Inleiding

Op 1 juni 2003 is de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob)[1] in werking getreden. Het doel van deze wet is overheidsinstanties die te maken hebben met vergunningen, subsidies en aanbestedingen een instrumentarium te geven waarmee ze de integriteit van betrokkenen beter kunnen beoordelen.

 

Om te voorkomen dat een bestuursorgaan aanvragers van vergunningen of subsidies of gegadigden voor aanbestedingen die op de een of andere manier betrokken zijn bij of verantwoordelijk zijn voor niet-integere activiteiten, een dergelijke vergunning of subsidie verstrekt of een aanbesteding toekent, kan het bestuursorgaan op grond van de Wet Bibob informatie over de betrokkenen inwinnen ten einde diens integriteit te beoordelen. Eventueel kan het bestuursorgaan een uitgebreid advies van het Landelijk Bureau Bibob aanvragen.

 

Eind 2005 hebben het Ministerie van Binnenlands Zaken en Koninkrijksrelaties  en het Ministerie van Justitie een rapportage[2] uitgegeven over de actuele stand van zaken voor wat betreft het gebruik van de Wet Bibob. Uit deze rapportage blijkt dat reeds vele gemeenten het Bibob-instrumentarium hanteren en met name de grote(re) gemeente. Ook de gemeenten in de omgeving van Delft (o.a. Den Haag en Rotterdam) gebruiken de Bibob al enige tijd.

 

Sinds 1 januari 2006 is ook in de gemeente Delft een Bibob-beleid van toepassing. Er is voor gekozen het beleid gefaseerd in te voeren. Dit houdt in dat de Bibob eerst wordt toegepast op de horecabranche en vervolgens op de aanbestedingen (fase II) en subsidies (fase III). Het Bibob-beleid in het kader van de horeca wordt in deze nota geëvalueerd.

 

 

 

Vaststelling beleid en doelstellingen

In december 2005 heeft het college definitief[3] besloten het Bibob-beleid voor de horecabranche aan de hand van de nota Bibob[4] vanaf 1 januari 2006 toe te passen. Daarbij is tevens besloten een evaluatie van de wet Bibob in het laatste kwartaal van 2006 plaats te laten vinden.

 

 

Aan de hand van ervaringscijfers van de afgelopen zes jaren is er vanuit gegaan dat in Delft per jaar ongeveer 80 “Bibob-abele” zaken, op het gebied van de horeca, binnenkomen. Het Bibob-beleid beoogt echter een preventieve werking. Indien een niet-integere ondernemer wordt geconfronteerd met het Bibob-beleid zou hij er wellicht voor kiezen om geen aanvraag in te dienen of zijn/haar lopende aanvraag in te trekken. Hierdoor zou het preventieve karakter van de Bibob er voor moeten zorgen dat het aantal aanvragen die onder het Bibob-beleid (fase I) vallen de komende jaren structureel afneemt. Het uiteindelijke doel van het Bibob-beleid is dan ook om op de langere termijn een horecabranche van onberispelijk allooi in Delft te hebben. In deze evaluatie wordt bekeken of na jaar Bibob-beleid de eerste goede stappen in de richting van deze doelstellingen zijn gezet.

De volgende twee vragen zullen worden beantwoord:

1.       Neemt het aantal aanvragen op grond van het Bibob-beleid af?

2.       Worden niet-integere horecaondernemers geweerd op basis van het Bibob-beleid?

Tenslotte wordt erop gewezen dat dit de evaluatie van Bibob fase I is. Inmiddels vordert de invoering van fase II. Inhoudelijk zullen deze vakgebieden met betrekking tot de Bibob sterk van elkaar kunnen verschillen.

 

Aantal aanvragen in 2006 en begin 2007

In het volledige kalender jaar 2006 zijn er 28 aanvragen inhoudelijk in behandeling genomen. Daarnaast zijn er enkele aanvragen in eerste instantie wel ingediend, maar vervolgens teruggetrokken. Het aantal aanvragen in de eerste 2,5 maand van het jaar is in 2007 echter een stuk hoger; ten opzichte van 5 aanvragen tot en met 16 maart in 2006, staan inmiddels 21 aanvragen in dezelfde periode van 2007. Deze cijfers verdienen enige nuancering.

 

In het Bibob-beleid wordt strikt onderscheid gemaakt tussen de frontoffice en de backoffice. De frontoffice heeft direct contact met de horecaondernemer en zorgt ervoor dat deze de juiste formulieren en informatie aanlevert. De backoffice voert vervolgens de inhoudelijke beoordeling in het kader van het Bibob-beleid uit en vraagt, waar dat nodig blijkt te zijn om aanvullende informatie (via de frontoffice) over de achtergronden van de ondernemer(s) of onderneming. Deze scheiding zorgt ervoor dat de backoffice die de inhoudelijke beoordeling uitvoert op geen enkele wijze beïnvloed (positief of negatief) kan worden door de ondernemer. Op deze wijze wordt de hoogste mate van objectiviteit gewaarborgd.

In het jaar 2006 zijn meer dan 28 aanvragen bij de frontoffice binnengekomen, waarvan 28 uiteindelijk zijn doorgestuurd naar de backoffice. Dit heeft aan de ene kant (a) te maken met de behandelingstijd en aan de andere (b) kant omdat niet alle ondernemers hun aanvraag na correspondentie met de frontoffice doorzetten.

 

(a) De kleine vertraging in de behandeling van de zaken heeft enerzijds te maken met de extra benodigde tijd voor horecaondernemers die Bibob-formulieren en aanvullende gegevens moeten invullen en anderzijds met de noodzakelijke werkzaamheden binnen de gemeente in het kader van het Bibob-beleid.

De frontoffice vraagt meer documenten van de ondernemers, waardoor deze meer tijd nodig hebben om alle gegevens aan te leveren. Daarnaast is gebleken dat de Bibob-formulieren niet duidelijk genoeg zijn over welke documenten aangeleverd moeten worden. Daarom is gewerkt aan een voorstel voor nieuwe, duidelijkere formulieren, welke op korte termijn ter goedkeuring naar het college en de burgemeester worden gezonden.

 

(b) In hoeverre het inhoudelijke beleid van de Bibob invloed heeft gehad op het lage aantal door de frontoffice doorgezonden zaken is na één jaar nog niet helemaal duidelijk. Dat ondernemers zich na het indienen van een aanvraag terugtrekken is geen onbekend verschijnsel. Financiële tegenvallers of persoonlijke omstandigheden kunnen altijd een aanleiding voor een ondernemer zijn om alsnog af te zien van het starten van een horecabedrijf. Bovendien spelen macro-economische ontwikkelingen mee in het aantal horeca aanvragen.

 

Conclusie aantal zaken

Op basis van het eerste jaar is het (nog) niet realistisch om reeds te concluderen dat het invoeren van het Bibob-beleid heeft geleid tot een afname in het aantal aanvragen. In de eerste twee maanden van 2007 (21 nieuwe zaken binnengekomen) is het aantal immers weer sterk gestegen ten opzichte van de eerste twee maanden van 2006. Ook ligt er nog steeds een aanzienlijke voorraad vergunningaanvragen bij de frontoffice, waarbij nog moet worden gewacht op aanvullende informatie van de aanvrager.

 

Desondanks lijkt het prohibitief karakter van het Bibob-beleid op basis van ruim een jaar ervaring een succes. Immers, het aantal van 28 ‘Bibob-abele’ zaken in 2006 lijkt, ondanks de bovengeschetste nuancering significant minder te zijn dan het gemiddelde van 80 voorheen. Wat de reden is geweest van de verschillende ondernemers om in 2006 geen aanvraag in te dienen, is uiteraard niet te achterhalen. Om definitief te concluderen dat het preventieve karakter van het Bibob-beleid ook echt werkt, zal het aantal aanvragen  over enkele jaren structureel moeten dalen. Gedacht wordt na het jaar 2008 (dat betekend drie volle kalenderjaren Bibob-beleid in werking) een definitief oordeel te kunnen vellen over een eventuele structurele afname.

 

 

Het weren van niet-integere horecaondernemers

Naast het Bibob-beleid bestaan en bestonden er reeds weigeringsgronden die te maken hebben met de integriteit van de aanvrager. Te denken valt aan het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999. Hierin staan eisen op het gebied van zedelijkheid waaraan een horecaondernemer moet voldoen, wil hij/zij in aanmerking komen voor een Drank- en Horecavergunning. Een ondernemer mag bijvoorbeeld de afgelopen vijf jaar niet meer dan twee keer veroordeeld zijn voor een geldstraf van meer dan €500 of vergelijkbare straffen voor bepaalde delicten.[5] Hiermee vallen bijvoorbeeld schikkingen van strafzaken met het Openbaar Ministerie buiten het bereik van de toetsingscriteria, evenals bepaalde delicten die niet onder het besluit vallen, welke de integriteit van een horeca-exploitant aantasten.[6]

 

Het Bibob-beleid schept een mogelijkheid voor bestuursorganen om veel uitgebreider de integriteit van een ondernemer te toetsen. Zo wordt niet alleen gekeken naar de veroordeling op basis van het uittreksel uit de Centrale Justitiële Documentatie, maar ook naar de financiële achtergrond van een ondernemer en indicaties van de politie. Wanneer er op grond van het Bibob onderzoek twijfels bestaan over de integriteit (en er is geen grond om de vergunning direct te weigeren) kan het bestuursorgaan een advies bij het Landelijk Bureau aanvragen.

 

In het jaar 2006 is er één adviesaanvraag naar het Landelijk bureau Bibob verzonden. Het ging om een zaak die op basis van de “reguliere” wetgeving (zonder de Bibob) voldeed aan de vereisten en dus een vergunning zou hebben gekregen. Omdat er wel sprake was van een niet gering strafblad van de ondernemers (o.a. op het gebied van drugshandel en Wet Wapens en munitie) en twijfels over de financiering bestonden, is er (mede na advies van de Politie) een advies bij het Landelijk Bureau Bibob aangevraagd.

 

Dit bureau adviseerde inderdaad dat er sprake was van een ernstige mate van gevaar dat de vergunning zou worden gebruikt om strafbare feiten mee te plegen. Hierop is besloten de vergunning te weigeren. Dit zou zonder het Bibob beleid niet mogelijk zijn geweest. Inmiddels (februari 2007) is een tweede zaak niet door de Bibob-toets heen gekomen. Deze zaak zal binnenkort voor advies naar het Landelijk Bureau worden verzonden. Ook hier gaat het om een zaak waarbij de gemeente op grond van de ‘reguliere’ regelgeving de vergunning niet zou kunnen weigeren, terwijl er wel aanzienlijke twijfels bestaan met betrekking tot de integriteit van de ondernemers.

 

Conclusie weren niet-integere horecaondernemers

Deze twee advies aanvragen geven aanleiding om het Bibob-beleid na een jaar positief te beoordelen. Zonder het beleid zouden deze ondernemers immers wel een vergunning hebben gekregen. Wellicht dat daarnaast kan worden verondersteld dat in de groep ondernemers die ‘hebben besloten in 2006 geen aanvraag in te dienen’ eveneens niet-integere horecaondernemers zaten, die ook op grond van het Bibob-beleid uit Delft zijn geweerd.

 

Procedurele werking

Bij de vaststelling van het Bibob-beleid zijn, onder andere door Koninklijk Horeca Nederland, vragen gesteld over de mate van extra administratieve last bij de ondernemers als gevolg van dit beleid. Het achterhalen van de benodigde informatie om tot een goede beoordeling te komen, vergt inderdaad zo nu en dan de nodige inspanningen. De ondernemers moeten immers meer gegevens aanleveren dan voorheen gebruikelijk. Op basis van de opgedane ervaringen en kennis is inmiddels inzichtelijker geworden wie welke informatie moet inleveren. Daarom is een nieuw formulier ontwikkeld  waarmee het voor de aanvrager direct duidelijk is welke informatie hij/zij moet inleveren in het kader van de Wet Bibob..

 

Conclusie

Op basis van ruim één jaar ervaring kunnen (nog) geen sluitende conclusies getrokken kunnen worden over het aantal aanvragen. Wel is in 2006 een aanvraag op grond van een advies op basis van de wet Bibob geweigerd, die zonder het Bibob-beleid wel zou zijn verleend. En opnieuw in 2007 heeft er zich een dergelijke zaak voorgedaan, hoewel inhoudelijk daarover nog niet veel te zeggen valt omdat de adviesaanvraag bij het Landelijk Bureau op dit moment nog loopt.

 

 

Voorstel

Voorgesteld wordt deze nota ter kennisneming aan te nemen en tevens ter kennisneming aan de Raad toe te sturen. Om een definitief oordeel te kunnen geven over de preventieve werking van het Bibob-beleid zal na het jaar 2007 én 2008 opnieuw een evaluatie dienen plaats te vinden.

 

 

 



[1] Wet van 20 juni 2002.

[2] BIBOB in beweging; Resultaten quick scan Wet BIBOB, augustus 2005..

[3] In juni 2005 heeft het college het voornemen genomen het beleid in te voeren. Op 26 oktober 2005 is de raadscommissie Leefbaarheid geïnformeerd.In de periode van 16 oktober tot een met 29 november 2005 heeft het beleid ter inzage gelegen. Aan de hand van één ingekomen zienswijze is het besluit op 13 december 2005 definitief genomen.

[4] Nota Bibob, van 22 juni 2005 (inclusief 9 bijlagen).

[5] Zie voor de precieze voorwaarden (die een stuk genuanceerder zijn) het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 (van 25 augustus 1999).

[6] Bijvoorbeeld op het gebied van handel in “medicijnen”, die niet onder de Opiumwet vallen.