateren dat
zowel de Tweede Kamer, als ook u, dit thema onvoldoende “stevig” achten.
Verwezen wordt naar de betreffende kamerbehandeling en de door u uitgesproken
noodzaak voor een toekomstig breed uitgevoerd plausibiliteitsonderzoek. Ook in
de eerdere briefwisseling aan u en de Kamer hebben wij aangegeven dat wij tot
nu toe geen plausibele verklaring hebben ontvangen rond deze uitkomsten, anders
dan de uitkomst van een technische berekening. Wij verwijzen hierbij naar
eerdere benchmarkrapporten van Delft (bijlage 5), waaruit een positief beeld
over de uitvoering van de bijstandswetgeving naar voren komt. Gezien de omvang
van het financiële nadeel, had hieraan nadrukkelijk meer aandacht geschonken
moeten zijn. In dit verband verwijzen wij naar het thema “voldoende motivering”
in het kader van de beginselen van behoorlijk bestuur.
Ad c. de onjuiste
toepassing van de berekening.
In eerdere ambtelijke
contacten met uw ministerie is reeds gesproken over de wijze van vaststelling
van het kenmerk ” aantal langdurig uitkeringsgerechtigden”. Onze conclusie is
dat strikt formeel wordt vastgehouden aan het hanteren van een
cijfer van het CBS, terwijl zowel het CBS, als u weet dat sprake is van
“discutabele” gegevens/bronnen. Wij hebben aangetoond (op persoonsniveau) dat
sprake is van een groter aantal langdurig uitkeringsgerechtigden, dan waar het
CBS in haar berekeningen van uit is gegaan.
Het gaat in dit verband
om een objectief gegeven, met een hoge wegingsfactor, waarvoor feitelijk geen
verschil van uitkomst zou mogen bestaan.
Wij menen dan ook
dat, gezien het “belang” van deze
factor en de discussie omtrent “het basisgegeven” , het door u strikt toepassen
van de rekenregel in de Delftse situatie feitelijk onjuist is. In ieder geval
is sprake van een zodanig aangetoond verschil in “uitkomst”, dat op z`n minst
nader onderzoek c.q. toepassing van
“maatwerk” voor de hand had gelegen.
Hiervoor hebben wij al aangegeven dat wij van
mening zijn dat uw besluit blijk geeft van een onverstandige bestuurlijke keuze
die, gelet op de doelmatigheid, de toets der kritiek niet kan doorstaan. De
kenmerken van een kleinere stad als Delft met veel studenten, waar wordt
meegewerkt aan het huisvesten van statushouders en ten gevolge van Rijksbeleid
niet beschikt over Vinex-locaties, leiden tot een uitkomst die geen recht doet
aan de inspanningen van de gemeente Delft en de bedoelingen van de Wet werk en
bijstand en het onderhavige model.
Daarnaast houden wij
staande dat aangetoond is uit benchmarkcijfers dat in Delft sprake is van een
efficiënte en doelmatige bedrijfsvoering.
Gelet op het voorgaande
vragen wij u dan ook uw besluit te heroverwegen, waarbij de bovenbeschreven
specifieke situatie van Delft, aanleiding is een andere berekening(-swijze)
vast te stellen die ertoe leidt dat Delft een sluitende Wbb-exploitatie kan
realiseren.
Tenslotte behouden wij
ons het recht voor de in dit bezwaarschrift aangevoerde gronden zonodig nog
verder en meer uitgewerkt te onderbouwen.
Hoogachtend,
College van Burgemeester en Wethouders
, burgemeester.
, secretaris.