Geacht College,

 

In 1999 is voor het laatst een nota vastgesteld over speelruimte voor jeugd en jongeren in Delftse wijken. Deze nota was een uitwerking van de nota ‘Speelruimte’ uit 1997. Inmiddels zijn we ruim zeven jaar verder. Een reeks van ontwikkelingen op verschillende gebieden geeft aanleiding om verdergaand beleid t.a.v. speelvoorzieningen te ontwikkelen. Deze nota doet een voorstel voor het beleidskader ‘Ruimte voor spelen in de wijken’, dat vervolgens met partners in de stad besproken kan worden. Resultaat daarvan wordt samenhangende visie op spelen in de openbare ruimte, met concrete vertaling in speelplannen per wijk.

 

1. Aanleiding

De nota’s uit 1997 en 1999 bevatten een beperkt beleidskader voor speelruimte in de wijken. Elementen zijn het aanpassen van speelplekken aan aangescherpte Europese eisen t.a.v. veiligheid (1997) en organiseren van betrokkenheid van bewoners bij verdeling en karakter van speelplekken alsmede het inzetten van flexibele onderhoudsbudgetten, het uitbreiden van de doelgroep 0 – 12 met de groep 12 – 18 jaar, en samenwerking met derden  bij aanleg en beheer van speelplekken (1999). 

 

Er zijn de nodige ontwikkelingen die aanleiding geven om nauwgezet te kijken naar gelegenheid voor speelactiviteiten in de openbare ruimte, zowel qua aantal als de aard, lokatie en (behoud van) kwaliteit daarvan.

  1. Er wordt door inwoners een toenemend aantal vragen aan de gemeente over aanleg/aanpassing van speelvoorzieningen gesteld.
  2. Kinderen spelen steeds minder buiten, daar is ook minder openbare ruimte voor beschikbaar.
  3. Het gebruik van speelplekken in wijken groeit door de toename van activiteiten vanuit projecten als Brede School en Bos (Buurt-Onderwijs-Sport). De ambitie is om in 2010 kinderen te kunnen laten voldoen aan de norm gezond bewegen, één uur per dag matig intensief bewegen. Bewegingsmogelijkheden in de openbare ruimte worden daardoor steeds belangrijker.
  4. Delft profileert zich als kindvriendelijke stad en maakt deel uit van het netwerk Child Friendly Cities van de VNG en Jantje Beton; de Childstreet 2005 conferentie in Delft  onderstreepte de Delftse ambitie voor een kindvriendelijke stad. Een kindvriendelijke stad maakt zich o.a. sterk voor voldoende speelruimte voor kinderen.
  5. Eén van de elementen die daar toe behoort is het scheppen en onderhouden van optimale en veilige (ook qua bereikbaarheid) speelmogelijkheden voor jeugd. In het Collegeprogramma 2006 – 2010 is daarom als voornemen geformuleerd: ‘de gemeente zorgt voor voldoende (groene) speelplekken waarop ouders en vrijwilligers een oogje kunnen houden’.
  6. Het ontbreekt momenteel aan aandacht voor (kosten van) beheer en onderhoud bij de aanleg van speelmogelijkheden in de openbare ruimte
  7. Door verandering van bevolkingssamenstelling, ouder worden kinderen etc. verschuift de gebruiksbehoefte van speelplekken in de buurt.

 

Rijksbeleid ondersteunt het scheppen van mogelijkheden voor kinderen om buiten te kunnen spelen (ministerie van VROM voor wat betreft de ruimtelijke ordening, Ministerie van VWS voor wat betreft gezondheid en ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor wat betreft inrichting buitenruimte).

 

Om vraag en aanbod in Delft beter op elkaar te kunnen afstemmen en sturing te kunnen geven aan ontwikkelingen, is een beleidsvisie op spelen in de openbare ruimte noodzakelijk. Daarvoor is het project ‘Ruimte voor spelen in de wijk’ gestart. In dat project is samenwerking met relevante partners als scholen, sportorganisaties, buurtorganisaties, bewonersgroepen, en professionele organisaties als woningbouwcorporaties, Breed Welzijn Delft van belang. Het project wordt dan ook interactief vormgegeven. Als vertrekpunt is een beleidskader nodig.

 

1.       Uitgangspunten

 

2.1 Begrippen

Als eenduidige begripsbepaling wordt gebruikt:

 

Omschrijving

Locatie

Doelgroep

Voorziening(en)

Richtlijn afstand vanaf huis

Ruimte voor spelen in huiselijke omgeving

Omgeving huis

0 – 6 jaar

Groenstroken/veldjes, beperkt of niet voorzien van speelattributen

Zo dicht mogelijk bij woonhuis

Ruimte voor spelen in de woonomgeving

Woonomgeving

0 – 12 jaar

Speelplekken, ingericht met speelattributen

Binnen een straal van 150 meter

Ruimte voor spelen in de buurt

Buurt

10 – 18 jaar

 

 

 

16 – 24 jaar

Trapvelden

Sportvelden

Schoolpleinen

 

Idem

-

 

 

 

-

Ruimte voor specifiek spelen

Stedelijk

0 – 6 jaar

 

0 – 12 jaar

 

10 – 24 jaar

 

 

Waterspeeltuin

 

Speeltuinen, Speelbal

 

Skatebanen

Legale graffitiplekken

-

Incidentele mogelijkheden

Straat/buurt

0 – 24 jaar

Speelstraatregeling

-

 

 

 

2.2 Basisvoorziening

Gezien het belang van spelen in de buitenruimte voor de ontwikkeling en ontplooiing van kinderen, tieners en jongeren (zie hoofdstuk 3) worden mogelijkheden voor spelen in de openbare ruimte als basisvoorziening aangemerkt.

 

2.3   Richtlijnen

De NUSO, landelijke organisatie voor speeltuinwerk en jeugdrecreatie, hanteert als richtlijn voor de afstand van huis naar een speelvoorziening voor de leeftijdsgroep 0 – 6 jaar 100 meter, voor de leeftijdsgroep  6 – 12 jaar 300 – 400 meter. Sinds 1999 gebruikt Delft de richtlijn van 150 meter voor de jongste groep, daarboven wordt geen richtlijn gebruikt. Voor het ISV (Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing) gebruikt Delft sinds 1999 de richtlijn 1 ˝ speelplek per 100 kinderen van 0 – 10 jaar per wijk. Er is geen aanleiding om van deze richtlijnen af te wijken.

 

Speelvoorzieningen dienen veilig bereikbaar te zijn. Als instrument daarvoor wordt het Politie Keurmerk Veilige Woonomgeving gebruikt, speelvoorzieningen moeten daar aan voldoen.

 

Speelvoorzieningen dienen ook veilig in gebruik te zijn. In het kader van de EZH – campagne zijn speelruimtes aangepast aan Europese wetgeving daarvoor. Deze regels blijven van toepassing.

 

2.4 Doelgroepen

Op basis van mobiliteit, vaardigheden, belangstelling en veiligheid wordt een vierdeling in de totale doelgroep van 0 – 24 jaar aangebracht: 0 – 6 jaar, 0 – 12 jaar en 10 – 18 en 16 - 24 jaar (de overlap in de laatste twee komt voort vanuit een vloeiende, flexibele overgang). Deze indeling heeft consequenties voor de aard, inrichting en gebruik van speelruimtes.

 

2.5   Gebruik en beheer

Speelvoorzieningen moeten optimaal bruikbaar zijn, waar gewenst onafhankelijk van weersinvloeden. Gebruik van materialen die gebruik kunnen verhogen (ondergrond, verlichting) wordt in de planvorming betrokken. Het kostenaspect speelt hierbij een rol, per speelvoorziening moet worden afgewogen of de gebruiksintensiteit de benodigde investeringen rechtvaardigt.

 

Speelvoorzieningen moeten kwalitatief op niveau blijven. Naast het voldoen aan Europese regels (zie 4.3) moeten er maatregelen getroffen worden om het optimaal beheer mogelijk te maken. Kapotte materialen moeten tijdig vervangen kunnen worden.

 

2.6   Vinger aan de pols

Er moet op vier gebieden regelmatig bepaald worden of speelvoorzieningen nog voldoen: demografie, kwaliteit, gebruik en tevredenheid. Eenmaal in de vier jaar wordt hiernaar onderzoek gedaan.

 

2.7 Draagvlak

Voor situering, inrichting en gebruik van speelvoorzieningen is draagvlak nodig van gebruikers, omwonenden en andere belanghebbenden. Door de communicatie vanaf de start optimaal te verzorgen wordt draagvlak verwerven en behouden eenvoudiger. Een interactieve werkwijze heeft de voorkeur.

 

3. Beleidskader

Op basis van de uitgangspunten in hoofdstuk twee ziet het Beleidskader speelplekken er als volgt uit:

 

2.       Tot speelvoorzieningen worden gerekend: een deel van de groenstroken/veldjes, ingerichte speelplekken trapvelden, speelstraten en speelstoepen, voorzieningen als speelbal en speeltuinen.

3.       Waar mogelijk worden sportcomplexen en schoolpleinen bij het speelvoorzieningenbeleid betrokken.

4.       Op basis van inventarisatie volgt een overzicht van het huidige en gewenste speelruimtebeslag; aan de hand van die inventarisatie een norm opstellen voor ruimtebeslag van speelvoorzieningen (landelijk 3%).

5.       Doelgroepen in  het speelvoorzieningenbeleid zijn: 0 – 6 jaar, 0 – 12 jaar en 10 – 18 en 16 - 24 jaar.

6.       Voor doelgroep 0 – 6 jaar voornamelijk afzonderlijke voorzieningen; voor de doelgroep 10 – 24 jaar zoveel mogelijk multifunctionele voorzieningen;

7.       Bij aanleg van nieuwe speelvoorzieningen aandacht voor flexibele inrichtingsmogelijkheden en combinatiemogelijkheden van voorzieningen voor verschillende leeftijdsgroepen;

8.       Als afstandsnorm voor de doelgroep woning – speelplek voor doelgroep 0 – 12 jaar 150 meter hanteren; voor de doelgroep 10 – 24 jaar geen afstandsnorm, maar wel een norm ontwikkelen voor de afstand tussen speelvoorziening en aangrenzende woonbebouwing.

9.       Speelvoorzieningen moeten veilig bruikbaar en bereikbaar zijn.

10.   Speelvoorzieningen moeten qua gebruiksmogelijkheden aansluiten bij de bevolkingsopbouw in een wijk/buurt.

11.   Speelvoorzieningen worden waar mogelijk en nodig gebruikt voor begeleide activiteiten in het kader van het jeugd/jongerenwerk, buurtactiviteiten bewegingsonderwijs, Brede School en BOS.

12.   Voor gebruik en beheer relatie(s) leggen met gebruikers, omwonenden en andere belanghebbenden (b.v. woningbouwcorporaties).

13.   De kwaliteit van speelvoorzieningen moet optimaal zijn en blijven.

14.   Voor het optimaliseren van het gebruik van speelvoorzieningen kan gekozen worden voor een aangepaste ondergrond (gras, kunstgras, asfalt)

15.   Speelvoorzieningen worden in de tijd optimaal gebruikt/open gesteld.

16.   Eenmaal in de vier jaar wordt het speelvoorzieningenbeleid op basis van evaluatie en onderzoek geactualiseerd.

 

4. Korte/lange termijn

Het Beleidskader Speelvoorzieningen is de onderlegger voor beleid op lange(re) termijn. De ontwikkeling van dat vraagt tijd (planning juni 2007). Ondertussen speelt er een aantal knelpunten dat om een oplossing op korte termijn vraagt. Acties daarvoor worden dan ook voortgezet, met dien verstande dat ervaringen opgedaan bij de oplossing van de top vijf van die knelpunten via de projectgroep ‘Ruimte voor spelen in de wijk’ betrokken worden bij de beleidsontwikkeling. De leerpunten kunnen daar dan meteen in verwerkt worden.

 

5. Voorstellen

1.       Accoord gaan met het Beleidskader Speelvoorzieningen

2.       Het beleidskader Speelvoorzieningen vrijgeven voor bespreking op interactieve wijze met organisaties en bewoners (ook kinderen!) in de stad.

3.       De top vijf van huidige knelpunten t.a.v. speelvoorzieningen en de oplossing daarvan als pilot betrekken bij het ontwikkelen van het speelvoorzieningenbeleid. Voor de samenstelling van deze top 5 wordt input van de commissie WVB gevraagd.