Samenvatting 3
Inleiding 9
1 Beschrijving
van de buurt 11
1.1 De woningvoorraad 12
1.2 De bewoners 12
1.3 De ondernemers 13
2 Woonbeleving 15
2.1 Woonduur 15
2.2 Oordeel over de buurt 15
2.3 Woongenot 16
2.4 De ontwikkeling van de buurt 18 2.5 Medeverantwoordelijkheid 19
3 Leefbaarheid
en veiligheid 23
3.1 Problemen en overlast 23
3.2 Veroorzakers en plekken van overlast 26
3.3 Gevoelens van onveiligheid 28 3.4 Onveilige plekken 28 3.5 Criminaliteit en slachtofferschap 30 3.6 Meldingen van overlast of delicten 31 3.7 Bekendheid van de wijkagent 34 3.8 Aandacht van politie en gemeente voor problemen in de buurt 34
4 Het Dienstencentrum 37 4.1 Bekendheid met en mening over de komst van het Dienstencentrum 37
4.2 Verwachte effecten 40 4.3 Het beheerplatform en het beheerplan 44 4.4 Verwachtingen ten aanzien van het beheer 48
5 Communicatie
en informatie 51
5.1 Nieuwsbrief ‘Dagopvang Surinamestraat’ 51
5.2 Oordeel over de informatieverstrekking 51
6 De
mening van de ondernemers 55
6.1 Leefbaarheid
en veiligheid 55
6.2 Het
functioneren van politie en de gemeente 55
6.3 De
komst van het Dienstencentrum 56
6.4 Beheerplatform
en beheerplan 56
6.5 Communicatie
en informatievoorziening 57
Bijlagen
Bijlage 1 Responsoverzicht 59
Bijlage 2 Gesprekspartners 61
Bijlage 3 De vragenlijsten 63
Samenvatting
De gemeente Delft heeft de locatie Surinamestraat 1 aangewezen als nieuwe locatie voor het Dienstencentrum Over de Brug, een dagopvangvoorziening voor daklozen en verslaafden, die nu is gevestigd aan de Oostsingel. Om de inpassing en het functioneren van het centrum in de buurt te begeleiden is een beheerplatform geformeerd (Platform Beheer Surinamestraat e.o.). Naast de gemeente, de politie en de beheerder zijn ook vertegenwoordigers van de bewoners, de school en de ondernemers uitgenodigd om in dit beheerplatform zitting te nemen. Op dit moment hebben twee bewoners uit de Pauwhof en één bewoner uit de Indische buurt op persoonlijke titel zitting in het beheerplatform. De huurderscommissie Pauwhof / Merellaan uit Rijswijk overweegt op dit moment om mee te doen. Ook andere bewonersgroepen of organisaties van bedrijven zijn van harte uitgenodigd om deel te nemen aan het beheerplatform. De afspraken die binnen het beheerplatform worden gemaakt worden vastgelegd in een beheerplan. Ook het monitoren van de leefbaarheid en veiligheid in de directe omgeving van het centrum maakt deel uit van het beheerplan.
DIMENSUS beleidsonderzoek heeft in opdracht van de gemeente Delft de nulmeting van de monitor leefbaarheid en veiligheid in de directe omgeving van het toekomstige Dienstencentrum uitgevoerd. Voor dit onderzoek is begin 2006 een telefonische enquête afgenomen onder een steekproef van de bewoners. De uiteindelijke respons op de telefonische enquête bedroeg 68%. Daarnaast zijn 21 ondernemers uit het gebied geënquêteerd om ook hun visie te kunnen meenemen in het onderzoek. Naast subjectieve gegevens van de bewoners zijn kerncijfers opgevraagd bij de betrokken instellingen (gemeente, politie e.d.). Voor een verdieping van de enquêteresultaten is vervolgens een aantal gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van direct betrokken organisaties.
Beschrijving van de buurt
Het beheergebied rondom de toekomstige locatie van het Dienstencentrum ligt voor een deel in de gemeente Delft en voor een deel op grondgebied van de gemeente Rijswijk. In de zuidpunt van het beheergebied ligt een deel van de Indische buurt, een jaren dertig buurt met voornamelijk eengezinswoningen. Het gebied Delftweg / Pauwhof in de Noordpunt van het beheergebied ligt grotendeels op Rijswijks grondgebied en omvat vooral meergezinswoningen. Het beheergebied telt circa 450 woningen. Tussen deze twee woongedeelten in ligt het bedrijventerrein Vrijenban en ligt onder andere een school van de Mondriaan Onderwijsgroep. In het beheergebied zijn circa 35 bedrijven gevestigd. De Mondriaan Onderwijsgroep kent vooral leerlingen tussen de 17 en 25 jaar.
Woonbeleving
Vrijwel alle bewoners vinden de buurt prettig (46%) of zelfs zeer prettig (53%) om in te wonen. Slechts 1% beoordeelt de buurt als onprettig. De buurt als geheel krijgt gemiddeld een 7,7 als rapportcijfer van de respondenten.
De ontwikkeling van
de buurt
Bijna drie kwart van de respondenten vindt dat de buurt het afgelopen jaar gelijk is gebleven. Als men al een andere mening is toegedaan dan vindt men vooral dat de buurt achteruit is gegaan (22%). Slechts 5% geeft aan dat deze vooruit is gegaan. De achteruitgang schrijft men vooral toe aan de overlast van de aanwezige scholen, het grote aantal verhuizingen en de aard van de nieuwe bewoners.
Over de toekomst van de buurt is men duidelijk somberder gestemd. Net iets meer dan de helft van de respondenten (51%) verwacht een achteruitgang terwijl een iets kleiner aandeel (48%) verwacht dat het gelijk zal blijven. Slechts 1% verwacht een vooruitgang. De komst van het Dienstencentrum is voor vrijwel alle bewoners die een achteruitgang verwachten de oorzaak hiervan.
Medeverantwoordelijkheid
Negen op de tien bewoners voelen zich medeverantwoordelijk
voor de leefbaarheid en veiligheid in de buurt. Ruim een derde van de bewoners
is het afgelopen jaar ook actief geweest op dit terrein met name door het
schoonhouden en opruimen van de buurt of door deelname aan een vergadering of
buurtcomité.
Leefbaarheid
Mate van overlast in
de buurt
Inbraak in woningen of bergingen komt volgens ruim de helft van de bewoners vaak of soms voor. Fietsendiefstal neemt een tweede plaats in (41% vaak of soms), gevolgd door rommel op straat (37%) en rondhangende jongeren (35%).
Meest storende vormen
van overlast
Geluidsoverlast anders dan door verkeer, overlast van groepen jongeren, rommel op straat en inbraak in woningen of bergingen worden door 6% tot 10% van de respondenten als meest storende vormen van overlast ervaren.
Veroorzakers en
plekken van overlast
Op de vraag wie vooral de veroorzakers zijn van de overlast wijst een derde van de respondenten op studenten en ruim een kwart op andere buurtbewoners. Studenten worden vooral verantwoordelijk gehouden voor rommel op straat en voor overlast door jongeren. De verwachting is dat dit studenten zijn die in de buurt wonen. Andere buurtbewoners ziet men vooral als veroorzakers van geluidsoverlast.
De Pauwhof is duidelijk de belangrijkste plek waar men overlast ervaart. Dit gebied wordt door de helft van de respondenten genoemd. Andere plekken die vaker naar voren zijn gebracht zijn de Delftweg (23%) en de Brasserskade (14%).
Veiligheid
Onveiligheidsgevoelens
Vrijwel iedereen voelt zich overdag over het algemeen veilig in de eigen woning en in de eigen buurt. ’s Avonds nemen de onveiligheidsgevoelens met name in de buurt iets toe, maar ook dan voelen ruim acht op de tien bewoners zich zelden of nooit onveilig.
Onveilige plekken
Van de respondenten kan drie kwart van de respondenten geen plekken noemen waar men ’s avonds liever niet alleen zou komen. Diegenen die wel een plek kunnen noemen, brengen vooral de Surinamestraat naar voren of het daar gelegen bedrijventerrein en de brug. Als oorzaak wijst men vooral op te weinig verlichting / donkere plek / te veel groen (62%) of op te weinig bebouwing / stille plek.
Slachtofferschap en
meldingen
De respondenten zijn zelf het afgelopen jaar in de buurt het meest slachtoffer geweest van fietsendiefstal (16%), vandalisme (11%), beschadiging of vernieling aan auto’s (11%) en van (poging) tot inbraak in de woning (10%).
Circa één op de zes respondenten heeft een melding van overlast of een delict doorgegeven aan de politie en circa één op de tien respondenten heeft een melding ingediend bij de gemeente. De helft van de meldingen bij de politie heeft betrekking op een poging tot inbraak in de woning of de berging of op fietsendiefstal. De aard van de meldingen bij de gemeente varieert veel sterker.
Bekendheid van de
wijkagent
Circa één op de vijf respondenten kent de wijkagent.
Aandacht van de
politie en de gemeente voor problemen in de buurt
Van de respondenten die een oordeel hebben gegeven over de politie geeft bijna twee derde aan dat de politie voldoende aandacht heeft voor de problemen in de buurt, 17% vindt dat de politie zeer weinig aandacht heeft hiervoor. Over de aandacht van de gemeente is men minder te spreken. Zo geeft iets meer dan de helft van de respondenten aan dat de gemeente voldoende aandacht heeft voor de problemen in de buurt, 42% geeft echter aan dat de gemeente hiervoor te weinig aandacht heeft.
Het Dienstencentrum
Bekendheid met en
mening over de komst van het Dienstencentrum
Vrijwel iedereen is op de hoogte van de komst van het Dienstencentrum. Over de komst van het Dienstencentrum zijn de respondenten minder te spreken. De helft van de respondenten vindt het een slechte maatregel. Als reden hiervoor wijst ruim de helft van hen op de overlast die hierdoor zal toenemen. Daarnaast is een groot deel van mening dat de buurt hiervoor niet geschikt is en dat een dergelijke voorziening niet thuis hoort in een woonbuurt. Een derde van de respondenten vindt het deels goed en deels slecht en 17% vindt het een goede maatregel. Diegenen die het een goede maatregel vinden geven vooral aan dat deze mensen ook een voorziening moeten hebben.
Uit de gesprekken met de gemeente, de politie en het Dienstencentrum komt naar voren dat zij de plek juist geschikt vinden omdat het niet in een woonbuurt ligt. De vertegen-woordigers van de bewoners vinden de plek om diverse redenen juist niet geschikt.
Verwachte effecten
Ruim drie kwart van de respondenten verwacht dat de overlast door drugsverslaafden / drugsdealers en door dronken mensen in de buurt zal toenemen. Twee derde denkt dat de rommel op straat toeneemt evenals het gevoel van onveiligheid.
Daarnaast verwacht ruim de helft dat de kans dat een buurtbewoner of dat men zelf slachtoffer wordt van een misdrijf door de komst van het Dienstencentrum zal toenemen. Ook zijn bewoners van mening dat het onveiliger wordt voor kinderen in de buurt, dat de buurt achteruit gaat en dat de directe omgeving van het Dienstencentrum onprettiger en onveiliger wordt.
De gesprekspartners van de gemeente, de politie, het Dienstencentrum en de Stichting MoVo vinden het moeilijk aan te geven welke effecten zullen optreden. Gerelateerd aan het functioneren van het huidige Dienstencentrum zou de overlast ook op de nieuwe locatie beperkt moeten zijn. De geïnterviewde representanten van de bewoners-verenigingen verwachten echter dat verslaafden in de buurt gaan rondhangen en gaan gebruiken. Men heeft weinig vertrouwen in het Dienstencentrum en in de gemeente dat zij adequaat zullen optreden.
Het beheerplatform en
het beheerplan
Het bestaan van het beheerplatform is minder bekend dan de komst van het Diensten-centrum, maar toch weten nog zeven op de tien respondenten dat er een beheerplatform is. Ruim drie kwart vindt het goed dat er een beheerplatform is samengesteld. Bijna drie kwart van de respondenten verwacht ook dat het beheerplatform een bijdrage kan leveren aan de inpassing in de wijk. Uit de gesprekken met de gemeente, de politie en het Dienstencentrum komt naar voren dat men het jammer vindt dat de bewoners zo ondervertegenwoordigd zijn in het beheerplatform omdat zij verwachten dat bewoners zeker een nuttige bijdrage kunnen leveren.
Ruim de helft van de respondenten weet dat er
een beheerplan is waarin afspraken over het beheer worden vastgelegd. De
respondenten staan hier ook duidelijk achter.
Verwachtingen ten
aanzien van het beheer
De respondenten geven aan dat het personeel van het Dienstencentrum er vooral voor moet zorgen dat de bezoekers geen overlast veroorzaken en dat zij de bezoekers controleren.
Communicatie en
informatievoorziening
Nieuwsbrief
Om de bewoners te informeren over de komst van het Dienstencentrum is de Nieuwsbrief Dagopvang Surinamestraat verspreid. Ruim twee derde van de bewoners kent de Nieuwsbrief en heeft deze ook gelezen. Circa één op de zes respondenten kent de brief niet.
Oordeel over de
informatievoorziening
Over het algemeen is men zeer tevreden over de informatieverstrekking over het Dienstencentrum. Het meest te spreken is men over de duidelijkheid van de informatie (85% voldoende tot goed), het minst over de tijdigheid van de informatie, maar ook dit beoordeelt 62% voldoende of goed. Diegenen die ontevreden zijn hebben vooral moeite met het tijdstip waarop men is geïnformeerd, namelijk toen de beslissing al (vrijwel) was genomen.
Verschillende
gesprekspartners hebben aangegeven dat communicatie tussen alle betrokken
partijen een zeer belangrijke rol
moet spelen.
Mening van de ondernemers
Drie kwart van de ondernemers ondervindt op dit moment geen problemen in de buurt. Ook voelt men zich vrijwel nooit onveilig in de buurt. Als men zich al onveilig voelt dan is dit ’s avonds omdat het bedrijventerrein dan verlaten is. Van de ondernemers voelt drie kwart zich medeverantwoordelijk. Over de aandacht van de gemeente en de politie zijn de meningen nogal verdeeld.
De overgrote meerderheid van de ondernemers weet dat het Dienstencentrum er komt. De helft van de ondernemers vindt de komst van het Dienstencentrum géén goede maatregel en 14% vindt het een goede maatregel. De ondernemers die het geen goede maatregel vinden geven vooral aan dat de voorziening niet hoort in de buurt. Daarnaast verwacht men dat de overlast in de buurt door de komst van het centrum zal toenemen.
De ondernemers geven ook aan dat men verwacht dat het aantal inbraken en winkeldiefstallen volgens hen zal toenemen, dat vandalisme op grotere schaal zal gaan plaatsvinden en dat er klanten zullen wegblijven.
De verwachtingen ten aanzien van het personeel van het Dienstencentrum wijken niet af van de mening van de bewoners. Ook zij geven aan dat men verwacht dat de bezoekers worden gecontroleerd en dat men ervoor zorgt dat de bezoekers geen overlast veroorzaken.
Bijna twee derde van de ondernemers weet dat er een beheerplatform is. Over het algemeen vindt men het goed dat dit platform er is en verwacht men dat het een bijdrage kan leveren aan een goede inpassing in de wijk. Het beheerplan dat nog in ontwikkeling is, is bekend bij bijna de helft van de ondernemers. De ondernemers vinden een dergelijk plan wel zinvol.
De Nieuwsbrief is iets minder bekend bij de ondernemers dan bij de bewoners, maar ook van de ondernemers heeft bijna de helft de Nieuwsbrief gelezen. Ook de ondernemers zijn het meest te spreken over de duidelijkheid van de informatie en het minst over de tijdigheid hiervan. Ruim de helft van de ondernemers vindt dat zij onvoldoende zijn gehoord over de komst van het centrum.
Inleiding
De gemeente Delft heeft de locatie Surinamestraat 1 aangewezen als nieuwe locatie voor het Dienstencentrum Over de Brug, een dagopvangvoorziening voor daklozen en verslaafden, die nu is gevestigd aan de Oostsingel, meer in de buurt van het centrum van Delft. Het Dienstencentrum is de enige dagopvangvoorziening in Delft en fungeert als ontmoetingsplek voor dak- en thuislozen. Gemiddeld worden, verspreid over de dag, circa 50 tot 70 bezoekers verwacht. In het Dienstencentrum zijn overdag begeleiders aanwezig, ’s avonds en ’s nachts is het centrum gesloten.
De nieuwe locatie is weloverwogen gekozen. Van de zes potentiële locaties is deze locatie als meest geschikte locatie naar voren gekomen. Er zijn veiligheidsscans uitgevoerd en de reguliere inspraakprocedure is van toepassing. Om de inpassing en het functioneren van het centrum in de buurt te begeleiden is besloten om een beheer-platform te formeren. Het beheerplatform is recent van start gegaan. Naast de gemeente, de politie en de beheerder zijn ook vertegenwoordigers van de bewoners, de school en de ondernemers uitgenodigd om in dit beheerplatform zitting te nemen. Het aantal bewoners dat tot op heden zitting heeft in het platform is nog zeer beperkt. Dit hangt vooral samen met de juridische procedures die door verschillende bewoners-groepen tegen de komst van het Dienstencentrum zijn aangespannen. De afspraken die binnen het beheerplatform worden gemaakt worden vastgelegd in een beheerplan, over bijvoorbeeld benodigde aanpassingen in de omgeving, de wijze van toezicht, eventuele sancties, evaluatiemomenten en dergelijke. Ook het monitoren van de leefbaarheid en veiligheid in de directe omgeving van het centrum maakt deel uit van het beheerplan.
DIMENSUS beleidsonderzoek heeft in opdracht van de gemeente Delft de nulmeting van de monitor leefbaarheid en veiligheid in de directe omgeving van het toekomstige Dienstencentrum uitgevoerd. Voor dit onderzoek is begin 2006 een telefonische enquête afgenomen onder een steekproef van de bewoners. De uiteindelijke respons op de telefonische enquête bedroeg 216 enquêtes, een respons van 68%. Daarnaast zijn 21 ondernemers uit het gebied geënquêteerd om ook hun visie te kunnen meenemen in het onderzoek. In bijlage 1 is een uitgebreid responsoverzicht opgenomen. Naast subjectieve gegevens van de bewoners zijn -voor zover bekend en voorhanden- kerncijfers opgevraagd bij de betrokken instellingen (gemeente, politie e.d.).
Voor een verdieping van de enquêteresultaten is vervolgens een aantal gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van direct betrokken organisaties. Daarbij is met name gekeken hoe er vanuit de verschillende invalshoeken wordt aangekeken tegen de komst van het centrum. In de gesprekken met enkele professionele betrokkenen (politie, gemeente, beheerder) zijn ook de mogelijke effecten buiten het beheergebied ter sprake gekomen. Het gaat dan met name om enkele kwetsbare ‘’uitwaaiergebieden’’, waarin looproutes kunnen ontstaan van mensen die van het stadscentrum naar het Dienstencentrum gaan en terug. Een overzicht van de gesprekspartners is weergegeven in bijlage 2.
De enquêtegegevens, de kerncijfers en de resultaten van de gesprekken zijn verwerkt in het voorliggende rapport. In hoofdstuk 1 wordt een korte beschrijving gegeven van de buurt. Wat is het voor een buurt, wie wonen er en hoe ziet de woningvoorraad eruit. De wijze waarop de bewoners het wonen in de buurt beleven vormt het onderwerp van hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de leefbaarheid en veiligheid in het gebied op dit moment. Aan de wijze waarop men aankijkt tegen de opvangvoorziening wordt aandacht besteed in hoofdstuk 4. De communicatie en informatievoorziening van de gemeente over het centrum staat centraal in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de mening van de ondernemers weergegeven. Voor zover relevant en mogelijk is gekeken of er verschillen zijn tussen de bewoners van de Indische buurt (het Delftse deel van het gebied) en de omgeving Pauwhof / Delftweg (het Rijswijkse deel). De resultaten van de gesprekken zijn verweven in de rapportage.
1 Beschrijving
van de buurt
Het beheergebied rondom de toekomstige locatie van het Dienstencentrum voor de dagopvang van dak- en thuislozen aan de Surinamestraat in Delft ligt voor een deel in de gemeente Delft en voor een deel op grondgebied van de gemeente Rijswijk. Het gebied wordt begrensd door de Delftsevliet aan de westkant (Delftweg – Haagweg – Oostsingel) en de Broekmolenweg, Vrijenbansebaan, Insulindeweg en Balistraat aan de oostkant. Over het Rijswijkse deel van het gebied zijn geen gedetailleerde gegevens beschikbaar. De onderstaande gegevens hebben betrekking op het Delftse deel van de buurt. In de zuidpunt van het beheergebied ligt een deel van de Indische buurt, een jaren dertig buurt met voornamelijk eengezinswoningen. Het gebied Delftweg / Pauwhof in de Noordpunt van het beheergebied ligt grotendeels op Rijswijks grondgebied en omvat vooral meergezinswoningen. Tussen deze twee woon-gedeelten in ligt het bedrijventerrein Vrijenban en ligt onder andere een school van de Mondriaan Onderwijsgroep.
Figuur 1.1 Het beheergebied
1.1 De woningvoorraad
Het beheergebied telt ongeveer 450 woningen, waarvan er circa 200 zijn gelegen in Delft en 250 in Rijswijk.
Tabel
1.1 Woningen naar woningtype en
eigendomsverhouding in het
Delftse gedeelte van het beheergebied, in procenten, 2005
|
Koop |
Huur |
onbekend |
Totaal % |
Totaal abs |
Eengezinswoning |
76 |
24 |
0 |
100 |
117 |
Flatwoning |
88 |
12 |
0 |
100 |
34 |
Boven/benedenwoning |
37 |
63 |
0 |
100 |
43 |
Overig / onbekend |
0 |
33 |
67 |
100 |
6 |
|
|
|
|
|
|
Totaal (%) |
68 |
31 |
1 |
100 |
200 |
Bron: gemeente Delft, Informatiebeheer/O&S
In totaal bestaat bijna 60% van de woningvoorraad in het Delftse gedeelte van het beheergebied uit eengezinswoningen, een kleine 20% uit flatwoningen / appartementen en ruim 20% uit boven- en benedenwoningen.
Twee derde van de woningen in dit gedeelte van het beheergebied bestaat uit koopwoningen (68%). Een groot deel daarvan (45% van alle woningen) is een eengezinskoopwoning. Ook de meeste flatwoningen / appartementen zijn koop. De meeste boven- en benedenwoningen zijn huurwoningen.
Meer dan de helft (56%) van alle woningen kunnen worden gekenschetst als dure woningen (hoge WOZ-waarde), ruim een derde (35%) heeft juist een lage WOZ-waarde en de rest (9%) zit in het middensegment.
1.2 De bewoners
Tabel
1.2 Leeftijdsverdeling van de bewoners
in het Delftse deel
van het beheergebied, in
2005, in procenten
|
abs |
% |
Delft (%) |
0 tot 15 jaar |
61 |
14 |
16 |
15 tot 30 jaar |
119 |
27 |
25 |
30 tot 45 jaar |
72 |
16 |
23 |
45 tot 60 jaar |
109 |
25 |
20 |
60 tot 75 jaar |
43 |
10 |
11 |
75 jaar of ouder |
36 |
8 |
5 |
|
|
|
|
Totaal |
440 |
100 |
100 |
Bron: gemeente Delft, Informatiebeheer/O&S
In het Delftse deel van het beheergebied wonen 440 personen. Dit is iets minder dan de helft van alle inwoners in het beheergebied. Ongeveer een kwart (27%) van de bewoners is tussen 15 en 30 jaar oud. Hierin zitten ook studenten. Eveneens een kwart heeft een leeftijd tussen 45 en 60 jaar, 18% is 60 jaar of ouder. De verdeling over de leeftijdsklassen komt aardig overeen met die in Delft als geheel. Alleen de leeftijdsgroep tussen 30 en 45 jaar is wat minder sterk vertegenwoordigd in het gebied.
Tabel 1.3 Huishoudenssamenstelling in het Delftse
deel van
het
beheergebied, in 2005, in procenten
|
abs |
% |
Delft (%) |
Alleenstaand *
|
177 |
65 |
51 |
Paar zonder kind. |
41 |
15 |
24 |
Paar met kinderen |
36 |
13 |
19 |
Eenoudergezin
|
15 |
6 |
6 |
Overig / onbekend |
2 |
1 |
0 |
|
|
|
|
Totaal |
271 |
100 |
100 |
Bron: gemeente Delft, Informatiebeheer/O&S
* incl. ongehuwd samenwonenden en studenten in studentenwoningen
Een groot deel (65%) van de huishoudens in het beheergebied is geregistreerd als alleenstaand. Daaronder vallen echter ook ongehuwd samenwonenden en studenten die in een studentenhuis wonen. Als hiermee rekening wordt gehouden en wordt gekeken naar het aantal personen per adres, wonen er uiteindelijk maar 63 personen alleen in een woning (23%).
Naast de alleenstaanden behoort 15% tot een echtpaar zonder kinderen en 13% tot een echtpaar met kinderen, 6% behoort tot de eenoudergezinnen.
1.3
De ondernemers
In het beheergebied zijn circa 35
ondernemingen gevestigd. Het gaat daarbij veelal om kleine bedrijven, maar ook
om enkele grotere ondernemingen, waaronder een grote transportonderneming. De
meeste bedrijven kunnen worden gerekend tot de dienstensector. Voor een deel
gaat het daarbij om niet-commerciële dienstverlening (bijv. gezondheidszorg,
onderwijs, kunst en cultuur). Het gebied huisvest ook een aantal
productiebedrijven (waaronder aardewerk, glas, metaalbewerking) en enkele
vestigingen in de sectoren detailhandel, groothandel en horeca. De meeste
bedrijven in het gebied zijn gelegen in de zone tussen de beide woongebieden in
(grofweg begrens door de Haagweg, Surinamestraat, Curaçaostraat, Insulindeweg
en het Brasserspad).
2 Woonbeleving
In dit hoofdstuk komt de woonbeleving in het beheergebied aan de orde. Het gaat daarbij om het oordeel over de buurt en over het woongenot, de beleving van de ontwikkeling van de buurt het afgelopen jaar en de verwachting voor de toekomst. Tot slot wordt ingegaan op de vraag of de bewoners zich mede-verantwoordelijk voelen voor de leefbaarheid in hun buurt.
2.1 Woonduur
Figuur 2.1 Woonduur van de bewoners, in procenten
(N=204)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Een groot deel van de bewoners woont al lang in de buurt. Een meerderheid (60%) woont al 10 jaar of langer in de buurt. Veel nieuwkomers kent de buurt niet. Zo woont 5% van de bewoners er minder dan 2 jaar en 8% tussen de 2 en de 5 jaar.
Zoals mag worden verwacht zijn het vooral 50-plussers die er al 10 jaar of langer wonen (circa 80%). Er is nauwelijks verschil in bewoningsduur tussen de Indische buurt en het deel van de buurt dat onder Rijswijk valt.
2.2 Oordeel over
de buurt
Vrijwel alle bewoners vinden de buurt prettig (46%) of zelfs zeer prettig (53%) om in te wonen (figuur 2.2). Slechts 1% beoordeelt de buurt als onprettig. Bewoners van de Indische buurt beoordelen de buurt vaker als zeer prettig (65% tegenover 43% van de bewoners van het Rijswijkse deel).
Figuur
2.2 Beoordeling van de buurt, in
procenten (N=204)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Bewoners van koopwoningen waarderen de buurt hoger (62% zeer prettig) dan bewoners van huurwoningen (24% zeer prettig).
Naar leeftijd zijn de verschillen niet groot. Alleen bewoners tot 35 jaar zijn iets minder enthousiast (32% zeer prettig). Dit geldt iets vaker ook voor bewoners die alleen wonen (42% zeer prettig).
De buurt als geheel krijgt gemiddeld een ruime voldoende (7,7) als rapportcijfer van de respondenten. Slechts twee respondenten hebben een 5 als cijfer gegeven, de overige allemaal een 6 of hoger.
Bewoners van een koopwoning zijn iets positiever (7,9) dan gemiddeld, maar ook de bewoners van huurwoningen geven een ruime voldoende (7,2) voor de buurt. De enige bewoners die een 6 geven zijn kinderen die bij hun ouders wonen of bewoners van een studentenhuis.
2.3
Woongenot
Om een idee te krijgen van het woongenot is een aantal stellingen geformuleerd waarbij de bewoners konden aangeven in hoeverre men het hier mee eens is (figuur 2.3). De tevredenheid over de buurt wordt door de antwoorden op de stellingen bevestigd. Zo is vrijwel 90% van de bewoners het (helemaal) eens met de stellingen dat men zich thuis voelt in deze buurt (89%), dat mensen op een prettige manier met elkaar omgaan (88%), dat de mensen graag in de buurt blijven wonen (88%) en dat men het goed getroffen heeft als men in deze buurt woont (87%). Aan de andere kant is vrijwel niemand het eens met de stelling dat het vervelend is om in deze buurt te wonen (3% mee eens).
Over de saamhorigheid en de contacten in de buurt verschillen de meningen iets meer. Ruim de helft van de bewoners vindt wel dat er saamhorigheid is (53% mee eens) en dat men voldoende contacten heeft (46%), een vijfde tot een kwart van de bewoners vindt echter van niet. Toch ontkent de meerderheid (71%) dat de bewoners elkaar niet zouden kennen. Daarnaast wil het merendeel (83%) ook niet verhuizen uit de buurt als dat mogelijk is.
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Bewoners van een koopwoning hebben duidelijk meer binding met de buurt waarin men woont. Zo zijn bewoners van een koopwoning duidelijk vaker te spreken over de saamhorigheid in de buurt (60%, tegenover 31% van de bewoners van een huurwoning) en de wijze waarop de bewoners met elkaar omgaan in de buurt (93% prettig, tegenover 73% van de huurders). Ook voelen ze zich meer dan gemiddeld thuis in de buurt (94%, tegenover 73% van de huurders), willen ze er vaker blijven wonen (93%, tegenover 71% van de huurders) en hebben meer contacten met mensen uit de buurt (52%, tegenover 26% van de huurders). Ook zijn kopers het vaker oneens met de stelling dat men elkaar nauwelijks kent in de buurt (81%, tegenover 40% van de huurders).
Ook naar buurt verschilt het beeld. Zo zijn de bewoners van de Indische buurt vaker van mening dat er sprake is van saamhorigheid (62%, tegenover 46% van de bewoners van het Rijswijkse deel), voelt men zich iets meer thuis in de buurt (95%, tegenover 84% van het Rijswijkse deel), geven bewoners uit de Indische buurt iets vaker aan dat men graag in de buurt wil blijven wonen (91%, tegenover 86% van de bewoners van het Rijswijkse deel) en hebben bewoners van de Indische buurt meer contacten in de buurt (56%, tegenover 37% van de bewoners van het Rijswijkse deel).
Alleenstaanden geven minder dan gemiddeld aan dat er veel saamhorigheid is in de buurt (37%), hebben ook minder contacten in de buurt (27%), geven vaker aan dat de mensen elkaar nauwelijks kennen (28%) en willen ook vaker uit de buurt verhuizen als de mogelijkheid zich voordoet (21%). Voor een deel gaat het hierbij om studenten.
Desalniettemin vinden ook 65-plussers minder vaak dat men in een buurt met veel saamhorigheid woont (41%). Aan de andere kant zijn 65-plussers veel minder vaak van plan te verhuizen dan bewoners tot 35 jaar (7%, tegenover 41% van de bewoners tot 35 jaar). Ook bewoners van 35 jaar en ouder zijn beduidend minder verhuisgeneigd.
2.4
De ontwikkeling van de buurt
Figuur 2.4 Oordeel over de ontwikkeling van de
buurt in het afgelopen jaar, in procenten (N=199)
Bron: DIMENSUS
beleidsonderzoek, 2006
Bijna drie kwart van de bewoners vindt dat de buurt het afgelopen jaar niet is veranderd. Als men al een andere mening is toegedaan dan vindt men vooral dat de buurt achteruit is gegaan (22%). Slechts 5% van de respondenten geeft aan dat de buurt volgens hen vooruit is gegaan.
Bewoners van een huurwoning geven vaker dan gemiddeld aan dat de buurt achteruit is gegaan (39%, tegenover 17% van de bewoners van een koopwoning). Eigenaren zijn vaker van mening dat de situatie gelijk is gebleven (78%, tegenover 56% van de huurders).
Op de vraag waardoor de buurt is achteruitgegaan wordt een groot
aantal verschillende redenen naar voren gebracht. Het meest genoemd is de
overlast van de aanwezige scholen (10 van de 43 genoemde redenen). Een tweede
reden die vaker is aangedragen hangt samen met het grote aantal verhuizingen en
de aard van de nieuwe bewoners, vaker allochtonen die zorgen voor
geluidsoverlast. Andere redenen die enkele keren zijn genoemd zijn de commotie
over het Dienstencentrum, de vervuiling en parkeerproblemen.
Figuur 2.5 Verwachte ontwikkeling van de buurt voor
de komende jaren, in procenten (N=182)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Over de toekomst van de buurt zijn de bewoners somberder gestemd. Vrijwel niemand verwacht dat de buurt er de komende jaren op vooruit zal gaan. De meeste respondenten zijn van mening dat de buurt achteruit zal gaan (51%) of dat de situatie gelijk zal blijven (48%).
De meningen verschillen nauwelijks naar buurt, noch naar eigendomssituatie. De bewoners die al langer in de wijk wonen verwachten iets vaker een achteruitgang (53%, tegenover 38% van de bewoners die er maximaal 5 jaar wonen). Jongeren tot 35 jaar zijn over het algemeen iets positiever (35% achteruitgang) over de toekomst van de buurt. De verschillen zijn echter niet groot en niet significant.
Wanneer wordt gevraagd naar de reden(en) voor de verwachte achteruitgang, wijst ruim 90% op de komst van het Dienstencentrum. Andere zaken lijken nauwelijks een rol te spelen. Enkele bewoners geven nog aan dat men van de nieuwe bewoners in de wijk zelf minder positieve verwachtingen heeft (overlast, individualistische instelling en dergelijke). Opvallend is dat de (twee) respondenten die een vooruitgang verwachten dezelfde redenen hiervoor aandragen: het centrum dat er komt en de nieuwe generatie die in de wijk komt wonen.
2.5
Medeverantwoordelijkheid
De bewoners is ook gevraagd of men zich medeverantwoordelijk voelt voor de leefbaarheid en veiligheid in de buurt en of men zich hiervoor ook actief heeft ingezet.
Negen van de tien bewoners voelen zich desgevraagd medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid en veiligheid in de buurt, één op de tien bewoners deelt deze mening niet (figuur 2.6).
Figuur 2.6 Medeverantwoordelijkheid voor de
leefbaarheid in de buurt, in procenten (N=201)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Onder de bewoners van de Indische buurt is het gevoel van medeverant-woordelijkheid groter (96%) dan onder de bewoners van het Rijswijkse deel (85%). Ook bewoners van een koopwoning voelen zich vaker mede-verantwoordelijk (93%, tegenover 81% van de huurders) voor de leefbaarheid en veiligheid in de buurt. Bewoners met een lagere opleiding (LTS / LHO / Mavo / Mulo / VMBO) geven minder vaak aan dat ze zich medeverantwoordelijk voelen (77%), evenals de alleenstaanden (79%).
Figuur 2.7 Inzet van de bewoners om te buurt te
verbeteren, in procenten (N=204)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Op de vraag of men het afgelopen jaar actief is geweest om de buurt te verbeteren, antwoordt ruim een derde (38%) van de respondenten bevestigend. Bijna twee derde heeft zich niet actief ingezet voor de buurt. Naar buurt of groep verschilt het beeld op dit punt niet.
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
De inzet van de bewoners heeft vooral betrekking op het schoonhouden en opruimen van de buurt (30%) en op het bijwonen van een overleg of vergadering in de buurt (24%) en op het deelnemen aan een bewoners- of buurtcomité (22%).
3 Leefbaarheid en veiligheid
In dit hoofdstuk wordt stil gestaan bij de leefbaarheid in de buurt. Gekeken wordt naar de mate van overlast die men ondervindt van verschillende aspecten, de meest storende vormen van vervuiling, de veroorzakers en de plekken waar vooral overlast wordt ervaren. Daarnaast wordt ingegaan op de vraag hoe de bewoners de aandacht die de gemeente heeft voor de problemen in de buurt beoordelen. Onveiligheidsgevoelens die de buurtbewoners ervaren, alsmede diegenen die deze gevoelens veroorzaken en de plekken waar deze gevoelens opgeld doen, komen eveneens in dit hoofdstuk aan bod. Tot slot komen persoonlijk slachtofferschap en meldingen en aangiften bij de politie aan de orde.
3.1
Problemen en overlast
De bewoners is een lijst met voorvallen en vormen van overlast voorgelegd met de vraag of men denkt dat deze vaak, soms of (bijna) nooit voorkomen in de buurt. Uit figuur 3.1 komt naar voren dat ruim de helft van de bewoners aangeeft dat inbraak in woningen soms (41%) of vaak (15%) voorkomt. Fietsendiefstal neemt een tweede plaats in: volgens iets meer dan een kwart van de bewoners komt dit soms (28%) voor, volgens 13% vaak. Daarnaast komen rommel op straat en rondhangende jongeren volgens ruim een derde van de bewoners soms of vaak voor. Andere vormen van overlast die weliswaar minder vaak, maar toch nog volgens 18% tot 28% van de bewoners soms of vaak voorkomen zijn baldadigheid / kattenkwaad (28%), geluidsoverlast anders dan door verkeer (26%), drugsgebruik / drugshandel op straat (21%), diefstal uit auto’s (21%), vandalisme / vernieling (19%), vernieling aan auto’s en diefstal vanaf auto’s (18%) en bekladding van muren en/of gebouwen (18%).
Daarnaast hebben respondenten zelf nog een aantal vormen van overlast genoemd zoals parkeerproblemen, geluidsoverlast door verkeer, hondenpoep en andere overlast van honden, poging tot inbraak en de geur van de Calvé- en van de DSM-fabriek.
De vormen van overlast die volgens de bewoners het vaakst voorkomen zijn rommel op straat (16% van de respondenten denkt dat dit vaak voorkomt), inbraak in woningen of bergingen (15%), fietsendiefstal (13%) en rondhangende jongeren (13%).
Tussen de twee verschillende buurten zijn de verschillen niet heel groot. In het Rijswijkse deel van het gebied heeft men alleen beduidend vaker last van rondhangende jongeren (49% soms of vaak tegenover 18% in de Indische buurt).
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Op de vraag aan welke vormen van overlast men zich het meest stoort worden geluidsoverlast anders dan door verkeer (10%), overlast door groepen jongeren (10%), rommel op straat (8%) en inbraak in woningen of bergingen (6%) vaker genoemd. Het is dus niet altijd zo dat men zich aan vormen van overlast die vaker voorkomen (figuur 3.1) ook het meest stoort.
3.2
Veroorzakers en plekken van overlast
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Op de vraag wie vooral de veroorzakers zijn van de overlast in de buurt wijst bijna een derde van de respondenten die hebben aangegeven zich te storen aan één of meerdere vormen van overlast op de studenten (32%) en ruim een kwart op andere buurtbewoners (29%). Andere groepen die vaker worden aangewezen als veroorzakers van overlast zijn mensen van buiten de buurt (18%), jongeren in het algemeen (13%), jongeren uit de buurt (10%) of van elders (8%).
Studenten worden vooral verantwoordelijk gehouden voor de rommel op straat en voor overlast door jongeren. Andere buurtbewoners ziet men vooral als veroorzaker van geluidsoverlast anders dan door verkeer. Mensen van buiten de buurt houdt men vaker verantwoordelijk voor fietsendiefstal en voor inbraak in woningen. De jongeren uit de buurt schrijft men vooral overlast van jongeren toe. Daarnaast geeft men aan dat jongeren uit de buurt zorgen voor vandalisme / vernieling, baldadigheid / kattenkwaad en voor geluidsoverlast. Jongeren van elders en jongeren in het algemeen ziet men daarnaast vaker als fietsendief en als vernieler aan auto’s. Ook is men van mening dat jongeren mede zorgen voor geluidsoverlast anders dan door verkeer.
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
De meeste overlast wordt door de respondenten ondervonden aan de Pauwweg, waar circa de helft van de respondenten die zich storen aan een bepaalde vorm van overlast deze overlast wordt ervaren. Ook op de Delftweg (23%) en de Brasserskade (14%) wordt vaker overlast ondervonden. De Haagweg, de Curaçaostraat en de Soendastraat zijn helemaal niet genoemd als straten waar men zich aan specifieke vormen van overlast stoort.
De overlast op de Pauwhof bestaat vooral uit overlast door groepen jongeren, geluidsoverlast anders dan door verkeer en uit rommel op straat. Bij de Delftweg gaat het vaker om inbraak in woningen of bergingen, geluidsoverlast anders dan door verkeer, fietsendiefstal en overlast van groepen jongeren. Bij de Brasserkade speelt naast overlast door jongeren een groot aantal andere vormen van overlast.
Gegevens op straat- en buurtniveau over verschillende vormen van overlast zijn niet voorhanden. Bekend is dat er tussen 2000 en 2004 niet noemenswaardig veel klachten vanuit deze buurt bij de gemeente zijn gemeld over geluidsoverlast (bron: lokale milieupagina, gemeente Delft).
3.3 Gevoelens van onveiligheid
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Vrijwel iedereen voelt zich overdag over het algemeen veilig in de eigen buurt (95%) en in de eigen woning (94%). ’s Avonds nemen de onveiligheidsgevoelens iets toe, maar ook dan geeft 91% van de respondenten aan zich zelden of nooit onveilig te voelen in de eigen woning tegenover 4% die hier soms last van heeft, 2% vaak en eveneens 2% altijd. Als het gaat om onveiligheidsgevoelens
’s avonds in de buurt dan geeft 3% van de respondenten aan hier altijd last van te hebben, 3% vaak en 9% soms. De overgrote meerderheid (85%) voelt zich zelden of nooit onveilig.
Naar buurt verschilt het beeld niet. Alleen de leeftijd lijkt van invloed op het gevoel van onveiligheid. Zo voelen 65-plussers zich vaker onveilig overdag in de woning (17% soms, vaak of altijd), overdag in de buurt (9% soms, vaak of altijd) en ’s avonds in de woning (17% soms, vaak of altijd). Opvallend is wel dat jongeren tot 35 jaar zich ’s avonds vaker onveilig voelen in de buurt (27% soms, vaak of altijd, tegenover 9% van de 65-plussers). Dit kan ook samenhangen met de mogelijkheid dat ouderen ’s avonds minder vaak buiten komen.
3.4 Onveilige plekken
Drie kwart van de respondenten kan desgevraagd geen plekken in de buurt noemen waar men op dit moment ’s avonds liever niet alleen zou komen. Een kwart van de bewoners kan wel specifieke plekken aangeven waar men liever niet alleen ’s avonds zou willen komen. Respondenten tot 50 jaar kunnen vaker plekken noemen waar men liever niet komt (34%) dan 50-plussers (20%).
Naar buurt is het verschil minimaal. Respondenten uit de Indische buurt kunnen iets vaker een plek aangeven (28%, tegenover 23% van de respondenten uit het Rijswijkse deel).
De respondenten die specifieke plekken noemen wijzen het vaakst op de Surinamestraat, inclusief het daar gelegen bedrijventerrein en de brug (18 van de 55 plekken die zijn genoemd). Een tweede plek die vaker naar voren wordt gebracht is de Reyneveldbrug (8 keer). Eén respondent noemt specifiek de overkant van deze brug. Daarnaast worden ook bruggen in het algemeen of enkele specifieke bruggen (9 keer) genoemd. De Pauwhof wordt eveneens meerdere keren aangehaald (5 keer). De overige plekken worden slechts één of twee keer genoemd. Het gaat in alle gevallen ook maar om enkele procenten. Het zijn niet dezelfde plekken als die waar de meeste overlast wordt ervaren.
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Op de vraag waarom men’s avonds liever niet op deze plekken wil komen, wijst bijna twee derde van de respondenten op te weinig verlichting / een donkere plek / te veel groen. In het verlengde hiervan geeft ruim een derde van de respondenten aan dat er te weinig bebouwing is of dat sprake is van een stille plek. Hangjongeren vormen voor circa één op de zes respondenten een reden om ergens liever niet te komen (15%).
3.5
Criminaliteit en slachtofferschap
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Van een groot aantal voorvallen, die aan de respondenten zijn voorgelegd, is slechts een heel klein aandeel (5% of minder) het afgelopen jaar in de buurt zelf het slachtoffer geweest. Het meest is men geconfronteerd met fietsendiefstal: van één op de zes huishoudens is in de buurt waarin men woont het afgelopen jaar een fiets gestolen. Daarnaast is men vaker het slachtoffer geweest van vandalisme en/of van beschadiging van of vernieling aan auto’s (beide 11%) en/of van (poging) tot inbraak in de woning (10%).
Tussen de twee deelgebieden zijn de verschillen minimaal. Respondenten uit het Rijswijkse deel geven alleen vaker aan dat een fiets is gestolen (22%, tegenover 9% van de respondenten uit de Indische buurt).
De bewoners van huurwoningen zijn vaker dan gemiddeld het slachtoffer geweest van verschillende vormen van overlast en diefstal zoals fietsendiefstal (27%, tegenover 13% van de bewoners van een koopwoning), vandalisme (21% versus 9%), (poging) tot inbraak (19% versus 8%), beschadiging van of vernieling aan auto’s (17% versus 10%), drugsoverlast (12% versus 3%) en diefstal uit auto’s (10% versus 4%).
3.6 Meldingen van overlast of delicten
Figuur 3.8 Meldingen van overlast of een delict bij
de politie (links) of de gemeente (rechts), het afgelopen jaar, in procenten
(N=204)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
De meeste bewoners (84%) hebben het afgelopen jaar geen melding van overlast of van een delict ingediend bij de politie, vooral omdat hiertoe geen aanleiding was. Enkele respondenten hebben aangegeven dat men dit niet heeft gedaan omdat het toch niet werkt (3 keer genoemd) en twee respondenten gaven aan dat men het eerst zelf probeert op te lossen.
Daar staat tegenover dat 16% in deze periode wel één of meer meldingen heeft gedaan van overlast of een delict bij de politie. Bij een kwart van deze respondenten had de aangifte betrekking op inbraak in de woning of de berging. Bij twee respondenten betrof het een poging tot inbraak. Eveneens een kwart heeft melding gemaakt van fietsendiefstal. Andere redenen om aangifte te doen die meer dan één keer naar voren zijn gebracht zijn geluidsoverlast (4 keer genoemd) en fout of te lang geparkeerde auto’s.
Tussen de beide buurten verschilt het beeld niet. Huurders hebben vaker melding gemaakt (26%, tegenover 12% van de bewoners van een koopwoning). Zij hebben ook aangegeven vaker te zijn geconfronteerd met overlast of met een conflict. Daarnaast blijken jongeren tot 35 jaar beduidend vaker dan gemiddeld een melding te hebben doorgegeven aan de politie (41%).
De bewoners hebben minder vaak een klacht ingediend of een melding van overlast gedaan bij het Meldpunt Openbare Ruimte van de gemeente dan bij de politie. Iets meer dan 10% heeft het afgelopen jaar een klacht of een melding gedaan bij de gemeente. De redenen waarom men een klacht heeft ingediend variëren sterk. Van de 22 respondenten hebben drie respondenten een klacht ingediend over fout of te lang geparkeerde auto’s. Eveneens drie respondenten hebben contact opgenomen met de gemeente voor het indienen van een klacht over het opvangcentrum. Het onderhoud aan wegen en rommel op straat is daarnaast nog voor meer dan één respondent de aanleiding geweest om contact op te nemen met het Meldpunt Openbare Ruimte. Alle andere redenen zijn allemaal maar een enkele keer naar voren gebracht.
Politiegegevens
Volgens de officiële registraties van de politie zijn er in 2003 in de wijk Vrijenban / Delftse Hout, waarvan deze buurt (een klein) deel uitmaakt in totaal 935 processen verbaal opgemaakt. Dit is ongeveer een tiende van alle processen verbaal in de gemeente Delft in dat jaar.
Tabel 3.1 Processen verbaal bij de politie
Haaglanden (2003), in de wijken Vrijenban / Delftse Hout en in Delft als
geheel, absoluut en in procenten
|
Vrijenban /
Delftse
Hout |
Delft
totaal |
||
|
abs |
% |
abs |
% |
|
|
|
|
|
Geweldsmisdrijven,
waarvan: |
65 |
6,9 |
641 |
9,6 |
- mishandeling |
28 |
3,0 |
290 |
2,9 |
- bedreiging |
24 |
2,6 |
177 |
1,8 |
- diefstal met geweld |
6 |
0,6 |
99 |
1,0 |
|
|
|
|
|
Vermogensdelicten,
waarvan: |
625 |
66,8 |
7.232 |
73,8 |
- eenvoudige diefstal |
319 |
34,1 |
4.286 |
45,6 |
- diefstal d.m.v. braak |
284 |
30,3 |
2.478 |
25,3 |
|
|
|
|
|
Vernieling
en openbare orde, waarvan: |
144 |
15,4 |
1.144 |
11,7 |
- vernielingen |
123 |
13,2 |
994 |
10,2 |
- beschadiging aan auto’s |
78 |
8,3 |
584 |
6,0 |
|
|
|
|
|
Overige
delicten, waarvan: |
101 |
10,9 |
776 |
7,9 |
- verkeersdelicten |
82 |
8,8 |
639 |
6,5 |
|
|
|
|
|
Totaal |
935 |
100,0 |
9.793 |
100,0 |
Gemiddeld per maand |
78 |
|
816 |
|
Bron: politie Haaglanden, 2003
Het merendeel van de processen verbaal heeft betrekking op vermogensdelicten (67%), met name van eenvoudige diefstal (34%) of diefstal met braak (30%). Eenvoudige diefstal komt in deze wijken in verhouding minder voor dan gemiddeld in Delft, diefstal met braak juist meer. Ook vernielingen (13%) en beschadigingen van auto’s (8%) komen in deze wijken wat vaker dan gemiddeld voor. Het aandeel geweldsmisdrijven is in deze wijken juist minder (7%) dan in Delft als geheel (10%), maar bedreiging komt hier iets vaker dan gemiddeld voor (3%). Let wel, het aantal / aandeel processen verbaal in het beheergebied Surinamestraat e.o. kan hiervan afwijken.
Tabel 3.2 Bij de politie bekende incidenten op
straatniveau* in het beheergebied in 2005, absoluut en in procenten
|
Inbraak in woning |
Diefstal |
Bedrei-ging / mishand |
Vernie-ling |
Overlast |
Overig |
Totaal incidenten |
|
|
|
|
|
|
|
|
Oostsingel |
6 |
22 |
3 |
5 |
4 |
83 |
123 |
Brasserskade |
0 |
33 |
2 |
10 |
1 |
74 |
120 |
Vrijenbanselaan |
0 |
5 |
1 |
3 |
0 |
86 |
95 |
Insulindeweg |
0 |
2 |
1 |
0 |
0 |
15 |
18 |
Haagweg |
0 |
3 |
0 |
0 |
0 |
4 |
7 |
Curacaostraat |
0 |
0 |
0 |
1 |
0 |
5 |
6 |
Surinamestraat |
0 |
2 |
0 |
0 |
0 |
3 |
5 |
Overig |
0 |
2 |
1 |
1 |
0 |
10 |
14 |
Delfts deel |
6 |
69 |
8 |
20 |
5 |
280 |
388 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Pauwhof |
3 |
13 |
0 |
5 |
0 |
28 |
49 |
Delftweg |
2 |
12 |
1 |
3 |
0 |
26 |
44 |
Broekmolenweg |
1 |
12 |
0 |
0 |
0 |
27 |
40 |
Rijswijks
deel |
6 |
37 |
1 |
8 |
0 |
81 |
133 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Totaal abs |
12 |
106 |
9 |
28 |
5 |
361 |
521 |
Totaal In % |
2% |
20% |
2% |
5% |
1% |
70% |
100% |
* Er zijn alleen gegevens beschikbaar over hele
straten. Dat wil zeggen dat voor straten die zich ook buiten het gebied
uitstrekken niet alle incidenten betrekking hebben op het gebied zelf.
Bron: politie Haaglanden, 2005
In de straten die in het beheergebied voorkomen hebben in 2005 in totaal ruim 500 incidenten plaatsgevonden die bij de politie bekend zijn. Een groot deel van de incidenten valt onder de categorie ‘’overig’’. Daaronder vallen onder andere ook zaken als verkeersovertredingen, aanrijdingen en gevonden voorwerpen. Ongeveer 20% van de incidenten in 2005 betrof een vorm van diefstal, bij 5% gaat het om vernielingen, bij 2% om een inbraak in een woning en bij nog eens 2% om bedreiging of mishandeling. De meeste incidenten vonden plaats in de Oostsingel, de Brasserskade, de Vrijenbanselaan en in mindere mate in de Pauwhof, de Delftweg en de Broekmolenweg. Daarbij moet worden aangetekend dat de cijfers betrekking hebben op hele straten, dus ook op de gedeelten die buiten het gebied vallen. Dat betekent dus onder andere dat de incidenten die in 2005 plaatsvonden rondom het huidige Dienstencentrum aan de Oostsingel, hierbij ook zijn meegenomen.
3.7 Bekendheid van de wijkagent
Bijna één op de vijf respondenten (18%) kent de wijkagent, het grootste deel (82%) dus niet. Bewoners van Rijswijk kennen de wijkagent beter (24%) dan de respondenten uit Delft (11%). Ook huurders geven vaker aan de wijkagent te kennen (31%, tegenover 15% van de bewoners van een koopwoning). Wellicht dat dit ook samenhangt met een grotere mate van overlast die huurders ervaren in combinatie met een groter aandeel bewoners dat een melding heeft gedaan.
Figuur 3.9 Bekendheid van de wijkagent, in procenten (N=204)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
3.8
Aandacht van politie en gemeente voor problemen in de
buurt
Een opvallend groot deel van de respondenten (43%) kon of wilde niet aangeven of men de aandacht van de politie voor de buurtproblemen voldoende vindt of niet .
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
De bewoners die zich hierover wel hebben uitgelaten zijn over het algemeen van mening dat de politie voldoende aandacht heeft voor de problemen in de buurt (65%). Circa één op de drie respondenten vindt echter dat de politie hiervoor juist weinig (18%) of zeer weinig (17%) aandacht heeft.
De mening verschilt niet tussen de beide buurten. De 65-plussers vinden vaker dat de politie onvoldoende aandacht heeft voor de problemen (24% weinig en 36% zeer weinig). Hoger opgeleiden zijn deze mening juist minder vaak dan gemiddeld toegedaan. Zij geven iets vaker aan dat de politie voldoende aandacht heeft (74%).
Figuur 3.11 Aandacht van de gemeente voor de problemen
in de buurt, in procenten (N=150)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Met de vraag of de gemeente veel, voldoende of weinig aandacht heeft voor de problemen in de buurt lijken respondenten iets minder moeite te hebben. Toch kan of wil een kwart van de respondenten op deze vraag geen antwoord geven.
Van de respondenten die wel hun mening hierover uitspreken is ruim de helft van mening dat de gemeente voldoende (55%) of zelfs veel (3%) aandacht heeft voor de problemen in de buurt. Van de respondenten deelt 42% deze mening niet omdat men vindt dat de gemeente hiervoor te weinig aandacht heeft.
De bewoners van de Indische buurt vinden vaker dat de gemeente te weinig aandacht heeft (48%). Ook 65-plussers (48%) en bewoners van een koopwoning (45%) zijn het hiermee vaker eens.
4 Het Dienstencentrum
In dit hoofdstuk staan de bekendheid met en de mening over de komst van het Dienstencentrum centraal. Ook wordt ingegaan op de verwachte effecten van de komst van het Dienstencentrum ten aanzien de leefbaarheid en veiligheid in de buurt. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de wijze waarop de inbedding van het Dienstencentrum zou moeten worden geregeld.
4.1
Bekendheid met en mening over de komst van het
Dienstencentrum
Vrijwel iedereen (95%) in de buurt is op de hoogte van de komst van het Dienstencentrum. Slechts 5% heeft aangegeven hier niets van te weten. De bekendheid verschilt niet naar buurt of leeftijd.
Figuur 4.1 Bekendheid met de komst van het
Dienstencentrum, in procenten (N=203)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Over de komst van het Dienstencentrum zijn de meningen verdeeld (figuur 4.2). De helft van de respondenten geeft aan dat men de komst van het Dienstencentrum naar de buurt een slechte maatregel vindt. Een derde vindt het deels goed en deels slecht dat de voorziening er komt. Slechts één op de zes respondenten vindt het zonder meer goed dat het Dienstencentrum er komt.
Figuur 4.2 Mening over de komst van het
Dienstencentrum in de buurt, in procenten (N=195)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
De bewoners uit de Indische buurt staan iets positiever tegenover de komst van het Dienstencentrum dan de bewoners van het Rijswijkse deel. Zo geeft 44% van de bewoners in de Indische buurt aan dat men dit een slechte maatregel vindt, tegenover 59% van de bewoners van het Rijswijkse deel. Jongeren onder de 35 jaar zijn positiever gestemd over de komst van het Dienstencentrum. Zo geeft de helft van hen aan het een goede maatregel te vinden en vindt een derde (32%) van hen het een slechte maatregel. Daarnaast geven hoger opgeleiden minder vaak aan dat men de komst van het Dienstencentrum een slechte maatregel vindt (45%).
Als de bewoners die het een goede maatregel vinden wordt gevraagd naar de reden hiervoor geeft de meerderheid (88%) aan het belangrijk te vinden dat deze mensen ook een voorziening hebben waar ze terecht kunnen. Enkele respondenten vinden de plek die men hiervoor heeft gekozen zeer geschikt of wijst op de toename van het toezicht dat hierdoor zal plaatsvinden.
Bewoners die het deels goed, deels slecht vinden geven enerzijds aan dat deze mensen ook een voorziening moeten hebben (83%), maar noemen aan de andere kant vooral redenen die samenhangen met de plek, die men hiervoor niet geschikt vindt. Zo geeft 27% van de mensen, die het deels goed en deels slecht vinden, aan dat deze voorziening volgens hen niet hoort in een woonbuurt, 28% vindt de buurt niet geschikt en 15% vindt de plek niet goed onder andere vanwege de scholen die in de buurt liggen. Andere redenen die meer dan één keer zijn genoemd zijn dat men verwacht dat de buurt hierdoor achteruit gaat, dat men dit vooral slecht vindt voor de kinderen in de buurt en dat men geen vertrouwen heeft in de gemeente dat dit goed gaat.
De bewoners die de komst van de voorziening een slechte maatregel vinden verwachten vooral dat dit zal leiden tot een toename van overlast (56%). Ook vindt men de buurt niet geschikt (42%) of de voorziening niet thuis horen in een woonbuurt (28%). Daarnaast hebben de bewoners zelf nog een groot aantal redenen naar voren gebracht waarom men het een slechte maatregel vindt.
De meeste geven aan dat men het te ver weg vindt van het centrum (7 keer genoemd). Men acht de kans groot dat deze mensen in de buurt gaan rondhangen, ook omdat het Dienstencentrum ’s avonds dicht is. Daarnaast wijst een aantal respondenten op de ligging in de buurt van een school. Het contact tussen scholieren en verslaafden vindt men gevaarlijk en niet juist. Ook verwacht een deel van de respondenten dat de leefbaarheid en veiligheid in de buurt hierdoor achteruit gaat. De afgelegen ligging bij een industrieterrein vindt men niet geschikt hiervoor.
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Wanneer alle redenen die respondenten aangeven op een rij worden gezet dan geeft 41% van de respondenten aan dat deze mensen volgens hen ook recht hebben op voorzieningen. Een derde (34%) verwacht dat dit leidt tot een toename van de overlast en eveneens een derde (31%) vindt de buurt niet geschikt. Een kwart (23%) van de bewoners geeft aan dat een dergelijke voorziening niet in een woonbuurt thuishoort.
Uit de gesprekken met de gemeente, de politie, het Dienstencentrum, de school, de opbouwwerker en de voorzitter van de stichting bedrijventerrein komt naar voren dat de geschiktheid van de plek door een deel van de gesprekspartners als zeer gunstig wordt beoordeeld en door een ander deel juist niet.
De gemeente, de politie en het Dienstencentrum wijzen op het feit dat het nieuwe Dienstencentrum niet in een woonwijk komt te liggen waardoor omwonenden geen last zullen hebben van het Dienstencentrum. Op de huidige locatie is dit wel het geval. De gemeente geeft aan dat van de zes potentiële plekken die hiervoor in aanmerking kwamen dit de meest geschikte was.
De bewonersverengingen en vertegenwoordigers van de bedrijvigheid wijzen juist op de afwezigheid van sociale controle in dit gebied. Zij vinden dat dergelijke voorzieningen juist moeten worden geplaatst in gebieden waar een overvloed aan controle door de buurt aanwezig is. Het was de bedoeling dat het Diensten-centrum in een multifunctioneel gebied zou komen. Daarnaast wijst men op de afstand tot het centrum. Deze is groter dan ooit is afgesproken, namelijk 1.000 meter. Een deel verwacht dat door de grote afstand een deel van de bezoekers het Dienstencentrum niet meer zal gaan bezoeker, anderen wijzen op de overlast die zal plaatsvinden op de aanlooproutes naar het centrum.
De bewonersvereniging vindt een plek die aan het verpauperen is en waar over een aantal jaren herstructurering gaat plaatsvinden ook geen goede plek. De ligging in de buurt van een school en een beschermd wonen project aan de Brasserskade (dat nog in ontwikkeling is), is volgens de bewoners eveneens een argument om het Dienstencentrum niet op deze locatie te plaatsen. Met name ouderen zijn bang voor de komst van het Dienstencentrum.
4.2
Verwachte effecten
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Ruim drie kwart van de bewoners verwacht dat de overlast door drugs-verslaafden en drugsdealers en door dronken mensen en alcoholverslaafden door de komst van het Dienstencentrum in de buurt zal toenemen. Circa twee derde van de bewoners denkt dat de rommel op straat (65%) en het gevoel van onveiligheid in de buurt (63%) zullen toenemen.
De kans dat men zelf slachtoffer wordt van een misdrijf in het algemeen (60%) of in de buurt (55%) acht ruim de helft van de bewoners aan de orde.
De bewoners van de twee buurten verschillen hierover nauwelijks van mening. Alleen bewoners tot 35 jaar verwachten beduidend minder vaak een toename van de verschillende vormen van overlast. Zij zijn vaker van mening dat de situatie gelijk zal blijven.
Figuur 4.5 Overige positieve of negatieve gevolgen voor de leefbaarheid
in de
buurt door de komst van het Dienstencentrum,
in procenten (N=260)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Bijna de helft van de respondenten verwacht niet dat de komst van het Dienstencentrum nog andere positieve of negatieve gevolgen heeft voor de leefbaarheid in de buurt. Een vrijwel even groot aandeel verwacht wel andere positieve of negatieve gevolgen. Een klein deel van de respondenten kan dit niet aangeven (7%).
De 65-plussers (56%) en respondenten met een HBO of WO-opleiding (53%) denken iets vaker dan gemiddeld dat er geen andere invloeden zijn.
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Als de bewoners andere positieve of negatieve effecten verwachten, dan betreft dit vooral negatieve effecten. Men verwacht vooral dat het onveiliger wordt voor kinderen in de buurt (36%), dat de buurt achteruit gaat (31%) en dat het onveilig / onprettig wordt in de directe omgeving van het centrum (23%). Circa één op de tien respondenten die andere positieve of negatieve effecten verwachten gaat uit van een toename van het aantal inbraken.
Daarnaast hebben bewoners zelf nog een groot aantal andere negatieve effecten naar voren gebracht. Het meest genoemd is het rondhangen in de buurt (7 keer genoemd) en de prijs van de koopwoningen zal gaan dalen (eveneens 7 keer). Daarnaast verwacht men dat mensen de buurt gaan verlaten, het minder aantrekkelijk is om in de buurt te komen wonen, het Dienstencentrum een negatieve uitstraling heeft, het mensen van verder weg aantrekt en het bedelen en het drugs dealen gaat toenemen.
Uit het gesprek met de school kwam naar voren dat men de kans op inbraken in auto’s van docenten, leerlingen en bezoekers groter acht, alsmede op inbraak in de school zelf. De ligging van de school is zodanig dat bezoekers van het Dienstencentrum niet automatisch langs de school zullen komen. Dit betekent echter niet dat ze de school niet kunnen gaan opzoeken. Concrete maatregelen gaat men nog niet nemen, men gaat eerst kijken hoe het gaat lopen. De directie kaart al wel aan hoe om te gaan met extra kosten die dit met zich meebrengt.
De vertegenwoordigers van de bewonersverenigingen verwachten vooral dat het onrustig gaat worden in de buurt, dat mensen lastig gevallen gaan worden en dat de bezoekers van het Dienstencentrum in de buurt gaan gebruiken omdat dit in het Dienstencentrum zelf niet mag. Overigens verwacht de gesprekspartner van de Vereniging van Eigenaren Delftweg dat de leiding van het Dienstencentrum de bezoekers niet in de hand kunnen houden. Daarnaast is men bang dat een dergelijk centrum leidt tot criminele neveneffecten en dat het een aanzuigende werking heeft op onder andere verslaafden uit Den Haag.
Sommigen verwachten ook problemen bij de tramhalte van lijn 1, bij de winkels in de Ternatestraat en de Insulindeweg en bij de school van de Mondriaangroep.
Ook hebben met name de vertegenwoordigers van de bewonersverenigingen veel moeite met de hoge kosten voor de verbouwing van het gebouw en het beheer. Het gaat hierbij om enorme bedragen. Het gebouw zelf vindt men ongeschikt vanwege het grote aantal hoeken en nissen in het pand, waardoor het helemaal niet overzichtelijk is.
De gemeente, de directeur van het Dienstencentrum, de voorzitter van de stichting MoVo en de opbouwwerker verwachten dat de overlast mee zal vallen. Ook bij het huidige Dienstencentrum is het volgens de politie rustig. In het Dienstencentrum mogen geen drank en drugs worden gebruikt. Op straat geldt een alcoholverbod. In het Dienstencentrum worden huisregels gehanteerd. Worden deze overtreden dan volgt een verwijdering. Doordat het nieuwe gebouw een toegangssluis en een buitenruimte kent zijn dit soort escalaties beter in de hand te houden. Verslaafden spuiten vrijwel niet meer, zodat bewoners niet bang hoeven te zijn voor rondslingerende spuiten. Verslaafden die nog wel spuiten moeten altijd eerst hun oude spuit inleveren willen ze een nieuwe spuit krijgen. Van dealers zal men niet zoveel last hebben in de buurt. Eerst werden de uitkeringen via het Dienstencentrum verstrekt. Toen stonden vaker dealers buiten die wisten dat de verslaafden weer geld hadden. Nu wordt dit onderdeel verzorgd door een andere organisatie op een andere plek in de stad.
Na sluitingstijd gaan de bezoekers nu naar huis of naar de nachtopvang nabij het station. Ze zullen dan via de Reineveldbrug richting station lopen. Bezoekers hebben geen reden na sluitingstijd te blijven hangen in de buurt van het Dienstencentrum. Een deel van de bezoekers woont in de Bomenwijk. Volgens de politie is het moeilijk aan te geven wat de effecten zijn op de aanlooproutes. Het enige wat men nu weet is dat het op de huidige aanlooproutes rustig is en dat er nauwelijks sprake is van overlast. De verwachting is dan ook dat dit bij het nieuwe Dienstencentrum niet anders is. Het aantal bezoekers zal in het nieuwe Dienstencentrum naar verwachting gelijk blijven.
4.3
Het beheerplatform en het beheerplan
Om het Dienstencentrum goed in te passen en goed te laten functioneren in de buurt is een beheerplatform ingesteld. In dit beheerplatform, dat deels nog in oprichting is, worden afspraken gemaakt om overlast in de buurt te voorkomen en te bestrijden. Hierin zitten medewerkers van de gemeente, de politie en de toekomstige beheerder en vertegenwoordigers van de doelgroep. Ook worden bewoners en bedrijven uitgenodigd om zitting te nemen in het beheerplatform.
Het bestaan van de beheerplatform is iets minder bekend dan de komst van het Dienstencentrum zelf, maar toch weten zo’n zeven op de tien bewoners dat er een beheerplatform bestaat.
Figuur 4.7 Bekendheid van het beheerplatform, in procenten (N=203)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
De bekendheid is groter onder bewoners van de Indische buurt (77%, tegenover 64% van de bewoners van het Rijswijkse deel) en onder bewoners met een HBO of WO-opleiding (77%). Bewoners tot 35 jaar zijn hiervan duidelijk minder op de hoogte (50%).
Over het algemeen vindt de meerderheid (80%) van de bewoners het goed is dat er een beheerplatform is samengesteld (figuur 4.8). Toch is bijna één op de tien respondenten het hiermee niet eens. Zij beargumenteren dit met de verwachting dat de gemeente toch doet wat ze wil, dat bewoners toch niets te zeggen hebben, dat het alleen een manier is om de buurt te sussen, dat er al vijf bewonersgroepen zijn, dat problemen toch niet kunnen worden voorkomen en dat het Dienstencentrum er gewoonweg niet moet komen.
Figuur 4.8 Mening over het bestaan van een
beheerplatform, in procenten (N=197)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
De bewoners die vinden dat het wel goed is dat er een beheerplatform is, geven hiervoor voornamelijk als reden dat bewoners op deze manier inspraak hebben. Ook wordt veelvuldig naar voren gebracht dat hierdoor overleg mogelijk is tussen de verschillende partijen wat volgens de bewoners een positieve invloed heeft op het resultaat. Een derde reden die vaker wordt aangehaald is dat bewoners hierdoor een aanspreekpunt hebben indien zich problemen gaan voordoen. Ook verwacht men dat problemen door de instelling van een beheerplatform kunnen worden voorkomen. Het feit dat er afspraken worden gemaakt die vervolgens kunnen worden gecontroleerd is voor veel bewoners ook een belangrijke reden waarom men het goed vindt dat er een beheerplatform is. Andere redenen die vaker worden genoemd zijn dat bewoners hierdoor weten wat er speelt en dat het een zekere goodwill oplevert bij de bewoners. Een deel van de bewoners geeft expliciet aan dat men het beheerplatform essentieel vindt. Toch worden er ook vraagtekens geplaatst of het ook zo werkt.
De bewoners van de Indische buurt staan pessimistischer tegenover het
beheerplatform dan gemiddeld. Zo geeft 17% van hen aan het slecht te vinden
tegenover 3% van de bewoners van het Rijswijkse deel. Het zijn vooral hoger
opgeleiden die het vaker niet eens zijn met de instelling van het
beheerplatform (12% van de respondenten met een HBO of WO-opleiding). Jongeren
tot 35 jaar zijn daarentegen veel positiever gestemd (96% goed plan).
Bijna drie kwart van de respondenten verwacht dat het beheerplatform een bijdrage kan leveren aan een goede inpassing in de wijk (figuur 4.9). Eén op de vijf respondenten is deze mening niet toegedaan en verwacht dat het beheerplatform geen bijdrage kan leveren. De belangrijkste argumenten die hiervoor worden aangedragen is dat men verwacht dat er toch niet naar de bewoners wordt geluisterd. De bewoners willen het Dienstencentrum niet, het past niet in een woonwijk en het komt er gewoon toch.
Figuur 4.9 Verwachting ten aanzien van de bijdrage
van het beheerplatform aan de inpassing van het Dienstencentrum in de wijk, in
procenten (N=202)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Aansluitend op de mening over de komst van het beheerplatform zijn de bewoners van de Indische buurt ook iets negatiever gestemd over de mogelijke bijdrage die het beheerplatform kan leveren. Zo verwacht 25% van de bewoners van de Indische buurt dat het beheerplatform geen bijdrage kan leveren tegenover 17% van de bewoners van het Rijswijkse deel. Jongeren tot 35 jaar hebben duidelijk meer vertrouwen (91% bijdrage).
Uit de gesprekken met de gemeente, de politie, het Dienstencentrum en de stichting MoVo komt naar voren dat men het jammer vindt dat de bewoners zo minimaal vertegenwoordigd zijn in het beheerplatform. De waarde van het platform is daardoor duidelijk minder groot volgens het Dienstencentrum. Bewoners weten namelijk zelf vaak het beste welke risico’s er zijn waardoor hierover afspraken kunnen worden gemaakt. Het voordeel van een beheerplatform is dat iedereen kan meedenken. De bewoners geven aan dat het beheerplatform toch geen beslissingsbevoegdheid heeft, waardoor het geen zin heeft om zitting te nemen hierin. Ook verwacht men dat men moet opboksen tegen professionals waardoor men altijd het onderspit delft. Sommigen vinden het ook niet terecht dat men er als bewoner mede voor moet gaan zorgen dat er geen problemen ontstaan door de komst van het Dienstencentrum. Men is fel tegen het Dienstencentrum en wacht de formele inspraakronde af om vervolgens samen met de bedrijven naar de bestuursrechter te gaan om alsnog te proberen de komst van het Dienstencentrum tegen te houden.
De school participeert inmiddels wel in het beheerplatform. Volgens hen is er wel degelijk aandacht voor de mogelijke problemen. Men verwacht ook dat de politie zeker in het begin meer zal gaan surveilleren.
Beheerplan
Het beheerplatform stelt in overleg met verschillende partijen een beheerplan op. In dit plan worden afspraken vastgelegd over het beheer van het gebied en wie waarvoor verantwoordelijk is.
Figuur 4.10 Bekendheid van het beheerplan, in
procenten (N=200)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Ruim de helft van de respondenten (56%) weet dat er een dergelijk beheerplan wordt opgesteld. De bewoners van de Indische buurt weten iets vaker van het bestaan van het beheerplan (61%, tegenover 51% van de bewoners van het Rijswijkse deel) evenals de hoger opgeleiden (65% van de bewoners met een HBO of WO-opleiding). Jongeren tot 35 jaar zijn iets minder vaak op de hoogte maar van hen weet ook nog 46% dat er een beheerplan is opgesteld.
Figuur 4.11 Mening over het bestaan van het
beheerplan, in procenten (N=195)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Vrijwel iedereen vindt het ook goed dat er afspraken worden vastgelegd in een beheerplan (92%).
Slechts 8% van de respondenten heeft aangegeven dit niet goed te vinden. Deze bewoners zijn van mening dat het maken van afspraken geen zin heeft omdat men vindt dat het Dienstencentrum er gewoon niet moet komen, er toch geen sancties komen als men zich niet aan de afspraken houdt, het puur een advies is, men er geen vertrouwen in heeft, de criminaliteit toch wel zal toenemen ondanks afspraken, problemen op deze manier worden afgeschoven en het puur een zoethoudertje is.
Volgens de gesprekspartners van de gemeente, de politie, het Dienstencentrum en de school is de waarde van het beheerplan vooral dat hierin concrete afspraken kunnen worden vastgelegd waarop men elkaar kan afrekenen.
4.4 Verwachtingen
ten aanzien van het beheer
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
Op de vraag wat men verwacht van het personeel dat het Dienstencentrum gaat beheren en de bezoekers gaat begeleiden geeft bijna de helft van de bewoners (44%) aan dat zij er vooral voor moeten zorgen dat de bezoekers geen overlast moeten veroorzaken. Een derde is van mening dat het personeel de bezoekers moet controleren. Andere taken die men het personeel nog toedicht zijn het netjes houden van de omgeving (12%) en het dag en nacht bereikbaar zijn (7%). Ruim een kwart van de respondenten heeft nog een ander antwoord ingevuld.
Een groot aantal geeft aan dat men vindt dat het personeel professioneel en voldoende gekwalificeerd moet zijn. Ook is men van mening dat het personeel moet luisteren naar buurtbewoners en dat men ervoor moet zorgen dat men zich aan de gemaakte afspraken houdt.
Het Dienstencentrum Over de Brug gaat per 1 januari 2007 fuseren met verschillende andere opvangvoorzieningen in Delft. De voorzitter van de nieuwe stichting MoVo geeft aan dat het de bedoeling is dat alle bezoekers van het nieuwe centrum een intakegesprek krijgen en dat er een trajectplan voor iedere bezoeker wordt opgesteld. Het Dienstencentrum moet van vangnet naar trampoline worden voor de bezoekers.
Veiligheid is een belangrijk begrip zowel in het Dienstencentrum zelf als daar buiten. De wijze waarop het centrum binnen de omgeving functioneert is van groot belang. Het centrum moet op termijn een onderdeel gaan uitmaken van de buurt. Een goede communicatie, goed overleg met de buurt, is hierbij van groot belang volgens de voorzitter van de stichting MoVo.
De directeur van het Dienstencentrum vindt het van belang dat als bewoners overlast ondervinden dat men dit dan meldt bij het Dienstencentrum zelf en dat men niet eerst naar de politie gaat. Dat idee heeft men nu wel. De verstand-houding tussen verslaafden en de politie is over het algemeen niet zo goed.
In het nieuwe Dienstencentrum krijgt men in ieder geval een sluis zodat de verslaafden niet meteen binnen staan. Hierdoor is het nu heel moeilijk om bezoekers te weigeren. Er moet dan een discussie worden gevoerd ten overstaan van iedereen. Dit werkt niet. Met een sluis is dit probleem er niet. Over het werken met pasjes en met een detectiepoort lopen de meningen nog uiteen. Het biedt namelijk zowel voor- als nadelen. Hierover moeten nog beslissingen worden genomen. Wel is het de bedoeling cameratoezicht te plaatsen.
5 Communicatie en informatievoorziening
De wijze waarop de bewoners de communicatie over de verplaatsing van het Dienstencentrum door de bewoners is ervaren vormt het onderwerp van dit hoofdstuk.
5.1
Nieuwsbrief ‘Dagopvang Surinamestraat’
Figuur 5.1 Bekendheid met de Nieuwsbrief ‘Dagopvang
Surinamestraat’, in procenten (N=200)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
De meerderheid (83%) van de respondenten kent de Nieuwsbrief die is verspreid over de komst van het Dienstencentrum aan de Surinamestraat. Ruim twee derde (69%) van de bewoners heeft de Nieuwsbrief ook gelezen, 14% heeft dit niet gedaan. Circa één op de zes bewoners kent de Nieuwsbrief niet.
Bewoners van de Indische buurt hebben de Nieuwsbrief iets vaker gelezen (73%, tegenover 65% van de bewoners van het Rijswijkse deel), evenals gezinnen met kinderen (77%) en hoger opgeleiden (73% HBO en WO-opleiding). Jongeren tot 35 jaar hebben de brief minder vaak gelezen (23%). Een groot deel van hen weet wel dat de Nieuwsbrief is verspreid maar heeft deze niet gelezen (41%).
5.2
Oordeel over de informatieverstrekking
De bewoners is gevraagd wat zij vinden van de informatievoorziening over het centrum: het gaat daarbij om de tijdigheid en duidelijkheid van de informatie die zij hebben gekregen, over de wijze waarop zij zijn geïnformeerd en over het aantal keren dat men is geïnformeerd.
Figuur 5.2 Oordeel over verschillende aspecten
aangaande de informatieverstrekking over het Dienstencentrum in de
Surinamestraat, in procenten (N varieert van 174 tot 191)
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
In het algemeen is men tevreden over de informatievoorziening. Over alle aspecten is 62% tot 85% van de bewoners tevreden. Het meest te spreken zijn de bewoners over de duidelijkheid van de informatie. Een derde geeft aan deze goed te vinden, de helft voldoende. Ook over het aantal keren dat men is geïnformeerd zijn de meeste bewoners tevreden. Zo vindt ruim een kwart het aantal keren goed en ruim de helft voldoende. Over de wijze waarop men is geïnformeerd is een aantal bewoners iets minder positief. Zo geeft ruim een kwart van de respondenten aan deze niet goed te vinden. Het minst positief is men over de tijdigheid van de informatie, waarvan ruim een derde aangeeft deze niet goed te vinden. De meeste bewoners geven aan dat men pas is geïnformeerd nadat de beslissing al was genomen. Anderen geven aan dat het gewoon te laat was zonder specifieke verwijzing naar mogelijke beïnvloeding van het besluit. Enkele respondenten geven aan dat vooral bewoners in Rijswijk te laat zijn geïnformeerd. Desalniettemin geven bewoners van de Indische buurt vaker aan dat men niet tijdig is geïnformeerd (42% niet goed, tegenover 34% van de bewoners van het Rijswijkse deel). Bewoners met een HBO of WO-opleiding zijn deze mening ook vaker toegedaan (43%). Ouderen (65-plussers) lijken hier minder moeite mee te hebben (32% niet goed).
Respondenten die ontevreden zijn over de manier waarop men is geïnformeerd geven hiervoor twee belangrijke redenen aan. De meeste bewoners zijn van mening dat men te laat, onvolledig of te eenzijdig is geïnformeerd. Daarnaast is een groot aantal respondenten ontevreden omdat op het moment dat men werd geïnformeerd de beslissing al was genomen. Het gevoel dat het geheel niet democratisch is verlopen leeft ook bij een aantal respondenten.
Bewoners van de Indische buurt zijn over de wijze waarop men is geïnformeerd iets minder te spreken (31% niet goed, tegenover 23% van de bewoners van het Rijswijkse deel). Jongeren tot 35 jaar zijn juist vaker tevreden hierover (45% goed), 65-plussers zijn minder vaak negatief (19% niet goed).
Als respondenten aan mogen geven waarom men vaker geïnformeerd had mogen worden geven de bewoners aan dat men te weinig informatie heeft gekregen. Een aantal geeft specifiek aan dat men vooral in het beginstadium te weinig informatie heeft gekregen. Het gevoel leeft dan ook bij een aantal respondenten dat men te laat is geïnformeerd, toen het besluit al was genomen. Bewoners van de Indische buurt hebben hiermee meer moeite (21% niet goed, tegenover 14% van de bewoners van het Rijswijkse deel). Ook wat dit punt betreft zijn jongeren vaker tevreden (45% goed) en 65-plussers minder negatief (10% niet goed).
Op de vraag waarom men de informatie niet duidelijk vond worden verschillende redenen aangedragen. Meerdere respondenten geven aan dat men de informatie sterk geredeneerd vindt vanuit de positie van de gemeente. Anderen vinden de informatie gewoon onduidelijk, niet voldoende, oppervlakkig, langdradig, niet concreet, misleidend of tegenstrijdig. De meningen over de duidelijkheid van de informatie verschilt minder sterk tussen de verschillende buurten en groepen bewoners. Alleen bewoners tot 35 jaar zijn vaker positief (45% goed).
6 De mening van de ondernemers
Naast de enquête onder de bewoners is een enquête gehouden onder de ondernemers die in het gebied zijn gevestigd. Evenals de bewoners zijn de ondernemers van te voren door middel van een brief op de hoogte gesteld van het onderzoek. Er zijn 21 ondernemers ondervraagd, ruim de helft van alle ondernemers in het gebied. In dit hoofdstuk wordt de mening van hen verwoord, veelal aan de hand van absolute cijfers (vanwege het kleine absolute aantal).
6.1
Leefbaarheid en
veiligheid
Op de vraag wat de belangrijkste problemen zijn waar men mee te maken heeft worden genoemd bedrijfsinbraak (2), overlast van jongeren (2), parkeer-problemen (2) en vandalisme (1). Men kon meerdere problemen noemen. Drie kwart (76%) van de ondervraagde ondernemers ondervindt echter geen problemen in de buurt. De meeste gesignaleerde problemen worden volgens de ondernemers veroorzaakt door jongeren, twee ondernemers denken dat de problemen (ook) worden veroorzaakt door mensen van buiten de buurt (i.c. de parkeerproblemen).
Als wordt gevraagd een rapportcijfer te geven voor de buurt varieert het cijfer tussen een 3 en een 10. Het gemiddelde rapportcijfer is een 7 (voldoende).
Het merendeel (18 ondernemers, 86%) voelt zich nooit onveilig in de buurt, drie ondernemers voelen zich wel eens onveilig, met name ’s avonds omdat het bedrijventerrein dan verlaten is en inbraakgevoelig.
Drie kwart (16 ondernemers, 76%) van de ondernemers voelt zich
wel mede verantwoordelijk voor de leefbaarheid en veiligheid in het gebied,
drie ondernemers hebben dit gevoel niet en twee ondernemers hebben hier geen
mening over.
6.2
Het functioneren
van de politie en de gemeente
Over het functioneren van de politie (9, 43%) en de gemeente (12, 57%) hebben veel ondernemers geen mening kunnen of willen geven. Van de ondernemers die wel een mening hebben gegeven, hebben ongeveer evenveel een positief (veel / voldoende aandacht) als een negatief (weinig / zeer weinig) oordeel over de politie en de gemeente.
De meeste (13, 62%) ondernemers hebben het afgelopen jaar geen melding van overlast gedaan, vier ondernemers hebben één keer iets gemeld (19%) en vier meer keren (19%).
6.3 De
komst van het Dienstencentrum
Het merendeel (18, 86%) van de ondernemers weet dat er dit jaar een dag-opvangvoorziening voor daklozen en verslaafden wordt geopend aan de Surinamestraat, de overige drie ondernemers wisten dit niet.
Twee derde (12, 67%) heeft hierover geen contact gehad met de gemeente, een derde heeft hier wel contact over gehad, deels (4) op initiatief van de gemeente en deels (3) op eigen initiatief.
De helft (11, 52%) van de ondernemers vindt de vestiging van het centrum in de buurt geen goede maatregel, vijf ondernemers vinden de maatregel deels goed en deels niet goed en maar drie ondernemers (14%) beoordelen de komst van het centrum als een goede maatregel. Ze gaan er daarbij vanuit dat er voor gezorgd wordt dat er geen overlast ontstaat.
Degenen die het geen goede maatregel vinden motiveren dat met de volgende argumenten: de voorziening hoort niet in de buurt (7), ik verwacht dat er meer overlast komt (6), er is te weinig controle (2) en het gebied is nogal verlaten, vooral ’s avonds (2).
Er zijn maar drie ondernemers die geen effecten verwachten van de komst van het centrum en twee ondernemers weten niet wat de effecten zullen zijn. Bijna de helft (10, 48%) verwacht dat er meer inbraken en winkeldiefstal zullen plaatsvinden in de buurt, een kwart (5, 24%) verwacht een toename van het vandalisme en een even groot deel denkt dat klanten zullen wegblijven. Genoemd zijn ook nog een toename van overlast in het algemeen, met name ’s avonds (4, 19%), meer rondhangende mensen (1), verpaupering (1) of slecht voor het imago van het bedrijf (1). Eén ondernemer ziet een positief effect: de veiligheid verbetert, omdat er meer toezicht komt.
Van de beheerders / het personeel van het Dienstencentrum verwacht men dat de bezoekers worden gecontroleerd (10), dat ervoor wordt gezorgd dat de bezoekers geen overlast veroorzaken (9), dat ze dag en nacht bereikbaar zijn (4) en dat ze de omgeving netjes houden (2)
6.4 Beheerplatform
en beheerplan
Het beheerplatform is bekend bij 13 ondernemers (62%), de rest kent het platform niet. De meeste respondenten (15, 71%) vinden het goed dat dit platform er is. Men gaat er vanuit dat hierdoor de lijnen naar de betrokken partijen kort zijn en blijven en denkt dat eventuele problemen hierdoor beheersbaar zullen zijn. Men waardeert het dat er in ieder geval met alle betrokkenen wordt overlegd. Degenen die geen heil zien in het platform geven aan het sowieso een slecht plan te vinden en niet te verwachten dat een platform daar iets aan kan veranderen.
Desalniettemin verwacht bijna de helft (43%) dat het beheerplatform een bijdrage kan leveren aan een goede inpassing in de wijk. Een derde (33%) heeft hier geen mening over en eveneens een derde (33%) denkt niet dat het beheerplatform een bijdrage kan leveren. Deze respondenten denken dat het platform niet voldoende macht heeft om in te grijpen of zaken te veranderen.
De meeste ondernemers (12, 57%) vinden dat ze niet voldoende gehoord worden als het gaat om de komst van het centrum, slechts twee ondernemers vinden van wel. Argumenten die in dit kader zijn genoemd zijn: de ondernemers is niets verteld, zijn te laat ingelicht, het traject was al uitgezet voordat er naar de ondernemers was teruggekoppeld, er wordt niet of onvoldoende naar ze geluisterd.
De helft (10, 48%) van de ondernemers weet dat er afspraken zijn vastgelegd in een beheerplan, de andere helft (11, 52%) wist dat niet. De meeste respondenten (14, 67%) vinden het wel goed dat er afspraken worden vastgelegd, vier ondernemers (19%) vinden van niet, met name omdat ze verwachten dat er toch niet volgens deze regels wordt gehandeld.
6.5 Communicatie
en informatievoorziening
De helft (10, 48%) van de ondervraagde ondernemers herinnert zich de Nieuwsbrief Dagopvang Surinamestraat te hebben ontvangen, de meeste van hen (8) hebben deze ook gelezen. De andere helft (52%) herinnert zich deze Nieuwsbrief niet. De meningen over de informatievoorziening over het Dienstencentrum zijn verdeeld.
Tabel
6.1 Mening van de ondernemers over
de informatievoorziening (abs)
|
Goed |
Voldoende |
Niet goed |
Geen mening |
Duidelijkheid van de informatie |
7 |
3 |
7 |
4 |
Frequentie van informatie |
4 |
5 |
6 |
6 |
Manier van informatieverstrekking |
4 |
5 |
8 |
4 |
Tijdigheid van de informatie |
6 |
2 |
9 |
4 |
Bron: DIMENSUS beleidsonderzoek, 2006
De duidelijkheid van de informatie wordt het best gewaardeerd: 10 ondernemers (48%) vinden dit goed (7) of voldoende (3). Over de frequentie en de manier van informatieverstrekking zijn vier ondernemers tevreden en vijf ondernemers vinden dit voldoende. Het minst positief is men over het moment waarop men geïnformeerd is (6 goed, 2 voldoende).
Over de verschillende aspecten zijn aan de andere kant zes tot negen ondernemers niet tevreden. Met name over het moment van informatieverstrekking is een groot deel (9, 42%) niet tevreden, met name omdat men vindt veel te laat (en nadat het besluit is genomen) te zijn geïnformeerd, een enkeling heeft het eerst uit de krant moeten halen. Deze argumenten worden ook naar voren gebracht door degenen die de manier van informatieverstrekking niet goed vinden. Degenen die de frequentie niet goed vinden, zijn veelal van mening dat ze te weinig informatie krijgen.
Bijlage 1 Responsoverzicht
Surinamestraat Delft |
|||
Bewoners |
|||
|
|||
|
n |
n |
% |
Bruto Steekproef |
|
329 |
|
Geen geschikte respondent |
|
31 |
9,4 |
Afgesloten nummer |
20 |
|
|
Anders, namelijk |
5 |
|
|
Taalprobleem |
3 |
|
|
Nummer is een bedrijf |
3 |
|
|
Netto steekproef |
|
298 |
|
Afgenomen |
|
202 |
67,8 |
Niet bereikt |
|
47 |
15,8 |
Weigering |
|
49 |
16,4 |
In totaal zijn alle 329 huishoudens met een opvraagbaar telefoonnummer geselecteerd voor het onderzoek. Bij een deel van de respondenten kon geen enquête worden afgenomen omdat bijvoorbeeld het telefoonnummer was afgesloten of het een bedrijfsnummer betrof. De uiteindelijke respons bedraagt 68%. Van de huishoudens heeft 16% geweigerd, wat een relatief gemiddeld percentage is.
Responsoverzicht ondernemers
Surinamestraat Delft |
|||
Bedrijven |
|||
|
|||
|
n |
n |
% |
Bruto Steekproef |
|
35 |
|
Geen geschikte respondent |
|
5 |
14,3 |
Afgesloten nummer |
2 |
|
|
Anders, namelijk |
1 |
|
|
Faxnummer |
2 |
|
|
Netto steekproef |
|
30 |
|
Afgenomen |
|
21 |
70,0 |
Niet bereikt |
|
3 |
10,0 |
Weigering |
|
6 |
20,0 |
In totaal zijn 35 bedrijven benaderd voor het
onderzoek. Vijf van hen vielen af onder andere omdat het nummer was afgesloten
of het nummer in gebruik was als faxlijn. Van de 30 bedrijven die overbleven is
bij 21 een enquête afgenomen, wat neerkomt op een respons van 70%.
Bijlage 2 Gesprekspartners
Er zijn gesprekken gevoerd met:
· Wijkchef Vrijenban
· Wijkcoördinator van de gemeente Delft
· Directeur Dienstencentrum Over de Brug
· Raad van Bestuur, Stichting MoVo
· Mondriaan Onderwijsgroep
· Vereniging van Eigenaren Delftweg
· Belangenvereniging Onze Indische Buurt
· Comité Pauwhof
· Stichting Bedrijventerrein Vrijenban
· Opbouwwerk Delft