Stuk 99 I Delft,
11 mei 2004.
417554
Onderwerp: Reïntegratieverordening
Wet werk en bijstand.
Aan de gemeenteraad.
Geachte dames en heren,
Met de inwerkingtreding van de Wet
werk en bijstand is vastgelegd dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt
met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden
van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.
Deze regels worden vastgelegd in
de zogenaamde Reïntegratieverordening.
Wij stellen u voor, onder
voorbehoud van gunstig advies van de commissie werk, zorg en onderwijs, in te
stemmen met de bijgaande Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van
Delft,
J.P. Torenstra ,lo.burgemeester.
H.G.L.M. Camps ,secretaris.
Stuk 99 II
417554
De raad
van de gemeente Delft,
gelezen het voorstel van het college
van 11 mei 2004;
gelet op artikel 6, 7, 8 en 10 lid 2
van de Wet werk en bijstand, artikel 34, 35 en 36 van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers, artikel 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Invoeringswet Wet
werk en bijstand en artikel 1 van het Besluit van 10 oktober 2003 houdende vaststelling
van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand en van de
Invoeringswet Werk en bijstand,
voorts gelet op Verordening (EG) nr.
2204/2002 van de Europese Commissie van 12 december 2002 betreffende de
toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG -Verdrag op
werkgelegenheidssteun, Pb. 202, nr. L 337,
B e s l u i t :
Vast te stellen de volgende
Reïntegratieverordening Wet werk en
bijstand.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen.
In deze verordening wordt verstaan
onder:
a. de wet: Wet werk en bijstand;
b.
uitkeringsgerechtigde: Persoon, jonger dan 65 jaar, die algemene bijstand
ontvangt in de zin van artikel 5 sub b van de wet, uitkering ontvangt ingevolge
de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte werkloze
werknemers (Ioaw) of de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeids-ongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);
c.
niet-uitkeringsgerechtigde: Persoon,
jonger dan 65 jaar, die als werkloze werkzoekende staat geregistreerd
bij het CWI en die geen recht op uitkering heeft ingevolge de wetten en
regelingen als genoemd in artikel 6 sub a van de wet;
Met een niet-uitkeringsgerechtigde wordt gelijkgesteld de
persoon die arbeid verricht waarmee volledig in de kosten van het bestaan kan
worden voorzien, doch waarvoor een vorm van subsidie aan de werkgever wordt
verleend. Van toepassing is artikel 10, lid 2 van de wet;
d.
Anw -er: Persoon
met een uitkering volgens de Algemene nabestaanden wet en
ingeschreven als werkzoekende bij het CWI;
e. het
college: Het
college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;
f. de raad: De gemeenteraad
van de gemeente Delft;
Stuk 99 II pag.
2.
g. Ioaw: Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids- ongeschikte werkloze
werknemers;
h. Ioaz: Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte gewezen
zelfstandigen;
i.
belanghebbende: Persoon
die overeenkomstig artikel 10 van de wet aanspraak kan maken op een
voorziening, met inbegrip van de instelling of onderneming waaraan een
werkgelegenheidsubsidie wordt toegekend;
j.
voorziening: Specifiek
reïntegratiemiddel gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 7,
lid 1 sub a. van de wet;
k.
premie: De
eenmalige premie, als bedoeld in artikel 31 lid 1, sub j van de wet, die kan
worden toegekend in het kader van een voorziening gericht op
arbeidsinschakeling;
l.
dienstbetrekking: Een
arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek dan
wel een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de
Ambtenarenwet, uitge-zonderd arbeidsovereenkomsten waarvan de bedongen arbeid
wordt gesubsidieerd op grond van de wet en arbeids-overeenkomsten ingevolge de
Wet sociale werkvoorziening;
m.
sociale activering: Het
verrichten van onbeloonde maatschappelijke zinvolle activiteiten gericht op
arbeidsinschakeling of, als arbeids-inschakeling nog niet mogelijk is, op
zelfstandige maatschappe-lijke participatie;
o. CWI: Centrum
voor Werk en Inkomen.
p. algemeen geaccepteerde Algemeen
maatschappelijk aanvaarde arbeid.
arbeid:
q.
voorliggende voorziening: elke
voorziening buiten deze verordening waarop de belang-hebbende aanspraak kan
maken dan wel een beroep kan doen ter verwerving van middelen of ter
bekostiging van specifieke uitgaven.
1.
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar,
niet-uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, nabestaanden alsmede werknemers met
gesubsidieerde arbeid, voorzieningen gericht op het vinden van algemeen
geaccepteerde arbeid of, als dat doel niet of nog niet bereikbaar is, sociale
activering. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige
toepassing.
2.
Bij het aanbieden van voorzieningen maakt het college een
afweging, waarbij beoordeeld wordt of de voorziening, gelet op de mogelijkheden
en capaciteiten van de belang-hebbende, het meest doelmatig is met het oog op
inschakeling in de arbeid.
3.
Het college kan bij het bepalen van het aanbod van
voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden
en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.
4.
Uitvoering van dit artikel vindt plaats binnen de daarvoor
door de gemeenteraad beschikbaar gestelde middelen.
Stuk 99 II pag.
3.
Artikel 3. Aanspraak.
1.
De
uitkeringsgerechtigde, de Anw-er en de niet-uitkeringsgerechtigde hebben van
rechtswege aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op een
voorziening, indien de inzet daarvan door het college noodzakelijk wordt
geacht. Het college bepaalt welke voorziening of combinatie van voorzieningen
wordt aangeboden.
2.
De aanspraak op
voorzieningen is beperkt tot personen die woonplaats hebben in de gemeente
Delft. Indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van een
rechthebbende wijzigt, is het college bevoegd te bepalen of de voorziening
desondanks kan worden voortgezet. Van toepassing is artikel 40, lid 1. van de
wet.
3.
Er bestaat geen
aanspraak op ondersteuning of een voorziening indien sprake is van een
voorliggende voorziening, welke naar het oordeel van het college in voldoende
mate bijdraagt aan de reïntegratie van de aanvrager.
4.
Het college kan één of
meerdere subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende
voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt
een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.
Artikel 4. Verplichtingen.
1.
De uitkeringsgerechtigde is vanaf de dag van de melding bij
het CWI verplicht:
2.
De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan
de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk
en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan
de aangeboden voorziening heeft verbonden.
3.
Indien de uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een
voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste en tweede lid,
verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover is bepaald in de
Maatregelenverordening.
4.
Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde,
die gebruikmaakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het
tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie
geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
5.
Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het
eerste en vierde lid.
Artikel 5. Eigen bijdrage.
Het college kan bepalen dat de
niet-uitkeringsgerechtigde of de Anw-er, aan wie een voorziening wordt
aangeboden, een eigen bijdrage is verschuldigd. De wijze waarop, de gevallen
waarin en de voorwaarden waaronder een zodanige bijdrage wordt opgelegd, worden
door het college vastgesteld.
Stuk 99 II pag.
4.
Artikel 6. Beleidsplan.
Periodiek, maar tenminste één keer
per vier jaar, wordt door het college een beleidsplan aan de raad ter
vaststelling aangeboden, waarin in principe de navolgende onderwerpen aan de
orde dienen te komen:
a)
de
aard, de omvang en het financiële kader van de in enig jaar aan te bieden
voorzieningen;
b)
de
wijze waarop de beschikbare voorzieningen worden verdeeld over
uitkerings-gerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers, waarbij
uitgangspunt is dat sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van deze
voorzieningen;
c)
de
wijze waarop binnen de categorieën belanghebbenden als genoemd onder b)
aandacht wordt gegeven aan te onderscheiden doelgroepen;
d)
de
wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verplichting om rekening te houden
met zorgtaken in relatie tot de arbeidsinschakeling, met name waar het betreft
alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar.
Artikel 7. Beleidsverslag.
Periodiek, maar tenminste één keer
per vier jaar, wordt door het college een beleidsverslag ter vaststelling aan
de raad aangeboden, waarin wordt gerapporteerd over de wijze waarop en de mate
waarin het beleidsplan, als bedoeld in het vorige artikel, ten uitvoer is
gebracht. Dit verslag dient mede als basis voor het oordeel van de raad over de
uitvoering van de wet, zoals voorgeschreven in artikel 77, lid 1 van de wet.
Hoofdstuk 3. Voorzieningen.
Artikel 8. Algemene bepalingen over
voorzieningen.
1. In het
beleidsplan als bedoeld in artikel 6. wordt vastgelegd welke voorzieningen het
college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden
voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
2. Een
voorziening die gericht is op de arbeidsinschakeling wordt alleen ingezet als
zonder die voorziening het vinden van duurzame, algemeen geaccepteerde arbeid
naar het oordeel van het college niet mogelijk is.
3. Bij de
inzet van voorzieningen kiest het college voor die voorziening die beschikbaar,
adequaat en toereikend is voor het doel dat met het traject beoogd wordt.
4. Het
college kan een voorziening beëindigen:
a.
indien
de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in
artikel 4. van deze verordening dan wel in artikel 9 van de wet, Ioaw of Ioaz
niet nakomt;
b.
indien
de persoon die deelneemt aan de voorziening niet meer behoort tot de doelgroep
van de wet, Ioaw of Ioaz;
c.
indien
de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt en hierdoor
uitkerings-onafhankelijk wordt;
d.
indien
naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan de
arbeidsinschakeling.
1.
Indien arbeidsinschakeling in een reguliere werkkring naar
het oordeel van het college nog niet mogelijk is, kan het ten behoeve van de
uitkeringsgerechtigde een arbeids-overeenkomst tussen de uitkeringsgerechtigde
en een werkgever subsidiëren, al dan niet in aansluiting op één of meer andere
voorzieningen.
2.
Het college stelt regels met betrekking tot de hoogte van de
loonkostensubsidie, de voorwaarden waaronder subsidie wordt toegekend en de
voorwaarden die aan het ontvangen van de subsidie worden verbonden.
1.
Indien arbeidsinschakeling in een reguliere werkkring naar
het oordeel van het college nog niet mogelijk is, kan het college aan een
uitkeringsgerechtigde een dienstverband aanbieden, gericht op
arbeidsinschakeling;
2.
De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid
gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een
schriftelijke overeenkomst.
3.
De detachering duurt ten hoogste één jaar; indien de
inlenende onderneming schriftelijk verklaart de werknemer aansluitend regulier
in dienst te nemen, kan het college de detachering voor de duur van ten hoogste
één jaar voortzetten.
4.
Het college stelt regels met betrekking tot de hoogte van de
inleenvergoeding en de voorwaarden waaronder de detachering wordt toegekend.
1.
Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde toestaan met
behoud van uitkering gedurende ten hoogste 24 uur per week activiteiten te
verrichten bij een werkgever. Deze activiteiten dienen gericht te zijn op
arbeidsinschakeling, zo mogelijk bij de werkgever die de proefplaatsing
aanbiedt.
2.
De toestemming bedoeld in het eerste lid duurt maximaal drie
maanden. Indien arbeidsinschakeling naar het oordeel van het college na een
periode van drie maanden nog niet mogelijk is, kan de toestemming éénmalig met
maximaal drie maanden worden verlengd.
3.
In een schriftelijke overeenkomst tussen gemeente en de
uitkeringsgerechtigde wordt tenminste vastgelegd het doel van de activiteiten,
alsmede de wijze waarop instructie en begeleiding plaatsvindt.
Artikel 12. De loonkostensubsidie.
1.
Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met
een persoon bedoeld in artikel 1. sub b, c en d van deze verordening een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op
arbeidsinschakeling.
2.
Het college stelt regels ten aanzien van de duur van de
subsidie, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.
1.
Het college kan aan personen een activeringspremie
toekennen.
2.
Deze premie wordt toegekend aan uitkeringsgerechtigden die
activiteiten gericht op sociale activering volgen.
3.
Het college stelt regels over de doelgroepen en de hoogte
van de premies.
Stuk 99 II pag.
6.
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen.
Artikel 15. Bevoegdheid college.
1.
In
alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het College.
2.
Het
College kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze
verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 16. Overgangsrecht.
Met de inwerkingtreding van deze
verordening gelden de dienstbetrekkingen bedoeld in artikel 4 van de Wet
Inschakeling Werkzoekenden en arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 5,
eerste lid van die wet en de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van
het Besluit Instroom en Doorstroombanen als voorzieningen in artikel 7, lid 1
sub a van de wet.
Artikel 17. Inwerkingtreding.
Deze verordening treedt in werking
met ingang van 1 juli 2004.
Artikel 18. Citeertitel.
Deze verordening kan worden
aangehaald als de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand.
Artikel 19. Intrekking bestaande
verordeningen.
Met de inwerkingtreding van deze
verordening wordt de “Verordening reïntegratie arbeids-gehandicapten” en de
“Uitstroomsubsidieverordening” ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van
27 mei 2004.
,plv.voorzitter.
N.A.J.M. van Doeveren.
,griffier.
R. de Groot
Stuk 99 II pag.
7.
Artikelgewijze
toelichting.
Aanhef en Artikel 1.
Begripsomschrijvingen.
In de aanhef is expliciet gewezen op de EU-verordening
betreffende staatssteun, die voorschrijft dat wanneer sprake is in een
gemeentelijke regeling van werkgelegenheidssteun aan bedrijven, een verwijzing
naar deze verordening noodzakelijk is, inclusief de vindplaats in het
Publicatieblad. Aan deze verplichting is hiermee voldaan.
Met het in de begripsbepalingen aangehaalde begrip ‘algemeen
geaccepteerde arbeid’ wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk
aanvaard is. Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals
prostitutie, worden hiermee uitgesloten. Ook werkzaamheden die ingaan tegen de
integriteit van de persoon, zoals werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen,
worden uitge-sloten.
De overige begripsbepalingen van artikel 1. spreken verder
voor zich.
De WWB geeft aan het college de verant-woordelijkheid voor
het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op
ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals
de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen
voor een voldoende aanbod van reïntegratie-instrumenten, maar het college heeft
daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning
afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.
Reïntegratieinstrumenten worden alleen ingezet als zonder
die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.
Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek
is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen
geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Reïntegratie moet
bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd
tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de
inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. Alleen als
arbeidsinschakeling binnen afzienbare tijd termijn niet tot de mogelijkheden
behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet
van reïntegratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval geldt dat het
instrumentbeschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn
voor het beoogde doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het
traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de
effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen.
In de WWB is in artikel 10, derde lid
aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die
ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing
naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing geeft de gemeente
nog eens expliciet aan voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te
zetten.
Artikel 3. Aanspraak.
Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten
om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in de wet een
aanspraak van de betrokkene opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij
reïntegratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening,
maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij reïntegratie. Een
dergelijke aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid
Stuk 99 II pag.
8.
van de betrokkene voor zijn reïntegratie en
kan ertoe bijdragen dat gemeenten niet ten onrechte personen negeren of over
het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente om
te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd.
De gemeente bepaalt allereerst, mede op basis van het reïntegratieadvies van
het CWI, of een onder-steuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is.
Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning
bestaat.
Het uiteindelijke aanbod moet passen binnen
wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in de
reïntegratieverordening heeft opge-nomen.
De gemeente kan middels het beleidsplan of in de begroting
een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het
ontbreken van financiële middelen alleen kan geen reden zijn voor afwijzing van
een aanvraag, echter wel voor een
specifieke voorziening. De gemeente dient dan na te gaan welke andere of
goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn waar naartoe kan worden
uitgeweken.
Artikel 40 van de wet bepaalt dat recht op bijstand bestaat
jegens het college van de gemeente waar men woonplaats heeft. Deze bepaling is
van overeenkomstige toepassing verklaard op de aanspraak op ondersteuning en
voorzieningen in het kader van reïntegratie. Omdat bij verhuizing naar een
(rand)gemeente het niet altijd logisch is iemand het recht op voltooiing van
een voorziening te ontzeggen, uitsluitend op grond van die verhuizing, maakt
deze bepaling het college bevoegd om van de algemene regel af te wijken en de
voorziening voort te zetten totdat deze is afgerond. Het is aan het college te
bepalen hiervoor te zijner tijd hiervoor regels op te stellen.
Artikel 4. Verplichtingen.
Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend.
Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan
bepaalde verplichtingen gehouden. Hiervoor wordt verwezen naar de
Maatregelenverordening. De Maatregelen-verordening regelt het opleggen van een
maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet.
Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald
percentage en voor een bepaalde duur.
Voor diegenen zonder uitkering moeten
voor-waarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden. Deze gelden
vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van deze
verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de
gevraagde ondersteuning te weigeren. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de
belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet
tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden, is het
wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als
verplichting zijn opgenomen.
Natuurlijk heeft de belanghebbende ook
rechten. Deze rechten zijn meestalk elders in wet- of regelgeving
ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening bestaat bezwaar
en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 5. Eigen bijdrage.
Het opleggen van een eigen bijdrage
voor een voorziening kan in de rede liggen indien sprake is van een
niet-uitkeringsgerechtigde met een partner met een inkomen. Er kunnen zich
situaties voordoen waarin het onredelijk wordt geacht, gezien de hoogte van het
inkomen, om een voorziening geheel gratis te verstrekken. Tevens kan van een
eigen bijdrage een stimulerende werking uitgaan in het vervolbrengen van een
traject. Daarom is het college bevoegd verklaard om een
eigen-bijdrage-systematiek te ontwerpen, indien daaraan behoefte blijkt te
bestaan.
Stuk 99 II pag.
9.
Artikel 6. Beleidsplan.
Voor de methodiek van een periodiek
door de raad vast te stellen beleidsplan met betrekking tot reïntegratie van
werkzoekenden is gekozen, omdat daarmee wordt bereikt dat concreet en
gedetailleerd kan worden beschreven welke doelen worden nagestreefd, welke
voorzieningen worden ingezet voor welke groepen, wat het financiële belang is,
alsmede de kwantificering van de diverse instrumenten.
Op deze wijze kan de raad de
ontwikkelingen rond de reïntegratie op de voet volgen en controleren of met het
door het college vastgestelde beleid sprake is van een evenwichtige verdeling
van aandacht, voorzieningen en financiën over de verschillende doelgroepen en subdoelgroepen
en of verant-woorde keuzes worden gemaakt bij het toeleiden naar werk van
belanghebbenden die werk en zorg moeten combineren.
Er wordt genoemd welke onderwerpen
in principe in het beleidsplan verder uitgewerkt worden. Het betreft hier geen
limitatieve opsomming.
Artikel 7. Beleidsverslag.
Door periodiek verantwoording af te leggen over de
resultaten van eerder voorgenomen beleid ontstaat een voortdurend
toetsingskader van de effecten van beleid en kan waar nodig tijdig worden
bijgesteld, verruimd of juist beperkt, al naar gelang de uitkomsten. Met de
cyclus beleidsplan en beleids-verslag wordt een belangrijke basis gelegd voor
het oordeel dat de raad jaarlijks aan het Rijk dient te geven omtrent de
uitvoering van de wet.
Artikel 8. Algemene bepalingen over
voor-zieningen.
Dit artikel strekt ertoe enkele zaken te regelen die te
maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in
de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de
verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Reïntegratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet
het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden
de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat
door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid
binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.
Het vierde lid geeft aan dat het college een
voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen
wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of
het opzeggen van de arbeids-overeenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze
laatste wijze van beëindigen dienen vanzelf-sprekend de toepasselijke
bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling
in acht te worden genomen.
De gemeente heeft de mogelijkheid om een
arbeids-overeenkomst tussen een werkgever en een uitkerings-gerechtigde te
subsidiëren. Met deze banen is de werknemer rechtstreeks in dienst van de
werkplekverschaffende werkgever. Met deze participatiebanen worden permanente
werkplekken aangeboden. De maatschappelijke waarde van deze werkplekken voor de
stad moet groot zijn.
Werknemers binnen deze regeling worden in principe
niet verplicht na een bepaalde periode door te stromen naar de reguliere
arbeidsmarkt.
Stuk 99 II pag.
10.
Het eerste lid biedt de mogelijkheid tot het aangaan van een
dienstverband en in het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering.
Opstapbanen zijn specifiek bedoeld voor een snelle uit- en doorstroom naar de
regulier arbeidsmarkt. Daarom kunnen de opstapbanen nooit langer dan één jaar
duren. Alleen in het geval dat de werkgever schriftelijk verklaard de werknemer
na afloop van de detachering regulier in dienst te nemen, kan het dienstverband
met één jaar worden verlengd.
Door het zo snel mogelijk inzetten van werkgerichte
activiteiten, om deelnemers zoveel mogelijk in het werktempo te houden of te
brengen, wordt een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt en uitstroom uit de
uitkering mogelijk gemaakt. De proefplaatsingen worden daarom zo spoedig
mogelijk na instromen in de bijstand ingezet. De deelnemers blijven verplicht
te solliciteren en worden ondersteund met enige vorm van begeleiding en
scholing. De tijdsduur is nadrukkelijk gelimiteerd aan maximaal zes maanden.
De proefplaatsing vindt plaats op basis van een
overeenkomst, waarin het doel van de activiteiten, de wijze van begeleiding en
de aansprakelijkheid vastgelegd zijn.
Artikel 12. De loonkostensubsidie.
Met het verstrekken van subsidie aan
een werkgever bij het aangaan van een arbeids-overeenkomst met een werkzoekende
kan de gemeente ondersteuning bieden bij het regulier in dienst nemen van
personen die tijdelijk extra ondersteuning nodig hebben.
In de WWB is geregeld in artikel 31 lid 2 sub j dat
jaarlijks een activeringspremie kan worden verstrekt. Dit artikel geeft het college
de mogelijk-heid een dergelijke premie aan een persoon toe te kennen, waarbij
de inzet met name gericht zal zijn op een stimulans tot het volgen van
activiteiten in het kader van sociale activering.
Met dit artikel wordt het college de mogelijkheid geboden om
een persoonsgebonden budget (PGB) aan een deelnemer te verstrekken. Met de
inzet van een PGB kan een klant zelf zijn/haar traject naar werk inkleuren.
Hiermee wordt een grote mate van verantwoordelijkheid bij de klant zelf gelegd.
Artikel 15. Bevoegdheid college.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 16. Overgangsrecht.
Met het wegvallen van de Wiw en I/D
regelgeving is ook de basis verdwenen waarop werkgevers subsidie in dit kader
kregen dan wel werknemers die werkzaam
waren in de Wiw gesubsidieerd konden worden.
Door middel van het aanwijzen van
dit soort dienstbetrekkingen als zijnde voorzieningen in het kader van de WWB
blijft het mogelijk subsidies te verstrekken ten behoeve van deze werknemers.
Stuk 99 II pag.
11.
Artikel 17. Inwerkingtreding.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 18. Citeertitel.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 19. Intrekking bestaande
verordeningen.
Dit artikel spreekt voor zich.