Van discussie, naar visie, naar Wmo-beleid

 

 

 

Wet maatschappelijke ondersteuning

In de

Gemeente Delft

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1e versie startnotitie, 1 december 2006


Van discussie, naar visie, naar Wmo-beleid

1e versie startnotitie

 

Inhoudsopgave

 

Inleiding......................................................................................................................................... 3

Leeswijzer 4

1. De wet maatschappelijke ondersteuning. 5

1.1. Algemene doelstelling Wmo. 5

1.2. Waaruit bestaat de Wmo?. 7

1.3. De negen prestatievelden. 8

1.4. Procesverplichtingen voor gemeenten. 9

1.5. Actuele situatie Wmo in Delft 9

2. Van een beleidsarme naar een beleidsrijke Wmo. 10

2.1 Inleiding. 10

2.2 Maatschappelijke trends en wettelijke ontwikkelingen. 11

3.3. De Wmo-, de zogenaamde rode draden. 12

3. Delft en de negen prestatievelden. 14

3.1 Clustering. 14

3.2. Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten. 14

3.3. Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen en ouders. 16

3.4. Het geven van informatie en advies. 16

3.5. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers. 17

3.6. Ouderen, gehandicapten en chronisch zieken. 18

3.7. Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder sociale pensions en vrouwenopvang. 19

3.8. Het voeren van verslavingsbeleid. 19

3.9. OGGZ, Openbare Geestelijke GezondheidsZorg. 20

4. Burger en cliëntparticipatie. 21

4.1. De Wmo en burger- en cliëntparticipatie. 21

4.2. Doelen en vormen van participatie. 21

4.4 Communicatie. 23

5.     Opzet beleidsdiscussie en Beleidsagenda 2007 en 2008. 25

5.1 Opzet beleidsdiscussie 2007. 25

5.2 Beleidsagenda 2007- 2008. 28

6. Financieel kader 29

 

 

 

Bijlage 1: Begrippenlijst
Inleiding

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is geen zorgwet maar een brede wet waarbij het hoofddoel is dat alle inwoners de kans krijgen om mee te doen. Meedoen in de brede zin van het woord. Maar meedoen met de samenleving is voor iedereen niet altijd eenvoudig, vooral niet voor mensen met een beperking en kwetsbare groepen. Kenmerken van de moderne samenleving zijn immers het streven naar efficiency, prestatiedrang en een hoge arbeidsproductiviteit. Gevolg hiervan is dat belemmeringen bij de deelname aan de maatschappij voor een belangrijk deel ontstaan door de inrichting van die maatschappij zelf[1]. Het is de taak van de gemeente om een sterke sociale en fysieke infrastructuur te creëren waardoor de behoefte aan individuele ondersteuning minder zal zijn. De gemeente doet dit samen met inwoners.

 

De gemeente Delft heeft gekozen voor een overgangsjaar in 2007, om gezien de beperkte tijd toe te werken naar een brede benadering van de wet. Vastgesteld is dat de gemeente de Wmo namelijk via twee sporen invoert (Plan van Aanpak Wmo, 2005). Allereerst vindt een zorgvuldige en overwogen invoering plaats van de nieuwe taken in samenhang met de reeds bestaande zorgtaken. Het zogenaamde Spoor 1. Daarna wordt ingestoken op de volle breedte van de Wmo en de volledige samenhang tussen voorzieningen. Het zogenaamde spoor 2.  De nota “Van beleid, naar visie, naar Wmo-beleid” zet hierin weer een belangrijke stap. De aanleiding voor deze nota is de start van Spoor 2: de brede beleidsdiscussie WMO. Spoor 2 is gericht op de beleidsontwikkeling in het licht van de brede aanpak WMO. Deze beleidsontwikkeling is een breed proces om te komen tot een vierjarig beleidsplan Wmo. De gemeente is verplicht om minimaal eens per vier jaar één of meerdere beleidsplannen op te stellen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. Deze nota beschrijft op welke wijze we dit proces in 2007 gaan vormgeven. Op basis van gesprekken / discussie met burgers en organisaties wordt er een visie ontwikkeld. Een visie waarin wordt beschreven hoe Delft de Wmo de komende jaren gaat vormgeven. Deze wordt vertaald in een concreet Wmo-beleidsplan dat  in juni 2007 aan de gemeenteraad wordt aangeboden.

 

Het uiteindelijke beleidsplan is een kadernota en kan gezien worden als de paraplu waaronder het Wmo-beleid vorm krijgt. Het beleidsplan legt nadrukkelijk verbindingen tussen de diverse beleidsvelden.

 

Bij het lezen van de notitie is het belangrijk om in acht te nemen dat de voorliggende notitie de eerste versie is van de startnotitie. Het vaststellen van deze notitie door de gemeenteraad vindt plaats in februari 2007. De inhoud van de voorliggende notitie staat open voor discussie. Dit geldt ook voor de beschreven onderwerpen.  Aanvulling van onderwerpen is uiteraard ook mogelijk.


Leeswijzer

In hoofdstuk 1 wordt het doel van de Wmo uiteengezet. Het is een uitgebreid overzicht maar dat is noodzakelijk om een compleet beeld te geven. De gemeente is de regisseur van de Wmo en de regisseursrol wordt nader uitgewerkt. Met de komst van de Wmo heeft de gemeente ook de opdracht om voorzieningen te treffen ter compensatie van de beperkingen die burgers ondervinden. Dit compensatiebeginsel wordt beschreven. Inzichtelijk wordt gemaakt waar de 9 prestatievelden nu daadwerkelijk over gaan. Afgesloten wordt met de verplichtingen waaraan de gemeente moet voldoen en de actuele situatie in Delft.

 

Gemeenten hebben de wettelijke verplichting een vierjarig beleidsplan op te stellen vanaf 2007. In dit hoofdstuk 2 wordt beschreven op welke wijze de volle breedte van de Wmo en de volledige samenhang tussen voorzieningen wordt opgepakt in 2007. Uitgangspunt bij de totstandkoming van het beleidsplan is synergie en samenhang tussen de diverse beleidsvelden. Hierbij staat innovatie voorop.  Door benchmarking wordt snel duidelijk waar bijstelling noodzakelijk is. Op basis van maatschappelijke trends en wettelijke ontwikkelingen op de achtergrond van de WMO, zoals extramuralisering, vergrijzing en de arbeidsmarkt worden vijf leidende principes voor de WMO voorgesteld. We noemen dit de ‘rode draden’ van de WMO in Delft. Deze ‘rode draden’ komen terug op alle prestatievelden in de WMO.

 

In dit hoofdstuk 3 wordt een clustering van de prestatievelden voorgesteld. De Delftse doelen worden per prestatieveld beschreven en de discussiethema’s en suggesties voor actiepunten worden benoemd.

 

Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 beschreven wat burger- en cliëntenparticipatie nu daadwerkelijk inhoudt, welke mogelijkheden er zijn om participatie vorm te geven en op welke wijze de burger nu al betrokken is bij de totstandkoming van beleid. De beschrijving is noodzakelijk om achtergronden te weten en om een beeld te kunnen vormen voor participatie in de gemeente. Gemeenten zijn namelijk verplicht om burgers en organisaties te betrekken bij het opstellen en uitvoeren van het Wmo-beleid en het afleggen van verantwoording aan burgers, instellingen en de gemeenteraad.

 

Hoofdstuk 5 gaat in op de beleidsdiscussie in 2007 en de beleidsagenda 2007 en 2008.

In hoofdstuk 6 wordt het financiële kader beschreven.

 

Afgesloten wordt met een begrippenlijst.

 


1. De wet maatschappelijke ondersteuning

 

In dit hoofdstuk zijn de achtergronden, de context en de filosofie van de Wmo beschreven.

 

1.1. Algemene doelstelling Wmo

Globaal genomen kan het doel en de aanpak van de Wmo als volgt worden omschreven:

'Meedoen' aan de samenleving is de kortst mogelijke samenvatting van het maatschappelijke doel van de Wmo. Met de Wmo wil het kabinet bereiken, dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en werken en daardoor de regie over hun eigen leven kunnen houden. Kwetsbare mensen moeten daarbij een steuntje in de rug hebben. Het samenhangende beleid dat hiervoor nodig is, kan het best dicht bij de burger worden uitgevoerd, door een daarvoor goed toegeruste gemeente.

 

Versterken van de onderlinge betrokkenheid van mensen voor hun naasten in de vorm van mantelzorg en vrijwilligerswerk: het gaat dus om 'meedoen' in brede zin. Aldus opgevat stimuleert de Wmo actieve participatie van alle burgers in de samenleving, jong en oud, mensen met en mensen zonder beperking.

 

Met de Wmo wil de regering bereiken dat – ook op de langere termijn – de zorg aan mensen met een ernstige, zeer langdurige hulpvraag gewaarborgd en betaalbaar blijft. De AWBZ moet weer een volksverzekering worden voor risico's, die niet particulier te verzekeren zijn, zoals de gevolgen van chronische ziekten, lichamelijke en verstandelijke handicaps en verpleeghuiszorg. De 'lichte' vormen van zorg, die van lieverlee onder de AWBZ gebracht zijn, worden naar de Wmo overgeheveld. De Wmo heeft twee overeenkomsten met de Wet Werk en Bijstand (WWB). Ten eerste leggen beide wetten een grote nadruk op de eigen verantwoordelijkheid. Ten tweede is er in financieel opzicht een risico komen te liggen bij de gemeenten.

 


 

 


Schema verantwoordelijkheid voor bieden van ondersteuning en zorg:

-          eerst de eigen verantwoordelijkheid (zelfzorg);

-          dan ondersteuning door naaste omgeving (mantelzorg);

-          ten derde beroep op de Wmo voor een vorm van ondersteuning en

-          tenslotte beroep op zorg via AWBZ.

 

Maatwerk

De Wmo is een ingrijpende wet voor gemeenten. De rijksoverheid heeft slechts de kaders vastgesteld en bij de uitvoering van de Wmo is de gemeente het eerste aan zet. De gemeente is verantwoordelijk voor de randvoorwaarden voor de door de burgers te scheppen ‘civil society’. Zij zet een organisatie op voor de uitvoering van de wet. De wet noemt in dat kader negen prestatievelden. Bij de invulling en vormgeving heeft de gemeente een redelijke beleidsvrijheid. De gemeente moet er voor zorgen dat iedere burger volwaardig kan deelnemen aan de maatschappij. Daarbij mogen ouderen en mensen met een beperking geen drempels ervaren. Elke gemeente mag zelf bepalen hoe ze de maatschappelijke ondersteuning organiseert. De gemeente kan de dienstverlening beter aanpassen op iemands persoonlijke omstandigheden. Er komen onvermijdelijk verschillen tussen gemeenten. Elke gemeente biedt immers maatwerk, afgestemd op de behoeften en mogelijkheden van haar burgers. Volgens het kabinet kunnen juist die verschillen gemeenten scherp houden. Als duidelijk is dat een buurgemeente betere voorzieningen biedt, kan iemand met dat gegeven naar zijn eigen gemeentebestuur stappen en om verbetering vragen.

 

Het dominante sturingsconcept is als volgt samen te vatten: regel het lokaal en horizontaal. Zorgvragers en maatschappelijke ondersteunende organisaties dragen bij aan het bepalen en uitvoeren van het beleid. De gemeenteraad krijgt in dit wetvoorstel dus een grote verantwoordelijkheid. Het kabinet hoopt daarmee de volgende doestellingen te realiseren:

-          het veilig stellen van de zware en langdurige zorg in de toekomst;

-          de beheersing van de groei in de zorguitgaven;

-          het herstellen van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van burgers;

-          het bevorderen van samenhang in lokaal beleid en lokale uitvoering;

-          het dichtbij realiseren van noodzakelijke en laagdrempelige ondersteuning; en

-          arbeidsmarkt

 

Keuzevrijheid

Om deze doelstellingen te kunnen realiseren wordt een beroep gedaan op ieders eigen verantwoordelijkheid voor, en de zeggenschap over zijn of haar eigen leven, van ieders eigen kwaliteiten en mogelijkheden. Maar waar mensen buiten de boot dreigen te vallen, heeft de gemeente de opdracht om, samen met maatschappelijke partners, maatregelen te nemen om dat te voorkomen of om mensen weer binnenboord te halen.

 

De eigen verantwoordelijkheid van burgers wordt sterk zichtbaar bij de keuzevrijheid die de burger krijgt als het gaat om huishoudelijke verzorging. De gemeente is verplicht om met minimaal 2 aanbieders voor huishoudelijke verzorgingen overeenkomsten af te sluiten. De burger heeft dan de keus tussen deze aanbieders. Naast de zorg in natura krijgt de burger ook de keuze voor een persoonsgebonden budget (PGB). Deze keus betekent dat als de burger kiest voor een PGB hij of zij zelf verantwoordelijk wordt voor de inkoop van de benodigde zorg. De eigen verantwoordelijkheid gaat verder dan alleen maar de inkoop van de zorg. De burger wordt dan ook verantwoordelijk voor bijvoorbeeld het onderhoud aan de voorziening of zorgen voor vervanging als de hulp ziek is.

 

Regierol van de gemeente

In de Wmo is de gemeente de rol van regisseur toebedeeld. De gemeente staat in het middelpunt van een proces waarbij veel creativiteit en inzicht gewenst is. Net zoals in het theater is niet alles van te voren vast te leggen. Het maken van een theatervoorstelling is net zoals het invoeren van de Wmo een proces dat gaandeweg vorm krijgt.

 

De regisseur bevindt zich in een omgeving, die bestaat uit diverse partijen met elk eigen belangen en verantwoordelijkheden. De gemeente stelt prioriteiten, initieert, coördineert, geeft het tempo aan, legt verbindingen tussen ontwikkelingen en partijen, bewaakt de afstemming met andere beleidsterreinen, zorgt voor het nakomen van gemaakte afspraken, speelt indien nodig en/of mogelijk een voorwaardenscheppende rol en houdt rekening met verschillende, soms strijdige belangen. Voor wat betreft de inhoud wordt in eerste instantie een beroep gedaan op de maatschappelijke organisaties waarbij wel de eis wordt gesteld dat er sprake is van deskundigheid en een professionele werkwijze. Op basis van prestatieafspraken zullen de maatschappelijke organisaties belast worden met de realisatie van de gemeentelijke doelstellingen.

 

Compensatiebeginsel

Het compensatiebeginsel (artikel 4 van de WMO) geeft gemeenten de opdracht voorzieningen te treffen ter compensatie van de beperkingen die hun burgers ondervinden in zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Deze voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning stellen burgers in staat om:

a.       een huishouden te voeren;

b.       zich te verplaatsen in en om de woning;

c.       zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

d.       medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

 

Bij het bepalen van de toekenning van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

 

Een succesvolle lobby van een coalitie van gehandicapten- en patiëntenorganisaties, ouderenorganisaties, vakbeweging en mantelzorgers heeft geleid tot een metamorfose van het wetsvoorstel voor de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) van staatssecretaris Ross (Volksgezondheid). Veel wensen zijn ingewilligd door het parlement.
De Wmo zal door middel van het compensatiebeginsel gemeenten verplichten ouderen en gehandicapte burgers te compenseren voor hun beperking. Het resultaat is dat ouderen en gehandicapte burgers kunnen participeren en zelfredzaam zijn. Daarmee is de grootste angst van de belangenorganisaties, het verdwijnen van het recht op zorg, weggenomen. De afweging of iemand recht heeft op een individuele voorziening gaat voortaan volgens een vaste systematiek, het ICF (International Classification of Functioning Disability and Health).

 

Compensatiebeginsel is een resultaatverplichting. Het gaat om het inzetten van algemene en

individuele voorzieningen en investeringen in de civil society waardoor ondersteuning geboden wordt aan mensen met een beperking. De wet gaat uit van het principe van ‘inclusief beleid’. Burgers met beperkingen hebben te weinig mogelijkheden of zijn in staat om gebruik te maken van de gewone, reguliere voorzieningen voor iedereen. Ze zijn te snel aangewezen op specifieke voorzieningen. Met het organiseren van algemene collectieve voorzieningen kan mogelijk een beroep op de (vaak duurdere) individuele voorzieningen worden voorkomen. Dat betekent dat in de voorzieningensfeer zoveel mogelijk wordt rekening gehouden met zo veel mogelijk mensen in al hun diversiteit.

Deze collectieve voorzieningen zijn dan voorliggend ten opzichte van individuele voorzieningen. Als voorbeeld wordt genoemd dat het beter is levensloopbestendig te bouwen voor alle doelgroepen, dan specifiek te bouwen of gebouwen aan te passen aan doelgroepen.

1.2. Waaruit bestaat de Wmo?

De Wmo regelt dat de beleidsverantwoordelijkheid voor het inrichten van maatschappelijke

ondersteuning bij gemeenten ligt en dat verantwoording daarover aan de burger moet worden afgelegd. Gemeenten krijgen daardoor de mogelijkheid een samenhangend beleid te ontwikkelen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, wonen en welzijn alsook op aanpalende terreinen. Door de bundeling van wetten en regelingen worden schotten geslecht die in het verleden een gezamenlijke inzet van middelen en een gezamenlijke bediening van cliënten belemmerden. Dat geldt voor middelen en doelen van de Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en een aantal subsidieregelingen. Ook een klein deel van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg, dat nu onder de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid valt, wordt onder de Wmo gebracht (denk aan het thema ‘huiselijk geweld’). In een volgend kabinet zal worden onderzocht of op termijn de ondersteunende en activerende begeleiding worden opgenomen in de Wmo.[2]

 

                          WAS

WORDT

Welzijnswet

Wmo per 1 januari 2007

Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG)

Wmo per 1 januari 2007

Huishoudelijke verzorging in de AWBZ

Wmo per 1 januari 2007

Zorggerelateerde subsidieregelingen in AWBZ:

Diensten bij wonen met zorg

Coördinatie Vrijwillige Thuiszorg en Mantelzorg

Zorgvernieuwingsprojecten GGZ

Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (huiselijk geweld)

Wmo per 1 januari 2007

Ondersteunende en activerende begeleiding in de AWBZ

Niet in deze kabinetsperiode in de Wmo gebracht

Maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, specifieke uitkering aan centrumgemeenten in het kader van de Welzijnswet

 

Wmo voor centrumgemeenten per 1 januari 2007

OGGZ(Openbare Geestelijke GezondheidsZorg) in het kader van de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid  (Wcpv), specifieke uitkering centrumgemeenten

Wmo voor centrumgemeenten per 1 januari 2007

Tabel 1 Schema huidige en nieuwe situatie

Voor de maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, huiselijk geweld en de verslavingszorg treedt de gemeente  Delft op als centrumgemeente. Dit houdt in dat de gemeente Delft verantwoordelijk is voor een adequaat regionaal voorzieningenniveau en met de regiogemeenten overlegt over het beleid en de inzet van rijksmiddelen.

1.3. De negen prestatievelden

De gemeente wordt met de WMO verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning. Het compensatiebeginsel verplicht gemeenten om voorzieningen te treffen voor mensen die zich door hun beperkingen niet zelf kunnen redden of die moeite hebben met het meedoen aan de maatschappij. In de wet worden een aantal prestatievelden vermeld waarop de gemeente iedere vier jaar samenhangend beleid moet formuleren, aangeven welke prestaties zij levert en waarover verantwoording wordt afgelegd aan de inwoners.

De prestatievelden waarvoor de gemeente de verantwoordelijkheid heeft, zijn:

 

  1. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten;
  2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden;
  3. het geven van informatie en advies;
  4. het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;
  5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;
  6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer;
  7. het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder sociale pensions en vrouwenopvang;
  8. het voeren van verslavingsbeleid en
  9. OGGZ, Openbare Geestelijke GezondheidsZorg.

 

De bovengenoemde prestatievelden zijn niet nieuw voor gemeente, en dus ook niet voor Delft. Delft voert nu bijvoorbeeld al beleid op terreinen als sociale samenhang en leefbaarheid, wijkgericht werken, jeugdbeleid, voorzieningen voor ouderen en verslavingsbeleid, etc.

 

In hoofdstuk 3 wordt dieper ingegaan op de prestatievelden.

 

In de Wmo zijn bepaalde zekerheden ingebouwd zodat mensen weten waar ze aan toe zijn. In de Wmo is geregeld:

-          dat voor mensen een persoonsgebonden budget - in bepaalde situaties - mogelijk is voor individuele voorzieningen;

-          dat mensen bij individuele voorzieningen uit meer aanbieders moeten kunnen kiezen;

-          dat de volledige huishoudelijke verzorging overgaat van de AWBZ naar de Wmo;

-          dat cliënten aan het loket maar één intake krijgen;

-          dat de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen en de Wet klachtenrecht cliënten zorgsector met de ingang van de Wmo van toepassing is op iedere aanbieder van maatschappelijke ondersteuning;

-          dat gemeenten vanaf 2007 jaarlijks een tevredenheidsonderzoek uitvoeren;

-          dat mantelzorgers en vrijwilligers ondersteuning krijgen;

-          dat een toewijzing of afwijzing van een Wmo-voorziening duidelijk wordt gemotiveerd;

-          dat de kwaliteitswet zorginstellingen ook van toepassing zal zijn op de functie huishoudelijke verzorging, ongeacht met welke zorgleveranciers de gemeente afspraken maakt;

-          dat de definitie van huishoudelijke verzorging in de wettekst is geregeld en

-          dat gemeenten in hun vierjaarlijks beleidsplan aangeven hoe ze rekening houden met kleine doelgroepen.

 

De Wmo omvat een groot aantal doelgroepen. In onderstaande tabel is dit schematisch weergegeven.

 

Thema’s

Prestatieveld Wmo

Doelgroep

Sociale samenhang

1. Bevorderen sociale samenhang

Alle inwoners

Jeugd

2. Op preventie gericht ondersteuning

Jeugd en hun ouders

Informatie en advies

3. informatie en advies en cliëntondersteuning

Alle inwoners met een ondersteuningsvraag

Vrijwilligers en mantelzorgers

4. Vrijwilligers en mantelzorgers

Vrijwilligers en mantelzorgers

Ouderen, gehandicapten en chronisch zieken

5 en 6 Bevorderen van deelname en verlenen van voorzieningen

Klantgroepen huishoudelijke verzorging, Wet Voorzieningen Gehandicapten (WvG) en mensen met een ondersteuningsvraag

Huishoudelijke verzorging

6. Verlenen van voorzieningen

Klanten huishoudelijke verzorging (inclusie ggz-doelgroep)

Sociaal kwetsbaren

7,8, en 9 Maatschappelijke opvang, huiselijk geweld, OGGZ en ambulante verslavingszorg

Daklozen, verslaafden, mensen met een alcoholprobleemn betrokken bij huishoudelijk geweld, verstandelijk gehandicapten en andere sociaal kwetsbare groepen.

Tabel 2 Doelgroepen en prestatievelden Wmo

1.4. Procesverplichtingen voor gemeenten

Bij het vormgeven van de Wmo is er een vijftal procesverplichtingen voor de gemeente:

-          regie

-          vierjarig beleidskader en verordening

-          horizontale verantwoording

-          benchmark en

-          participatie van burgers bij totstandkoming beleid.

 

1.5. Actuele situatie Wmo in Delft

2007 Is een overgangsjaar waarbij is gekozen voor een gelijkmatige en zorgvuldige invoering. Dit betekent dat burgers in principe niets zouden moeten merken van de invoering van de Wmo. In  2006 is wel een aantal noodzakelijk stappen gezet. Dit jaar was gericht op de invoering van een aantal nieuwe taken waaraan de gemeente per 1-1-2007 moest voldoen. Dit betekent het opstellen van een verordening, besluit- en verstrekkingenboek met als onderwerpen het persoonsgebonden budget, eigen bijdrage en compensatiebeginsel en de zorginkoop. Besloten is om de nieuwe verordening per 1-3-2007 van kracht te laten zijn zodat er voldoende tijd is om de aanbesteding goed en zorgvuldig te laten verlopen.

 

Om de huishoudelijke verzorging door te laten gaan tot 1 maart, wil het college de huidige zorgaanbieders contracteren tegen de nu geldende voorwaarden.

 

Subsidieregelingen

In hoofdstuk 1 is aangegeven dat met de WMO een aantal subsidieregelingen is overgekomen naar de gemeenten. In de septembercirculaire zijn daar enkele subsidieregelingen bijgekomen te weten Vorming, Training en Advies (VTA) en Collectieve Preventie Geestelijke Gezondheidszorg (CPGGZ). In totaal gaat het om de volgende subsidieregelingen:

 

-          Diensten bij wonen met zorg (Dwz);

-          Zorgvernieuwingsprojecten geestelijke gezondheidszorg (Zvp);

-          Coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg (Cvtm);

-          Vorming, training en advies (Vta);

-          Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten (Bbag)

-          Collectieve Preventie Geestelijke Gezondheidszorg (CPGGZ).;

 

In DWO-verband is afgesproken dat in 2007 de DWO-gemeenten gezamenlijk optrekken en dat 2007 een beleidsarm jaar is.

 

 

 

 

 

 


2. Van een beleidsarme naar een beleidsrijke Wmo

 

2.1 Inleiding

Het motto van het college programma ’Ruimte zien, ruimte maken’ geldt ook voor de Wmo. Het uitgangspunt in het collegeprogramma voor de WMO is dan ook ‘Kansen zien’.

De gemeente wil een actief Wmo-beleid voeren en de kansen die de Wmo biedt ten volle benutten. Dit geldt ook voor de inwoners van Delft. De Wmo wil de burgers emanciperen en niet hospitaliseren. Uitgaan van kracht in plaats van afhankelijkheden.

 

Dit zal ook tot uiting komen in het vierjarig beleidsplan. In het beleidsplan komt nadrukkelijk tot uiting dat bij alles wat wij in Delft bedenken en willen, wij samen optrekken met onze burgers. Zij immers vormen een gemeenschap met daarbinnen uiteenlopende leefstijlen, verwachtingen en behoeften. Wij willen de Delftenaren stimuleren om verantwoordelijkheid te nemen voor een vitale leefbare en sociale stad. Wij hebben de inbreng en creativiteit van de burgers nodig om van Delft een nog aantrekkelijker woon-, werk en leefstad te maken. De burgers worden uitgenodigd om zelf plannen te maken en uit te voeren om de kwaliteit van de leefomgeving nog verder te verbeteren. Dit kan, want de gemeente doet al veel op het gebied van zorg en welzijn.

 

Gekozen is dan ook om het vierjarig beleidsplan te gebruiken als paraplu voor het te ontwikkelen Wmo-beleid. Bestaand beleid en initiatieven worden dan ook gecontinueerd maar in het kader van de Wmo en in samenspraak met burgers en cliënten, doorontwikkeld. Voorgesteld wordt om het vierjarig beleidsplan te ordenen op basis van de 9 prestatievelden (zie hoofdstuk 4). Dit maakt benchmarken met andere gemeente mogelijk.

 

Voor de samenhang in beleid worden drie clusters voorgesteld: WZW, Jeugd en Openbare Geestelijke Gezondheidszorg. Dit wordt in hoofdstuk 3 verder uitgewerkt. Dit hoofdstuk beschrijft eerst kort een aantal maatschappelijke trends en wettelijke ontwikkelingen die spelen op de achtergrond van de WMO. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk een voorstel gedaan voor de rode draden van WMO in Delft. Deze roden draden  vormen de basis van de Delftse  Wmo-visie.

 

Voordat hier op in wordt gegaan wordt eerst een mogelijke ‘bril’ aangereikt voor de WMO. Dit is de sociale investeringsvierhoek. Via een ‘sociale investeringsvierhoek’ [3]hopen we te bereiken dat Delft een sociaal verantwoordelijke stad is waar het goed toeven is. Waar mensen zich gerespecteerd en gewaardeerd voelen voor de bijdrage die zij leveren aan de verschillende aspecten van de maatschappij. Waar initiatief welkom is, maar onmaatschappelijk gedrag wordt tegengegaan.

 

Hieronder wordt de sociale investeringsvierhoek weergegeven.

 

Toerusten

Investeren in menselijk kapitaal staat hier centraal. Zorgen voor onderwijs, werkgelegenheid, aanleren van sociale vaardigheden, vorming en ontwikkeling. Zodat mensen de bagage hebben om burger te kunnen zijn.

Delen

Investeren in gelijke kansen, rechten en plichten. Hierbij gaat het om het wegnemen van belemmeringen die verhinderen dat mensen burger kunnen zijn. Bijvoorbeeld door het inlopen van achterstanden, waarborgen van een eerlijke verdeling van schaarse maatschappelijke goederen zoals woningen, arbeids- en stageplaatsen, het duidelijk uitleggen van wetten en regels en het voorkomen en bestrijden van discriminatie.

Verbinden

Het stimuleren en faciliteren van ontmoetingen en samenwerking van burgers langs twee sporen: het scheppen van laagdrempelige ontmoetingsplekken en gelegenheden en het stimuleren van gezamenlijke activiteiten, gericht op ontmoeting, dialoog, samen dingen doen en wederzijdse hulp.

Handhaven

Investeren in kaderstelling en handhaving. Burgerschap ontwikkelt zich het best binnen een raamwerk dat ruimte biedt voor initiatieven, maar ook duidelijk maakt wat wel en niet kan. Grenzen stellen en die ook snel, zichtbaar en consequent handhaven. Dat is nodig om de goedwillende burgers die hun sociale verantwoordelijkheid willen nemen, steun en bescherming te bieden.

Tabel 3 Sociale investeringsvierhoek

 

Deze sociale investeringsvierhoek kan als bril gebruikt worden om naar de rode draden en de prestatievelden te kijken. Op welke manier draagt prestatieveld 1, leefbaarheid,  bij aan het verbinden van de burgers? De wijze waarop dit nu gebeurt is dit voldoende? Waar zitten verbeterpunten bijvoorbeeld in de ketenaanpak?                                                                                     

2.2 Maatschappelijke trends en wettelijke ontwikkelingen

Extramuralisering

De VNG voert al jaren een discussie met het kabinet over ontwikkelingen in rijksbeleid die leiden tot extra kosten bij gemeenten die niet of onvoldoende worden gecompenseerd. In deze ‘pijnpuntenlijst’ is ook een claim opgenomen vanwege de extramuralisering en vermaatschappelijking van de zorg.

 

Modernisering van de AWBZ en vermaatschappelijking van de zorg leggen namelijk een steeds grotere druk op gemeentelijke welzijnsvoorzieningen. Ouderen, mensen met een handicap en psychiatrische patiënten willen zo lang mogelijk zelfstandig wonen ook als er een zorgbehoefte ontstaat. Zelfstandig wonen betekent meer regie over je leven, meer keuzevrijheid enerzijds en anderzijds meer verantwoordelijkheden om je zorg- en welzijnsvoorzieningen te regelen. Gemeenten leveren welzijnsvoorzieningen aan ouderen zoals buurthuisvoorzieningen en maaltijdverstrekking. Voor intramuraal wonenden voorziet het verzorgingstehuis in deze voorzieningen.

 

Delft voert een actief beleid en haar partners in de stad voeren een actief beleid om in de behoefte van zelfstandig wonen te voorzien. De Woonservicezones in Delft bieden bewoners de garantie dat binnen de wijk voldoende geschikte woningen zijn voor ouderen en gehandicapten zodat zij in hun eigen wijk kunnen blijven als zij moeten verhuizen indien de huidige woning niet meer past bij hun fysieke omstandigheden. Bewoners die binnen de woonservicezone wonen moeten optimaal gebruik kunnen maken van zorg- en welzijnsdiensten. Daarnaast moeten de openbare ruimte en de gebouwen toegankelijk zijn voor rollator- en rolstoelgebruikers.

De gemeente Delft,  zorginstellingen, welzijnsinstellingen, woningcorporaties en belangenvertegenwoordigers hebben gezamenlijk een visie ontwikkeld op Wonen, zorg en welzijn en hebben deze visie uitgewerkt in een convenant dat op 13 december 2004 is ondertekend. De prestatieafspraken vormen de uitwerking van het convenant  en geven aan wat partijen met elkaar willen bereiken.

 

Ketensamenwerking

Maatschappelijke ondersteuning is een vorm van ondersteuning die door tussenkomst van derden tot stand komt en erop gericht is het zelfredzame vermogen en het sociaal functioneren van mensen, die dat zelf niet kunnen, te herstellen dan wel te bevorderen. De problemen waarmee iemand te maken heeft als gevolg van beperkingen kunnen zich voordoen op meerdere leefgebieden zoals wonen, inkomen, sociale contacten, gezondheid, mobiliteit, werk, onderwijs en dergelijke. Maatschappelijke ondersteuning kan geboden worden door een of meerdere partijen zoals gemeenten, gesubsidieerde instellingen, niet-gesubsidieerde instellingen, mantelzorgers en vrijwilligers. Dikwijls zullen diverse

partijen betrokken zijn bij het bieden van ondersteuning. Uitgangspunt daarbij dient de vraag van een persoon te zijn, tenzij deze niet (meer) in staat is zijn of haar situatie te overzien.

De komst van de Wmo biedt een uitgelezen kans om de dienstverlening aan burgers en klanten te verbeteren en vooral aan kwetsbare burgers die aangewezen zijn op een samenhangend aanbod van diensten.

 

Wmo en de Wet werk en bijstand

Vanuit het oogpunt van de Wwb heeft het verrichten van vrijwilligerswerk 2 functies. Allereerst kan vrijwilligerswerk als eerste opstap (trede op de reïntegratieladder) op  weg naar regulier werk. Het gaat hierbij dus om personen waarvan is vastgesteld dat er nog sprake is van enig arbeidsmarktperspectief. Voor de overige uitkeringsgerechtigden (“blijvers”) geldt dat het verrichten van vrijwilligerswerk een zinvolle tijdsbesteding is voor de cliënt maar ook invulling geeft aan het uitgangspunt dat “iedereen iets moet doen in ruil voor zijn uitkering”.

 

Het prestatieveld waar vrijwilligerswerk verricht zou kunnen worden zijn zeer divers. Bijvoorbeeld leefbaarheid (gericht op een schone, veilige en groene wijk of buurt), maar ook bij het uitvoeren van “gemaksdiensten” zoals een klussen- of boodschappendienst, rollatorwerkplaats etc dat hoort bij prestatieveld 5.

 

Arbeidsverplichting gaat voor het verlenen van mantelzorg hetgeen betekent dat men zijn baan niet kan/mag opzeggen waardoor een beroep op bijstand kan ontstaan (zie 2e reactie van de regering op de Tweede Kamervragen). Wel kan de gemeente overwegen om coulant om te gaan met bijvoorbeeld oudere uitkeringsgerechtigden om hen tijdelijk een ontheffing te verlenen van de sollicitatieplicht indien men aantoonbaar mantelzorg verleent.

 

In de wettekst is opgenomen dat een eigen bijdrage kan worden opgelegd aan personen van 18 jaar of ouder aan wie een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget is toegekend. Bij een financiële tegemoetkoming is geen eigen bijdrage mogelijk.

Bij het anticumulatiebeding dat gaat gelden voor de eigen bijdrage Wmo en AWBZ is de Wmo eigen bijdrage de preferente heffing. De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. Bij de uitvoering van een eigen bijdrageregeling Wmo zal bij uitkeringsgerechtigden voorkomen moeten wordt dat middelen worden rondgeschoven.

 

Wet inburgering

Op 1 januari 2007 treedt de nieuwe Wet Inburgering in werking. Door deze wet worden bepaalde groepen nieuwkomers én oudkomers verplicht in te burgeren. Aan die inburgeringsplicht is voldaan wanneer het inburgeringsexamen met succes is afgelegd. 

De rol van de gemeente is cruciaal in het toekomstige stelsel. De gemeente verstrekt informatie en advies en beoordeelt wie via de gemeente een aanbod ontvangt voor een inburgeringstraject. Ook stelt de gemeente vast welke personen uitgezonderd worden van de inburgeringsplicht. Tenslotte heeft de gemeente een belangrijke taak als handhaver van de wet.

 

3.3. De Wmo-, de zogenaamde rode draden

In deze paragraaf wordt een voorstel gedaan voor de rode draden van WMO in Delft. Deze roden draden  vormen de basis van de Delftse  Wmo-visie.

 

Meedoen

Het thema van de Wmo is ‘meedoen’ op alle facetten van de samenleving. Dit betekent dat bestaand beleid getoetst moet worden aan dit thema en nieuw beleid als einddoel 'meedoen' heeft. Het thema 'meedoen'' geeft samenhang aan alle beleid op het brede terrein van wonen, zorg en welzijn. De opdracht van de Wmo is om verbindingen tussen de beleidsvelden te leggen waarbij de gemeente, zeker de eerste tijd, een actieve taak heeft. Het is aan de gemeente om samenhang en verbanden tussen beleid maar met name tussen de organisaties en instellingen die belast zijn met de uitvoering van het beleid te zien en te leggen. De organisaties zijn medeverantwoordelijk voor de resultaten.

 

Mensen doen op verschillende manieren mee in de maatschappij zoals door het hebben van betaald werk, door het volgen van onderwijs, door het verrichten van vrijwilligerswerk en lidmaatschap van verenigingen en door vrijetijdsbesteding.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Vraaggericht werken

Vraaggericht werken betekent aanbod op maat voor de individuele cliënt. Instrumenten voor gemeenten zijn bijvoorbeeld het aanbieden van informatie, advies en cliëntondersteuning. Ook rekening houden met de op PGB gerichte eisen bij het contracteren van aanbieders biedt mogelijkheden om aan te sluiten bij de vraag. De aanbieders kunnen in hun aanbod keuzemogelijkheden en alternatieven bieden, flexibiliteit organiseren binnen hun organisatie.

Het bereiken van onzichtbaren, zoals daklozen, verslaafden, binnen de groep zorgvragers is een apart probleem. De signaalfunctie van mantelzorgers, contactpersonen van kerken en wijkverenigingen kan worden gebruikt. Maar ook professionele deskundigheid om de vraag achter de vraag te kunnen ‘lezen’ is nodig. Via specifieke gesprekstechnieken, geduld en creativiteit, aansluiting zoeken bij de leefwereld kunnen professionals deze mensen bereiken.

 

Participatie

Zie hoofdstuk 4.

 

Preventie

Om mee te kunnen doen is een goede gezondheid van groot belang. Gezondheid kan gedefinieerd worden als een situatie van lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden van de burgers. De gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid is geregeld in de WCPV (Wet collectieve preventie volksgezondheid). In deze wet is vastgelegd dat vanaf 1 juli 2003 elke gemeente verplicht is om zijn ambities op het gezondheidsbeleid vast te leggen in een gemeentelijke nota gezondheidsbeleid. Het doel van dit beleid is om een gezonde fysiek- en sociale omgeving voor burgers te creëren en een gezonde leefstijl te stimuleren. Dit bijvoorbeeld door sport te stimuleren. Bij het ontwikkelen van gezondheidsbeleid staat preventie voorop ‘voorkomen is nog altijd beter dan genezen”.

 

De preventiethema’s, overgewicht bij jongeren, depressie, diabetes, alcohol, opvoedingsproblematiek, uit de preventienota van het ministerie van VWS zijn gekozen op basis van zes criteria: (1) het gaat om een omvangrijk gezondheidsprobleem met (2) grote maatschappelijke gevolgen, dat (3) te beïnvloeden is door het stimuleren van gezond gedrag en (4) waarvoor geschikte (kosten) effectieve interventies bestaan die (5) nog niet op grote schaal worden uitgevoerd en (6) bij de aanpak van het gezondheidsprobleem is er een rol voor de overheid weggelegd.

Daarbij wordt uitgegaan van oplossingen en niet vanuit problemen.

 

Met de BOS-impuls (Buurt, Onderwijs en Sport) worden achterstanden van jongeren aangepakt. Sportactiviteiten maken in ieder geval onderdeel uit van de BOS-aanpak. Meestal spelen ook gezondheidsonderwijs en buurtactiviteiten een rol. Buurt-, onderwijs-, en sportorganisaties werken samen onder regie van de gemeente om een BOS-initiatief op wijkniveau te realiseren. De onderlinge betrokkenheid in de buurt wordt zo vergroot. Dit sluit aan bij het gedachtegoed van de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning.

 

Samenwerken in de wijk

 

De hierboven beschreven ontwikkelingen en de activiteiten die de gemeente samen met haar partners reeds uitvoert zoals het aanpassen van woningen en het in nabije omgeving combineren van wonen met winkels, zorg en voorzieningen worden gerealiseerd door samenwerken in de wijken. De Delftse wijkaanpak is een werkwijze die zich richt op het verbeteren van de directe leefomgeving in de wijken in samenwerking met de burgers. Deze werkwijze is in WMO-verband vooral datgene wat wordt bedoeld met de rode draad ‘’Samenwerken in de wijken”.

Daarnaast kent ‘’Samenwerken in de wijken’’ eigen beleidsdoelen. Deze worden in een afzonderlijk beleidstraject ‘’Samenwerken in de wijken’’ verder beschreven en ontwikkeld. Hierbij gaat het om de kwaliteit van de woon- en leefomgeving en het versterken van de sociale cohesie. De wijze waarop het samenwerken van bewoners, gemeente en partnerorganisaties (de corporaties, politie, welzijnsorganisatie, scholen, ed) sinds 1998 vorm gekregen in de Delftse wijkaanpak is van groot belang. Bewoners worden gezien als partners en hun wensen, behoeften en eigen initiatieven vormen een belangrijk uitgangspunt. Jaarlijks wordt er een proces doorlopen waarlangs samen met bewoners en partnerorganisaties bepaald wordt welke zaken in het daarop volgende jaar aangepakt moeten worden om de woon-en leefsituatie te verbeteren of op orde te houden. Dit mondt uit in een wijkprogramma. Daarin wordt ook een bestedingsvoorstel voor het wijkbudget opgenomen.


3. Delft en de negen prestatievelden

In dit hoofdstuk wordt een clustering van prestatievelden voorgesteld en worden  mogelijke Delftse doelen per prestatieveld beschreven en de suggesties voor de discussiethema’s benoemd.

3.1 Clustering

Om de samenhang tussen de prestatievelden te realiseren wordt in onderstaand schema een clustering in de prestatievelden voorgesteld.

 

Cluster

Prestatieveld

Samenwerken in de wijken

1. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten;

 

Wonen, Zorg en Welzijn

3. het geven van informatie en advies;

4. het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;

5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;

6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer;

 

Jeugd

2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden;

 

OGGZ

7. het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder sociale pensions en vrouwenopvang;

8. het voeren van verslavingsbeleid en

9. OGGZ, Openbare Geestelijke Gezondheidszorg.

 

 

Deze clustering wordt voorgesteld omdat er in de Wmo toch sprake is van een kunstmatige ordening in de negen prestatievelden. Men kan spreken van negen communicerende vaten, want de prestatievelden (en dus beleid en activiteiten) lopen in elkaar over en beïnvloeden elkaar. Daarnaast herkennen burgers en partnerorganisaties zich niet in deze ordening.

Bijvoorbeeld de sociale samenhang in een wijk heeft invloed op het aantal mensen dat zich vrijwillig in een wijk inzet. Het in samenhang bekijken en analyseren van de doelstellingen en activiteiten stimuleert de synergie tussen de prestatievelden.

 

De verdere beleidsontwikkeling in het kader van Samen Werken aan Sterke Wijken krijgt vorm in een afzonderlijk beleidstraject.

 

Hieronder worden de prestatievelden beschreven.

3.2. Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten

Inleiding

De WMO heeft de eigen verantwoordelijkheid van de burger en zelfredzaamheid hoog in het vaandel staan. Mensen moeten zo veel mogelijk hun eigen problemen oplossen, of hun eigen hulp organiseren. Eventueel met hulp van bijvoorbeeld vrienden, familie of vrijwilligers. Ook de buurt moet in beweging komen om kwetsbare buurtgenoten te ondersteunen, indien dat (tijdelijk) nodig is. Over dat laatste gaat het vooral in dit prestatieveld.

 

Personen met lichamelijke beperkingen, of kwetsbare ouderen zijn vaker op de eigen buurt aangewezen. Indien zij daarnaast over een laag inkomen beschikken, zijn zij meer aan huis gebonden en is het risico groter om in een maatschappelijk isolement te geraken. Door de vermaatschappelijking van de zorg is de tendens dat kwetsbare personen niet meer in instellingen ver buiten de stad wonen, maar, al dan niet met enige begeleiding, zelfstandig in de wijk.

 

De WMO daagt burgers en instellingen uit om te werken aan een leefbare en zorgzame buurt of wijk, waarin het voor iedereen prettig wonen is en kwetsbare mensen niet aan hun lot worden overgelaten.

 

De centrale vraag in dit prestatieveld is “hoe kan worden bereikt, dat meer buurtbewoners een bijdrage willen leveren en aan welke voorwaarden moet worden voldaan om dat mogelijk te maken”? Daarmee samenhangend uiteraard de vraag wat we redelijkerwijs mogen verwachten van buurtbewoners.

 

Doelen

We willen nog zorgzamere en betrokken bewoners in de buurten en wijken. We willen meer maatschappelijke samenhang en meer ontwikkelkansen voor mensen.Via het samenwerken in de wijken wordt daar ook al aan gewerkt. Maar het vraagt verdere verdieping van onze werkwijze en betere benutting van de sociale structuren en voorzieningen alsmede inzet van professionals en netwerken die er al zijn.

 

Discussiethema’s

Er worden vier thema’s uitgewerkt om zorgzaam en betrokken gedrag te bevorderen:

1.       Wat moet de rol zijn van het welzijnswerk en in het bijzonder het sociaal cultureel werk. Het welzijnswerk (sociaal cultureel werk, wijkopbouwwerk, kinder- , tiener- en jongerenwerk) vervult een kernfunctie, waarop een steeds breder beroep gedaan wordt doordat de vraag uit andere groepen toeneemt (zorgvragers, ouderen, migranten). De werkers zijn er, maar de invulling van hun rol en functie vraagt aandacht. Van meer belang wordt de straat op gaan, ambulant en flexibel werken, verbinden en samenwerken.

2.       Wat is de rol en functie van wijkaccommodaties en programmering. De stad verandert en vernieuwt, sommige gebieden zijn nog niet voldoende bediend (Harnaschpolder, binnenstad). Er zijn nieuwe vragen en wensen en er zijn nieuwe groepen die mogelijk hun plek moeten kunnen vinden in de voorzieningen; wat betekent dit voor de programmering en de rol van de professionals in de accommodaties

3.       Welke methodieken zetten we in om meer betrokkenheid en onderlinge tolerantie te organiseren (bijvoorbeeld burenhulp en gespreksgroepen).

4.       Wat zijn sterke wijken en hoe geven we daar in gezamenlijkheid vorm en inhoud aan. Het gaat hierbij om goede ontmoetingsplekken (spelen, een sterke plek voor jongeren, accommodaties, buurtsuper), het gaat om langs elkaar heen wonen of in netwerkverbanden kunnen functioneren, het gaat om het zelfstandig kunnen wonen en kunnen zorgen voor elkaar (Woonservicezones met aandacht voor toegankelijkheid en bereikbaarheid van voorzieningen, sociale veiligheid), wonen in gedifferentieerde buurten, Grote spelers in de wijken (corporaties, scholen, politie) zetten samen met de gemeente de schouders onder de leefbaarheid. Toezicht, beheer, bemiddeling, toeleiding naar voorzieningen. Het vraagt om samenwerking, gezamenlijke afspraken en een duidelijke focus.


3.3. Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen en ouders

Inleiding

In dit prestatieveld gaat het om jeugdigen en hun ouders bij wie sprake is van een verhoogd risico daar waar het gaat om ontwikkelingsachterstanden, uitval, zoals schooluitval of criminaliteit, en/of problemen rondom de thuissituatie, maar voor wie zorg op grond van de Wet op de Jeugdzorg niet nodig is dan wel voorkomen kan worden. Dit beleidsterrein geldt als aanvulling op andere wetgeving rondom jeugdigen.

 

Het betreft de functies:

·         informatie en advies;

·         signaleren van problemen: hierbij gaat het om de coördinatie tussen signalerende instanties;

·         toegang tot het hulpaanbod: heeft betrekking op het totale lokale en regionale hulpaanbod, zoals VVE-(voorschoolse educatie), onderwijsachterstanden- en HALT-voorzieningen;

·         licht pedagogische hulp: het bieden van opvoedingsondersteuning aan ouders en gezinnen waar problemen zijn of dreigen te ontstaan en schoolmaatschappelijk werk;

·         coördinatie van zorg: afstemmen en daar waar mogelijk het bundelen van zorg in het geval dat meerdere hulpsoorten nodig zijn om een jeugdige of een gezin te ondersteunen en voorzover dit niet reeds onder de Wcpv (Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid) gebracht is.

 

Doelen.

Gerichte aandacht voor risicogroepen waarbij wordt aangesloten op de verschillende leeftijdsfasen van 0 tot 23 jaar. Samenwerkende instellingen en voorzieningen in en rond de eerstelijnszorgknooppunten (de integrale JGZ, het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs en het Jongerenloket/RMC) zorgen voor een sluitende aanpak bij problemen in de verschillende leeftijdsfasen. Het betreft de consultatiebureaus (0-2 jaar), de vroeg en voorschoolse educatie (2-6 jaar), de brede schoolprogramma’s, de plusaanpak, mentorprojecten en de bestrijding van onderwijsachterstanden (6-12 jaar). In de leeftijdscategorie 12-16 jaar betreft het de brede schoolprogramma’s VO en een tweede consultatiemoment vanuit de JGZ en van 16-23 jaar het casemanagement Jongerenloket/RMC dat zorgt voor toeleiding naar school of naar werk (16-23 jaar). Zorgcoördinatie krijgt een duidelijker positie in de integrale JGZ. De jongeren (en hun ouders) zullen daarbij ondersteuning krijgen bij problemen op het gebied van gezondheid, gedrag, taal, opvoeding en maatschappelijke participatie.

 

Discussiethema’s.

1.       Aansluiting onderwijszorgstructuren en jeugd(gezondheid)zorgketen.

2.       (Vroegtijdig) signaleren van afwijkingen en/of achterstanden t.a.v. ontwikkeling en gezondheid.

3.       Signalering en toeleiding naar eerstelijnszorgknooppunten vanuit het vrije tijdsdomein (o.a. sport,  jeugd- en jongerenwerk) en het veiligheidsdomein (openbare orde, justitie).

4.       Registratie en monitoring van (groepen) risicojongeren.

5.       Zorgcoördinatie in multiproblem gezinnen.

3.4. Het geven van informatie en advies

Inleiding

Het doel van het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning is om de burger de weg te wijzen in het veld van maatschappelijke ondersteuning. Informatie kan persoonlijk, schriftelijk of digitaal worden overgedragen. Bij advisering gaat het om persoonlijk advies. Vraagverheldering is een belangrijk onderdeel van de adviesfunctie.

 

Cliëntondersteuning gaat een stap verder dan informatie en advies en richt zich op mensen die voor een vraag of een situatie staan die zodanig complex is dat de persoon het niet zelf of met zijn omgeving kan oplossen. Inmiddels is bekend dat de MEE-organisaties niet per 1 januari 2008 over gaan naar de gemeenten. Eerst komt er een landelijke evaluatie (3 jaar na invoering van de WMO) naar het functioneren van deze organisaties. Vervolgens zal worden bezien of en hoe MEE in de WMO wordt opgenomen.

 

Op dit moment zijn er verschillende mogelijkheden voor informatie, advies en cliëntondersteuning voor kwetsbare mensen. De WMO biedt de mogelijkheid om de regiefunctie op dit onderwerp te vergroten. De verwachting is dat door de komst van de WMO burgers minder vaak van het kastje naar de muur worden gestuurd. Dat is prettiger voor de burger en waarschijnlijk ook goedkoper.

 

Doelen

Per 1/1/2007 realisatie van één geïntegreerd en onafhankelijk loket voor informatie, advies en dienstverlening op het gebied van Wonen, Zorg en Welzijn en de WMO voor Delftse inwoners van 24 jaar en ouder. Delft kiest voor een publiek-private samenwerking waarbij de gemeente Delft verantwoordelijk is en de regie voert en Stichting Ouderenwerk Delft (SOD) zorgdraagt voor de coördinatie en uitvoering van het loket. Hiertoe wordt het bestaande fysieke loket van de SOD  - het Informatiepunt Ouderen - uitgebouwd/ omgevormd tot een geïntegreerd WZW/WMO-loket. Een voorstel hiertoe komt in december 2006 in het college.

 

Discussiethema’s

1. Informatieniveau van het Loket: hoe diep en breed moet de informatievoorziening zijn?

2. Is indicatiestelling binnen het loket gewenst?

3.5. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers

Inleiding

Mantelzorgondersteuning is een nieuwe taak in de Wmo. Mantelzorgers en vrijwilligers vervullen een onmisbare rol in de zorg en dienstverlening aan zorgbehoevende mensen. Met zijn vrijwillige inzet is de burger niet slechts consument van publieke diensten, maar is hij ook producent van diensten. Hij levert actief een maatschappelijke bijdrage. Hij geeft op deze manier niet alleen zijn eigen “meedoen” vorm, maar draagt ook bij aan het “meedoen” van kwetsbare groepen.

 

In dit prestatieveld wordt met name ingegaan op die vormen van vrijwilligerswerk, die direct of indirect gericht zijn op hulp, begeleiding en ondersteuning van mensen die dat nodig hebben op grond van een handicap, ziekte, beperkte zelfredzaamheid of autonomie (zorgvrijwilligers). De doelstelling van de wet vereist dat vrijwillige inzet op alle terreinen van de samenleving ondersteund kan worden.

 

Mantelzorg is zorg die verleend wordt aan iemand in de naaste omgeving, waarbij de sociale relatie de basis vormt voor het verlenen van hulp. De mantelzorger is geen professionele zorgverlener, maar geeft de zorg omdat hij een persoonlijke band heeft met degene voor wie hij zorgt. Mantelzorg is niet de gebruikelijke zorg  die wel van gezinsleden mag worden verwacht en een mantelzorger is ook wat anders dan een vrijwilliger.

 

Vrijwilligers zijn personen die onbetaald in enig georganiseerd verband werkzaamheden verrichten ten behoeve van de samenleving. Vrijwilligerswerk komt in alle sectoren van de samenleving voor en is divers van aard.

 

De belangrijke vraag is hier aan de orde wanneer professionele zorg ingezet moet worden in aansluiting op de eigen verantwoordelijkheid en de inzet van mantelzorgers.

 

De inzet en ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers is een belangrijke pijler onder de Wmo. Op dit terrein zijn er in Delft al ontwikkelingen in gang gezet en is snellere besluitvorming is vereist. De procesgang van beleid op dit terrein gaat sneller dan de totstandkoming van het beleidsplan.

 

Doelen

We willen de druk op mantelzorgers verminderen, stimuleren dat meer mensen vrijwillige inzet doen om de druk op de gemeentelijke voorzieningen voorkomen door:

·         Bewustwording, bereik en effectieve ondersteuning van mantelzorgers;

·         Het versterken en effectief ondersteunen van het zorgvrijwilligerswerk;

·         Het werven van nieuwe groepen vrijwilligers en

·         Het versterken van wijknetwerken/burenhulpnetwerken in de wijk en buurt

 

We onderscheiden dan 4 “doelgroepen” namelijk: mantelzorgers, zorgvrijwilligers, vrijwilligers uit de zorg (kwetsbaar, moeilijk bemiddelbaar voor reguliere arbeid), en de actieve burger van Delft.

 

Discussiethema’s

1.       De komende 4 jaar zijn de gelden voor mantelzorgondersteuning en de diensten wonen met zorg gebonden aan een regionale verdeling. Wat pakken we regionaal op, wat lokaal? Hoe kan de lokale ondersteuningsstructuur worden versterkt?

2.       Hoe kan de afstemming tussen professionele hulpverlening, mantelzorg en vrijwilligerszorg op individueel niveau verbeterd worden?

3.       We zullen voor resultaten op dit veld het bestaande beter moeten inzetten. Dit betekent dat burgers en organisaties worden aangesproken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hoe zien betrokkenen respectievelijk de rollen en maatschappelijke verantwoordelijkheid van burger, de uitvoeringsorganisaties en de gemeente?

4.       Hoe kan overbelasting van mantelzorgers worden voorkomen? Dit kan door enerzijds de draagkracht te vergroten en anderzijds de draaglast te verminderen. Maar hoe doen we dit?

5.       Kunnen mantelzorgers en vrijwilligers ondersteund worden? Welke fiscale mogelijkheden zijn er? Op welke wijze kan de WWB bijdragen aan het werk van de mantelzorg en vrijwilligers?

6.       De weg voor het bereiken en bewust maken van mantelzorgers van hun taak en ondersteuningsmogelijkheden is nog niet gevonden. Moeten we “op zoek gaan” naar de mantelzorgers (en vrijwilligers) of zorgen we vooral dat mantelzorgers en vrijwilligers (de weg naar) de voorzieningen vinden?

3.6. Ouderen, gehandicapten en chronisch zieken

Inleiding

In prestatieveld 5 gaat het om het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en het bevorderen van het zelfstandig functioneren van kwetsbare groepen, en in prestatieveld 6 om het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem.

 

Het gaat om specifieke doelgroepen, die verschillen in leeftijd, de zichtbaarheid van de beperking en de mate van de zorgvraag. Het gemeenschappelijke van deze groepen is dat er steeds sprake is van een bepaalde zorgvraag die gepaard gaat met beperkingen in de sociale (zelf)redzaamheid.

 

De prestatievelden 5 en 6 bieden richtlijnen voor de wijze waarop deze groepen mensen met ondersteuning uit de eigen omgeving en/of van de overheid kunnen blijven participeren in de samenleving. Beide prestatievelden zijn nauw verwant. Prestatieveld 5 betreft algemene maatregelen die de doelgroep ten goede komen zonder dat die doelgroep een individueel beroep op de gemeente hoeft te doen, zoals de toegankelijkheid van de woonomgeving, openbare ruimten, maaltijdvoorzieningen, telefooncirkels, klusjesmannen, buurtnetwerken. Prestatieveld 6 betreft de individuele voorzieningen waarvoor men zich wel tot de gemeente dient te wenden, zoals rolstoelen, scootmobielen, woningaanpassingen, huishoudelijke verzorging en vervoersvoorzieningen.

 

Huishoudelijke verzorging is de belangrijkste nieuwe taak voor de gemeente. Volgens de definitie uit de AWBZ is huishoudelijke verzorging gericht op het ondersteunen bij of  overnemen van huishoudelijke verrichtingen en het verzorgen van het huishouden in relatie tot (dreigend) disfunctioneren van het huishouden. De huishoudelijke verzorging wordt verleend door een instelling. Mensen met een indicatie voor enkelvoudige huishoudelijke verzorging hebben alleen een indicatie voor huishoudelijke verzorging. Meervoudige huishoudelijke verzorging wil zeggen dat mensen naast huishoudelijke verzorging ook een indicatie hebben voor een andere AWBZ-functie, zoals persoonlijke verzorging en/of ondersteunende en activerende begeleiding. De gehele huishoudelijke verzorging gaat over naar de gemeenten.

 

De gemeente is verplicht tot het opstellen van een verordening voor de individuele voorzieningen die zij verstrekt. Dit waarborgt een duidelijke invulling van het gemeenschappelijke voorzieningenpakket en versterkt daarmee de rechtspositie van de burger voor deze onderdelen. In deze verordening moet in ieder geval worden opgenomen:

·         de doelgroep en rechten/aanspraken

·         de toegang tot de huishoudelijke verzorging

·         keuzesystematiek voor cliënten

·         systematiek en hoogte van de eigen bijdragen

·         klachten, beroep- en bezwaarprocedures.

 

Doelen

Hoofddoelstellingen voor de gemeente Delft voor 2003 – 2007 zijn:

·         toegankelijkheid: het realiseren van optimale integrale toegankelijkheid van openbare   gebouwen en openbare ruimte in de gemeente Delft;

·         mobiliteit: het optimaliseren van de mobiliteit voor mensen met een handicap;

·         wonen, zorg, welzijn: het realiseren van een sluitende aanbod van woon/zorg/welzijn-  voorzieningen opdat bewoners van Delft zo lang als zij wensen zelfstandig kunnen blijven wonen.

 

De doelen met name over de huishoudelijke verzorging en de verordening moeten nog worden vastgesteld.

 

Discussiethema’s

1.       Op welke wijze willen we de zorginkoop huishoudelijke verzorging vanaf 2007 gaan regelen? Welke aanbestedingsmodel (Zeeuws model? Etc) gaan we gebruiken? Wat zijn de uitgangspunten, welke eisen / criteria willen we stellen?

2.       Toegankelijkheid van de zorg;

3.       Aandacht specifieke doelgroepen bij deelname activiteiten;

4.       Aandacht  woonvormen voor doelgroepen;

5.       Waar ligt de grens in het compenseren van beperkingen;

6.       Algemene voorzieningen versus individuele voorzieningen;

7.       Aanbodsgericht versus vraaggericht verstrekken;

8.       ICF classificatie een dominantere plaats in verordening;

9.       Eenvoudige Hulp bij huishouden met of zonder zorgaccent (signaalfunctie);

10.   Houden we de bestaande criteria voor indicatieverstrekking? Of willen we zelf criteria opstellen?

11.   Eigen bijdrage systematiek en de glijdende schaal;

12.   In de verordening wordt het begrip "compensatiebeginsel" gehanteerd terwijl de landelijke belangenorganisaties er nadruk op leggen dat dit een "compensatieplicht" zou moeten zijn.

13.   Controle op PGB en bewaren bonnen;

14.   Het aantal zorgaanbieders dat door de gemeente gecontracteerd worden, zodat de keuzevrijheid voor cliënten gewaarborgd wordt.

3.7. Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder sociale pensions en vrouwenopvang

Inleiding

Maatschappelijke opvang bestaat uit het tijdelijk bieden van informatie en advies, begeleiding en onderdak aan personen die, door één of meerdere problemen, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Vrouwenopvang (als onderdeel van de maatschappelijke opvang) bestaat uit activiteiten zoals het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan vrouwen die al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van relationele aard of geweld.

 

De prestatievelden 7, 8 en 9 zijn nauw met elkaar verweven voor de doelgroep sociaal kwetsbaren.

 

Doelen

·         Voldoende laagdrempelige voorzieningen en preventiebeleid met betrekking tot het voorkomen van dakloosheid. Delft is centrumgemeente voor Delft Westland Oostland

·         Creëren van ketenaanpak dakloosheidsproblematiek gericht op passende woonruimte, zorg, dagbesteding/ werk en inkomen. Tijdig signaleren van huiselijk geweld problematiek en systeemgerichte hulpverlening (inclusief ouderenmishandeling en eer gerelateerd geweld).

 

Discussiethema’s

1.       Gemeentelijke investeringen mbt plan van aanpak dakloosheid.

2.       Hoe sturend kan de gemeente zijn met betrekking tot de ketenaanpak c.q. hoe brengen we instellingen tot betere samenwerking, oppakken van casemanagement en outreachende zorg).

3.       Wat wordt de rol, bijdrage van de regiogemeenten?

 

3.8. Het voeren van verslavingsbeleid

Inleiding

De OGGZ gaat over de zorg voor mensen die daar zelf niet om vragen, maar die het wel nodig hebben. Het kan daarbij gaan om preventie, opvang en zorg. De OGGZ is gericht op sociaal kwetsbare mensen en op de samenleving in haar geheel. Groepen die onder de doelgroep vallen zijn onder meer zwervers, dak- en thuislozen, mensen met schulden, alcohol- of drugsverslaafden, mensen met psychiatrische problemen, fase 4-cliënten van de sociale dienst en vereenzaamde ouderen. Bij de samenleving als geheel gaat het om preventie van geestelijke gezondheidszorg dat wil zeggen het voorkomen dat mensen psychische problemen krijgen, bijvoorbeeld door preventieprogramma’s gericht op het verminderen van stress bij volwassenen in werksituaties of het verminderen van faalangst bij scholieren.

 

De prestatievelden 7, 8 en 9 zijn nauw met elkaar verweven voor de doelgroep sociaal kwetsbaren.

 

Doelen

·         Integrale aanpak gericht op het tegengaan van genotmiddelenmisbruik waarbij ook rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de omgeving.

·         Bieden van voldoende laagdrempelige voorzieningen voor consultatie en zorg.

 

Delft is centrumgemeente voor Delft Westland Oostland. Verankering binnen gemeentelijk beleid (oa onderwijs, toezicht).

 

Discussiethema’s

1.       Gemeentelijke investeringen ivm toenemend aantal zorgvragers en aanvullen aanbod (oa woonbegeleiding) in kader van maatschappelijk herstel.

2.       Hoe ver wil de gemeente gaan met alcoholmatigingsbeleid?

3.       Hoe te voorkomen dat verslaafden worden uitgesloten van bestaande voorzieningen (alleen categorale voorzieningen voor verslaafden?)

4.       Hoe een betere implementatie binnen onderwijs en eerstelijnszorg te bewerkstelligen)

 

3.9. OGGZ, Openbare Geestelijke GezondheidsZorg

Inleiding

Het verslavingsbeleid bestaat uit maatschappelijke zorg gericht op verslaafden en preventie en activiteiten in het kader van de bestrijding van overlast door verslaving.

 

De prestatievelden 7, 8 en 9 zijn nauw met elkaar verweven voor de doelgroep sociaal kwetsbaren.

 

Doelen

Het bevorderen van de openbare geestelijke gezondheidszorg door oa:

·         Signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van OGGZ;

·         Bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen;

·         Functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen of

·         Tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van OGGZ.

·         De opvang van ex-gedetineerden/ex tbs'ers en jongeren uit (justitiële) jeugdinrichtingen

 

Discussiethema’s

1.       Uitbreiding capaciteit Meldpunt Bezorgd? (uitvoerend, coördinatie en implementatie nieuwe taken);

2.       (Woon)overlast melden bij het OGGZ meldpunt?

3.       Rolverdeling in verantwoordelijkheden Meldpunt en instellingen.

4.       Vroegtijdiger signaleren. Aansluiten bij wijkaanpak? Eerst een pilot ikv WMO?

5.       Capaciteit en kunde met betrekking tot casemanagement bij instellingen

6.       Vormgeven van Zorgcoördinatie.

 


4. Burger en cliëntparticipatie

 

Kenmerk van de Wmo is dat gemeenten verplicht zijn om burgers en organisaties te betrekken bij het opstellen en uitvoeren van beleid en het afleggen van verantwoording aan burgers, instellingen en de gemeenteraad. Vanzelfsprekend vervult burger- en cliëntparticipatie een belangrijke rol in de totstandkoming van het vierjarig beleidplan. Eerst wordt dan ook ingegaan op de Wmo en burger- en cliëntparticipatie voordat de inhoudelijke thema’s worden besproken.

4.1. De Wmo en burger- en cliëntparticipatie

Burgerparticipatie is geen nieuw fenomeen. De gemeente Delft betrekt haar burgers al lang op diverse manieren bij beleidsontwikkelingen en uitvoering op tal van terreinen. Er is dan ook al veel ervaring in Delft met participatie van burgers. Dat gebeurt ook niet alleen bij de totstandkoming van beleidsnota’s (meepraten en meedenken). De meest in het oog springende vorm is de participatie bij de wijkaanpak, waar bewoners invloed en zeggenschap hebben bij zaken die betrekking hebben op hun directe en woon- en leefomgeving. Jaarlijks worden samen met bewoners de wijkprogramma’s opgesteld.. Participatie in de wijkaanpak neemt ook de vorm aan van meedoen: bewoners die een actieve rol hebben en bijdragen aan initiatieven en projecten op het gebied van Leefbaarheid in de wijk of buurt. Rond de ontwikkeling van woonservicezones is de participatie van ouderen georganiseerd, met de in andere gemeenten effectief gebleken methode “ouderenproof”. In het sportbeleid is lange tijd gewerkt in werkteams en op andere terreinen wordt gebruik gemaakt van het instrument klanttevredenheidsmeting. Daarnaast bestaan er tal van gremia waarmee de gemeente overleg voert zoals panel Werk en inkomen, het panel gehandicaptenbeleid, bewonersgroepen, etc.

 

Het algemene beleid voor de gemeente is vastgelegd in de nota Interactieve beleidsvorming en de inspraak en participatieverordening (2005).

 

Belangrijk bij de start van een interactief beleidvormingsproces is dat er duidelijk gecommuniceerd wordt over het verwachtingspatroon van beide zijden: doelstelling van de participatie, de status en de bandbreedte van hun inbreng, het proces van de beleidsvoorbereiding en het verdere verloop van de besluitvorming. Ook de rol van het college en de raad moet voor de deelnemers vooraf duidelijk zijn.

 

Wat nieuw is in de Wmo is de in de wet vastgelegde verplichting tot horizontalisering: het rijk schrijft voor dat gemeenten in de beleidsvormende fase en in de evaluatiefase van de vierjarig beleidscyclus van de Wmo burgers actief dient te betrekken door middel van consultatie en het afleggen van verantwoording. Ofwel, de verplichting tot participatie van burgers en verantwoording aan de burgers. Geheel in de geest van de Wmo is de gemeente vrij om deze participatie zelf vorm te geven. Niet hoe de burgers bij beleid worden betrokken, maar dat ze bij beleid worden betrokken is het uitgangspunt.

 

Bij participatie gaat het niet alleen om belangenbehartiging, maar om betrokkenheid van inwoners, belanghebbenden en instellingen bij de uitwerking van een brede visie op maatschappelijke ondersteuning in de gemeente. Participatie gaat verder dan inwoners, cliënten en organisaties vragen naar wat ze willen (een vraag of behoeftepeiling).

Onder burgerparticipatie verstaan we dat alle burgers kunnen meedenken over de Delftse invulling van de Wmo en invloed kunnen uitoefenen op het beleid en meedoen met de uitvoering van het Wmo-beleid. Onder cliëntenparticipatie verstaan we dat de burgers die gebruik maken van de individuele voorzieningen van de Wmo (huishoudelijke verzorging, woningaanpassing, rolstoelen, voorzieningen voor maatschappelijke opvang) kunnen meedenken over de vormgeving van het beleid.

 

4.2. Doelen en vormen van participatie

Het is belangrijk om helder te krijgen wat het doel is van burgerparticipatie zoals bedoeld in de Wmo. Gaat het om een specifiek advies van een gebruikersgroep, een probleemverkenning, het meedenken over nieuw beleid of het evalueren van beleid. Bij elke doelstelling past een andere vorm van participatie met bijbehorende participatie-instrumenten.

 

Doelstelling

Betrokken doelgroep

Mogelijke instrumenten

1. informeren

Inwoners of specifieke doelgroep

Krant, website, brochure, informatieavonden

2. raadplegen

Inwoners of specifieke doelgroep

Debat, Delfts internetpanel, bewonersgroepen, wijkwebs

3. Formele advisering

Adviesraden, deskundigen, instellingen

Panels, adviesraden, gesprekken

4. Interactief beleid maken

 

Werkgroepen

5. Meebeslissen

Stuurgroep

Convenant, overleg

Tabel 4 Communicatiedoelen, doelgroepen en instrumenten

Participatie door middel van interactieve beleidsvorming is geen wondermiddel dat in alle gevallen verschillende meningen en opvattingen zal kunnen overbruggen. Het is goed mogelijk dat niet alle deelnemers tevreden zullen zijn met de uitkomsten. De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het nemen van beslissingen blijft bestaan. Belangrijk bij de start van een interactief besluitvormingsproces is dat er duidelijk gecommuniceerd wordt over het verwachtingspatroon van beide zijden: doelstelling van de participatie, de status en de bandbreedte van hun inbreng, het proces van de beleidsvoorbereiding en het verdere verloop van de besluitvorming. Ook de rol van het college en de raad moet voor de deelnemers vooraf duidelijk zijn.

 

Bij het vormgeven van burgerparticipatie is het van belang rekening te houden met de diversiteit van de deelnemers: inwoners, inwoners met een beperking (bijvoorbeeld verstandelijk gehandicapten), mantelzorgers & vrijwilligers, adviesraden, panels, cliëntraden, instellingen en professionals. Elke groep vervult haar eigen rol en stelt eigen prioriteiten in de Wmo.

 

4.3. Delft en de burger- en cliëntenparticipatie

In 2006 bij de invoering van de huishoudelijke verzorging heeft de gemeente gewerkt met het panel gehandicaptenbeleid. Dit is mogelijk omdat de gemeente heeft gekozen met een beleidsarme overgang en alleen een dialoog is aangegaan over de huishoudelijke verzorging en de verordening. Echter, cliënt- en burgerparticipatie dient voor de brede Wmo-discussie in 2007 in een breder kader geplaatst te worden.

 

De vraag die hier voorligt is op welke wijze de gemeente dit wil vormgeven. Hieronder worden drie mogelijkheden geschetst en de bijbehorende dilemma’s :

-          Wmo-raad;

-          Participatie per cluster en

-          Participatie per prestatieveld.

 

Wmo-raad

Naast gebruikers van zorg zijn er ook andere gebruikers van de Wmo. Te denken valt aan:

-          cliëntenraden zorginstellingen;

-          mantelzorg / vrijwillige hulpverlening;

-          geestelijke gezondheidszorg en

-          gebruikers van welzijnsvoorzieningen

-          jeugd.

 

Met het instellen van een Wmo-raad bestaande uit vertegenwoordigers uit de clusters ontstaat er een overzichtelijk overlegorgaan waarin alle groepen genoemd in de Wmo zitting hebben. Dilemma is de communicatie tussen de achterban en de vertegenwoordigers in de Wmo-raaden de grote verscheidenheid aan onderwerpen binnen het Wmo-veld.

 

Participatie per cluster

De Wmo-prestatievelden zijn in te delen in verschillende clusters. Door participatie per cluster vorm te geven bijvoorbeeld door het instellen van een overlegorgaan bestaande uit cliënten en instellingen is gegarandeerd dat alle belangen en aspecten breed aan bod komen. Dilemma: het is een arbeidsintensief proces is om per cluster te overleggen.

 

Participatie per prestatieveld

Alhoewel de Wmo in prestatievelden is opgedeeld is hier toch sprake van een kunstmatige ordening. Dilemma’s: prestatievelden lopen in elkaar over en burgers en diverse instellingen herkennen zich niet in deze ordening, het is een arbeidsintensief proces om per prestatieveld te overleggen en de samenhang tussen de prestatievelden komt niet terug,

 

Naast de bovengeschetste dilemma’s is voor de vormgeving van een Wmo-raad is voor de discussie over participatie  zijn ook  de volgende aspecten van belang:

-          het onderscheid en van cliënten, vrijwilligers/mantelzorgers en ook professionals. De inbreng van deze vier doelgroepen moet zijn gewaarborgd. Hoe zorgen we hiervoor?

-          Op welke wijze willen we omgaan met formele inspraak/overlegstructuren versus tijdelijke/flexibele participatievormen?

-          Bij het vormgeven van burgerparticipatie is het van belang rekening te houden met de diversiteit van inwoners. Elke groep vervult haar eigen rol, en stelt eigen prioriteiten in de Wmo. Elke groep heeft ook een eigen informatieniveau! Op welke wijze kan dit vormgegeven worden?

 

In 2006 heeft het Panel Gehandicaptenbeleid als Wmo-platform opgetreden. Deze methode van participatie was in deze periode heel geschikt, gezien de beleidsarme overgang en de onderwerpen die op de agenda stonden (bijvoorbeeld de Verordening). Zoals in het begin van paragraaf 4.3 al is aangegeven dient participatie in het licht van de brede Wmo-discussie in 2007 in een breder kader geplaatst te worden. Onderstaande matrix geeft suggesties hoe participatie eruit zou kunnen zien en welke instrumenten ingezet zouden kunnen worden.

 

Het panel gehandicaptenbeleid heeft reeds geformuleerd dat de discussie over hoe cliëntenparticipatie zal worden vormgegeven, een hoge prioriteit heeft. Het panel vraagt om speelruimte zodat het zelf met andere organisaties hiervoor een voorstel kan formuleren om dit vervolgens met de gemeente te bespreken en nader uit te werken. De discussie over hoe cliëntenparticipatie wordt vormgegeven wordt in nauw overleg met het huidige panel gevoerd en alle betrokkenen.

 

Voor de brede beleidsdiscussie wordt voorgesteld om met cliënten, bewoners en organisaties in gesprek te gaan over de wijze waarop in Delft de cliënt- en burgerparticipatie voor de Wmo vormgegeven zou kunnen worden. Voor de burgerparticipatie willen we in eerste instantie aansluiten bij de werkwijze en de ervaringen die zijn opgedaan bij Ouderenproof en themabijeenkomsten met bewoners in het kader van de wijkaanpak. We willen een participatiemethode uitwerken die gericht is op het Wmo-proof maken van wijken.

 

 


Cluster/groep

 

Samenwerken in de wijken

Wonen, Zorg en welzijn

Jeugd

OGGZ

Cliënten/

gebruikers

Wijkwebs

Panel gehandicaptenbeleid

Stuurgroep WZW

Klanttevredenheids-

onderzoek

Jongerenraad projecten:

-          brede school

-          verkeer

-          wensenwijk

Beheerplatform dagopvang

Vrijwilligers/ mantelzorgers

Via intermediaire organisaties (BWD)

Via intermediaire organisaties (BWD, Bureau Informele Zorg, sportraad)

panel gehandicaptenbeleid

Idem (BWD, sportraad, zelforganisaties)

Idem (MOVO)

Burgers

Samenwerken in de wijken

Samenwerken in de wijken

Ouderenproof

Samenwerken in de wijken

Projecten:

-          brede school

-          verkeer

Samenwerking in de wijken

Bij vestiging van voorzieningen

Professionals

Wijkcoördinatieteams

Stuurgroep WZW

Signaleringsoverleg Overleg schoolbesturen

Wijkcoördinatieteams

jeugdgezondheidszorgteams

Stuurgroep OGGZ

Stuurgroep BAW

 

Tabel 5: Voorbeelden van “WMO-participatie” in de huidige praktijk

 

4.4 Communicatie

De Wmo is een stelselwijziging die een cultuurverandering wil realiseren. In de communicatie over de Wmo heeft de gemeente met uiteenlopende actoren te maken. Aan de ene kant zijn dat de burgers en de (nieuwe en bestaande) gebruikers van de Wmo. Aan de andere kant zijn dat professionele instellingen en het maatschappelijk middenveld.

 

Communicatie is bij interactieve beleidsvorming een essentieel element – in alle stadia van de besluitvormingscyclus. Door verkeerde of onvoldoende informatie kan een proces stagneren of zelfs afgeblazen worden. Inadequate communicatie over het proces leidt onherroepelijk tot onduidelijkheid bij belanghebbenden en vervolgens tot onvrede over de gevolgde procedure. Tot op heden zijn er diverse stappen gezet, maar het is een continue proces.

 

Goede en aansprekende informatievoorziening en communicatie over de Wmo is een belangrijke voorwaarde voor het in gang zetten en slagen van burgerparticipatie.

Invoering van de Wmo vergt vanwege de complexe materie een zeer integrale aanpak. Het bestaande communicatieplan zet de lijnen uit voor het discussietraject over de Wmo in 2007 en 2008 en zal worden aangevuld met communicatieaspecten die voortkomen uit de startnotitie.

 


 

5.       Opzet beleidsdiscussie en Beleidsagenda 2007 en 2008

 

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beleidsdiscussie en beleidsagenda 2007 en 2008.

 

5.1 Opzet beleidsdiscussie 2007

 

Voorstel aanpak beleidsdiscussie Wmo

 

We stellen hier een aanpak voor de beleidsdiscussie over de Wmo in het eerste kwartaal 2007 voor. Gekozen is voor een afgebakende discussieperiode met een duidelijk start en eindpunt. De periode start in februari tot en eindigt in mei 2007.  In onderstaand schema staat de aanpak.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Stroomdiagram: Vooraf ingesteld proces: Vierjarig beleidsplan Wmo
 

 

 

 

 

 

 

 

 


Schema beleidsdiscussie Wmo

 

 

Hieronder wordt het schema toegelicht.

 

Startdag brede maatschappelijke beleidsdiscussie Wmo

De startdag voor de brede maatschappelijke discussie over de Wmo in Delft is een duidelijk markeringspunt. De startdag vindt plaats op een zaterdag. Tijdens deze dag kunnen raadsleden, burgers, (cliënt)organisaties met elkaar in gesprek over de Wmo. Voorgesteld wordt om tijdens deze dag maatschappelijke debatten te organiseren en een Wmo markt. Op de Wmo markt worden projecten en activiteiten gepresenteerd die binnen de kaders van de Wmo passen. Er zijn verschillende stands, presentaties en workshops. Tijdens de maatschappelijke debatten kunnen burgers, panels, cliëntorganisaties en  professionele organisaties op het vlak van wonen, welzijn en zorg met elkaar en samen met raadsleden praten over waar de komende jaren binnen Delft de aandacht nadrukkelijk naar uit dient te gaan.

 

De Wmo werkplaats en werkteams

In de beleidsaanpak wordt gewerkt met werkteams. Dit zijn externe teams van mensen die door willen praten over een zelf gekozen thema of idee. Met dit project wordt gestreefd naar oplossingen voor Delftse maatschappelijke vraagstukken door samenwerking tussen betrokken burgers, organisaties en ambtenaren in werkteams.

 

Tijdens de beleidsdiscussieperiode wordt er een fysieke ruimte ter beschikking te gesteld. De Wmo werkplaats. In deze Wmo werkplaats kunnen de werkteams vergaderen, ideeën ontwikkelen etc. Voor het succesvol functioneren van de werkteams is het noodzakelijk dat:

De werkteams worden professioneel ondersteund. De ondersteuner faciliteert de deelnemers en helpt indien nodig een voorstel te ontwikkelen.

 

De gemeente stelt in 2008 en 2009 stimuleringssubsidies beschikbaar om ideeën uit deze werkteams te realiseren.

 

Thema´s

Naast de werkgroepen die vrij zijn om een onderwerp te kiezen stellen we daarnaast discussiethema´s voor:

1.       Participatie

2.       Verordening 2008

3.       Mantelzorg en vrijwilligers

4.       Aanbesteden in de zorg

5.       Woonservicezones en verstandelijk gehandicapten

6.       Good en bad practises

 

Ad 1 Participatie

Op welke wijze willen we de participatie in Delft vormgeven? Voor achtergrondinformatie en discussiepunten wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

 

Ad 2 Verordening 2008

De huidige verordening is een verordening die tijdelijk is voor het overgangsjaar. Voor het opstellen van de verordening 2008 en verder dienen een aantal beleidskeuzes gemaakt te worden. De beleidskeuzes hebben onder andere betrekking op de vraaggerichtheid van de verordening, het compensatiebeginsel, de eigen bijdrage, het PGB, de indicatiestelling, etc. Voor meer achtergrondinformatie wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

 

Ad 3 Mantelzorg en vrijwilligers

Voor de beleidsdiscussie over mantelzorg en vrijwilligers is een solide inventarisatie nodig van de huidige en toekomstige vraag en aanbod van de mantelzorgers, informele zorgverleners en vrijwilliger in Delft. Kortom, een nulmeting. Hoe staat Delft ervoor en wat is er in de toekomst nodig? Daarom start dit thema met een onderzoek naar de huidige en de toekomstige vraag. Dit dient gebaseerd te zijn op kwantitatieve en kwalitatieve gegevens.

Voor meer informatie over mantelzorg en vrijwilligers wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

 

Ad 4 Aanbesteden in de zorg

De gemeente Delft heeft de huishoudelijke verzorging voor één jaar (2007)ingekocht. Dit betekent dat de gemeente in 2007 weer een aanbesteding van de huishoudelijke verzorging moet uitvoeren. Voordat de aanbesteding start moeten keuzes gemaakt worden op basis waarvan de gemeente de aanbesteding uit kan voeren. De keuzes hebben betrekking op de lengte van de aanbesteding, het type aanbesteding en de criteria voor de zorginkoop.

 

Ad 5 Woonservicezones en verstandelijk gehandicapten

In dit onderdeel staat de deelname van verstandelijk gehandicapten en mensen met een ggz-problematiek in de woonservicezones centraal. Wat zijn de mogelijkheden en beperkingen?

 

Ad 6 Good en bad practises

In de wijken in Delft worden al projecten uitgevoerd, bijvoorbeeld de telefooncirkels. Over domotica wordt nagedacht. In dit onderdeel wil de gemeente graag in gesprek met burgers over welke projecten wel of niet werken. Dit kunnen projecten in Delft zijn, maar ook projecten uit andere steden.

 

Delfs Internetpanel (DIP)

Het Delft Internet Panel is een vaste groep mensen die met enige regelmaat benaderd wordt met het verzoek om een mening te geven over Delft. De panelleden worden telkens via een e-mail uitgenodigd om een internetvragenlijst in te vullen over allerlei Delftse zaken. De gemeente zal actief communiceren over de mogelijkheden van burgers om aan dit panel mee te doen en op deze wijze een bijdrage te leveren aan de Wmo discussie. Het DIP wordt geconsulteerd over de onderwerpen die de werkteams willen gaan uitwerken. Dit geldt ook voor de zes thema´s. Zij hebben in de uiteindelijke keuze een belangrijke stem. Inmiddels zijn ongeveer 2.500 Delftenaren lid van het Delft Internet Panel.

 

Wmo slotdag in mei op een zaterdag

De Wmo slotdag is een belangrijke dag. Op deze dag vindt er op basis van de uitgewerkte plannen van de werkgroepen en de uitwerking van de thema´s een debat plaats met de gemeenteraad. De uitkomsten van deze dag worden verwerkt in het vierjarig Wmo beleidsplan.

 

5.2 Beleidsagenda 2007- 2008

Hieronder wordt een voorstel gedaan voor de beleidsagenda 2007 en 2008.

 

WMO beleidsagenda

-          C-discussie cie Wijzo                                                                                            19 dec 2006

-          Vaststellen startnotitie                                                                                           feb 2007

-          Vaststellen vierjarig WMO beleidsplan   en beleidsnota WZW                                   juni 2007

-           Vaststellen woonvisie                                                                                           juni 2007                     

 

Activiteiten/nota’s die voortkomen uit het vierjarige beleidsplan

-          Vaststellen verordening                                                                                          najaar 2007

-          Zorginkoop                                                                                                najaar 2007

-          Sportnota evaluatie                                                                                    2007

-          Nota Jeugd                                                                                                Eind 2007

-          Sportnota                                                                                                             2008    

-          Nota Gezondheidsbeleid/OGGZ                                                                              2008

 

Bovenstaande is een voorlopige planning. Gestreefd wordt om het vierjarig beleidsplan WMO voor de zomer 2007 vast stellen.


6. Financieel kader

 

 

In de notitie uitvoeringskosten WMO wordt een laatste hand van zaken gegeven met betrekking tot de inkomsten, uitgaven en risico’s WMO.

 

In de startnotitie, die conform planning in februari 2007 aan de raad wordt voorgelegd, worden de financiele gegevens verder geactualiseerd.

 

Dan kan het financieel kader vastgelegd worden in daadwerkelijke bedragen. Uitgangspunt voor het financieel kader is dat de kosten WMO passen binnen de begrootte budgetten.
Begrippenlijst

 

Wet werk en bijstand

Wwb - Deze wet is ingegaan op 1 januari 2004 als opvolger van de Algemene bijstandswet (Abw). De WWB neemt ook de plaats in van wet- en regelgeving op het gebied van gesubsidieerde arbeid. Centraal thema van de WWB is ‘werk boven inkomen’.

Civil society

Een samenleving waarin men zorgt voor zichzelf en voor elkaar. Het gaat hierbij om de balans in de verantwoordelijkheden van de overheid en van de burgers/ zorgzame samenleving.

Enkelvoudige huishoudelijke verzorging

Enkelvoudige huishoudelijke verzorging is huishoudelijke verzorging die niet geïndiceerd is in combinatie met andere AWBZ-functies. Mensen met een indicatie voor enkelvoudige huishoudelijke verzorging hebben dus alléén een indicatie voor huishoudelijke verzorging. Dit wordt ook wel huishoudelijke hulp genoemd. Het gaat dus in principe om schoonmaakwerkzaamheden en bijvoorbeeld kleine boodschappen. De alphahulp valt hieronder.

Horizontale verantwoording

Horizontalisering houdt in dat de gemeente verantwoording aflegt aan de burgers en de gemeenteraad. Bij verticale verantwoording legt de gemeente (ook) verantwoording af aan het rijk.

Inclusief beleid

Inclusief beleid is beleid dat rekening houdt met de verschillende mogelijkheden en beperkingen van mensen. Resultaat is dat algemene voorzieningen ook beschikbaar zijn voor mensen met een beperking. Het doel van inclusief beleid is dat mensen met beperkingen vanzelfsprekend op een gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan alle aspecten van het maatschappelijke leven

Mantelzorg

Onder mantelzorg wordt verstaan: ‘de langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de bestaande sociale relatie (familie, vrienden etc.)’.

Meervoudige huishoudelijke verzorging

Bij mensen die naast de indicatie voor huishoudelijke verzorging ook een indicatie hebben voor een andere AWBZ-functie -zoals persoonlijke verzorging, ondersteunende en activerende begeleiding of verblijf- heet de huishoudelijke verzorging 'meervoudig'.

Persoonsgebonden budget (pgb)

Met een persoonsgebonden budget krijgt de cliënt een voorschot van het zorgkantoor waarmee hij zelf zijn zorg kan inkopen. Dat hoeft niet bij een toegelaten zorginstelling te zijn. Iemand kan met een Persoonsgebonden Budget ook familie of buren betalen. De hoogte van een Persoonsgebonden Budget wordt bepaald op basis van het soort zorg dat iemand nodig heeft (functie) en hoe vaak (klassen). De budgethouder moet zijn uitgaven achteraf verantwoorden aan het zorgkantoor. Iemand kan een Persoonsgebonden Budget krijgen voor de AWBZ functies huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging, verpleging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding, en - onder voorwaarden - voor tijdelijk verblijf.

Prestatievelden

De Wmo maakt gemeenten verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning. Deze maatschappelijke ondersteuning wordt omschreven in negen prestatievelden of beleidsterreinen.

Respijtzorg

De tijdelijke overname van zorg door vrijwilliger of professionele hulpverlener om de mantelzorger even vrijaf te geven.

Vrijwilligerswerk

Werk dat in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.

Wet maatschappelijke ondersteuning

Wmo

Wet voorzieningen gehandicapten

Wvg - De Wet voorzieningen gehandicapten regelt de verstrekking door gemeenten van rolstoelen, woon- en vervoersvoorzieningen aan mensen met een beperking.

Wet werk en bijstand

Wwb - Deze wet is ingegaan op 1 januari 2004 als opvolger van de Algemene bijstandswet (Abw). De WWB neemt ook de plaats in van wet- en regelgeving op het gebied van gesubsidieerde arbeid. Centraal thema van de WWB is ‘werk boven inkomen’.

Zorgkantoor

De zorgkantoren regelen dat de cliënt zorg ontvangt van een zorgaanbieder. Het zorgkantoor is dus verantwoordelijk voor de zorginkoop in de AWBZ, het verzorgt dus administratieve taken voor de AWBZ. Het zorgkantoor behoort tot een zorgverzekeraar.

 

 



[1] Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling 2002

[2] Ondersteunende begeleiding omvat ondersteunende activiteiten in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem, gericht op bevordering of behoud van zelfredzaamheid of bevordering van de integratie van de verzekerde in de samenleving, te verlenen door een instelling . Activerende begeleiding omvat door een instelling te verlenen activerende activiteiten gericht op: a. herstel of voorkomen van verergering van gedrags- of psychische problematiek; of  b. het omgaan met de gevolgen van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap.

[3] Gemeente Den Haag. Nota 'Burgerschap: Samen stad zijn, 2006