Delft
Oosterhamrikkade 88
9714 BH GRONINGEN
tel 050 – 571 36 14
fax 050 – 573 48 74
e-mail buro@pvg.nl
internet www.pvg.nl
Dit advies is opgesteld in
opdracht van de gemeente Delft. Contactpersoon namens de gemeente was de heer
A. van Dijk van de Afdeling Onderwijs.
Drs. J.G. Luursema oktober 2005
Voorwoord
1. Inleiding 1
2. Formele aspecten 1
2.1. De Wet op het primair
Onderwijs 1
2.2.
Regeling modelprognose basisonderwijs 2001
3
3.
Resumé 5
1. Inleiding
Per brief van 27 september
2005 is namens de Stichting Islamitisch College aan het College van
burgemeester en wethouders van de gemeente Delft een verzoek ingediend om
adresgegevens aan te leveren ten behoeve van het uitvoeren van een directe
meting om de belangstelling voor islamitisch basisonderwijs in Delft te peilen.
Dit verzoek volgt op eerdere
verzoeken, die door deze stichting zijn ingediend voor opneming in eerdere
plannen van scholen. Het eerste verzoek is in beroep uiteindelijk door de Raad
van State afgewezen omdat een vergelijking met de gemeente Schiedam door de
aanvrager ten onrechte is toegepast. Dit jaar is door de gemeenteraad van Delft
een tweede verzoek afgewezen omdat de vergelijking met de gemeente Heerlen ten
onrechte is gemaakt door de aanvrager.
Nu lijkt de Stichting
Islamitisch College voornemens om een hernieuwde poging te doen voor plaatsing
op het Plan van scholen 2006/2009 met behulp van een directe meting.
Om in het voortraject van
die te verwachten aanvrage zorgvuldige afwegingen te kunnen maken is door het
College van burgemeester en wethouders aan Buro Planning Verband Groningen
gevraagd, om op een heldere wijze het juridisch kader te schetsen waarbinnen de
genoemde brief en de te verwachten aanvrage
dienen te worden
geïnterpreteerd. Het is tevens wenselijk om inzicht te verkrijgen in de
juridische en inhoudelijke aspecten van de voorgestelde wijze waarop de
voorgenomen directe meting wordt uitgevoerd.
2. Formele Aspecten
Het juridische kader waarin
deze aanvrage is ingebed, is relatief overzichtelijk.
De wet op het Primair
Onderwijs regelt in Afdeling 2 in de artikelen 73 t/m 85 de “Aanvang van de
Bekostiging” van basisscholen. Vervolgens zijn er beleidsregels vastgesteld
omtrent de wijze waarop prognoses dienen te worden ingediend in de Uitleggen
van 13 april 1994 en van 25 juli 2001. Deze in ieder geval in aantal
overzichtelijk rechtsregels zijn aangevuld met jurisprudentie over deze
materie.
Taak van de gemeente is het
om een verzoek van de Stichting Islamitisch College te toetsen aan de
rechtsregels voortvloeiend uit dit relatief overzichtelijke juridische kader.
Zoals gebruikelijk bij soortgelijke toetsingen, is er ook in het onderhavige
geval ruimte voor interpretatie van de rechtsregels. Dat kan de beoordeling van
dit verzoek complexer maken dan gedacht zou kunnen worden gezien het
overzichtelijke aantal van toepassing zijnde regels.
2.1. De Wet op het
Primair Onderwijs
Artikel 74 omschrijft het
instrument Plan van Nieuwe Scholen en bepaalt dat een Plan van nieuwe Scholen
elk jaar voor 1 augustus vastgesteld moet zijn.
Vervolgens gaat artikel 76
over de plaatsing van een bijzondere school op het plan, verwijzend naar
artikel 75, dat over de plaatsing van een openbare school gaat, waarin een
aantal vormvoorschriften is omschreven.
Artikel 77 lid 1 WPO stelt
dat opneming van een bijzondere school in het Plan van Scholen volgt, wanneer
het op grond van de overgelegde gegevens aannemelijk is dat de school een
periode van tenminste 20 jaar door voldoende leerlingen wordt bezocht. De
formulering van dit artikel geeft ruimte tot interpretatie van die gegevens
door de gemeenteraad. Er is geen sprake van een automatische opname op het Plan
van scholen wanneer aan alle vormvereisten is voldaan. Daarenboven dient
redelijkerwijs aannemelijk te zijn gemaakt dat het onderhavige verzoek
resulteert in een school van voldoende omvang.
In artikel 76 WPO, dat
handelt over een verzoek om opneming in het plan van scholen van een bijzondere
school, geeft lid 2 onder a de hoofdregel: de prognose die bij de aanvrage
vergezeld gaat bevat gegevens omtrent:”indien het betreft een school van een
richting waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven: het
belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van die richting in een
vergelijkbare gemeente.”
Advies 1: Aan deze eis dient de aanvrager
onverkort te worden gehouden. Er dient in ieder geval een prognose te worden
ingediend op basis van een belangstellingspercentage voor islamitisch
basisonderwijs in een vergelijkbare gemeente.
Die eis leidt natuurlijk in
de praktijk tot een probleem bij de aanvrager. Om op basis van de hoofdregel
tot succesvolle stichting te komen dient een vergelijkbare gemeente te worden
gevonden met een hoog belangstellings-percentage voor islamitisch
basisonderwijs. De aanvrager heeft eerder al Schiedam en Heerlen gevonden,
gemeenten die beide niet vergelijkbaar bleken te zijn. Kennelijk is het
moeilijk of onmogelijk om vergelijkbare gemeenten met hoge belangstellingspercentages
te vinden. Dat is echter een probleem voor de aanvrager, maar ontslaat de
aanvrager niet van de verplichting om een vergelijkbare gemeente te vinden, met
dan kennelijk een lager belangstellingspercentage.
De Raad van State en de
minister van OCW hebben inmiddels mede dankzij de gemeente Delft de criteria
voor “vergelijkbare” duidelijk omschreven. Er zijn drie hoofdcriteria voor de
bepaling van de vergelijkbaarheid van gemeenten. Daarenboven is vastgesteld dat
aanvullende criteria toepasbaar zijn.
De drie hoofdcriteria zijn:
Inwonertal
Geografische ligging
Leerlingdichtheid – Delft
8298/ 26,31 km2 = 315,4
Op basis van deze criteria
kan naar mijn mening wel een vergelijkbare gemeente worden gevonden. Leiden met
een iets hoger inwonertal en een leerlingendichtheid van circa 367 lijkt mij in
ieder geval vergelijkbaar. Dat de islamitische basisschool aldaar slechts circa
90 leerlingen telt, doet daar niet aan af. Het staat de aanvrager overigens
vrij om een andere gemeente te kiezen, als die maar voldoet aan bovengenoemde
criteria.
De aanvrager is voornemens
om in ieder geval ook een belangstellings-percentage te bepalen aan de hand van
een directe meting.
De eerste vraag die zich
hier voordoet, is of de figuur van de directe meting wel toepasbaar is bij de
stichting van de eerste school van een richting en in het algemeen bij de
stichting van bijzondere basisscholen.
Van belang is de wijze
waarop er in artikel 76 WPO, dat gaat over de opneming van een bijzondere
school op het plan van scholen, wordt verwezen naar artikel 75, dat handelt
over de opneming van een openbare school. Artikel 76 lid 2 verwijst naar het
overzicht van benodigde gegevens uit artikel 75 “met dien verstande dat in
afwijking van artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, derde lid onder c6 en
c7 de prognose gegevens bevat omtrent: a: indien het betreft een richting
waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven: het
belangstellings-percentage voor het basisonderwijs van die richting in een
vergelijkbare gemeente.”
De afwijking ten opzichte
van een openbare school uit artikel 75 derde lid onder c is erin gelegen, dat
hier aanvullend is opgenomen voor scholen voor openbaar onderwijs waarvoor
reeds een school binnen de gemeente aanwezig is: “de prognose kan tevens gegevens
bevatten naar aanleiding van de directe meting.”
Advies 2: Op basis van het gestelde in artikel 76 lid 2 onder
a, jo artikel 75 lid 3 onder c6 en c7 kan de bijgeleverde prognose geen
gegevens bevatten naar aanleiding van een directe meting. De figuur directe
meting kan kennelijk uitsluitend aanvullend worden toegepast bij de stichting
van een openbare school waarvan er reeds minstens één aanwezig is in de
gemeente.
Die visie wordt niet gedeeld
door de minister, omdat in het verleden wel degelijk directe metingen voor
bijzondere scholen zijn toegelaten. Bij mijn weten heeft de Raad van State hier
echter nog geen oordeel over geveld.
Vervolgens staat vast dat
een directe meting, wanneer die wel toepasbaar is, bedoeld is als aanvullende
methode in die gevallen dat een indirecte meting op basis van het
belangstellingspercentage in een vergelijkbare gemeente onvoldoende resultaten
oplevert.
Het is aan de aanvrager om
in het geval van Delft aan te tonen dat de situatie in Delft wezenlijk anders
is als in een vergelijkbare gemeente en dat dus een directe meting aanvullend
noodzakelijk is. Het blote feit dat islamitisch basisonderwijs een kleine
richting is, is naar mijn mening onvoldoende. De minister van OCW, lijkt hier
andermaal niet erg kritisch over, ook hier weer kan meer van de Raad van State
worden verwacht.
Advies 3: Vooralsnog is er geen aanleiding om de directe
meting toe te laten, omdat het niet duidelijk is waarom het
belangstellingspercentage in een vergelijkbare gemeente onvoldoende houvast biedt
voor het bepalen van het belangstellingspercentage voor Delft.
2.2. Regeling
Modelprognose basionderwijs 2001
Aan een directe meting
worden in dit algemeen verbindend voorschrift eisen gesteld. De publicatie
stelt: “de directe meting moet verder zijn gebaseerd op een representatieve
aselecte steekproef uit de onderzoekspopulatie die bestaat uit de ouders of
verzorgers van kinderen van 0 tot en met 11 jaar, woonachtig in het
voedingsgebied van de gewenste school.”
Het ITS vat in zijn brief
van 27 september deze eisen correct samen. Het verbaast echter dat dit
instituut vervolgens duidelijk maakt op een aantal punten van die eisen te
willen afwijken.
Expliciet wordt gesteld dat
een gestratificeerde steekproef wordt benaderd, in strijd met de regel van
de aselectiviteit. Vervolgens wordt gesteld dat de steekproef bestaat uit ruim
3600 kinderen. Dat is een onjuiste onderzoekspopulatie. De voorgeschreven
onderzoekspopulatie is “ouders van kinderen”. Dat betekent dat de steekproef
getrokken dient te worden uit alle adressen met tenminste één kind tussen 0 en
12 jaar oud en dat aan de hoofdbewoner wordt gevraagd naar de voorkeur voor een
richting. Het ITS gaat een steekproef trekken uit alle kinderen, waardoor er
een oververtegenwoordiging van grote gezinnen optreedt en er door één
respondent meerdere enquêtes ingevuld kunnen worden.
Kennelijk is het de
bedoeling om per etnische groep en per wijk conclusies te trekken en die dan
met een omweg te vertalen naar alle kinderen in de 6 wijken waaruit het voedingsgebied
bestaat. Dat zou dan dienen te gebeuren op basis van steekproefgroottes die per
subcategorie maximaal 225 enquêtes en minimaal 110 enquêtes omvat. Zelfs als
het onderzoek een hoge respons van 50% gaat kennen, betekent dit dat er per
etnische groep en per wijk uitspraken gedaan gaan worden op basis van 50 tot
112 respondenten.
Volgens de wetten van de
statistiek is het onmogelijk om statistisch valide uitspraken te doen op basis
van zulke geringe aantallen respondenten. Voor uitspraken geldend voor alle
kinderen van een bepaalde etnische groep in een bepaalde wijk dienen ofwel alle
ouders uit die groep antwoord te geven, ofwel dienen voor een mening die
maximaal plus of min 5 procent afwijkt van de mening van alle mensen in die
groep tenminste 500 enquêtes terug te worden gestuurd. Dat aantal geldt dus per
wijk (6 wijken) en per etnische doelgroep (3 groepen) In totaal zouden er dus
18 maal 500 enquêtes moeten worden
opgestuurd!
Verder is etniciteit een
onderscheidend criterium bij deze directe meting. Dat is in strijd met de regel
dat een basisschool (ook een islamitische) algemeen toegankelijk is. Etniciteit
is geen toelatingscriterium en dient daarom ook niet onderscheidend te werken
bij de bepaling van een belangstellingspercentage in een directe meting.
De voorgesteld werkwijze is
onbegrijpelijk. Eindproduct dient te zijn de procentuele voorkeur naar richting
van alle ouders in het voedingsgebied van de school. Dat eindproduct kan direct
worden verkregen door een voldoende aantal enquêtes uit zetten en de voorkeuren
te turven. Wanneer er circa 500 terugkomen is een betrouwbaarheid van 95%
bereikt, bij circa 900 respondenten is de betrouwbaarheid circa 97%.
Er is geen enkele reden om
te willen stratificeren, onderscheid te maken naar achternaam en etniciteit en
de aantallen kinderen per adres te kennen, anders dan te willen compliceren en
daarmee te willen maskeren.
Advies 4: De door het ITS voorgestelde werkwijze is in strijd
met de regelgeving en leidt tot statistisch invalide conclusies. Van de
gemeente Delft hoeft niet te worden verwacht dat zij meewerkt onder deze
voorwaarden.
Zonder daar onderzoek naar
te hebben gedaan lijkt het mij overigens in strijd met de regeling inzake
bescherming van persoonsgegevens om aan derden bestanden te leveren met daarin
de voornaam, achternaam en etniciteit van burgers. Overwogen kan worden om
alleen adresgegevens beschikbaar te stellen van die adressen waarop tenminste
één kind tussen 0 en 11 jaar oud staat ingeschreven.
Advies 5: De gevraagde gegevens lijken te botsen met de
privacywetgeving. Van de gemeente Delft behoeft niet te worden verwacht dat zij
hieraan medewerking verleent.
3. Resumé
In het voorgaande is reeds
veel besproken inzake de stichting van een islamitische basisschool in Delft. Duidelijk
is gemaakt dat er argumenten zijn om uiteindelijk niet akkoord te gaan met de
plaatsing van de school op het plan van scholen.
Bedacht moet daarbij worden,
dat op dit moment in de tijd er geen aanvrage ligt en dat er niet over zaken
behoeft te worden gecommuniceerd die nog niet aan de orde zijn.
Gezien het voorgaande lijkt
mij het wel passen binnen de zorgvuldigheid die een gemeente nu eenmaal dient
te betrachten, dat de gemeente Delft nu al vast aangeeft dat zij van mening is
dat deze directe meting in ieder geval niet toegelaten is. Tegenargument van de
aanvrager is natuurlijk onmiddellijk dat andere gemeenten en ook de minister
wel soortgelijke directe metingen in soortgelijke gevallen hebben toegelaten.
Dat werkt echter niet verbindend voor de gemeente Delft. Bovendien is eerder
door de minister Schiedam wel als een vergelijkbare gemeente aangemerkt,
terwijl de Raad van State een andere mening was toegedaan. Kennelijk is de
minister niet onfeilbaar in haar oordeel.
Aan de orde is het antwoord
geven op de brief van het ITS van 28 september. Kort en bondig kan medewerking
worden geweigerd aan dit verzoek omdat de voorgestelde wijze van werken in
strijd is met een algemeen verbindend voorschrift. Tevens worden gegevens
gevraagd die de privacy van individuele burgers bedreigen.
Ook hier weer kan een
spervuur van autoriteitsargumenten van het ITS worden verwacht en het gegeven
dat andere gemeenten hieraan wel hebben medegewerkt, zonder dat de gemeente
Delft zich hierover hoeft te voelen aangesproken.
Natuurlijk kan de gemeente
wel een adressenbestand beschikbaar stellen van adressen waarop tenminste één
kind tussen 0 en 11 jaar oud woont in de zes wijken die het ITS onderscheidt.
Overwogen kan ook worden om daar zelf een steekproef uit te trekken. De
respondent wordt dan aangeschreven met “aan de hoofdbewoner van”.