Stuknr. 20345645

 

Delft, 30 oktober 2007

 

Aan de gemeenteraad

 

Onderwerp: actualisering van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft

 

Geachte dames en heren,

 

De Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft (APV) heeft –met de vaststelling van uw raad ervan- in november 2006 laatste wijzigingen ondergaan. In 2004 is vastgelegd dat de APV in het vervolg beter integraal zou worden beheerd, o.a. door middel van een jaarlijkse upgrade. Wij leggen u thans het concept van de upgrade van 2007 voor. Dit concept is ambtelijk tot stand gekomen in een projectgroep bestaande uit juridische ambtenaren van onderdelen van de gemeentelijke organisatie die dagelijks met de APV werken, de coördinator van de Adviespraktijk Juridische Zaken en een vertegenwoordiger van de politie. De projectgroep werd geleid door de waarnemend handhavingsregisseur van de gemeente.

 

Uitgangspunten bij deze actualisering

Bij de actualisering zijn wij, evenals in de voorgaande jaren, van het volgende uitgegaan:

-        De model APV van de VNG is als richtsnoer genomen, met dien verstande dat

o      wat ontbreekt in de Delftse APV wordt aangevuld indien dit in de model APV is geregeld en het voor Delft een zinvolle aanvulling betreft;

o      als de tekst van de model APV vollediger of duidelijker is, deze wordt overgenomen. 

-        Aanpassingen worden waar nodig gedaan in relatie tot de APV Den Haag en de APV Rotterdam; dit om te voorkomen dat zaken in Delft niet zijn geregeld die in Den Haag en Rotterdam wel zijn geregeld, zodat kans wordt gelopen op “overloop” van deze problemen

-        Realisering van inhoudelijke aanpassingen aan nieuw beleid, aan problemen/knelpunten van politie en gemeente zoals die in de praktijk voorkomen, ook om in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen;

 

Handhaving

Ook in het kader van deze actualisering van de APV is, evenals in voorgaande jaren,  aandacht besteed aan de handhaving. Niet alleen betreft dat de vraag wie welke taken uitvoert binnen de gemeentelijke organisatie, maar ook de taakverdeling tussen gemeente en politie. Het moet, immers, steeds duidelijk zijn wie primair verantwoordelijk is voor de handhaving. Hierbij geldt, dat de politie voor wat de strafrechtelijke opsporing bevoegd is  op de gehele APV en  dat er binnen de gemeente afzonderlijk toezichthouders zijn aangewezen voor wat betreft bestuursrechtelijke handhaving op specifieke artikelen.

 

De wijzigingen

Wij geven u de wijzigingen aan die wij uw raad ter vaststelling voorleggen. Daarbij wordt aansluitend steeds een korte toelichting gegeven.

 

Nieuw zijn de volgende bepalingen:

 

Artikel 1.8 Termijnen
Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Toelichting:
Dit is een toevoeging die recent in de model APV is opgenomen. Eerder kende het model geen bepaling die een geldingsduur aangaf voor een krachtens het model verleende vergunning of ontheffing. Vergunningvoorwaarden konden bepalen dat de vergunning of ontheffing periodiek moest worden verlengd. Het betekent echter een forse administratieve lastenvermindering als een vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd wordt verleend. Ook toetsing aan de Europese Dienstenrichtlijn leidt tot deze eis. Artikel 11 van de Dienstenrichtlijn stelt dat vergunningen geen beperkte geldingsduur mogen hebben, tenzij: a. de vergunning automatisch wordt verlengd of alleen afhankelijk is van de voortdurende vervulling van de voorwaarden; b. het aantal beschikbare vergunningen beperkt is door een dwingende reden van algemeen belang; c. een beperkte duur gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang.
Over punt b. dat onder meer op wachtlijsten ziet, schrijft de Dienstenrichtlijn: 'Wanneer het aantal beschikbare vergunningen voor een activiteit beperkt is wegens een schaarste aan natuurlijke hulpbronnen of technische mogelijkheden, moet een selectieprocedure worden vastgesteld om uit verscheidene gegadigden te kiezen, teneinde via de werking van de vrije markt de kwaliteit en voorwaarden van het dienstenaanbod voor de gebruikers te verbeteren. Deze procedure moet transparant en onpartijdig zijn en de verleende vergunning mag niet buitensporig lang geldig zijn, automatisch worden verlengd of enig voordeel toekennen aan de dienstverrichter wiens vergunning net is komen te vervallen. In het bijzonder moet de geldigheidsduur zodanig worden vastgesteld dat de vrije mededinging niet in grote mate wordt belemmerd of beperkt dan nodig is met het oog op de afschrijvingen van de investeringen en een billijke vergoeding van het geïnvesteerde kapitaal.' (PB L 376/36, nr. 62) Het gevolg van artikel 1.8 is dat bij het verlenen van een vergunning voor bepaalde tijd moeten worden beargumenteerd waarom deze beperking nodig is en de evenredigheidstoets kan doorstaan.
Sommige vergunningen lenen zich uit de aard alleen voor verlening voor bepaalde tijd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een evenementenvergunning of een standplaatsvergunning voor een oliebollenkraam rond de jaarwisseling.
 
Artikel 1.6 bepaalt dat bij gewijzigde omstandigheden de vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken. Het ligt ook daarom in de rede dat een vergunning voor onbepaalde duur blijft gelden indien de omstandigheden niet wijzigen. Pas bij gewijzigde omstandigheden dient de vergunning opnieuw te worden bezien. Ook daarbij wordt rekening gehouden met de noodzaak- en proportionaliteitseis. Bij geringe wijziging van omstandigheden die geen gevolgen hebben voor het algemeen belang, kan de vergunning niet worden gewijzigd of ingetrokken. De noodzaak daarvoor ontbreekt.



Artikel 1.9 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  1. de openbare orde;
  2. de openbare veiligheid;
  3. de volksgezondheid;
  4. de bescherming van het milieu.

Toelichting:

Vergunningstelsels zijn in de model-APV als volgt geformuleerd: een verbodsbepaling om een bepaalde activiteit te verrichten behoudens vergunning. Vrijwel alle vergunningstelsels kenden tot 2007 vervolgens een artikellid of –leden met weigeringsgronden. Deze werden op verschillende manier omschreven hetgeen suggereerde dat in verschillende bepalingen materieel andere weigeringsgronden golden. Dit is echter niet het geval. In het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is kritisch naar de weigeringsgronden gekeken. Voor de systematiek en duidelijkheid is binnen de model-APV ervoor gekozen om in Hoofdstuk I Algemene bepalingen algemene weigeringsgronden te benoemen. In de afzonderlijke vergunningstelsels kunnen dan de betreffende artikel(led)en komen te vervallen. Alleen indien er voor een vergunning meer weigeringsgronden zijn opgenomen dan de in artikel 1.9 genoemde, worden die in het betreffende artikel genoemd. De weigeringsgronden zijn geheel overeenkomstig de eisen van de Europese Dienstenrichtlijn geformuleerd.

Artikel 2.1.24   (Nacht)verblijf aan de weg
  1. Het is verboden om – al dan niet gebruikmakend van enige vorm van beschutting, waaronder in ieder geval begrepen het gebruik van een auto- op of aan de weg, tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen, of tussen zonsopgang en zonsondergang nadat door een ambtenaar van politie in het belang van de openbare orde of veiligheid is aangezegd dat dit moet worden beëindigd.
  2. Het is verboden op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten, of gelegenheid daartoe te bieden.
  3. Het college kan van het bepaalde in het eerste en tweede lid ontheffing verlenen.

 

Toelichting:

De Wet op de Openluchtrecreatie vervalt per 1 januari 2008. Artikel 15 van deze wet verbiedt het ‘wildkamperen’, kamperen buiten kampeerterreinen. Dit heeft tot gevolg dat het vrij kamperen zonder nieuwe voorzieningen door de gemeente in beginstel toelaatbaar is. De gemeente Delft staat nu geen enkele uitzondering op dit verbod toe en moet om dit beleid voort te zetten dus voorzieningen treffen. In de APV moet een artikel worden toegevoegd, dat het hebben van (nacht)verblijf aan de openbare weg verbiedt. Artikel 2.1.24 voorziet in dit verbod.

 

De volgende bepaling wordt geschrapt:

 

Artikel 2.3.13 Alarminstallaties

  1. Het is verboden zonder vergunning van het college in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of lichtsignaal kan produceren.
  2. Het verbod is niet van toepassingvoor zover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door de Wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus van toepassing is.

 

Toelichting:

Dit artikel is recent uit de model-APV geschrapt. Het is niet langer van toepassing op nieuwe, gecertificeerde alarminstallaties, waarvoor de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en de kwaliteitseisen van de Regeling BORG 1.1 zijn gaan gelden. De vergunning bleef nog bestaan, omdat deze wettelijke regels niet golden voor bestaande geluidsalarmen en voor zelf aangelegde alarminstallaties.


Met de VNG overwegen wij dat deze bepaling, als er feitelijk invulling aan wordt gegeven, en zeker als ook de model vergunningsvoorschriften die in de toelichting bij de model-APV waren opgenomen daarbij worden gebruikt, een aanzienlijke financiële en administratieve last voor burgers en bedrijven oplevert: Volgens deze voorschriften zou de installatie bijvoorbeeld dienen te voldoen aan de Regeling BORG 1.1, er zouden jaarlijkse controles moeten plaatsvinden, en door of vanwege het college aangewezen deskundigen zouden op kosten van de vergunninghouder de deugdelijkheid van de installatie kunnen onderzoeken.


Nog los van de vraag of deze zware eisen überhaupt in verhouding staan tot het te dienen belang, achten wij met de VNG het risico van afschaffing van deze vergunning niet dermate groot dat de vergunning om die reden moet worden gehandhaafd. Een plotselinge epidemie van zelf gebouwde, lawaaiige en te pas en vooral te onpas afgaande alarminstallaties ligt niet voor de hand.

Gewijzigd worden de volgende bepalingen

 

Aan het verbod om op te treden als straatartiest in aangegeven gebieden wordt ‘straatmuzikant’ toegevoegd en ’de gids’ wordt geschrapt, zodat de bepaling komt te luiden:

 

Artikel 2.1.10 Straatartiest en dergelijke
  1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, straatmuzikant, tekenaar, filmoperateur op te treden op of aan de door de burgemeester aangegeven wegen of gedeelten daarvan.
  2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen of uren.
  3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

Toelichting:

De laatste jaren is er een toenemend aantal straatartiesten. Het is aangetoond dat ‘straatartiesten’ criminaliteit -zoals zakkenrollen- aantrekt. Dit geldt evenzeer voor straatmuzikanten. In het centrum en rondom het station speelt zich dit af, en daarom is een verbod gewenst. De bepaling betreffende ‘straatartiesten’ staat al in de APV, maar ‘de straatmuzikant; was nog niet expliciet opgenomen.

 

Hierbij zij overigens opgemerkt, dat er geen sprake is van een absoluut verbod. In het uitvoeringsbesluit dat de burgemeester (daartoe bevoegd) wil nemen zal het ‘straatartiestenverbod’ zich beperken tot het stationsgebied en (een gedeelte van) de binnenstad – waar in de drukte van veel mensen en aandacht voor een muzikant zakkenrollers kunnen opereren - en zal rekening kunnen worden gehouden met de mogelijkheden die het gemeentebestuur aan muzikanten wil bieden.

Voorts heeft de burgemeester de mogelijkheid om “straatmuzikanten” te kunnen laten optreden door middel van ontheffingen voor bepaalde plaatsen en tijden.

 

Van gidsen die toeristen door de stad leiden en informatie bieden wordt geen hinder ondervinden. Bovendien zijn zij nuttig. Derhalve kan ’de gids’ geschrapt worden uit het verbod om als straatartiest op te treden.

 

Bij het verbod tot het stoken van vuur passen twee nuanceringen, te weten: a) een beperking van de uitzondering op het maken van (nader aangeduid) sfeervuur gedurende de maand december, en b) het maken van vuur ten behoeve van koken, bakken en braden in de openbare ruimte, voor zover de brandweer niet heeft laten weten dat er (bijv. vanwege droogte) sprake is van brandgevaar. Van de betreffende bepaling is lid 4 gewijzigd en er is een lid 5 aan toegevoegd.

 

 Artikel 2.1.18 Verbod vuur te stoken

1.     Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2.     Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

3.     De ontheffing kan worden geweigerd:

a.      in het belang van de openbare orde en veiligheid

b.     ter bescherming van de woon- en leefomgeving

c.      ter bescherming van de flora en fauna

4.     Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover

a.      in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften;

b.      de provinciale milieuverordening hierover een regeling bevat;

c.      artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is; of

d.      het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven in de periode januari tot en met november; en

e.      dergelijk vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

5.     De uitzondering onder d van lid 4 betreffende de maand december geldt niet voor lampionnen en vergelijkbaar sfeervuur op de zogeheten ‘lichtjesavond’.

6.     De uitzondering onder e van lid 4 geldt niet wanneer uit een mededeling van de brandweer blijkt dat het gestelde onder e gevaar oplevert voor de omgeving. Alsdan geldt een algeheel verbod op vuur voor koken, bakken en braden. 

 

 

 

Toelichting:

Jaarlijks ontstaan in de maand december ongeregeldheden rondom vuurkorven. De vuurkorf blijkt een aantrekkende werking op mensen te hebben. Om ongeregeldheden in met name de periode tussen kerst en oud en nieuw te voorkomen, bestaat de wens om in deze periode geen vuurkorven op straat toe te staan. Door de werking van artikel 2.1.18 te beperken, voorzien wij in deze wens. Daarbij wordt dan weer een uitzondering gemaakt voor ‘lichtjesavond’ een gegroeide traditie in de maand december. Met deze uitzondering is het mogelijk op deze avond lampionnen en vergelijkbaar sfeervuur brandend te hebben.

Tijdens perioden van langdurige droogte kan barbecuen in de openbare ruimte, zoals in de Delftste Hout, tot gevaarlijk situaties leiden. Om dit te voorkomen werd tot op heden een noodverordening afgekondigd, op advies van de brandweer. Door de mogelijkheid van het afkondigen van een barbecueverbod, op te nemen in de APV, kan de noodverordening achterwege blijven en kunnen wij het verbod sneller uitvoeren.

 

 

Onder het verbod van het vervoer van ‘inbrekersgereedschap’, dat in de APV is opgenomen, wordt niet begrepen het vervoer van voor winkeldiefstal geprepareerde tassen en instrumentarium om anti diefstalpoortjes buiten werking te houden. Om hierin wel te voorzien dient de betreffende bepaling te worden gewijzigd, zodat deze (met een gewijzigd lid 2 en een toegevoegd lid 3) komt te luiden:

 

Artikel 2.3.3 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

1.     Het is verboden op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

2.     Het is verboden op de weg in de nabijheid van een winkel bij zich te hebben of te vervoeren een tas of ander hulpmiddel dat er kennelijk toe is uitgerust om er winkeldiefstal mee te plegen of winkeldiefstal te vergemakkelijken door het buitenwerking stellen en/of houden van detectie- of waarnemingsapparatuur.

3.     Het in het eerste en tweede lid bepaalde verbod is niet van toepassing indien kan worden aangenomen dat de bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen redelijkerwijs gezien niet bestemd zijn of gebruikt zullen worden voor de bedoelde handelingen.

 

Toelichting:

Het platform Detailhandel Nederland heeft verzocht in de APV een verbod op het hebben en vervoeren van geprepareerde voorwerpen (tassen) en ‘jammers’ op te nemen. Winkeldieven gebruiken deze hulpmiddelen om detectiepoortjes buiten werking te houden. Door winkeldiefstal verdwijnt jaarlijks voor een aanzienlijk bedrag uit winkels. Winkeliers geven aan te investeren in preventie door het inzetten van beveiligers, het plaatsen van detectiepoortjes en training van het personeel. Steeds vaker gebruiken winkeldieven echter geprepareerde voorwerpen om hun diefstallen te kunnen plegen. Het betreft vaak bewerkte tassen en jassen (roofjas of –tas). Deze hulpmiddelen worden op grote schaal ingezet om het alarm te omzeilen en zo beveiligde artikelen te stelen. Daarbij gebruiken winkeldieven stoorzenders waarmee zij de detectiepoortjes buiten werking kunnen stellen, zogenoemde ‘jammers’.

 

Door een verbod op het vervoeren van geprepareerde hulpmiddelen op te nemen in de APV steunt de gemeente de winkeliers in hun strijd tegen winkeldiefstal. Inmiddels hebben 17 gemeenten een dergelijk verbod in de APV opgenomen. De systematiek sluit aan op het al bestaande verbod op het vervoer van inbrekerswerktuigen. Het verbod op hulpmiddelen voor winkeldiefstal wordt daarom opgenomen in de bestaande verbodsbepaling.

 

 

Het vervoer van gevaarlijke stoffen door de stad behoeft een meer op maatwerk afgestemde regeling. De bestaande bepaling in de APV kan daartoe worden gewijzigd (in lid 3) en aangevuld (met de leden 4 tot en met 8), zodat deze komt te luiden:

 

Artikel 2.5.1. Vervoer van gevaarlijke stoffen
  1. Het is verboden met transporteenheden ontplofbare stoffen en voorwerpen van klasse 1 in hoeveelheden als bedoeld in artikel 1 van bijlage 2 Hoofdstuk II van het Reglement vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG) alsmede gevaarlijke stoffen als bedoeld in dat artikel te vervoeren over andere wegen of weggedeelten dan die, welke voor dat transport door het college zijn aangewezen en als zodanig zijn aangeduid met borden overeenkomstig model nr. 98 van bijlage II van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens.
  2. Ter uitvoering van het eerste lid worden aangewezen een route of routes voor doorvoer door de gemeente.
  3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Het college verleent deze ontheffing slechts op een schriftelijke aanvraag.
  4. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de in het derde lid bedoelde aanvraag.

5.      De in het derde lid bedoelde aanvraag wordt geacht eerst dan gedaan te zijn, wanneer het in het vierde lid bedoelde formulier, volledig en juist is ingevuld, tenminste vijftien werkdagen voor beoogde aanvang van transport over de weg, waarvoor ontheffing wordt aangevraagd, is ingeleverd op de plaats die op dat formulier is vermeld.

  1. Het college kan een ontheffing weigeren op gronden aan de openbare veiligheid ontleend.
  2. Het college kan een ontheffing onder beperkingen verlenen of daaraan voorschriften verbinden.
  3. Het college kan een ontheffing wijzigen of intrekken:
    1. op verzoek van de aanvrager,
    2. indien blijkt dat de in verband met de aanvraag daarvan verstrekte gegevens in strijd met de waarheid zijn,
    3. indien de daarin opgenomen beperkingen of voorschriften niet of niet volledig in acht worden genomen.
    4. op gronden aan de openbare veiligheid ontleend.

 

 

 

Toelichting:

Deze aanpassing wordt voorgesteld om mogelijkheden te scheppen om ontheffingen te kunnen weigeren, wijzigen of intrekken. Op grond van de huidige APV hoeft de aanvrager geen gegevens hoeft te overleggen waarbij inzicht wordt gegeven in de risico’s van het vervoer over de weg naar een inrichting. Er wordt een formulier vastgesteld bij uitvoeringsbesluit om een aanvraag in te dienen.

 

 

In artikel 4.1.5. , lid 1, onder a, moet de begripsomschrijving worden aangepast, waardoor deze komt te luiden:

 

a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

 

Toelichting:

Deze wijziging is nodig vanwege een wetswijziging per 1 januari 2008.

Zie voorts de uitgebreide toelichting bij de wijzigingen van artikel 4.1.7.

 

 

In artikel 4.1.6 moet lid 2 gewijzigd worden, lid 3 worden ingetrokken en de overige leden worden vernummerd, zodat dit komt te luiden:

 

Artikel 4.1.6     Aanwijzing collectieve festiviteiten
  1. Als collectieve festiviteit is aangewezen 31 december van 10.00 uur ’s ochtends tot 02.00 uur ’s nachts.
  2. De waarden genoemd in artikel 2.17 van het Besluit zijn maximaal verhoogd met 15 dB(A) voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
  3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.
  4. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
  5. Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

 

Toelichting:

Deze wijziging is nodig vanwege een wetswijziging. Op grond van deze wetswijziging is het mogelijk om de verhoging van de geluidsnorm te begrenzen. Voorgesteld wordt deze verhoging te stellen op maximaal 15 dB(A).

Zie voorts de uitgebreide toelichting bij de wijzigingen van artikel 4.1.7.

 

 

In artikel 4.1.7 moet lid 1 worden gewijzigd, lid 2 worden ingetrokken en de overige leden worden vernummerd, zodat dit artikel komt te luiden:.

 

Artikel 4.1.7     Kennisgeving incidentele festiviteiten
  1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de waarden genoemd in artikel 2.17 van het Besluit maximaal zijn verhoogd met 15 dB(A) mits de drijver van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
  2. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid.
  3. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
  4. Een kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de drijver van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

 

Toelichting:

Deze wijziging is nodig vanwege een wetswijziging. Op grond van deze wetswijziging is het mogelijk om de verhoging van de geluidsnorm te begrenzen. Voorgesteld wordt deze verhoging te stellen op 15 dB(A).

 

Uitgebreide toelichting bij de wijzigingen van de artikelen 4.1.5., 4.1.6. en 4.1.7. :

Het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer komt per 1 januari 2008 te vervallen. Daarvoor in de plaats komt het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen, komen ook onder de werking van dit Besluit te vallen, met uitzondering van inrichtingen waarop de Europese IPPC-richtlijn op van toepassing is. Daarnaast kunnen een aantal inrichtingen naast regels uit het besluit ook gedeeltelijk een vergunning nodig hebben. Dit betekent dat de meeste inrichtingen in Delft gebruik kunnen gaan maken van de festiviteitenregeling en dat deze niet meer is beperkt tot enkel horeca-, sport- of recreatie-inrichtingen. In het jaar 2007 waren er 8 incidentele vrijstellingen mogelijk en 5 collectieve vrijstellingen. Met de inwerkingtreding van het nieuwe Besluit is dit niet meer mogelijk omdat het maximum aantal vrijstellingen (incidenteel en collectief totaal) wordt gesteld op 12. Onderscheid naar bedrijfstak en daarmee beperking van het aantal vrijstellingen naar bedrijfstak is niet mogelijk en wordt in de toelichting bij het Besluit expliciet uitgesloten. Enkel onderscheid naar gebied is mogelijk (gebiedsdifferentiatie).

Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer biedt ook de mogelijkheid om beperkingen te stellen aan de vrijstellingen. Het voorstel is om hiervan gebruik te maken door een begrenzing aan te brengen in het toegestane geluidsniveau. In het kader van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer is enkel de begrenzing dat ‘hinder zoveel mogelijk moet worden voorkomen’. Voorgesteld wordt om een verhoging van de norm van maximaal 15 dB(A) toe te staan. Dit is dezelfde norm die gebruikt wordt in handhavingzaken om te bepalen of sprake is van een ernstige overtreding.

In het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt geen mogelijkheid meer geboden om vrijstelling te geven van de tijdstippen waarop de verlichting ten behoeve van sportuitoefening moet worden uitgeschakeld, voorheen was dit geregeld in voorschrift 1.5.1. uit bijlage B bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.

 

De behoefte om het gratis uitdelen van chips e.d. (sampling) tegen te gaan kan worden gerealiseerd door een uitbreiding te geven aan het ‘ventverbod”. Aan art. 5.2.2., lid 1, wordt hiertoe een zin toegevoegd, zodat dit artikel komt te luiden:

 

Artikel 5.2.2., lid 1

Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere –al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel daaraan aan te bieden. Onder dit verbod valt ook het om niet uitreiken van (monsters van) goederen en het om niet aanbieden van (een proeve van) diensten.

 

Toelichting: Het gratis uitdelen van goederen en het gratis aanbieden van diensten kan gezien worden als een vorm van ‘venten’. De bijzonderheid is dat er geen tegenprestatie in de vorm van betaling wordt verricht. De goederen en diensten worden dan ‘om niet’ verkregen

 

Technische wijzigingen in de zin van ‘afbakeningsbepalingen’

 

Bepalingen van een gemeentelijke verordeningen mogen niet in de plaats komen van –ook niet overlappen-, als hogere wetgeving in hetzelfde onderwerp voorziet. Als in hetzelfde onderwerp wordt voorzien in een verordening moet daarbij zodoende de afbakening worden aangegeven. De Raad van State heeft bepaald, en zo is de model APV inmiddels aangepast, dat de juiste tekst van een afbakeningsbepaling luidt:

“Het in het …. bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door …” (zie voor juiste tekst bijvoorbeeld artikel 2.1.8, derde lid APV).

In een aantal artikelen in onze APV staat deze tekst nog niet correct vermeld. Voorgesteld wordt de volgende artikelen als volgt aan te passen:

 

Artikel 2.1.11, zesde lid APV

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is of voorzover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.

Dit moet worden:

 

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement of voorzover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.

 

Artikel 2.1.15, vierde lid APV

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Dit moet worden:

 

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

Artikel 3.2.3, vierde lid APV

Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

 

Dit moet worden:

 

Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

 

Artikel 4.1.1, tweede lid APV

Het verbod geldt niet, voor zover artikel (nummer model art. 2.3.13 ), de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.

 

Dit moet worden:

 

Het verbod geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit.

 

Artikel 4.4.2, tweede lid APV

Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing:

a.

op de bij een agrarisch bedrijf behorende mest­vaalt, mest­hoop of mest­put;

b.

voorzover de Wet milieubeheer van toe­passing is.

W

Dit moet worden:

 

Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing:

a.   op de bij een agrarisch bedrijf behorende mest­vaalt, mest­hoop of mest­put;

 

b.   voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

W

 

Artikel 5.1.5, derde lid APV

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

 

Dit moet worden:

 

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

 

Op grond van het vorenstaande stellen wij u voor bijgaande, in concept voorliggende, wijzigingsverordening vast te stellen.

 

Hoogachtend,

 

Het college van burgemeester en wethouders,

 

 

                                                         ,burgemeester

 

 

                                                         ,secretaris                      

 

 


 

Concept-besluit

 

Stuknr. 20345645

 

De raad van de gemeente Delft,

 

gezien het voorstel van het college van 30 oktober 2007,

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,

 

b e s l u i t

 

I.

vast te stellen de navolgende wijzigingen van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft:

 

 

a)     Toegevoegd worden de volgende artikelen:

 

Artikel 1.8 Termijnen
Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.9 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  1. de openbare orde;
  2. de openbare veiligheid;
  3. de volksgezondheid;
  4. de bescherming van het milieu.

 

Artikel 2.1.24   (Nacht)verblijf aan de weg
  1. Het is verboden om – al dan niet gebruikmakend van enige vorm van beschutting, waaronder in ieder geval begrepen het gebruik van een auto- op of aan de weg, tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen, of tussen zonsopgang en zonsondergang nadat door een ambtenaar van politie in het belang van de openbare orde of veiligheid is aangezegd dat dit moet worden beëindigd.
  2. Het is verboden op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten, of gelegenheid daartoe te bieden.
  3. Het college kan van het bepaalde in het eerste en tweede lid ontheffing verlenen.

 

b)     Geschrapt wordt: artikel 2.3.13 (Alarminstallaties)

 

c)     Gewijzigd worden de volgende artikelen:

 

In artikel 2.1.10 wordt ‘straatmuzikant’ toegevoegd en ‘gids’ geschrapt, zodat dit artikel komt te luiden:

 

Artikel 2.1.10 Straatartiest en dergelijke
  1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, straatmuzikant, tekenaar, filmoperateur op te treden op of aan de door de burgemeester aangegeven wegen of gedeelten daarvan.
  2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen of uren.
  3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

Van artikel 2.1.18 wordt lid 4 gewijzigd en er worden een nieuw lid 5 en een nieuw lid 6 aan toegevoegd, zodat dit artikel komt te luiden:

 

Artikel 2.1.18 Verbod vuur te stoken

1.      Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2.      Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

3.      De ontheffing kan worden geweigerd:

a.     in het belang van de openbare orde en veiligheid

b.     ter bescherming van de woon- en leefomgeving

c.     ter bescherming van de flora en fauna

4.      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover

a.     in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften;

b.     de provinciale milieuverordening hierover een regeling bevat;

c.     artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is; of

d.     het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven in de periode januari tot en met november; en

e.     dergelijk vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

5.      De uitzondering onder d van lid 4 betreffende de maand december geldt niet voor lampionnen en vergelijkbaar sfeervuur op de zogeheten ‘lichtjesavond’.

6.      De uitzondering onder e van lid 4 geldt niet wanneer uit een mededeling van de brandweer blijkt dat het gestelde onder e gevaar oplevert voor de omgeving. Alsdan geldt een algeheel verbod op vuur voor koken, bakken en braden. 

 

Van artikel 2.3.3 wordt lid 2 gewijzigd en er wordt een nieuw lid 3 aan toegevoegd, zodat dit artikel komt te luiden:

 

Artikel 2.3.3 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

1.     Het is verboden op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

2.     Het is verboden op de weg in de nabijheid van een winkel bij zich te hebben of te vervoeren een tas of ander hulpmiddel dat er kennelijk toe is uitgerust om er winkeldiefstal mee te plegen of winkeldiefstal te vergemakkelijken door het buitenwerking stellen en/of houden van detectie- of waarnemingsapparatuur.

3.     Het in het eerste en tweede lid bepaalde verbod is niet van toepassing indien kan worden aangenomen dat de bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen redelijkerwijs gezien niet bestemd zijn of gebruikt zullen worden voor de bedoelde handelingen.

 

Van artikel 2.5.1. wordt lid 3 gewijzigd en er worden vier nieuwe leden aan toegevoegd, zodat dit artikel komt te luiden:

 

Artikel 2.5.1. Vervoer van gevaarlijke stoffen
  1. Het is verboden met transporteenheden ontplofbare stoffen en voorwerpen van klasse 1 in hoeveelheden als bedoeld in artikel 1 van bijlage 2 Hoofdstuk II van het Reglement vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG) alsmede gevaarlijke stoffen als bedoeld in dat artikel te vervoeren over andere wegen of weggedeelten dan die, welke voor dat transport door het college zijn aangewezen en als zodanig zijn aangeduid met borden overeenkomstig model nr. 98 van bijlage II van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens.
  2. Ter uitvoering van het eerste lid worden aangewezen een route of routes voor doorvoer door de gemeente.
  3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Het college verleent deze ontheffing slechts op een schriftelijke aanvraag.
  4. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de in het derde lid bedoelde aanvraag.
  5. De in het derde lid bedoelde aanvraag wordt geacht eerst dan gedaan te zijn, wanneer het in het vierde lid bedoelde formulier, volledig en juist is ingevuld, tenminste vijftien werkdagen voor beoogde aanvang van transport over de weg, waarvoor ontheffing wordt aangevraagd, is ingeleverd op de plaats die op dat formulier is vermeld.
  6. Het college kan een ontheffing weigeren op gronden aan de openbare veiligheid ontleend.
  7. Het college kan een ontheffing onder beperkingen verlenen of daaraan voorschriften verbinden.
  8. Het college kan een ontheffing wijzigen of intrekken:

a.     op verzoek van de aanvrager,

b.     indien blijkt dat de in verband met de aanvraag daarvan verstrekte gegevens in strijd met de waarheid zijn,

c.     indien de daarin opgenomen beperkingen of voorschriften niet of niet volledig in acht worden genomen.

d.     op gronden aan de openbare veiligheid ontleend.

 

Van artikel 4.1.5, lid 1 onder a, wordt de begripsomschrijving aangepast, zodat deze komt te luiden:

 

a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

 

In artikel 4.1.6 wordt lid 2 gewijzigd, wordt lid 3 geschrapt en worden de overige leden vernummerd, zodat dit artikel komt te luiden:

 
Artikel 4.1.6     Aanwijzing collectieve festiviteiten
  1. Als collectieve festiviteit is aangewezen 31 december van 10.00 uur ’s ochtends tot 02.00 uur ’s nachts.
  2.  De waarden genoemd in artikel 2.17 van het Besluit zijn maximaal verhoogd met 15 dB(A) voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
  3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.
  4. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
  5. Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

 

In artikel 4.1.7 wordt lid 1 gewijzigd, wordt lid 2 geschrapt en worden de overige leden vernummerd, zodat dit artikel komt te luiden:

 

Artikel 4.1.7     Kennisgeving incidentele festiviteiten
  1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de waarden genoemd in artikel 2.17 van het Besluit maximaal zijn verhoogd met 15 dB(A) mits de drijver van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
  2. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid.
  3. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
  4. Een kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de drijver van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

 

In artikel 5.2.2. wordt lid 1 gewijzigd, zodat deze bepaling komt te luiden

 

Artikel 5.2.2., lid 1

Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere –al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel daaraan aan te bieden. Onder dit verbod valt ook het om niet uitreiken van (monsters van) goederen en het om niet aanbieden van (een proeve van) diensten.

 

Van artikel 2.1.11, lid 6, artikel 2.1.15, lid 4, artikel 3.2.3, lid 4, artikel 4.1.1, lid 2, artikel 4.4.2, lid 2, en artikel 5.1, lid 3, worden de teksten gewijzigd, zodat deze bepalingen komen te luiden:

 

Artikel 2.1.11, zesde lid

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement of voorzover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.

 

Artikel 2.1.15, lid 4

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

Artikel 3.2.3, lid 4

Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

 

Artikel 4.1.1, lid 2

Het verbod geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit.

 

Artikel 4.4.2, lid 2

Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing:

a.   op de bij een agrarisch bedrijf behorende mest­vaalt, mest­hoop of mest­put;

 

b.   voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

W

 

Artikel 5.1.5, lid 3

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

 

II.

dat dit besluit op 1 januari 2008 in werking treedt, met uitzondering van de wijziging van artikel 2.1.18, welke wijziging op 17 december 2007 in werking treedt.

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 29 november 2007

 

 

                                                                   ,voorzitter

 

 

                                                                   ,griffier