Stuk 20074573 Delft,
30 mei 2006
Onderwerp: Verzoek voor plaatsing op het plan van
scholen 2007-2010 van een basisschool op islamitische grondslag binnen de
gemeentegrenzen van Delft.
Aan de gemeenteraad,
Geachte dames en heren,
1. Inleiding
Bij brief gedateerd 25 januari 2006, bij ons
ingekomen op 26 januari 2006 is door de Stichting Islamitisch College (SIC) te
Schiedam op grond van artikel 76 van de Wet op het primair onderwijs een
verzoek ingediend voor plaatsing op het plan van scholen 2007-2010 van een
basisschool op islamitische grondslag binnen de gemeentegrenzen van Delft
Dit verzoek volgt op eerdere verzoeken van de
Stichting Islamitisch College in 2003, 2004 en 2005.
Deze verzoeken werden na grondige toetsing allen
geweigerd, omdat niet werd voldaan aan het gestelde in artikel 77, lid 1 van de
Wet op het primair onderwijs.
Voor Delft geldt een stichtingsnorm van 315
leerlingen, welk aantal leerlingen binnen vijf jaar na aanvang van de
bekostiging van de nieuwe school moet zijn gerealiseerd. De daarop volgende15
jaar moet de school worden bezocht door tenminste het aantal leerlingen dat
overeenkomt met de voor Delft geldende stichtingsnorm.
De aanvraag moet door de gemeente worden getoetst
om te kunnen bepalen of de school levensvatbaar is. Het kunnen aantonen van de
levensvatbaarheid is van belang omdat met de komst van een nieuwe school
investeringen in de huisvesting, deelname aan lokaal onderwijsbeleid en
veranderde leerling-stromen zijn gemoeid.
Indien met het verzoek wordt ingestemd betekent dit
dat de school met ingang van de cursus 2007-2008 zal starten.
Het instemmen met de stichting van een nieuwe
school houdt verder in dat als het vereiste aantal leerlingen niet binnen vijf
jaar wordt gehaald de bekostiging van de school wordt beëindigd. Om dit te
voorkomen maken besturen in de praktijk ondermeer gebruik van de mogelijkheid
om een nieuw stichtingsverzoek in te dienen (herstart).
Op deze wijze blijven veel scholen die niet aan de
norm voldoen toch langdurig in stand.
2. Juridisch kader
Op grond van artikel 76 van de Wet op het primair
onderwijs dient een verzoek tot opneming in het plan van scholen vòòr 1
februari van het jaar van vaststelling van het plan van scholen bij de
gemeenteraad te worden ingediend.
De Wet op het primair onderwijs schrijft in artikel 76 voor, dat het verzoek
aan de gemeenteraad moet worden vergezeld
door de in artikel 75 vereiste gegevens.
Deze gegevens bestaan onder meer uit een prognose
van het aantal te verwachten leerlingen en een beschrijving van het
voedingsgebied.
Artikel 76 van de Wet op het primair onderwijs
geeft in lid 2 onder a. aan, dat indien het verzoek betrekking heeft op een
richting waarvoor er in de gemeente nog geen basisonderwijs wordt gegeven, de
prognose gegevens moet bevatten met betrekking tot het
belangstellingspercentage voor basisonderwijs van die richting in een
vergelijkbare gemeente.
Bij ministeriële regeling worden modellen vastgesteld voor het verstrekken van de prognose, aldus artikel 75, lid 4 van de Wet op het primair onderwijs.
In de "Modelprognose basisonderwijs
2001", gepubliceerd in Uitleg Gele Katern nr. 18a van 25 juli 2001 wordt nader ingegaan op de
wijze waarop de prognoses door de aanvrager dienen te worden opgesteld.
Op grond van artikel 74, lid 1 van de Wet op het
primair onderwijs kan de bekostiging van een bijzondere basisschool slechts een
aanvang nemen als deze voorkomt op een voor de gemeente van vestiging
vastgesteld plan van scholen. Het plan van scholen dient vòòr 1 augustus door
de gemeenteraad te worden vastgesteld.
Het plan van scholen omvat een periode van drie
schooljaren en vermeldt in ieder geval welke scholen bij aanvang van de
planperiode voor bekostiging in aanmerking komen.
Artikel 83 van de Wet op het primair onderwijs
geeft aan, dat het vaststellen van een plan van scholen achterwege blijft als
er geen verzoeken tot opneming in het plan zijn ingekomen of geen der verzoeken
voor inwilliging in aanmerking komt.
In de gemeente Delft is geen islamitisch
basisonderwijs aanwezig. Dit betekent, dat op basis van artikel 76, lid 2
aanhef en onder a. van de Wet op het primair onderwijs in de prognose dient te
worden uitgegaan van het belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van
de richting van de verlangde school in een vergelijkbare gemeente.
In de Wet op het primair onderwijs wordt
aangegeven, dat de prognose tevens gegevens kan bevatten naar aanleiding van de
directe meting.
De regeling "Modelprognose basisonderwijs
2001" geeft aan dat, indien de te overleggen prognose op basis van de
indirecte methode onvoldoende gegevens oplevert voor de bepaling van de
behoefte aan een school, er als aanvullende methode tevens gegevens op basis
van een directe meting kunnen worden geleverd.
In deze regeling is onder " IV. Directe
meting" aangegeven, dat de directe meting:
-moet worden uitgevoerd door een onafhankelijk
onderzoeksbureau;
-moet worden uitgevoerd door middel van een
schriftelijke enquête;
-belangstellingspercentage per voedingsgebied
levert;
-als aanvullende methode is bedoeld;
-gebaseerd moet zijn op een representatieve
aselecte steekproef uit de
onderzoekspopulatie die bestaat uit ouders/verzorgers van kinderen
van 0
tot en met
11 jaar, woonachtig in het voedingsgebied van de gewenste
school;
-de anonimiteit van de ondervraagden garandeert;
-moet zijn gericht op de voorkeuren van
ondervraagden voor
alle
richtingen.
In de genoemde regeling is letterlijk aangegeven,
dat de directe meting als aanvullende methode bedoeld is, voor het geval de
indirecte meting onvoldoende gegevens oplevert, en dat het
belangstellingspercentage uit een juist uitgevoerde directe meting niet zonder
meer in alle gevallen in de plaats komt van het gemeentelijke
belangstellingspercentage (zie ook hoofdstuk 5. Jurisprudentie).
3.1 De door SIC ingediende gegevens
Het SIC heeft twee prognoses aangeleverd. Een op
basis van de indirecte methode en een op basis van een uitgevoerde directe
meting.
1. Prognose op basis van Indirecte meting:
Het bestuur van het Islamitisch College heeft bij
eerdere aanvragen Schiedam en Heerlen als vergelijkbare gemeenten aangemerkt.
In de onderhavige aanvraag wordt de gemeente Leiden
door de Stichting Islamitisch College als vergelijkbare gemeente aangegeven.
2. Prognose op basis van directe meting:
Deze prognose is opgesteld op basis van een meting
in een deel van Delft, te weten de wijken Vrijenban, Hof van Delft,
Voordijkshoorn, Voorhof, Buitenhof en Wippolder.
3.2 Indirecte meting
SIC heeft Leiden als vergelijkbare gemeente met
Delft aangewezen en daartoe ondermeer de volgende gegevens aangeleverd ter
onderbouwing van deze vergelijkbaarheid:
Delft Leiden
Bevolking 95031 118563
Oppervlakte in km2 24,08 23,16
Gem.woningbezetting 2,23 2,34
Opheffingsnorm 189 197
niet-westerse allochtonen 15,6% 14,1%
Stedelijkheid 1 1
(bron CBS)
Wij nemen daarnaast in ogenschouw dat Leiden evenals Delft een universiteitsstad
is en ook de volgende zaken vergelijkbaar zijn:
Delft Leiden
Aandeel 18-27 jarigen 19,3% 18,3%
leerlingen in basisschoolleeftijd 8,1% 8,3%
0-14 jarigen niet-westerse allochtonen 3,8% 3,6%
Zowel Leiden als Delft zijn middelgrote steden met
een historische kern, gelegen in de randstad, waardoor de geografische ligging
als vergelijkbaar kan worden aangemerkt.
In de vorige aanvragen werd door SIC als
voedingsgebied voor de nieuw te stichten school aangewezen de gehele gemeente
Delft en de gemeenten Rijswijk, Pijnacker-Nootdorp, Naaldwijk, De Lier,
Schipluiden en Wateringen. De nu voorliggende aanvraag geeft geen
voedingsgebied aan maar uitsluitend een prognose in een afgebakend gebied
binnen Delft op basis van het belangstellingspercentage van de vergelijkbare
gemeente Leiden.
Indien het
belangstellingspercentage van de door SIC aangegeven vergelijkbare
gemeente Leiden ( 0,94 %) op de basisgeneratie van het door SIC aangegeven deel
van Delft wordt losgelaten, leidt dit tot een leerlingaantal zoals aangegeven
in onderstaande tabel, welk aantal leerlingen ver beneden de voor Delft
geldende stichtingsnorm van 315 leerlingen ligt.
Prognose aantal leerlingen in het door SIC
aangegeven gebied in Delft bestaande uit de wijken Vrijenban, Hof van Delft,
Voordijkshoorn, Voorhof, Buitenhof en Wippolder op basis van de vergelijkbare
gemeente Leiden (indirecte meting)
2007 2017 2027
Aantal leerlingen 51 58 56
Uitkomst toetsing indirecte meting:
Met het aanwijzen van Leiden als met Delft
vergelijkbare gemeente voor het bepalen van het belangstellingspercentage voor
een islamitische school kunnen wij instemmen.
3.3 Directe Meting
Aanvullend op de gegevens met betrekking tot de
indirecte meting is door SIC tevens een
prognose toegevoegd gebaseerd op de resultaten van een door onderzoeksbureau
ITS te Nijmegen uitgevoerde directe meting.
Deze meting werd uitgevoerd onder bewoners van de
wijken Vrijenban, Hof van Delft, Voordijkshoorn, Voorhof, Buitenhof en
Wippolder. In deze wijken woont 70,6% van de basisgeneratie in de gemeente
Delft.
De uitkomst van de uitgevoerde directe meting geeft
een belangstellingspercentage voor liberaal islamitisch onderwijs van 9,1%.
Deze uitkomst is vervolgens in opdracht van SIC
vervolgens door VBSconsult te Den Haag
verwerkt in de 'Leerlingprognose te stichten islamitische basisschool in de
gemeente Delft'.
De in deze leerlingprognose weergegeven aantallen
leerlingen komen in 2007 uit op 508
leerlingen, oplopend tot 554 leerlingen in 2027.
2007 2017 2027
Aantal leerlingen 508 527 554
a. In
de bij de aanvraag van ITS behorende rapportage 'Verlangd basisonderwijs in
Delft' wordt de te onderzoeken populatie aangegeven als 9162 kinderen in de
leeftijd 0 tot en met 11 jaar in de wijken die in het onderzoek zijn
meegenomen. Dit aantal is niet correct; gecorrigeerd naar een juiste optelling
van de populaties per wijk moet dit zijn 8217 kinderen. Deze onnauwkeurigheid
heeft geen invloed op het berekende belangstellingspercentage.
Vrijenban (12) 1.011
Hof van Delft (13) 1.534
Voordijkshoorn (14) 1.225
Voorhof (24) 1.388
Buitenhof (25) 2.114
Wippolder (28) 945
totaal werkelijk 8.217
optelling ITS 9.162
b. De
uitkomst van het onderzoek is gebaseerd op 1850 formulieren, terwijl de respons
2096 formulieren bedraagt. De reden waarom 246 formulieren niet zijn verwerkt
is gelegen in het feit, dat een aantal vragenlijsten niet correct waren
ingevuld. Vragenlijsten waar meer dan één richting was aangekruist zijn ook
niet meegenomen, tenzij het twee subrichtingen zijn binnen hindoe of binnen
islamitisch. Vragenlijsten waar twee of meer voorkeuren of niet-islamitisch
onderwijs waren aangekruist had men echter wel mee kunnen tellen als voorkeur
voor overig niet-islamitische onderwijs. Het berekende
belangstellingspercentage komt hierdoor enkele tienden van procenten te hoog
uit.
c. De
directe meting geeft tevens een belangstellingspercentage van 0,8% aan voor
orthodox islamitisch onderwijs en 0,4% voor liberaal én orthodox. Aangezien de
aanvraag gebaseerd is op een prognose voor liberaal islamitisch onderwijs, en
slechts gespeculeerd kan worden over eventuele deelname van orthodoxe
islamieten aan liberaal islamitisch onderwijs, is in de aanvraag de orthodoxe stroming buiten beschouwing
gebleven.
d. In
de prognoseberekening zijn de gevonden aantallen leerlingen, naar aanleiding
van de gehanteerde belangstelling voor het islamitisch basisonderwijs,
onterecht vermeerderd met 3%.
In het verleden werd deze opslag toegepast ter
bepaling van het formatie-budget om de toestroom van 4-jarigen tussen de
teldatum (1 oktober) en het begin van het schooljaar (1 augustus van het jaar
daarop) te verrekenen. Deze regeling was derhalve niet van toepassing bij een
directe meting. Bovendien had deze geen betrekking op de stichting van scholen
en is de verrekening vervallen omdat dit tegenwoordig wordt verwerkt in de formatiebekostiging.
Dit blijkt ook uit een beslissing van het ministerie van O,C en W van 16
augustus 2005.
Het berekende leerlingaantal, zoals hierboven
vermeld, zou derhalve met 15 à 16 verminderd moeten worden.
e. In
het rapport geeft ITS aan, dat de respons in eerste instantie 32,5% bedroeg. Na
een herinnering op de niet terugontvangen adressen steeg de respons naar 45,6%.
f. Men
heeft geen non-respons onderzoek uitgevoerd om de uitslag van het onderzoek te
toetsen. Indien we ervan uit gaan dat geen van de niet responderende gezinnen
belangstelling had voor islamitisch onderwijs, daalt het
belangstellingspercentage tot 3,6%.
Indien alle ondervraagden hadden gereageerd, zou het gemeten
belangstellingspercentage ergens tussen 3,6% (minimumwaarde) en 9,1%
(maximumwaarde) liggen.
g. Bij
de bevolkingsprognoses op wijkniveau ('Analyse en cohort prognose van het
voedingsgebied') is men door de toekomstige hoge bouwproducties in de wijken
Voordijkshoorn en Wippolder ervan uitgegaan dat dit nieuwbouwwijken betreft,
met 70% eengezinswoningen. Voor deze gebieden heeft men aparte
nieuwbouwprognose methodes gebruikt. Dat gaat voor de wijk Voordijkshoorn
misschien wel op, omdat dit nieuwbouw betreft in uitbreidingsgebieden. Het
werkelijk percentage te bouwen eengezinswoningen in Voordijkshoorn is echter
geen 70% maar 63%.
In Wippolder betreft het zeker geen nieuwbouwwijk.
In Wippolder gaat het gedeeltelijk om
nieuw te bouwen studentenwoningen en gedeeltelijk om vernieuwbouw van oude
TU-gebouwen tot appartementen verspreid over de wijk. Het percentage
eengezinswoningen dat in deze wijk gebouwd wordt is dan ook geen 70%, maar 0%.
Woningbouw in deze vormen zal dan ook veel minder aan leerlingpotentieel
opleveren.
Hieronder is aangegeven welke leerlingaantallen er
zouden zijn als de basisgeneratie is gebaseerd op de in Delft geldende
bevolkingsprognoses van de wijken in het voedingsgebied. Dit wordt afgezet
tegen de door SIC aangegeven basisgeneraties en leerlingaantallen.
(basisgeneratie: aantal 4 tot en met 11 jarigen
plus 30% van de 12 jarigen)
Vergelijking prognose
islamitisch liberale basisschool berekend volgens SIC a.d.h.v. directe meting
en volgens bevolkingsprognose Gemeente Delft
2010 2015 2020
SIC basisgeneratie 6530 6583 6065
leerlingaantal 537 533 530
Gem. Delft basisgeneratie 5177 5151 5020
leerlingaantal 474 453 438
(leerlingaantal in beide gevallen bij door ITS
gemeten belangstellingspercentages)
Hieruit blijkt, dat indien de Delftse
bevolkingsprognoses worden gehanteerd, ook al zou het door ITS gemeten
belangstellingspercentage juist zijn, het leerlingaantal op termijn ca. 100
leerlingen lager is dan uit de door SIC aangeleverde prognose volgt.
3.4 Beoordeling resultaten directe meting
Wij merken op, dat in het prognoserapport wordt
aangegeven, dat bij het bepalen van het belangstellingspercentage de uitkomst
van de door ITS uitgevoerde directe meting leidend wordt verklaard.
In de regeling "Modelprognose 2001" wordt
echter expliciet aangegeven dat de directe meting als aanvullend is bedoeld
voor het geval de indirecte meting onvoldoende gegevens oplevert. Uit de
aanvraag blijkt op geen enkele wijze dat de indirecte meting onvoldoende
gegevens zou opleveren.
Onder 3.4.a, b en c worden de resultaten van de
directe meting vergeleken met feitelijk gerealiseerde
belangstellingspercentages in het land, de feitelijk bestaande
belangstellingspercentages in het gekozen voedingsgebied en gegevens uit een
aantal andere gemeenten, waarbij het resultaat van de daar uitgevoerde directe
metingen wordt gelegd naast het feitelijk gerealiseerde
belangstellingspercentage.
3.4.a Feitelijke belangstellingspercentages in
andere gemeenten
In onderstaande tabel zijn de feitelijk
gerealiseerde belangstellingspercentages opgenomen van de gemeenten waar
islamitische basisscholen zijn gevestigd.
Analyse
gemeentelijke belangstelling islamitisch onderwijs t.o.v. de basisgeneratie*
Teldatum 1-10-2005 : Basisgeneratie 1-1-2006 op
grootte belangstellingspercentage
Leerdam 5,9% Eindhoven 1,2%
Schiedam 5,1% Dordrecht 1,2%
Roermond 4,4% Haarlem 1,2%
Maastricht 3,1% Almere 1,1%
Uden 3,0% Ede 1,1%
Helmond 2,3% Tilburg 1,1%
Alphen
aan den Rijn 2,3% Zaanstad 1,1%
Gouda 2,2% Enschede 1,1%
Amersfoort 2,1% 's-Hertogenbosch 1,1%
Heerlen 1,9% Breda 0,9%
Arnhem 1,7% Leiden 0,9%
Bergen
op Zoom 1,6% Alkmaar 0,6%
Nijmegen 0,5%
Grote
steden
Amsterdam 4,3% Utrecht 1,5%
Rotterdam 2,2% ’s-Gravenhage 1,0%
*Basisgeneratie: Aantal 4 t/m 11 jarigen en 30% van
de 12 jarigen in een gemeente
CFI-telgegevens: Totaal aantal kinderen op de
islamitische scholen op 1-10-2005
Deze tabel toont aan dat er in Delft (met een door
ITS bepaalde belangstelling van 9,1%) veruit de grootste belangstelling voor islamitisch
onderwijs zou bestaan van geheel Nederland.
3.4.b Belangstellingspercentages in het
voedingsgebied
In onderstaande tabel is de werkelijke
belangstelling bepaald op basis van leerlingen op Delftse scholen woonachtig in
het door SIC aangegeven voedingsgebied en vergeleken met de door ITS gemeten
belangstelling.
Belangstellingspercentage
directe meting in vergelijking met de werkelijke belangstelling in de wijken
van het voedingsgebied
werkelijke
belangstelling belangstelling
1
okt. 2005*% Directe
Meting ITS%
openbaar 30,6 32,5
rooms-katholiek 31,7 21,7
Protestants-christ. 23,8 16,1
reformatorisch 4,3 1,4
alg. bijzonder 7,6 8,4
vrije school 2,0 6,9
Islamitisch 9,1
Overig 3,9
Totaal 100 100
* bron: Onderwijsmonitor 2005
Hieruit blijkt dat de uitkomsten van de door ITS
uitgevoerde directe meting geen duidelijke relatie hebben met de werkelijke
situatie in het onderzochte voedingsgebied. Hier is geen verklaring voor
aangegeven, terwijl de verschillen opvallend zijn:
·
Voor het openbaar onderwijs zou volgens deze meting
meer belangstelling zijn, terwijl het pc, rk en reformatorisch onderwijs op
fors minder leerlingen zouden kunnen rekenen.
·
De vrije school zou op een
belangstellingspercentage van 6,9 kunnen rekenen, terwijl in de praktijk
slechts 2% de vrije school bezoekt.
3.4.c
Directe meting t.o.v. feitelijke belangstellingspercentages
Wij wijzen
op het gegeven, dat uit inventarisatie van de islamitische basisscholen
in Nederland blijkt, dat op teldatum 1-10-2005 slechts 9 van de 46 scholen aan
de stichtingsnorm voldoen (bijlage 1).
Aansluitend op deze constatering is er verder
onderzoek gedaan naar de resultaten uit directe metingen die zijn uitgevoerd en
de geconstateerde feitelijke belangstellingspercentages die zijn waargenomen.
Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Haarlem zijn
hiervoor ondervraagd. Dit zijn de gemeenten waar islamitische scholen, die lang
genoeg bestaan om de levensvatbaarheid te toetsen, zijn voortgekomen uit
stichtingsprognoses die zijn gebaseerd op directe metingen.
vergelijking belangstellingspercentages uit directe
metingen
t.o.v. feitelijk waargenomen
belangstellingspercentages
DM feitelijk verhouding
Amsterdam* 10,1 4,3 2,3
:1
Rotterdam*
9,5 2,2 4,3 :1
Den Haag** 21,9 1,7 13,0 :1
Haarlem**
6,9 4,1 1,7 :1
* waarden geldend voor de hele gemeente
**waarden geldend voor het voedingsgebied van de
betreffende scholen
Directe metingen zijn ook uitgevoerd ten behoeve
van de stichting van islamitische scholen in Alkmaar, Lelystad en Hilversum.
Alle hier genoemde Directe Metingen zijn uitgevoerd
door het ITS in Nijmegen.
In alle gevallen is er sprake van een grote tot
zeer grote overschatting van de directe meting.
Uitkomst toetsing directe meting:
Gelet op het vorenstaande kunnen wij een
belangstellingspercentage van 9,1% voor liberaal islamitisch basisonderwijs in
Delft niet als aannemelijk aanmerken.
Uit bovenstaande concluderen wij dat de resultaten
van de directe meting onwaarschijnlijk hoog en dus onbetrouwbaar zijn en dat
deze niet zonder meer in de plaats van de resultaten uit de indirecte meting
kunnen worden gezet.
4. Samenvatting gehele toetsing
5. Jurisprudentie
Op 28 januari 1999 heeft de Raad van State een
uitspraak gedaan die betrekking heeft op het al dan niet volgen van de uitkomst
van een directe meting.
In deze zaak was in de gemeente Den Haag in het
stadsdeel centrum een directe meting uitgevoerd met als uitkomst een
belangstellingspercentage van 16,5% voor islamitisch onderwijs. In dit
stadsdeel bestaat echter een islamitische school, die een belangstelling heeft van
3,5%.
In de uitspraak wordt aangegeven dat gegevens uit
een directe meting slechts een aanvullend karakter kunnen hebben, derhalve niet
geheel in de plaats kunnen treden van het gemeentelijke
belangstellingspercentage en dat een directe meting kan worden toegepast,
indien geen gemeentelijk belangstellingspercentage kan worden berekend, of niet
representatief kan zijn indien de bevolkingssamenstelling in het voedingsgebied
sterk afwijkt van gemeente als geheel.
De RvS heeft de gemeente Den Haag in het gelijk
gesteld, omdat 'het belangstellingspercentage, zoals dit blijkt uit een directe
meting, met name niet zonder meer zal mogen worden gehanteerd als er sterke
contra-indicaties zijn voor de representativiteit daarvan' en dat er 'sprake is
van zo'n contra-indicatie, indien blijkt, dat het feitelijke
belangstellingspercentage in het voedingsgebied van de op te richten school
aanzienlijk afwijkt van het belangstellingspercentage in hetzelfde
voedingsgebied op basis van de directe meting'.
In principe is in Delft bij de vergelijking tussen
de directe en de indirecte meting een zelfde contra-indicatie aan de orde.
Immers het gerealiseerde belangstellingspercentage
in de gemeente Leiden van 0,94% is gelet op de door SIC aangegeven
vergelijkbaarheid met Delft te beschouwen als het in Delft vigerende
belangstellingspercentage voor islamitisch onderwijs. De vergelijking van dit
percentage van 0,94% met de in Delft gemeten belangstelling van 9,1%
(contra-indicatie) geeft een grote discrepantie weer.
Deze uitspraak van de Raad van State ondersteunt
onze conclusie, dat het uit de directe meting blijkende
belangstellingspercentage van 9,1% niet als aannemelijk kan worden aangemerkt
en dus niet in de plaats kan worden gesteld van het op basis van de
vergelijkbare gemeente voor Delft vastgestelde belangstellingspercentage voor
islamitisch onderwijs van 0,94%.
Naar het oordeel van het college kan uit de directe
meting niet worden opgemaakt dat er voldoende potentieel is voor stichting van
een liberaal-islamitische basissschool in Delft. Los van een aantal kleinere
factoren moet geconstateerd worden dat een correctie moet plaatsvinden op het
door ITS gehanteerde aantal kinderen in de basisgeneratie. Het aantal
potentiële leerlingen komt daardoor circa 100 lager uit (438 in 2020).
Deze 438 is gebaseerd op de aanname dat binnen de
non-respons groep het belangstellingspercentage ook 9.1% zou zijn. Dat kan naar
het oordeel van het college niet worden aangenomen. Wanneer geen van de
non-respondenten zou opteren voor liberaal-islamitisch onderwijs ontstaat een
belangstellingspercentage van 3.6%. Binnen deze bandbreedte zal het echte
belangstellingspercentage liggen.
De 438 is verder gebaseerd op de aanname dat alle
belangstellende leerlingen de school daadwerkelijk zouden bezoeken. Gezien de
reisafstanden vanuit het totale voedingsgebied acht het college dat niet
aannemelijk.
Vanwege het voorgaande is het college van mening dat de directe meting niet in
de plaats kan komen van de indirecte meting.
De methode van indirecte meting (het aanwijzen van
Leiden als vergelijkbare gemeente) levert voldoende gegevens op voor de
bepaling van de behoefte aan een school en dat het hieruit volgende
belangstellingspercentage voor islamitisch onderwijs van 0,94% gehanteerd dient
te worden voor de prognoses. De prognoses geven dan leerlingenaantallen aan die
nu en na vijf jaar ver liggen onder de wettelijke stichtingsnorm.
Tussen het Delftse gemeentelijke
belangstellingspercentage voor islamitisch onderwijs van 0,94 % en het op basis
van de directe meting door ITS bepaalde percentage van 9,1% constateren wij een
grote discrepantie.
In de prognoserapporten wordt door de aanvrager
geen verklaring gegeven voor deze verschillen, die in de onderstaande tabellen
zijn weergegeven;
Prognose op basis indirecte meting
met als vergelijkbare gemeente Leiden
2007 2017 2027
Aantal leerlingen 51 58 56
Prognose op basis van de directe meting
in voedingsgebied Delft
2007 2017 2027
Aantal leerlingen 508 527 554
Ook uit vergelijking met de feitelijk waargenomen
belangstellingscijfers en met de situatie in andere gemeenten, blijkt deze
discrepantie. Mede daarom merken wij de uitkomsten van de gehanteerde directe
meetmethode aan als niet aannemelijk en stellen wij de gemeenteraad voor:
Stuk 20074573
De raad der gemeente Delft,
Gelezen het voorstel van het college van 30 mei
2006
BESLUIT
1. De door de Stichting Islamitisch College te
Schiedam aangegeven vergelijkbare gemeente Leiden te accepteren waardoor het
daar geldende belangstellingspercentage van 0,94 % ook voor Delft van
toepassing is;
2. Het door de Stichting Islamitisch College
berekende belangstellingpercentage van 9,1% als gevolg van aanvullend
aangeleverde gegevens met betrekking tot een directe meting gelet op de
bovenstaande toetsing als niet aannemelijk te verklaren;
3. Niet in te stemmen met het verzoek van de
Stichting Islamitisch College te
Schiedam tot opneming van een islamitische basisschool op het plan van scholen
2007-2010 gemeente Delft omdat uit de toetsing van de bij het verzoek
overgelegde gegevens blijkt, dat het niet aannemelijk is dat de school binnen 5
jaar vanaf de datum van bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode
van 5 jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal
leerlingen dat overeenkomt met de voor Delft
geldende stichtingsnorm, waardoor het verzoek niet voldoet aan het gestelde in
artikel 77, lid 1 van de Wet op het primair onderwijs;
4. Conform artikel 83 van de Wet op het primair
onderwijs geen plan van scholen vast te stellen omdat het ingekomen verzoek van
de Stichting Islamitisch College niet voor inwilliging in aanmerking komt en er
geen andere verzoeken zijn ingekomen.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering
van 29 juni 2006
,
voorzitter.
,
griffier