Van discussie, naar visie, naar Wmo-beleid

 

 

 

Wet maatschappelijke ondersteuning

In de

Gemeente Delft

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

             Startnotitie, Januari 2007


Van discussie, naar visie, naar Wmo-beleid

 

 

Inhoudsopgave

 

Inleiding                                                                                                                                         3

Leeswijzer 4

1. De wet maatschappelijke ondersteuning. 5

1.1. Algemene doelstelling Wmo. 5

1.2. Waaruit bestaat de Wmo?. 8

1.3. De negen prestatievelden. 8

1.4. Procesverplichtingen voor gemeenten. 10

1.5. Actuele situatie Wmo in Delft 10

2. Van een beleidsarme naar een beleidsrijke Wmo. 12

2.1 Inleiding. 12

2.2 Maatschappelijke trends en wettelijke ontwikkelingen. 13

2.3. De Wmo-, de zogenaamde rode draden. 15

3. Delft en de negen prestatievelden. 18

3.1 Clustering. 18

3.2. Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten. 18

3.3. Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen en ouders. 19

3.4. Het geven van informatie en advies. 20

3.5. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers. 20

3.6. Ouderen, gehandicapten en chronisch zieken. 21

3.7. Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder sociale pensions en vrouwenopvang. 22

3.8. Het voeren van verslavingsbeleid. 23

3.9. OGGZ, Openbare Geestelijke GezondheidsZorg. 23

4. Burger en cliëntparticipatie. 25

4.1. De Wmo en burger- en cliëntparticipatie. 25

4.2. Doelen en vormen van participatie. 25

4.4 Communicatie. 28

5.     Opzet beleidsdiscussie en Beleidsagenda 2007 en 2008. 29

5.1 Opzet beleidsdiscussie 2007. 29

5.2 Beleidsagenda 2007- 2008. 32

6. Financieel kader 33

 

 

 

Bijlage 1: Begrippenlijst
Inleiding

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is geen zorgwet maar een brede wet waarbij het hoofddoel is dat alle inwoners de kans krijgen om mee te doen. Meedoen in de brede zin van het woord. Maar meedoen met de samenleving is voor iedereen niet altijd eenvoudig, vooral niet voor mensen met een beperking en kwetsbare groepen. Kenmerken van de moderne samenleving zijn immers het streven naar efficiency, prestatiedrang en een hoge arbeidsproductiviteit. Gevolg hiervan is dat belemmeringen bij de deelname aan de maatschappij voor een belangrijk deel ontstaan door de inrichting van die maatschappij zelf[1]. Het is de taak van de gemeente om een sterke sociale en fysieke infrastructuur te creëren waardoor de behoefte aan individuele ondersteuning minder zal zijn. De gemeente doet dit samen met inwoners.

 

De gemeente Delft heeft gekozen voor een overgangsjaar in 2007, om gezien de beperkte tijd toe te werken naar een brede benadering van de wet. Vastgesteld is dat de gemeente de Wmo  via twee sporen invoert (Plan van Aanpak Wmo, 2005). Allereerst vindt een zorgvuldige en overwogen invoering plaats van de nieuwe taken in samenhang met de reeds bestaande zorgtaken. Het zogenaamde Spoor 1. Daarna wordt ingestoken op de volle breedte van de Wmo en de volledige samenhang tussen voorzieningen. Het zogenaamde spoor 2.  De nota “Van beleid, naar visie, naar Wmo-beleid” zet hierin weer een belangrijke stap. De aanleiding voor deze nota is de start van Spoor 2: de brede beleidsdiscussie WMO. Spoor 2 is gericht op de beleidsontwikkeling in het licht van de brede aanpak WMO. Deze beleidsontwikkeling is een breed proces om te komen tot een vierjarig beleidsplan Wmo. De gemeente is verplicht om minimaal eens per vier jaar één of meerdere beleidsplannen op te stellen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning.

Deze startnotitie beschrijft op welke wijze we dit proces in 2007 gaan vormgeven. Op basis van gesprekken / discussie met burgers en organisaties wordt er een visie ontwikkeld. Een visie waarin wordt beschreven hoe Delft de Wmo de komende jaren gaat vormgeven. Deze wordt vertaald in een concreet Wmo-beleidsplan dat in juni 2007 aan de gemeenteraad wordt aangeboden.

 

Het uiteindelijke beleidsplan is een kadernota en kan gezien worden als de paraplu waaronder het Wmo-beleid vorm krijgt. Het beleidsplan legt nadrukkelijk verbindingen tussen de diverse beleidsvelden.

 

Voor u ligt de Startnotitie. De eerste versie is als Opstartnotitie besproken tijdens de C-discussie in de commissie WIJZO d.d. 19 december 2006 en in het Panel Gehandicaptenbeleid d.d 18 januari 2007. Op basis van de C-discussie is de notitie aangepast tot het voorliggende document.


Leeswijzer

Hoofdstuk 1 beschrijft de uitgangspunten en doelen van  de Wmo . Het is een uitgebreid overzicht. Dit is echter noodzakelijk om een compleet beeld te geven. De gemeente is de regisseur van de Wmo en de regisseursrol wordt nader uitgewerkt. Met de komst van de Wmo heeft de gemeente ook de opdracht om voorzieningen te treffen ter compensatie van de beperkingen die burgers ondervinden. Dit compensatiebeginsel wordt beschreven. Inzichtelijk wordt gemaakt waar de 9 prestatievelden nu daadwerkelijk over gaan. Afgesloten wordt met de verplichtingen waaraan de gemeente moet voldoen en de actuele situatie in Delft.

 

Gemeenten hebben de wettelijke verplichting een vierjarig beleidsplan op te stellen vanaf 2007. In dit hoofdstuk 2 wordt beschreven op welke wijze de volle breedte van de Wmo en de volledige samenhang tussen voorzieningen wordt opgepakt in 2007. Uitgangspunt bij de totstandkoming van het beleidsplan is synergie en samenhang tussen de diverse beleidsvelden. Hierbij staat innovatie voorop. Door benchmarking wordt snel duidelijk waar bijstelling noodzakelijk is. Op basis van maatschappelijke trends en wettelijke ontwikkelingen op de achtergrond van de WMO, zoals extramuralisering, vergrijzing en de arbeidsmarkt, worden vijf leidende principes voor de WMO voorgesteld. We noemen dit de ‘rode draden’ van de WMO in Delft. Deze ‘rode draden’ komen terug op alle prestatievelden in de WMO.

 

In hoofdstuk 3 wordt een clustering van de prestatievelden voorgesteld. De Delftse doelen worden per prestatieveld beschreven en de discussiethema’s en suggesties voor actiepunten worden benoemd.

 

Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 beschreven wat burger- en cliëntenparticipatie nu daadwerkelijk inhoudt, welke mogelijkheden er zijn om participatie vorm te geven en op welke wijze de burger nu al betrokken is bij de totstandkoming van beleid. De beschrijving is noodzakelijk om achtergronden te weten en om een beeld te kunnen vormen voor participatie in de gemeente. Gemeenten zijn namelijk verplicht om burgers en organisaties te betrekken bij het opstellen en uitvoeren van het Wmo-beleid en het afleggen van verantwoording aan burgers, instellingen en de gemeenteraad.

 

Hoofdstuk 5 gaat in op de beleidsdiscussie in 2007 en de beleidsagenda 2007 en 2008. In hoofdstuk 6 wordt kort het financiële kader toegelicht.

 

Afgesloten wordt met een begrippenlijst.

 


1. De wet maatschappelijke ondersteuning

 

In dit hoofdstuk zijn de achtergronden, de context en de filosofie van de Wmo beschreven.

 

1.1. Algemene doelstelling Wmo

Globaal genomen kan het doel en de aanpak van de Wmo als volgt worden omschreven:

'Meedoen' aan de samenleving is de kortst mogelijke samenvatting van het maatschappelijke doel van de Wmo. Met de Wmo wil het kabinet bereiken, dat de wensen en mogelijkheden voor mensen op het gebied van wonen centraal staan en dat zij –indien mogelijk – daardoor zoveel mogelijk de regie over hun eigen leven kunnen houden. Dit kan zijn zelfstandig wonen in de wijk, maar ook begeleid zelfstandig wonen. Kwetsbare mensen moeten daarbij een steuntje in de rug hebben. Het samenhangende beleid dat hiervoor nodig is, kan het best dicht bij de burger worden uitgevoerd, door een daarvoor goed toegeruste gemeente.

 

Het versterken van de onderlinge betrokkenheid van mensen voor hun naasten in de vorm van mantelzorg en vrijwilligerswerk: het gaat dus om 'meedoen' in brede zin. Aldus opgevat stimuleert de Wmo actieve participatie van alle burgers in de samenleving, jong en oud, mensen met en mensen zonder beperking.

 


Met de Wmo wil de regering bereiken dat – ook op de langere termijn – de zorg aan mensen met een ernstige, zeer langdurige hulpvraag gewaarborgd en betaalbaar blijft. De AWBZ moet weer een volksverzekering worden voor risico's die niet particulier te verzekeren zijn, zoals de gevolgen van chronische ziekten, lichamelijke en verstandelijke handicaps en verpleeghuiszorg. De 'lichte' vormen van zorg, die van lieverlee onder de AWBZ gebracht zijn, worden naar de Wmo overgeheveld. De Wmo heeft twee overeenkomsten met de Wet Werk en Bijstand (WWB). Ten eerste leggen beide wetten een grote nadruk op de eigen verantwoordelijkheid. Ten tweede is er in financieel opzicht een risico komen te liggen bij de gemeenten.

 


Schema 1 Verantwoordelijkheden

 

Het schema laat de verantwoordelijkheden voor bieden van ondersteuning en zorg zien:

-          eerst de eigen verantwoordelijkheid (zelfzorg);

-          dan ondersteuning door naaste omgeving (informele zorg);

-          ten derde beroep op de Wmo voor een vorm van ondersteuning en

-          tenslotte beroep op zorg via AWBZ.

 

Soms wordt hiernaar gerefereerd als de Wmo-ladder.

 

Maatwerk

De Wmo is een ingrijpende wet voor gemeenten. De rijksoverheid heeft slechts de kaders vastgesteld en bij de uitvoering van de Wmo is de gemeente het eerste aan zet. De gemeente is verantwoordelijk voor de randvoorwaarden voor de door de burgers te scheppen ‘civil society’. Zij zet een organisatie op voor de uitvoering van de wet. De wet noemt in dat kader negen prestatievelden. Bij de invulling en vormgeving heeft de gemeente een redelijke beleidsvrijheid. De gemeente moet er voor zorgen dat iedere burger volwaardig kan deelnemen aan de maatschappij. Uitgangspunt is om de drempels die  ouderen en mensen met een beperking ervaren zoveel mogelijk te verlagen. Elke gemeente mag zelf bepalen hoe ze de maatschappelijke ondersteuning organiseert. De gemeente kan de dienstverlening beter dan het rijk aanpassen op iemands persoonlijke omstandigheden. Er komen onvermijdelijk verschillen tussen gemeenten. Elke gemeente biedt immers maatwerk, afgestemd op de behoeften en mogelijkheden van haar burgers. Volgens het kabinet kunnen juist die verschillen gemeenten scherp houden. Als duidelijk is dat een buurgemeente betere voorzieningen biedt, kan iemand met dat gegeven naar zijn eigen gemeentebestuur stappen en om verbetering vragen.

 

Het dominante sturingsconcept is als volgt samen te vatten: regel het lokaal en horizontaal. Zorgvragers en maatschappelijke ondersteunende organisaties dragen bij aan het bepalen en uitvoeren van het beleid. De gemeenteraad krijgt in dit wetvoorstel dus een grote verantwoordelijkheid en vrijheid. Het kabinet hoopt daarmee de volgende doestellingen te realiseren:

-          het veilig stellen van de zware en langdurige zorg in de toekomst;

-          de beheersing van de groei in de zorguitgaven;

-          het herstellen van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van burgers;

-          het bevorderen van samenhang in lokaal beleid en lokale uitvoering;

-          het dichtbij realiseren van noodzakelijke en laagdrempelige ondersteuning; en

-          meer deelname op de arbeidsmarkt

 

Keuzevrijheid

Om deze doelstellingen te kunnen realiseren wordt een beroep gedaan op ieders eigen verantwoordelijkheid voor, en de zeggenschap over zijn of haar eigen leven, van ieders eigen kwaliteiten en mogelijkheden. Maar waar mensen buiten de boot dreigen te vallen, heeft de gemeente de opdracht om, samen met maatschappelijke partners, maatregelen te nemen om dat te voorkomen of om mensen weer binnenboord te halen.

 

De eigen verantwoordelijkheid van burgers wordt sterk zichtbaar bij de keuzevrijheid die de burger krijgt als het gaat om huishoudelijke verzorging. De gemeente is verplicht om met minimaal 2 aanbieders voor huishoudelijke verzorgingen overeenkomsten af te sluiten. De burger heeft dan de keus tussen deze aanbieders. Naast de zorg in natura krijgt de burger ook de keuze voor een persoonsgebonden budget (PGB). Deze keus betekent dat als de burger kiest voor een PGB hij of zij zelf verantwoordelijk wordt voor de inkoop van de benodigde zorg. De eigen verantwoordelijkheid gaat verder dan alleen maar de inkoop van de zorg. De burger wordt dan ook verantwoordelijk voor bijvoorbeeld het onderhoud aan de voorziening of het zorgen voor vervanging als de hulp ziek is.

 

Regierol van de gemeente

In de Wmo is de gemeente de rol van regisseur toebedeeld. De gemeente staat in het middelpunt van een proces waarbij veel creativiteit en inzicht gewenst is. Net zoals in het theater is niet alles van te voren vast te leggen. Het maken van een theatervoorstelling is net zoals het invoeren van de Wmo een proces dat gaandeweg vorm krijgt.

 

De regisseur bevindt zich in een omgeving die bestaat uit diverse partijen met elk eigen belangen en verantwoordelijkheden. De gemeente stelt prioriteiten, initieert, coördineert, geeft het tempo aan, legt verbindingen tussen ontwikkelingen en partijen, bewaakt de afstemming met andere beleidsterreinen, zorgt voor het nakomen van gemaakte afspraken, speelt indien nodig en/of mogelijk een voorwaardenscheppende rol en houdt rekening met verschillende, soms strijdige belangen. Wat betreft de inhoud wordt in eerste instantie een beroep gedaan op de maatschappelijke organisaties waarbij wel de eis wordt gesteld dat er sprake is van deskundigheid en een professionele werkwijze. Op basis van prestatieafspraken zullen de maatschappelijke organisaties belast worden met de realisatie van de gemeentelijke doelstellingen.

 

Compensatiebeginsel

Het compensatiebeginsel (artikel 4 van de WMO) geeft gemeenten de opdracht voorzieningen te treffen ter compensatie van de beperkingen die hun burgers ondervinden in zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Deze voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning stellen burgers in staat om:

a.       een huishouden te voeren;

b.       zich te verplaatsen in en om de woning;

c.       zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

d.       medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

 

Bij het bepalen van de toekenning van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

 

Een succesvolle lobby van een coalitie van gehandicapten- en patiëntenorganisaties, ouderenorganisaties, vakbeweging en mantelzorgers heeft geleid tot een metamorfose van het wetsvoorstel voor de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) van staatssecretaris Ross (Volksgezondheid). Veel wensen zijn ingewilligd door het parlement.
De Wmo zal door middel van het compensatiebeginsel gemeenten verplichten ouderen en gehandicapte burgers te compenseren voor hun beperking. Het resultaat is dat ouderen en gehandicapte burgers kunnen participeren en zelfredzaam zijn. Daarmee is de grootste angst van de belangenorganisaties, het verdwijnen van het recht op zorg, weggenomen. De afweging of iemand recht heeft op een individuele voorziening gaat voortaan volgens een vaste systematiek, het ICF (International Classification of Functioning Disability and Health).

 

Het compensatiebeginsel is een resultaatverplichting. Het gaat om het inzetten van algemene en individuele voorzieningen en investeringen in de civil society waardoor ondersteuning geboden wordt aan mensen met een beperking. De wet gaat uit van het principe van ‘inclusief beleid’. Burgers met beperkingen hebben weinig mogelijkheden of zijn niet in staat om gebruik te maken van de gewone, reguliere voorzieningen voor iedereen. Ze zijn te snel aangewezen op specifieke voorzieningen. Met het organiseren van algemene collectieve voorzieningen kan mogelijk een beroep op de (vaak duurdere) individuele voorzieningen worden voorkomen. Dat betekent dat in de voorzieningensfeer zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met zo veel mogelijk mensen in al hun diversiteit.

Deze collectieve voorzieningen krijgen de voorkeur opzichte van individuele voorzieningen. Als voorbeeld wordt genoemd dat het beter is levensloopbestendig te bouwen voor alle doelgroepen, dan specifiek te bouwen of gebouwen aan te passen aan doelgroepen


1.2. Waaruit bestaat de Wmo?

De Wmo regelt dat de beleidsverantwoordelijkheid voor het inrichten van maatschappelijke

ondersteuning bij gemeenten ligt en dat verantwoording daarover aan de burger moet worden afgelegd. Gemeenten krijgen daardoor de mogelijkheid een samenhangend beleid te ontwikkelen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, wonen en welzijn alsook op aanpalende terreinen. Door de bundeling van wetten en regelingen worden schotten geslecht die in het verleden een gezamenlijke inzet van middelen en een gezamenlijke bediening van cliënten belemmerden. Dat geldt voor middelen en doelen van de Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en een aantal subsidieregelingen. Ook een klein deel van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg, dat nu onder de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid valt, wordt onder de Wmo gebracht (denk aan het thema ‘huiselijk geweld’). In een volgend kabinet zal worden onderzocht of op termijn de ondersteunende en activerende begeleiding worden opgenomen in de Wmo.[2]

 

                          WAS

WORDT

Welzijnswet

Wmo per 1 januari 2007

Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG)

Wmo per 1 januari 2007

Huishoudelijke verzorging in de AWBZ

Wmo per 1 januari 2007

Zorggerelateerde subsidieregelingen in AWBZ:

Diensten bij wonen met zorg

Coördinatie Vrijwillige Thuiszorg en Mantelzorg

Zorgvernieuwingsprojecten GGZ

Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (huiselijk geweld)

Wmo per 1 januari 2007

Ondersteunende en activerende begeleiding in de AWBZ

Niet in deze kabinetsperiode in de Wmo gebracht

Maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, specifieke uitkering aan centrumgemeenten in het kader van de Welzijnswet

 

Wmo voor centrumgemeenten per 1 januari 2007

OGGZ(Openbare Geestelijke GezondheidsZorg) in het kader van de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid  (Wcpv), specifieke uitkering centrumgemeenten

Wmo voor centrumgemeenten per 1 januari 2007

Tabel 1 Huidige en nieuwe situatie

Voor de maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, huiselijk geweld en de verslavingszorg treedt de gemeente  Delft op als centrumgemeente. Dit houdt in dat de gemeente Delft verantwoordelijk is voor een adequaat regionaal voorzieningenniveau en met de regiogemeenten overlegt over het beleid en de inzet van rijksmiddelen.

1.3. De negen prestatievelden

De gemeente wordt met de WMO verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning. Het compensatiebeginsel verplicht gemeenten om voorzieningen te treffen voor mensen die zich door hun beperkingen niet zelf kunnen redden of die moeite hebben met het meedoen aan de maatschappij. In de wet worden een aantal prestatievelden vermeld waarop de gemeente iedere vier jaar samenhangend beleid moet formuleren, aangeven welke prestaties zij levert en waarover verantwoording wordt afgelegd aan de burgers.

De prestatievelden waarvoor de gemeente de verantwoordelijkheid heeft, zijn:

 

  1. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten;
  2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden;
  3. het geven van informatie en advies;
  4. het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;
  5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;
  6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer;
  7. het bieden van maatschappelijke (vrouwen) opvang en tegengaan huiselijk geweld
  8. OGGZ, Openbare Geestelijke GezondheidsZorg
  9. het voeren van verslavingsbeleid en

 

 

De bovengenoemde prestatievelden zijn niet nieuw voor gemeenten, en dus ook niet voor Delft. Delft voert nu bijvoorbeeld al beleid op terreinen als sociale samenhang en leefbaarheid, wijkgericht werken, jeugd, voorzieningen voor ouderen, verslaafden, etc.

 

In hoofdstuk 3 wordt dieper ingegaan op de prestatievelden.

 

In de Wmo zijn bepaalde zekerheden ingebouwd zodat mensen weten waar ze aan toe zijn. In de Wmo is geregeld:

-          dat voor mensen een persoonsgebonden budget - in bepaalde situaties - mogelijk is voor individuele voorzieningen;

-          dat mensen bij individuele voorzieningen uit meer aanbieders moeten kunnen kiezen;

-          dat de volledige huishoudelijke verzorging overgaat van de AWBZ naar de Wmo;

-          dat cliënten aan het loket maar één intake krijgen;

-          dat de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen en de Wet klachtenrecht cliënten zorgsector met de ingang van de Wmo van toepassing is op iedere aanbieder van maatschappelijke ondersteuning;

-          dat gemeenten vanaf 2007 jaarlijks een tevredenheidsonderzoek uitvoeren;

-          dat mantelzorgers en vrijwilligers ondersteuning krijgen;

-          dat een toewijzing of afwijzing van een Wmo-voorziening duidelijk wordt gemotiveerd;

-          dat de kwaliteitswet zorginstellingen ook van toepassing zal zijn op de functie huishoudelijke verzorging, ongeacht met welke zorgleveranciers de gemeente afspraken maakt;

-          dat de definitie van huishoudelijke verzorging in de wettekst is geregeld en

-          dat gemeenten in hun vierjaarlijks beleidsplan aangeven hoe ze rekening houden met kleine doelgroepen. Het plan kan tussentijds aangepast worden.


 

De Wmo omvat een groot aantal doelgroepen. In onderstaande tabel zijn deze schematisch weergegeven.

 

Thema’s

Prestatieveld Wmo

Doelgroep

Sociale samenhang

1. Bevorderen sociale samenhang

Alle burgers

Jeugd

2. Op preventie gericht ondersteuning

Jeugd en hun ouders

Informatie en advies

3. informatie en advies en cliëntondersteuning

Alle burgers met een ondersteuningsvraag

Vrijwilligers en mantelzorgers

4. Vrijwilligers en mantelzorgers

Vrijwilligers en mantelzorgers

Ouderen, gehandicapten en chronisch zieken

5 en 6 Bevorderen van deelname en verlenen van voorzieningen

Klantgroepen huishoudelijke verzorging, Wet Voorzieningen Gehandicapten (WvG) en mensen met een ondersteuningsvraag

Huishoudelijke verzorging

6. Verlenen van voorzieningen

Klanten huishoudelijke verzorging (inclusie ggz-doelgroep)

Sociaal kwetsbaren

7,8, en 9 Maatschappelijke opvang, huiselijk geweld, OGGZ en ambulante verslavingszorg

Daklozen, verslaafden, mensen met een alcoholprobleemn betrokken bij huishoudelijk geweld, verstandelijk gehandicapten en andere sociaal kwetsbare groepen.

Tabel 2 Doelgroepen en prestatievelden Wmo

1.4. Procesverplichtingen voor gemeenten

Bij het vormgeven van de Wmo is er een vijftal procesverplichtingen voor de gemeente:

-          regie

-          vierjarig beleidskader en verordening

-          horizontale verantwoording

-          benchmark en

-          participatie van burgers bij totstandkoming beleid.

 

In het vierjarig beleidskader wordt in ieder geval aangegeven:Wat de gemeentelijke doelstellingen zijn op het gebied van maatschappelijke ondersteuning

-          Hoe het samenhangende beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning zal worden uitgevoerd en welke acties in de door het plan bestreken periode worden ondernomen

-          Welke resultaten de gemeente in de door het plan bestreken periode wenst te behalen

-          Welke maatregelen de gemeenteraad en het college van burgermeester en wethouders nemen om de kwaliteit te borgen van de wijze waarop de maatschappelijke ondersteuning wordt uitgevoerd

-          Welke maatregelen de gemeenteraad en het college van burgermeester en wethouders neemt om de keuzevrijheid te bevorderen met betrekking tot de activiteiten van maatschappelijke ondersteuning.

1.5. Actuele situatie Wmo in Delft

2007 is een overgangsjaar waarbij is gekozen voor een gelijkmatige en zorgvuldige invoering. Dit betekent dat burgers in principe niets zouden moeten merken van de invoering van de Wmo. In  2006 is wel een aantal noodzakelijk stappen gezet. Dit jaar was gericht op de invoering van een aantal nieuwe taken waaraan de gemeente per 1-1-2007 moest voldoen. Dit betekent het opstellen van een verordening, besluit- en verstrekkingenboek met als onderwerpen het persoonsgebonden budget, eigen bijdrage en compensatiebeginsel en de zorginkoop. Besloten is om de nieuwe verordening per 1-3-2007 van kracht te laten zijn zodat er voldoende tijd is om de aanbesteding goed en zorgvuldig te laten verlopen.

 

Om de Hulp bij het huishouden door te laten gaan tot 1 maart, heeft het college de huidige zorgaanbieders gecontracteerd tegen de nu geldende voorwaarden.

 

Subsidieregelingen

In hoofdstuk 1 is aangegeven dat met de WMO een aantal subsidieregelingen is overgekomen naar de gemeente. In de septembercirculaire zijn daar enkele subsidieregelingen bijgekomen te weten Vorming, Training en Advies (VTA) en Collectieve Preventie Geestelijke Gezondheidszorg (CPGGZ). In totaal gaat het om de volgende subsidieregelingen:

 

-          Diensten bij wonen met zorg (Dwz);

-          Zorgvernieuwingsprojecten geestelijke gezondheidszorg (Zvp);

-          Coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg (Cvtm);

-          Vorming, training en advies (Vta);

-          Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten (Bbag)

-          Collectieve Preventie Geestelijke Gezondheidszorg (CPGGZ).;

 

In DWO-verband is afgesproken dat in 2007 de DWO-gemeenten gezamenlijk optrekken. 2007 is een beleidsarm jaar.

 

 

 

 

 

 


2. Van een beleidsarme naar een beleidsrijke Wmo

 

2.1 Inleiding

Het motto van het college programma ’Ruimte zien, ruimte maken’ geldt ook voor de Wmo. Het uitgangspunt in het collegeprogramma voor de WMO is dan ook ‘Kansen zien’.

De gemeente wil een actief Wmo-beleid voeren en de kansen die de Wmo biedt ten volle benutten. Dit geldt ook voor de burgers van Delft. De Wmo wil de burgers emanciperen en niet hospitaliseren. Uitgaan van kracht in plaats van afhankelijkheden.

 

Dit zal ook tot uiting komen in het vierjarig beleidsplan. In het beleidsplan komt nadrukkelijk tot uiting dat bij alles wat wij in Delft bedenken en willen, wij samen optrekken met onze burgers. Zij immers vormen een gemeenschap met daarbinnen uiteenlopende leefstijlen, verwachtingen en behoeften. Wij willen de Delftenaren stimuleren om verantwoordelijkheid te nemen voor een vitale leefbare en sociale stad. Wij hebben de inbreng en creativiteit van de burgers nodig om van Delft een nog aantrekkelijker woon-, werk en leefstad te maken. De Delftenaren worden uitgenodigd om zelf plannen te maken en uit te voeren om de kwaliteit van de leefomgeving nog verder te verbeteren. Dit kan, want de gemeente doet al veel op het gebied van zorg en welzijn.

 

Gekozen is dan ook om het vierjarig beleidsplan te gebruiken als paraplu voor het te ontwikkelen Wmo-beleid. Bestaand beleid en initiatieven worden dan ook gecontinueerd maar in het kader van de Wmo en in samenspraak met burgers en cliënten doorontwikkeld. Voorgesteld wordt om het vierjarig beleidsplan te ordenen op basis van de 9 prestatievelden (zie hoofdstuk 4). Dit maakt benchmarken met andere gemeente mogelijk.

 

Voor de samenhang in beleid worden vier clusters voorgesteld: WZW, Samenwerking in de Wijken, Jeugd, Openbare Geestelijke Gezondheidszorg. Dit wordt in hoofdstuk 3 verder uitgewerkt.

 

Dit hoofdstuk beschrijft kort een aantal maatschappelijke trends en wettelijke ontwikkelingen die spelen op de achtergrond van de WMO. Vervolgens wordt een voorstel gedaan voor de rode draden van WMO in Delft. Deze roden draden  vormen de basis van de Delftse Wmo-visie.

 

Voordat hier op in wordt gegaan wordt eerst een mogelijke ‘bril’ aangereikt voor de WMO. Dit is de sociale investeringsvierhoek. Via een ‘sociale investeringsvierhoek’[3] hopen we te bereiken dat Delft een sociaal verantwoordelijke stad is waar het goed toeven is. Waar mensen zich gerespecteerd en gewaardeerd voelen voor de bijdrage die zij leveren aan de verschillende aspecten van de maatschappij. Een maatschappij waar initiatief welkom is, maar onmaatschappelijk gedrag wordt tegengegaan.


 

In onderstaande tabel wordt de sociale investeringsvierhoek weergegeven.

 

Toerusten

Investeren in menselijk kapitaal staat hier centraal. Zorgen voor onderwijs, werkgelegenheid, aanleren van sociale vaardigheden, vorming en ontwikkeling. Zodat mensen de bagage hebben om burger te kunnen zijn.

Delen

Investeren in gelijke kansen, rechten en plichten. Hierbij gaat het om het wegnemen van belemmeringen die verhinderen dat mensen burger kunnen zijn. Bijvoorbeeld door het inlopen van achterstanden, waarborgen van een eerlijke verdeling van schaarse maatschappelijke goederen zoals woningen, arbeids- en stageplaatsen, het duidelijk uitleggen van wetten en regels en het voorkomen en bestrijden van discriminatie.

Verbinden

Het stimuleren en faciliteren van ontmoetingen en samenwerking van burgers langs twee sporen: het scheppen van laagdrempelige ontmoetingsplekken en gelegenheden en het stimuleren van gezamenlijke activiteiten, gericht op ontmoeting, dialoog, samen dingen doen en wederzijdse hulp.

Handhaven

Investeren in kaderstelling en handhaving. Burgerschap ontwikkelt zich het best binnen een raamwerk dat ruimte biedt voor initiatieven, maar ook duidelijk maakt wat wel en niet kan. Grenzen stellen en die ook snel, zichtbaar en consequent handhaven. Dat is nodig om de goedwillende burgers die hun sociale verantwoordelijkheid willen nemen, steun en bescherming te bieden.

Tabel 3 Sociale investeringsvierhoek

 

Deze sociale investeringsvierhoek kan als bril gebruikt worden om naar de rode draden en de prestatievelden te kijken. Op welke manier draagt prestatieveld 1, ‘Bevorderen sociale samenhang’, bij aan het verbinden van de burgers? Is de wijze waarop dit nu gebeurt effectief en voldoende? Waar zitten mogelijke verbeterpunten? Bijvoorbeeld in de ketenaanpak en/of integraal beleid?                                                                                               

2.2 Maatschappelijke trends en wettelijke ontwikkelingen

Extramuralisering

De VNG voert al jaren een discussie met het kabinet over ontwikkelingen in rijksbeleid die leiden tot extra kosten bij gemeenten die niet of onvoldoende worden gecompenseerd. In deze ‘pijnpuntenlijst’ is ook een claim opgenomen vanwege de extramuralisering en vermaatschappelijking van de zorg.

 

Modernisering van de AWBZ en vermaatschappelijking van de zorg leggen namelijk een steeds grotere druk op gemeentelijke welzijnsvoorzieningen. Ouderen, mensen met een handicap en psychiatrische patiënten willen zo lang mogelijk zelfstandig wonen ook als er een zorgbehoefte ontstaat. Zelfstandig wonen betekent meer regie over je leven, meer keuzevrijheid enerzijds en anderzijds meer verantwoordelijkheden om je zorg- en welzijnsvoorzieningen te regelen. Gemeenten leveren welzijnsvoorzieningen aan ouderen zoals buurthuisvoorzieningen en maaltijdverstrekking. Voor intramuraal wonenden voorziet het verzorgingstehuis in deze voorzieningen.

 

Gemeente Delft en haar partners in de stad voeren een actief beleid om in de verschillende woonbehoefte ((beschermd) zelfstandig wonen, intramuraal, etc) te voorzien. Hierbij is het uitgangspunt dat het middel (woningaanbod) moet bijdragen aan het verbeteren van de mogelijkheden van de Delftenaren om deel te nemen aan de maatschappij.

 

De Woonservicezones in Delft zijn een goed voorbeeld. Deze zones   bieden bewoners de garantie dat binnen de wijk voldoende geschikte woningen zijn voor ouderen en gehandicapten zodat zij in hun eigen wijk kunnen wonen. Bewoners die binnen de woonservicezone wonen, moeten optimaal gebruik kunnen maken van zorg- en welzijnsdiensten. Daarnaast moeten de openbare ruimte en de gebouwen toegankelijk zijn voor rollator- en rolstoelgebruikers.

 

Gemeente Delft,  zorginstellingen, welzijnsinstellingen, woningcorporaties en belangenvertegenwoordigers hebben gezamenlijk een visie ontwikkeld op Wonen, Zorg en Welzijn. Deze visie is uitgewerkt in een convenant dat op 13 december 2004 is ondertekend. De prestatieafspraken vormen de uitwerking van het convenant  en geven aan wat partijen met elkaar willen bereiken.

 

Ketensamenwerking en regie

Maatschappelijke ondersteuning is een vorm van ondersteuning die door tussenkomst van derden tot stand komt en erop gericht is het zelfredzame vermogen en het sociaal functioneren van mensen, die dat zelf niet kunnen, te herstellen dan wel te bevorderen. De problemen waarmee iemand te maken heeft als gevolg van beperkingen kunnen zich voordoen op meerdere leefgebieden zoals wonen, inkomen, sociale contacten, gezondheid, mobiliteit, werk, onderwijs en dergelijke. Maatschappelijke ondersteuning kan geboden worden door een of meerdere partijen zoals gemeenten, gesubsidieerde instellingen, niet-gesubsidieerde instellingen, mantelzorgers en vrijwilligers. Dikwijls zullen diverse partijen betrokken zijn bij het bieden van ondersteuning. Uitgangspunt daarbij dient de vraag van een persoon te zijn, tenzij deze niet (meer) in staat is zijn of haar situatie te overzien.

 

De komst van de Wmo biedt een uitgelezen kans om de dienstverlening aan burgers en klanten te verbeteren en vooral aan kwetsbare burgers die aangewezen zijn op een samenhangend aanbod van diensten. Dit betekent investeren in integrale aanpak, ketensamenwerken en regievoeren.

 

Wmo en de Wet werk en bijstand

Vanuit het oogpunt van de Wwb heeft het verrichten van vrijwilligerswerk 2 functies. Allereerst kan vrijwilligerswerk een eerste opstap (trede op de reïntegratieladder) zijn op  weg naar regulier werk. Het gaat hierbij dus om personen waarvan is vastgesteld dat er nog sprake is van enig arbeidsmarktperspectief. Voor de overige uitkeringsgerechtigden (“blijvers”) geldt dat het verrichten van vrijwilligerswerk een zinvolle tijdsbesteding is voor de cliënt maar ook invulling geeft aan het uitgangspunt dat “iedereen iets moet doen in ruil voor zijn uitkering”.

 

Mantelzorg- en vrijwilligersbeleid beperkt zich niet tot prestatieveld 4 van de Wmo, maar bestrijkt een zeer breed terrein en verschillende doelgroepen (jong, oud, allochtoon). Prestatieveld 5 omvat bijvoorbeeld de bevordering van de sociale cohesie, maar ook het uitvoeren van “gemaksdiensten” zoals een klussen- of boodschappendienst, rollatorwerkplaats etc.

 

Arbeidsverplichting gaat voor het verlenen van mantelzorg, hetgeen betekent dat men zijn baan niet kan/mag opzeggen waardoor een beroep op bijstand kan ontstaan (zie 2e reactie van de regering op de Tweede Kamervragen). Wel kan de gemeente overwegen om coulant om te gaan met bijvoorbeeld oudere uitkeringsgerechtigden om hen tijdelijk een ontheffing te verlenen van de sollicitatieplicht indien men aantoonbaar mantelzorg verleent.

 

In de wettekst is opgenomen dat een eigen bijdrage kan worden opgelegd aan personen van 18 jaar of ouder aan wie een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget is toegekend. Bij een financiële tegemoetkoming is geen eigen bijdrage mogelijk.

Voor de eigen bijdrage geldt het ‘anticumulatiebeding’. Dit betekent dat de bijdrage aan Wmo-voorzieningen preferent is aan de Awbz. De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. Bij de uitvoering van een eigen bijdrageregeling Wmo wil Delft bij minima, uitkeringsgerechtigden en anderen voorkomen dat middelen worden rondgeschoven.


 

Wet inburgering

Op 1 januari 2007 treedt de nieuwe Wet Inburgering in werking. Door deze wet worden bepaalde groepen nieuwkomers én oudkomers verplicht in te burgeren. Aan die inburgeringsplicht is voldaan wanneer het inburgeringsexamen met succes is afgelegd. 

De rol van de gemeente is cruciaal in het toekomstige stelsel. De gemeente verstrekt informatie en advies en beoordeelt wie via de gemeente een aanbod ontvangt voor een inburgeringstraject. Ook stelt de gemeente vast welke personen uitgezonderd worden van de inburgeringsplicht. Tenslotte heeft de gemeente een belangrijke taak als handhaver van de wet.

 

2.3. De Wmo-, de zogenaamde rode draden

In deze paragraaf wordt een voorstel gedaan voor de rode draden van WMO in Delft. Deze roden draden  vormen de basis van de Delftse  Wmo-visie.

 

Meedoen

Het thema van de Wmo is ‘meedoen’ op alle facetten van de samenleving. Dit betekent dat bestaand beleid getoetst moet worden aan dit thema en nieuw beleid als einddoel 'meedoen' heeft. Het thema 'meedoen' geeft samenhang aan alle beleid op het brede terrein van wonen, zorg en welzijn. De Wmo biedt de mogelijkheid om verbindingen tussen de beleidsvelden te leggen waarbij de gemeente, zeker de eerste tijd, een actieve taak heeft. Het is aan de gemeente om samenhang en verbanden tussen beleid maar met name tussen de organisaties en instellingen die belast zijn met de uitvoering van het beleid te zien en te leggen. De organisaties zijn medeverantwoordelijk voor de resultaten.

 

Mensen doen op verschillende manieren mee in de maatschappij. Dit kan door het hebben van betaald werk, door het volgen van onderwijs, door het verrichten van vrijwilligerswerk en lidmaatschap van verenigingen en door vrijetijdsbesteding.

 

De Wmo biedt kansen om nog meer dan voorheen koppelingen te leggen tussen beleidsterreinen die elkaar raken. Zie schema hieronder.


 


Schema 2 Meedoen

 

 

Vraaggericht werken

Belangrijk uitgangspunt voor de gemeente is dat de vraag van de burger centraal staat. Dit heeft gevolgen voor het voorzieningenaanbod, de organisatie ervan en de toegang tot voorzieningen. Hoewel veel organisaties dit uitgangspunt delen, maakt versnippering in regelgeving, financiering en aansturing het lastig om er daadwerkelijk invulling aan te geven. De Wmo biedt door de verschuiving van een aantal schotten, hiervoor meer mogelijkheden.

 

Vraaggericht werken betekent aanbod op maat voor de individuele cliënt, maar dit betekent niet dat alles mogelijk is. Er mogen grenzen worden gesteld aan de vraag, zowel financieel als inhoudelijk. De burger is in eerste instantie zelf verantwoordelijk om zijn ondersteuning te regelen. De gemeente is verantwoordelijk voor een doelmatig en houdbaar vraaggericht aanbod van voorzieningen. De gemeente stelt beleidsmatige prioriteiten en streeft naar een optimale inzet  binnen de financiële kaders.

 

Bij een grotere eigen verantwoordelijkheid van de burgers hoort ook een grotere vrijheid van keuze en zeggenschap over de ondersteuning: de vraagsturing. Bij vraagsturing is de klant zelf verantwoordelijk voor de inkoop en regie van zijn ondersteuning en kan doorvoor ook middelen krijgen (persoonsgebonden budget).

 

In de uitwerking van vraaggericht werken en vraagsturing zal gezocht worden naar de balans tussen enerzijds de wensen van individuen en anderzijds de collectieve belangen.

 

Bij vraaggericht werken en vraagsturing moet de volgende kanttekening geplaatst worden. Vraagsturing gaat uit van de mondige en daadkrachtige burger. De doelgroep voor maatschappelijke ondersteuning wordt juist gevormd door kwetsbare burgers.

Het bereiken van onzichtbaren, zoals daklozen, verslaafden, binnen de groep zorgvragers is een apart probleem. De signaalfunctie van mantelzorgers, contactpersonen van kerken en wijkverenigingen kan worden gebruikt. Maar ook professionele deskundigheid om de vraag achter de vraag te kunnen ‘lezen’ is nodig. Via specifieke gesprekstechnieken, geduld en creativiteit, aansluiting zoeken bij de leefwereld kunnen professionals deze mensen bereiken.  Bij de uitwerking moet rekening gehouden worden met de verschillenden groepen kwetsbaren.

 

Participatie

Zie hoofdstuk 4.

 

Preventie

Om mee te kunnen doen is een goede gezondheid van groot belang. Gezondheid kan gedefinieerd worden als een situatie van lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden van de burgers. De gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid is geregeld in de WCPV (Wet collectieve preventie volksgezondheid). In deze wet is vastgelegd dat vanaf 1 juli 2003 elke gemeente verplicht is om zijn ambities op het gezondheidsbeleid vast te leggen in een gemeentelijke nota gezondheidsbeleid. Het doel van dit beleid is om een gezonde fysiek- en sociale omgeving voor burgers te creëren en een gezonde leefstijl te stimuleren. Dit bijvoorbeeld door sport te stimuleren. Bij het ontwikkelen van gezondheidsbeleid staat preventie voorop ‘voorkomen is nog altijd beter dan genezen”.

 

De preventiethema’s, overgewicht bij jongeren, depressie, diabetes, alcohol, opvoedingsproblematiek, uit de preventienota van het ministerie van VWS zijn gekozen op basis van zes criteria: (1) het gaat om een omvangrijk gezondheidsprobleem met (2) grote maatschappelijke gevolgen, dat (3) te beïnvloeden is door het stimuleren van gezond gedrag en (4) waarvoor geschikte (kosten) effectieve interventies bestaan die (5) nog niet op grote schaal worden uitgevoerd en (6) bij de aanpak van het gezondheidsprobleem is er een rol voor de overheid weggelegd. Hierbij wordt uitgegaan van oplossingen en niet vanuit problemen.

 

Met de BOS-impuls (Buurt, Onderwijs en Sport) worden achterstanden van jongeren aangepakt. Sportactiviteiten maken in ieder geval onderdeel uit van de BOS-aanpak. Meestal spelen ook gezondheidsonderwijs en buurtactiviteiten een rol. Buurt-, onderwijs-, en sportorganisaties werken samen onder regie van de gemeente om een BOS-initiatief op wijkniveau te realiseren. De onderlinge betrokkenheid in de buurt wordt zo vergroot. Dit sluit aan bij het gedachtegoed van de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning.

 

Samenwerken in de wijken

Voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in de wijken is de wijze waarop het samenwerken van bewoners, gemeente en partnerorganisaties (de corporaties, politie, welzijnsorganisatie, scholen, ed) sinds 1998 vorm heeft gekregen in de Delftse wijkaanpak van groot belang. In de werkwijze die is ontwikkeld worden bewoners gezien als partners en zijn hun wensen, behoeften en eigen initiatieven een belangrijk uitgangspunt. Jaarlijks wordt er een proces doorlopen waarlangs samen met bewoners en partnerorganisaties bepaald wordt welke zaken in het daarop volgende jaar aangepakt moeten worden om de woon-en leefsituatie te verbeteren of op orde te houden. Dit mondt uit in een wijkprogramma. Daarin wordt ook een bestedingsvoorstel voor het wijkbudget opgenomen.

 

Er worden steeds nieuwe instrumenten ingezet bij het vorm en inhoud geven aan het samenwerken in de wijken. Om nadrukkelijker in gesprek te komen met ouderen over hoe zij aankijken tegen het wonen en leven in hun wijk, is onlangs in twee wijken de methodiek Ouderproof geïntroduceerd. Het doel van deze methodiek is dat ouderen in een wijk samen adviezen opstellen voor het ‘Ouderenproof’ maken van hun wijk. Aan de hand van die adviezen moeten bewoners, gemeente en partnerorganisaties vervolgens samen aan de slag om het wonen, de woonomgeving, de toegankelijkheid, de zorg- en dienstverlening in de wijk te verbeteren.

 

 


3. Delft en de negen prestatievelden

In dit hoofdstuk wordt een clustering van prestatievelden voorgesteld, worden mogelijke Delftse doelen en suggesties voor de discussiethema’s per prestatieveld beschreven.

3.1 Clustering

Voor het realiseren van  samenhang tussen de negen prestatievelden wordt de volgende clustering van de prestatievelden voorgesteld.

 

Cluster

Prestatieveld

Samenwerken aan sterke wijken

1. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten;

 

Wonen, Zorg en Welzijn

3. het geven van informatie en advies;

4. het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;

5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;

6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer;

 

Jeugd

2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden;

 

OGGZ

7. het bieden van maatschappelijke (vrouwen) opvang en tegengaan huiselijk geweld

8. het voeren van verslavingsbeleid en

9. OGGZ, Openbare Geestelijke Gezondheidszorg.

 

Tabel 4 Clustering prestatievelden

 

Deze clustering wordt voorgesteld omdat er in de Wmo toch sprake is van een kunstmatige ordening in de negen prestatievelden. Men kan spreken van negen communicerende vaten, want de prestatievelden (en dus beleid en activiteiten) lopen in elkaar over en beïnvloeden elkaar. Daarnaast herkennen burgers en partnerorganisaties zich niet in deze ordening.

Bijvoorbeeld de sociale samenhang in een wijk heeft invloed op het aantal mensen dat zich vrijwillig in een wijk inzet.

 

En los van de prestatievelden en doelgroepen bevat de Wmo een aantal glijdende schalen van voorzieningen die lopen van algemeen naar specifiek van collectief naar individueel, van participatie naar ondersteuning, van welzijn naar zorg en van preventief naar curatief.. Het aanbod is op een ladder aan te geven met onder aan de specialistische medische zorg en chronische intramurale zorg, lopend via de Awbz en individuele Wmo-voorzieningen naar welzijnsvoorzieningen. Het in samenhang bekijken en analyseren van de doelstellingen en activiteiten stimuleert de synergie.  Dit heeft ook een relatie met inclusief beleid. Inclusief beleid is beleid dat rekening houdt met de verschillende mogelijkheden en beperkingen van mensen. Resultaat is dat algemene voorzieningen ook beschikbaar zijn voor mensen met een beperking. En dat bijvoorbeeld bij mantelzorg en vrijwilligersbeleid ook rekening wordt gehouden met jongeren en allochtonen.

 

 

 

De verdere uitwerking in het kader van Samen Werken aan Sterke Wijken krijgt vorm in een afzonderlijk beleidstraject.

 

Paragraaf 3.2 tot met 3.9  beschrijven de prestatievelden.

3.2. Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten

 

Inleiding

De WMO heeft de eigen verantwoordelijkheid van de burger en zelfredzaamheid hoog in het vaandel staan. Mensen moeten zo veel mogelijk hun eigen problemen oplossen, of hun eigen hulp organiseren. Eventueel met hulp van bijvoorbeeld vrienden, familie of vrijwilligers. Ook de buurt moet in beweging komen om kwetsbare buurtgenoten te ondersteunen, indien dat (tijdelijk) nodig is. Over dat laatste gaat het vooral in dit prestatieveld.

 

Personen met lichamelijke beperkingen, of kwetsbare ouderen zijn vaker op de eigen buurt aangewezen. Indien zij daarnaast over een laag inkomen beschikken, zijn zij meer aan huis gebonden en is het risico groter om in een maatschappelijk isolement te geraken. Door de vermaatschappelijking van de zorg is de tendens dat kwetsbare personen niet meer in instellingen ver buiten de stad wonen, maar, al dan niet met enige begeleiding, zelfstandig in de wijk.

 

De WMO daagt burgers en instellingen uit om te werken aan een leefbare en zorgzame buurt of wijk, waarin het voor iedereen prettig wonen is en kwetsbare mensen niet aan hun lot worden overgelaten.

 

De centrale vraag in dit prestatieveld is “hoe kan worden bereikt dat meer buurtbewoners een bijdrage willen leveren en aan welke voorwaarden moet worden voldaan om dat mogelijk te maken?” Daarmee samenhangend uiteraard de vraag wat we redelijkerwijs mogen verwachten van buurtbewoners. Dit prestatieveld heeft een duidelijke relatie met prestatieveld 5 en 6. Wat bieden we collectief aan en wat individueel en hoe kunnen we ervoor zorgen dat algemene voorzieningen ook beschikbaar zijn voor mensen met een beperking?

 

Doelen

We willen nog zorgzamere en betrokken bewoners in de buurten en wijken. We willen meer maatschappelijke samenhang en meer ontwikkelkansen voor mensen.Via het samenwerken in de wijken wordt daar ook al aan gewerkt. Maar het vraagt verdere verdieping van onze werkwijze en betere benutting van de sociale structuren en voorzieningen alsmede inzet van professionals en netwerken die er al zijn.

 

Discussiethema’s

Er worden vier thema’s uitgewerkt om zorgzaam en betrokken gedrag te bevorderen:

1.       Wat moet de rol zijn van het welzijnswerk en in het bijzonder het sociaal cultureel werk. Het welzijnswerk (sociaal cultureel werk, wijkopbouwwerk, kinder- , tiener- en jongerenwerk) vervult een kernfunctie, waarop een steeds breder beroep gedaan wordt doordat de vraag uit andere groepen toeneemt (zorgvragers, ouderen, migranten). De werkers zijn er, maar de invulling van hun rol en functie vraagt aandacht. Van meer belang wordt de straat op gaan, ambulant en flexibel werken, verbinden en samenwerken.

2.       Wat is de rol en functie van wijkaccommodaties en programmering. De stad verandert en vernieuwt, sommige gebieden zijn nog niet voldoende bediend (Harnaschpolder, binnenstad). Er zijn nieuwe vragen en wensen en er zijn nieuwe groepen die mogelijk hun plek moeten kunnen vinden in de voorzieningen; wat betekent dit voor de programmering en de rol van de professionals in de accommodaties?

3.       Welke methodieken zetten we in om meer betrokkenheid en onderlinge tolerantie te organiseren (bijvoorbeeld burenhulp en gespreksgroepen).

4.       Wat zijn leefbare wijken en hoe geven we daar in gezamenlijkheid vorm en inhoud aan. Het gaat hierbij om goede ontmoetingsplekken (spelen, een sterke plek voor jongeren, accommodaties, buurtsuper), het gaat om langs elkaar heen wonen of in netwerkverbanden kunnen functioneren, het gaat om het zelfstandig kunnen wonen en kunnen zorgen voor elkaar (Woonservicezones met aandacht voor toegankelijkheid en bereikbaarheid van voorzieningen, sociale veiligheid), wonen in gedifferentieerde buurten, Grote spelers in de wijken (corporaties, scholen, politie) zetten samen met de gemeente de schouders onder de leefbaarheid. Toezicht, beheer, bemiddeling, toeleiding naar voorzieningen. Het vraagt om samenwerking, gezamenlijke afspraken en een duidelijke focus.

3.3. Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen en ouders

Inleiding

In dit prestatieveld gaat het om jeugdigen en hun ouders bij wie sprake is van een verhoogd risico daar waar het gaat om ontwikkelingsachterstanden, uitval, zoals schooluitval of criminaliteit, en/of problemen rondom de thuissituatie, maar voor wie zorg op grond van de Wet op de Jeugdzorg niet nodig is dan wel voorkomen kan worden. Dit beleidsterrein geldt als aanvulling op andere wetgeving rondom jeugdigen.

 

Het betreft de functies:

·         informatie en advies;

·         signaleren van problemen: hierbij gaat het om de coördinatie tussen signalerende instanties;

·         toegang tot het hulpaanbod: heeft betrekking op het totale lokale en regionale hulpaanbod, zoals VVE-(voorschoolse educatie), onderwijsachterstanden- en HALT-voorzieningen;

·         licht pedagogische hulp: het bieden van opvoedingsondersteuning aan ouders en gezinnen waar problemen zijn of dreigen te ontstaan en schoolmaatschappelijk werk;

·         coördinatie van zorg: afstemmen en daar waar mogelijk het bundelen van zorg in het geval dat meerdere hulpsoorten nodig zijn om een jeugdige of een gezin te ondersteunen en voorzover dit niet reeds onder de Wcpv (Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid) gebracht is.

 

Doelen.

Gerichte aandacht voor risicogroepen en risicokinderen/jongeren, waarbij wordt aangesloten op de verschillende levensfasen van 0 tot 23 jaar, met speciale aandacht voor belangrijke schakelmomenten. Samenwerkende instellingen en voorzieningen in en rond de eerstelijnszorgknooppunten (de integrale JGZ, het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs en het Jongerenloket/RMC) zorgen voor een sluitende aanpak bij problemen in de verschillende leeftijdsfasen. Deze eerstelijnszorgknooppunten zijn de aangewezen plaatsen voor een doorlopende zorgketen in de afstemming onderwijs en (jeugd) hulpverlening voor jeugdigen en jongeren. Ook de taken van een centrum Jeugd en Gezin en de relatie naar het veiligheidsdomein worden in Delft belegd bij de genoemde knooppunten. De samenwerkende instellingen en voorzieningen in en rond deze knooppunten betreffen de consultatiebureaus (0-2 jaar), de vroeg en voorschoolse educatie (2-6 jaar), de brede schoolprogramma’s, de plusaanpak, mentorprojecten en de bestrijding van onderwijsachterstanden (6-12 jaar). In de leeftijdscategorie 12-16 jaar betreft het de brede schoolprogramma’s VO en een tweede consultatiemoment vanuit de JGZ en van 16-23 jaar het casemanagement Jongerenloket/RMC dat zorgt voor toeleiding naar school of naar werk (16-23 jaar). De gemeente Delft wil binnen deze zorgstructuur, met alle partners duidelijkheid verschaffen over taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, en onderlinge verhoudingen, zodat elke professional weet wie waarvoor wanneer verantwoordelijk is. Daarbij is een duidelijker positie van zorgcoördinatie nodig.

 

Discussiethema’s.

1.       Aansluiting onderwijszorgstructuren en jeugd(gezondheid)zorgketen.

2.       (Vroegtijdig) signaleren van afwijkingen en/of achterstanden t.a.v. ontwikkeling en gezondheid.

3.       Signalering en toeleiding naar eerstelijnszorgknooppunten vanuit het vrije tijdsdomein (o.a. sport,  jeugd- en jongerenwerk) en het veiligheidsdomein (openbare orde, justitie).

4.       Registratie en monitoring van (groepen) risicojongeren.

5.       Zorgcoördinatie in multiproblem gezinnen.

 

3.4. Het geven van informatie en advies

Inleiding

Het doel van het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning is om de burger de weg te wijzen in het veld van maatschappelijke ondersteuning. Informatie kan persoonlijk, schriftelijk of digitaal worden overgedragen. Bij advisering gaat het om persoonlijk advies. Vraagverheldering is een belangrijk onderdeel van de adviesfunctie.

 

Cliëntondersteuning gaat een stap verder dan informatie en advies en richt zich op mensen die voor een vraag of een situatie staan die zodanig complex is dat de persoon het niet zelf of met zijn omgeving kan oplossen. Inmiddels is bekend dat de MEE-organisaties niet per 1 januari 2008 over gaan naar de gemeenten. Eerst komt er een landelijke evaluatie (3 jaar na invoering van de WMO) naar het functioneren van deze organisaties. Vervolgens zal worden bezien of en hoe MEE in de WMO wordt opgenomen.

 

Op dit moment zijn er verschillende mogelijkheden voor informatie, advies en cliëntondersteuning voor kwetsbare mensen. De WMO biedt de mogelijkheid om de regiefunctie op dit onderwerp te vergroten. De verwachting is dat door de komst van de WMO burgers minder vaak van het kastje naar de muur worden gestuurd. Dat is prettiger voor de burger en waarschijnlijk ook goedkoper.

 

Doelen

Per 1/1/2007 realisatie van één geïntegreerd en onafhankelijk loket voor informatie, advies en dienstverlening op het gebied van Wonen, Zorg en Welzijn en de WMO voor Delftse burgers van 24 jaar en ouder. Delft kiest voor een publiek-private samenwerking waarbij de gemeente Delft verantwoordelijk is en de regie voert. De Stichting Ouderenwerk Delft (SOD) is verantwoordelijk voor de coördinatie en uitvoering van het loket. Hiertoe wordt het bestaande fysieke loket van de SOD  - het Informatiepunt Ouderen - uitgebouwd/ omgevormd tot een geïntegreerd WZW/WMO-loket.

 

Discussiethema’s

1.       Informatieniveau van het Loket: hoe diep en breed moet de dienstverlening en informatievoorziening zijn en voor welke doelgroepen?

2.       Is indicatiestelling binnen het loket gewenst?

3.5. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers

Inleiding

Mantelzorgondersteuning is een nieuwe taak in de Wmo. Mantelzorgers en vrijwilligers vervullen een onmisbare rol in de zorg en dienstverlening aan zorgbehoevende mensen. Met zijn vrijwillige inzet is de burger niet slechts consument van publieke diensten, maar is hij ook producent van diensten. Hij levert actief een maatschappelijke bijdrage. Hij geeft op deze manier niet alleen zijn eigen “meedoen” vorm, maar draagt ook bij aan het “meedoen” van kwetsbare groepen.

 

In dit prestatieveld wordt met name ingegaan op die vormen van vrijwilligerswerk, die direct of indirect gericht zijn op hulp, begeleiding en ondersteuning van mensen die dat nodig hebben op grond van een handicap, ziekte, beperkte zelfredzaamheid of autonomie (zorgvrijwilligers). De doelstelling van de wet vereist dat vrijwillige inzet op alle terreinen van de samenleving ondersteund kan worden.

 

Mantelzorg is zorg die verleend wordt aan iemand in de naaste omgeving, waarbij de sociale relatie de basis vormt voor het verlenen van hulp. De mantelzorger is geen professionele zorgverlener, maar geeft de zorg omdat hij een persoonlijke band heeft met degene voor wie hij zorgt. Mantelzorg is niet de gebruikelijke zorg  die wel van gezinsleden mag worden verwacht en een mantelzorger is ook wat anders dan een vrijwilliger.

 

Vrijwilligers zijn personen die onbetaald in enig georganiseerd verband werkzaamheden verrichten ten behoeve van de samenleving. Vrijwilligerswerk komt in alle sectoren van de samenleving voor en is divers van aard.

 

De belangrijke vraag is hier aan de orde wanneer professionele zorg ingezet moet worden in aansluiting op de eigen verantwoordelijkheid en de inzet van mantelzorgers.

 

De inzet en ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers is een belangrijke pijler onder de Wmo. Op dit terrein zijn er in Delft al ontwikkelingen in gang gezet en is snellere besluitvorming is vereist. De procesgang van beleid op dit terrein gaat sneller dan de totstandkoming van het vierjarig Wmo-beleidsplan.

 

Doelen

De gemeente ziet het als haar taak om een sterke regie te voeren te voeren op het totale pakket aan informele zorg en vrijwilligerswerk en dit goed in te bedden in de Wmo. We willen de druk op mantelzorgers verminderen, stimuleren dat meer mensen vrijwillige inzet doen om de druk op de gemeentelijke voorzieningen voorkomen door:

·         Bewustwording, bereik en effectieve ondersteuning van mantelzorgers;

·         Het versterken en effectief ondersteunen van het zorgvrijwilligerswerk;

·         Het werven van nieuwe groepen vrijwilligers en

·         Het versterken van wijknetwerken/burenhulpnetwerken in de wijk en buurt

 

We onderscheiden dan 4 “doelgroepen” namelijk: mantelzorgers, zorgvrijwilligers, vrijwilligers uit de zorg (kwetsbaar, moeilijk bemiddelbaar voor reguliere arbeid), en de actieve burger van Delft.

 

Discussiethema’s

1.       De komende 4 jaar zijn de gelden voor mantelzorgondersteuning en de diensten wonen met zorg gebonden aan een regionale verdeling. Wat pakken we regionaal op, wat lokaal? Hoe kan de lokale ondersteuningsstructuur worden versterkt?

2.       Hoe kan de afstemming tussen professionele hulpverlening, mantelzorg en vrijwilligerszorg op individueel niveau verbeterd worden?

3.       We zullen voor resultaten op dit veld het bestaande beter moeten inzetten. Dit betekent dat burgers en organisaties worden aangesproken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hoe zien betrokkenen respectievelijk de rollen en maatschappelijke verantwoordelijkheid van burger, de uitvoeringsorganisaties en de gemeente?

4.       Hoe kan overbelasting van mantelzorgers worden voorkomen? Dit kan door enerzijds de draagkracht te vergroten en anderzijds de draaglast te verminderen. Maar hoe doen we dit?

5.       Kunnen mantelzorgers en vrijwilligers ondersteund worden? Welke fiscale mogelijkheden zijn er?  Hoe kan de WWB bijdragen aan de toename van het aantal vrijwilligers en mantelzorgers?

6.       De weg voor het bereiken en bewust maken van mantelzorgers van hun taak en ondersteuningsmogelijkheden is nog niet gevonden. Moeten we “op zoek gaan” naar de mantelzorgers (en vrijwilligers) of zorgen we vooral dat mantelzorgers en vrijwilligers (de weg naar) de voorzieningen vinden?

3.6. Ouderen, gehandicapten en chronisch zieken

Inleiding

In prestatieveld 5 gaat het om het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en het bevorderen van het zelfstandig functioneren van kwetsbare groepen, en in prestatieveld 6 om het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem.

 

Het gaat om specifieke doelgroepen, die verschillen in leeftijd, de zichtbaarheid van de beperking en de mate van de zorgvraag. Het gemeenschappelijke van deze groepen is dat er steeds sprake is van een bepaalde zorgvraag die gepaard gaat met beperkingen in de sociale (zelf)redzaamheid.

 

De prestatievelden 5 en 6 bieden richtlijnen voor de wijze waarop deze groepen mensen met ondersteuning uit de eigen omgeving en/of van de overheid kunnen blijven participeren in de samenleving. Beide prestatievelden zijn nauw verwant. Prestatieveld 5 betreft algemene maatregelen die de doelgroep ten goede (zie ondermeer prestatieveld 1) komen zonder dat die doelgroep een individueel beroep op de gemeente hoeft te doen, zoals de toegankelijkheid van de woonomgeving, openbare ruimten, maaltijdvoorzieningen, telefooncirkels, klusjesmannen, buurtnetwerken. Prestatieveld 6 betreft de individuele voorzieningen waarvoor men zich wel tot de gemeente dient te wenden, zoals rolstoelen, scootmobielen, woningaanpassingen, huishoudelijke verzorging en vervoersvoorzieningen.

 

De hulp bij het huishouden (voorheen huishoudelijke verzorging) is de belangrijkste nieuwe taak voor de gemeente. Volgens de definitie uit de AWBZ is huishoudelijke verzorging gericht op het ondersteunen bij of  overnemen van huishoudelijke verrichtingen en het verzorgen van het huishouden in relatie tot (dreigend) disfunctioneren van het huishouden. De huishoudelijke verzorging wordt verleend door een instelling. Mensen met een indicatie voor enkelvoudige huishoudelijke verzorging hebben alleen een indicatie voor huishoudelijke verzorging. Meervoudige huishoudelijke verzorging wil zeggen dat mensen naast huishoudelijke verzorging ook een indicatie hebben voor een andere AWBZ-functie, zoals persoonlijke verzorging en/of ondersteunende en activerende begeleiding. De gehele huishoudelijke verzorging gaat per 1 januari 2007 over naar de gemeenten.

 

De gemeente is verplicht tot het opstellen van een verordening voor de individuele voorzieningen die zij verstrekt. Dit waarborgt een duidelijke invulling van het gemeenschappelijke voorzieningenpakket en versterkt daarmee de rechtspositie van de burger voor deze onderdelen. In deze verordening moet in ieder geval worden opgenomen:

·         de doelgroep en rechten/aanspraken

·         de toegang tot de huishoudelijke verzorging

·         keuzesystematiek voor cliënten

·         systematiek en hoogte van de eigen bijdragen

·         klachten, beroep- en bezwaarprocedures.

 

Doelen

Hoofddoelstellingen voor de gemeente Delft voor 2003 – 2007 zijn:

·         toegankelijkheid: het realiseren van optimale integrale toegankelijkheid van openbare   gebouwen en openbare ruimte in de gemeente Delft;

·         mobiliteit: het optimaliseren van de mobiliteit voor mensen met een handicap;

·         wonen, zorg, welzijn: het realiseren van een sluitende aanbod van woon/zorg/welzijn-  voorzieningen opdat bewoners van Delft zo lang als zij wensen zelfstandig kunnen blijven wonen.

 

De doelen voor de huishoudelijke verzorging en de verordening worden in het beleidstraject 2007 ontwikkeld en vastgesteld.

 

Discussiethema’s

1.       Hoe regelen we de inkoop van Hulp bij het huishouden vanaf 2008? Welk aanbestedingsmodel (Zeeuws model? Etc) gaan we gebruiken? Wat zijn de beleidsuitgangspunten,en kwaliteitscriteria?

2.       Hoeveel zorgaanbieders willen we contracteren, zodat de keuzevrijheid voor cliënten gewaarborgd wordt?

3.       Wat is toegankelijkheid van de zorg?

4.       Aandacht specifieke doelgroepen bij deelname activiteiten;

5.       Aandacht  woonvormen voor doelgroepen;

6.       Waar ligt de grens in het compenseren van beperkingen;

7.       Algemene voorzieningen versus individuele voorzieningen;

8.       Aanbodsgericht versus vraaggericht verstrekken;

9.       ICF classificatie een dominantere plaats in verordening of juist niet?

10.   Eenvoudige Hulp bij huishouden met of zonder zorgaccent (signaalfunctie);

11.   Houden we de bestaande criteria voor indicatieverstrekking? Of passen we criteria aan?

12.   Hoe willen we de eigen bijdrage systematiek en de glijdende schaal vormgeven?

13.   In de verordening wordt het begrip "compensatiebeginsel" gehanteerd terwijl de landelijke belangenorganisaties er nadruk op leggen dat dit een "compensatieplicht" zou moeten zijn. Hoe wil Delft invulling geven aan het compensatiebeginsel cq – plicht?

14.   Hoe willen we controle op het PGB en de verantwoording hierover vormgeven?

 

3.7. Het bieden van maatschappelijke (vrouwen) opvang en tegengaan huiselijk geweld

De prestatievelden 7, 8 en 9 zijn nauw met elkaar verweven voor de doelgroep sociaal kwetsbaren.

 

Inleiding

Maatschappelijke opvang bestaat uit het tijdelijk bieden van informatie en advies, begeleiding en onderdak aan personen die, door één of meerdere problemen, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Vrouwenopvang (als onderdeel van de maatschappelijke opvang) bestaat uit activiteiten zoals het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan vrouwen die al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van relationele aard of geweld.

In het huiselijk geweldbeleid heeft de gemeente een regierol. Hetzelfde moet gelden voor de aanpak van seksueel geweld. In het kader van de komende Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zal de gemeente een nog grotere rol krijgen in het organiseren en regisseren van het lokale zorg-, welzijn- en veiligheidsbeleid.

 

 

 

Doelen

·         Voldoende laagdrempelige voorzieningen en preventiebeleid met betrekking tot het voorkomen van dakloosheid. Delft is centrumgemeente voor Delft Westland Oostland.

·         Creëren van ketenaanpak dakloosheidsproblematiek gericht op passende woonruimte, zorg, dagbesteding/ werk en inkomen. Het zo vroeg mogelijk signaleren en stoppen van geweld binnenshuis. . Dit doet Delft m.b.v. de  systeemgerichte hulpverlening (inclusief ouderenmishandeling en eer gerelateerd geweld). De gemeente heeft de regierol. De systeemgerichte aanpak richt zich op een samenhangend hulpverleningsaanbod aan daders, slachtoffers en kinderen als toeschouwer.

·         Eergerelateerd geweld: Delft doet mee in een landelijk programma dat zich richt op bescherming, preventie en strafrecht. 

·         Het beter beschermen en helpen van slachtoffers van huiselijk geweld. Dit geldt voor het slachtoffer, maar ook voor de mensen er omheen (bijvoorbeeld een kind die ziet dat mijn moeder wordt mishandeld) .

 

 

Discussiethema’s

1.       Gemeentelijke investeringen met betrekking tot  plan van aanpak dakloosheid.

2.       Hoe sturend kan de gemeente zijn met betrekking tot de ketensamenwerking en de ketenaanpak? Hoe  brengen we instellingen tot betere samenwerking, oppakken van casemanagement en outreachende zorg?

3.       Het beter beschermen en helpen van slachtoffers van huiselijk geweld. Dit geldt voor het slachtoffer, maar ook voor de mensen er omheen (bijvoorbeeld een kind die ziet dat mijn moeder wordt mishandeld) .

4.       Wat wordt de rol, bijdrage van de regiogemeenten?

3.8.  OGGZ, Openbare Geestelijke GezondheidsZorg

Inleiding

De OGGZ gaat over de zorg voor mensen die daar zelf niet om vragen, maar die het wel nodig hebben. Het kan daarbij gaan om preventie, opvang en zorg. De OGGZ is gericht op sociaal kwetsbare mensen en op de samenleving in haar geheel. Groepen die onder de doelgroep vallen zijn onder meer zwervers, dak- en thuislozen, mensen met schulden, alcohol- of drugsverslaafden, mensen met psychiatrische problemen, fase 4-cliënten van de sociale dienst en vereenzaamde ouderen. Bij de samenleving als geheel gaat het om preventie van geestelijke gezondheidszorg dat wil zeggen het voorkomen dat mensen psychische problemen krijgen, bijvoorbeeld door preventieprogramma’s gericht op het verminderen van stress bij volwassenen in werksituaties of het verminderen van faalangst bij scholieren.

 

De prestatievelden 7, 8 en 9 zijn nauw met elkaar verweven voor de doelgroep sociaal kwetsbaren.

 

Doelen

Het bevorderen van de openbare geestelijke gezondheidszorg door oa:

·         Signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van OGGZ;

·         Bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen;

·         Functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen of

·         Tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van OGGZ.

·         De opvang van ex-gedetineerden/ex tbs'ers en jongeren uit (justitiële) jeugdinrichtingen

 

Discussiethema’s

1.       Uitbreiding capaciteit Meldpunt Bezorgd? (uitvoerend, coördinatie en implementatie nieuwe taken);

2.       (Woon)overlast melden bij het OGGZ meldpunt?

3.       Rolverdeling in verantwoordelijkheden Meldpunt en instellingen.

4.       Vroegtijdiger signaleren. Aansluiten bij wijkaanpak? Eerst een pilot ikv WMO?

5.       Capaciteit en kunde met betrekking tot casemanagement bij instellingen

Vormgeven van Zorgcoördinatie.

 

3.9. Het voeren van verslavingsbeleid

Inleiding

 

Ambulante verslavingszorg doelt op activiteiten bestaande uit ambulante hulpverlening, gericht op verslavingsproblemen, en preventie van verslavingsproblemen, inclusief activiteiten in het kader van overlastbestrijding van overlast door verslaving.

 

De prestatievelden 7, 8 en 9 zijn nauw met elkaar verweven voor de doelgroep sociaal kwetsbaren.

Doelen

·         Integrale aanpak gericht op het tegengaan van genotmiddelenmisbruik waarbij ook rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de omgeving.

·         Bieden van voldoende laagdrempelige voorzieningen voor consultatie en zorg.

 

Delft is centrumgemeente voor Delft Westland Oostland. Verankering binnen gemeentelijk beleid (oa onderwijs, toezicht).

 

Discussiethema’s

1.       Gemeentelijke investeringen ivm toenemend aantal zorgvragers en aanvullen aanbod (oa woonbegeleiding) in kader van maatschappelijk herstel.

2.       Hoe ver wil de gemeente gaan met alcoholmatigingsbeleid?

3.       Hoe te voorkomen dat verslaafden worden uitgesloten van bestaande voorzieningen (alleen categorale voorzieningen voor verslaafden?)

4.       Hoe een betere implementatie binnen onderwijs en eerstelijnszorg te bewerkstelligen)

 

 


4. Burger en cliëntparticipatie

 

Kenmerk van de Wmo is dat gemeenten verplicht zijn om burgers en organisaties te betrekken bij het opstellen en uitvoeren van beleid en het afleggen van verantwoording aan burgers, instellingen en de gemeenteraad. Vanzelfsprekend vervult burger- en cliëntparticipatie een belangrijke rol in de totstandkoming van het vierjarig beleidplan. Eerst wordt dan ook ingegaan op de Wmo en burger- en cliëntparticipatie voordat de inhoudelijke thema’s worden besproken.

4.1. De Wmo en burger- en cliëntparticipatie

Burgerparticipatie is geen nieuw fenomeen. De gemeente Delft betrekt haar burgers al lang op diverse manieren bij beleidsontwikkelingen en bij de uitvoering op tal van terreinen. Er is dan ook al veel ervaring in Delft met participatie van burgers. Dat gebeurt ook niet alleen bij de totstandkoming van beleidsnota’s (meepraten en meedenken). De meest in het oog springende vorm is de participatie bij de wijkaanpak, waar bewoners invloed en zeggenschap hebben bij zaken die betrekking hebben op hun directe en woon- en leefomgeving. Jaarlijks worden samen met bewoners de wijkprogramma’s opgesteld.. Participatie in de wijkaanpak neemt ook de vorm aan van meedoen: bewoners die een actieve rol hebben en bijdragen aan initiatieven en projecten op het gebied van Leefbaarheid in de wijk of buurt. Rond de ontwikkeling van woonservicezones is de participatie van ouderen georganiseerd, met de in andere gemeenten effectief gebleken methode “Ouderenproof”. In het sportbeleid is lange tijd gewerkt in werkteams en op andere terreinen wordt gebruik gemaakt van het instrument klanttevredenheidsmeting. Daarnaast bestaan er tal van gremia waarmee de gemeente overleg voert zoals panel Werk en inkomen, het panel Gehandicaptenbeleid, Bewonersgroepen, etc.

 

Het algemene beleid voor de gemeente is vastgelegd in de nota Interactieve beleidsvorming en in de inspraak en participatieverordening (2005).

 

Belangrijk bij de start van een interactief beleidvormingsproces is dat er duidelijk gecommuniceerd wordt over het verwachtingspatroon van beide zijden: doelstelling van de participatie, de status en de bandbreedte van hun inbreng, het proces van de beleidsvoorbereiding en het verdere verloop van de besluitvorming. Ook de rol van het college en de raad moet voor de deelnemers vooraf duidelijk zijn.

 

Wat nieuw is in de Wmo is de in de wet vastgelegde verplichting tot horizontalisering: het rijk schrijft voor dat gemeenten in de beleidsvormende fase en in de evaluatiefase van de vierjarig beleidscyclus van de Wmo burgers actief dient te betrekken door middel van consultatie en het afleggen van verantwoording. Ofwel, de verplichting tot participatie van burgers en verantwoording aan de burgers. Geheel in de geest van de Wmo is de gemeente vrij om deze participatie zelf vorm te geven. Niet hoe de burgers bij beleid worden betrokken, maar dat ze bij beleid worden betrokken is het uitgangspunt.

 

Bij participatie gaat het niet alleen om belangenbehartiging, maar om betrokkenheid van burgers, belanghebbenden en instellingen bij de uitwerking van een brede visie op maatschappelijke ondersteuning in de gemeente. Participatie gaat verder dan burgers, cliënten en organisaties vragen naar wat ze willen (een vraag of behoeftepeiling).

Onder burgerparticipatie verstaan we dat alle burgers kunnen meedenken over de Delftse invulling van de Wmo en invloed kunnen uitoefenen op het beleid en meedoen met de uitvoering van het Wmo-beleid. Onder cliëntenparticipatie verstaan we dat de burgers die gebruik maken van de individuele voorzieningen van de Wmo (huishoudelijke verzorging, woningaanpassing, rolstoelen, voorzieningen voor maatschappelijke opvang) kunnen meedenken over de vormgeving van het beleid.

4.2. Doelen en vormen van participatie

Het is belangrijk om helder te krijgen wat het doel is van burgerparticipatie zoals bedoeld in de Wmo. Gaat het om een specifiek advies van een gebruikersgroep, een probleemverkenning, het meedenken over nieuw beleid of het evalueren van beleid. Bij elke doelstelling past een andere vorm van participatie met bijbehorende participatie-instrumenten.

 

Doelstelling

Betrokken doelgroep

Mogelijke instrumenten

1. informeren

Burgers of specifieke doelgroep

Krant, website, brochure, informatieavonden

2. raadplegen

Burgers of specifieke doelgroep

Debat, Delfts internetpanel, bewonersgroepen, wijkwebs

3. Formele advisering

Adviesraden, deskundigen, instellingen

Panels, adviesraden, gesprekken

4. Interactief beleid maken

 

Werkgroepen

5. Meebeslissen

Stuurgroep

Convenant, overleg

Tabel 5 Communicatiedoelen, doelgroepen en instrumenten

Participatie door middel van interactieve beleidsvorming is geen wondermiddel dat in alle gevallen verschillende meningen en opvattingen zal kunnen overbruggen. Het is goed mogelijk dat niet alle deelnemers tevreden zullen zijn met de uitkomsten. De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het nemen van beslissingen blijft bestaan. Belangrijk bij de start van een interactief besluitvormingsproces is dat er duidelijk gecommuniceerd wordt over het verwachtingspatroon van beide zijden: doelstelling van de participatie, de status en de bandbreedte van hun inbreng, het proces van de beleidsvoorbereiding en het verdere verloop van de besluitvorming. Ook de rol van het college en de raad moet voor de deelnemers vooraf duidelijk zijn.

 

Bij het vormgeven van burgerparticipatie is het van belang rekening te houden met de diversiteit van de deelnemers: burgers, burgers met een beperking (bijvoorbeeld verstandelijk gehandicapten), mantelzorgers & vrijwilligers, adviesraden, panels, cliëntraden, instellingen en professionals. Elke groep vervult haar eigen rol en stelt eigen prioriteiten in de Wmo.

 

4.3. Delft en de burger- en cliëntenparticipatie

Bij de invoering van de hulp bij het huishouden in 2006 heeft de gemeente adviezen gevraagd aan het panel Gehandicaptenbeleid. Gezien de keuze voor 2007 als overgangsjaar was dit mogelijk omdat alleen gesproken is over de hulp bij het huishouden en de verordening. Echter, cliënt- en burgerparticipatie dient voor de brede Wmo-discussie in 2007 in een breder kader geplaatst te worden.

 

De vraag die hier voorligt is op welke wijze de gemeente dit wil vormgeven. Hieronder worden drie mogelijkheden geschetst en de bijbehorende dilemma’s :

-          Wmo-raad;

-          Participatie per cluster en

-          Participatie per prestatieveld.

 

Wmo-raad

Naast gebruikers van zorg zijn er ook vele andere gebruikers van én doelgroepen binnen de Wmo. Te denken valt aan:

-          cliëntenraden zorginstellingen;

-          mantelzorgers en vrijwilligers;

-          gebruikers van de geestelijke gezondheidszorg en

-          gebruikers van welzijnsvoorzieningen

-          jeugd.

 

 

Met het instellen van een Wmo-raad bestaande uit vertegenwoordigers uit de clusters ontstaat er een overzichtelijk overlegorgaan waarin alle groepen genoemd in de Wmo zitting hebben. Dilemma is de communicatie tussen de achterban en de vertegenwoordigers in de Wmo-raad en de grote verscheidenheid aan onderwerpen binnen het Wmo-veld.

 

Participatie per cluster

De Wmo-prestatievelden zijn in te delen in verschillende clusters. Door participatie per cluster vorm te geven, bijvoorbeeld door het instellen van een overlegorgaan bestaande uit cliënten en instellingen voor het cluster Wonen, Zorg en Welzijn is gegarandeerd dat alle belangen en aspecten breed aan bod komen. Dilemma: het is een arbeidsintensief proces is om per cluster te overleggen.

 

Participatie per prestatieveld

Alhoewel de Wmo in prestatievelden is opgedeeld is hier toch sprake van een kunstmatige ordening. Dilemma’s: prestatievelden lopen in elkaar over en burgers en diverse instellingen herkennen zich niet in deze ordening, het is een arbeidsintensief proces om per prestatieveld te overleggen en de samenhang tussen de prestatievelden komt niet terug,

 

Naast de bovengeschetste dilemma’s voor een Wmo-raad zijn voor de discussie over participatie  ook  de volgende vragen van belang:

-          het onderscheid en van cliënten, vrijwilligers/mantelzorgers en ook professionals. De inbreng van deze vier doelgroepen moet zijn gewaarborgd. Hoe zorgen we hiervoor?

-          Op welke wijze willen we omgaan met formele inspraak/overlegstructuren versus tijdelijke/flexibele participatievormen?

-          Bij het vormgeven van burgerparticipatie is het van belang rekening te houden met de diversiteit van burgers. Elke groep vervult haar eigen rol, en stelt eigen prioriteiten in de Wmo. Elke groep heeft ook een eigen informatieniveau! Op welke wijze kan dit vormgegeven worden?

 

In 2006 heeft het Panel Gehandicaptenbeleid als Wmo-platform opgetreden. Deze methode van participatie was in deze periode heel geschikt, gezien de beleidsarme overgang en de onderwerpen die op de agenda stonden (bijvoorbeeld de Verordening). Zoals in het begin van paragraaf 4.3 al is aangegeven dient participatie in het licht van de brede Wmo-discussie in 2007 in een breder kader geplaatst te worden. Onderstaande matrix geeft suggesties hoe participatie eruit zou kunnen zien en welke instrumenten ingezet zouden kunnen worden.

 

 


Cluster/groep

 

Samenwerken in de wijken

Wonen, Zorg en welzijn

Jeugd

OGGZ

Cliënten/

gebruikers

Wijkwebs

Panel gehandicaptenbeleid

Stuurgroep WZW

Klanttevredenheidsonderzoek

Jongerenraad projecten:

-          brede school

-          verkeer

-          wensenwijk

Beheerplatform dagopvang

Vrijwilligers/ mantelzorgers

Via intermediaire organisaties (BWD)

Via intermediaire organisaties (BWD, Bureau Informele Zorg, sportraad)

panel gehandicaptenbeleid

Idem (BWD, sportraad, zelforganisaties)

Idem (MOVO)

Burgers

Samenwerken in de wijken

Samenwerken in de wijken

Ouderenproof

Samenwerken in de wijken

Projecten:

-          brede school

-          verkeer

Samenwerking in de wijken

Bij vestiging van voorzieningen

Professionals

Wijkcoördinatieteams

Stuurgroep WZW

Signaleringsoverleg schoolbesturen

Wijkcoördinatieteams

jeugdgezondheidszorgteams

Stuurgroep OGGZ

Stuurgroep BAW

 

 

 

Tabel 6: Voorbeelden van “WMO-participatie” in de huidige praktijk

 

Het panel gehandicaptenbeleid heeft reeds geformuleerd dat de discussie over hoe cliëntenparticipatie zal worden vormgegeven, een hoge prioriteit heeft. Het panel vraagt om speelruimte zodat het zelf met andere organisaties hiervoor een voorstel kan formuleren om dit vervolgens met de gemeente te bespreken en nader uit te werken. De discussie over hoe cliëntenparticipatie wordt vormgegeven wordt in nauw overleg met het huidige panel gevoerd en alle betrokkenen (zie Matrix “Wmo-participatie’ in de huidige praktijk..

 

Voor de brede beleidsdiscussie wordt voorgesteld om met cliënten, bewoners en organisaties in gesprek te gaan over de wijze waarop in Delft de cliënt- en burgerparticipatie voor de Wmo vormgegeven zou kunnen worden. Voor de burgerparticipatie willen we in eerste instantie aansluiten bij de werkwijze en de ervaringen die zijn opgedaan bij Ouderenproof en themabijeenkomsten met bewoners in het kader van de wijkaanpak. We willen een participatiemethode uitwerken die gericht is op het activeren van (buurt) bewoners waarin we samen kunnen werken aan prettig samenleven in de wijken.

4.4 Communicatie

De Wmo is een stelselwijziging die een cultuurverandering wil realiseren. In de communicatie over de Wmo heeft de gemeente met uiteenlopende actoren te maken. Aan de ene kant zijn dat de burgers en de (nieuwe en bestaande) gebruikers van de Wmo. Aan de andere kant zijn dat professionele instellingen en het maatschappelijk middenveld.

 

Communicatie is bij interactieve beleidsvorming een essentieel element – in alle stadia van de besluitvormingscyclus. Door verkeerde of onvoldoende informatie kan een proces stagneren of zelfs afgeblazen worden. Inadequate communicatie over het proces leidt onherroepelijk tot onduidelijkheid bij belanghebbenden en vervolgens tot onvrede over de gevolgde procedure. Tot op heden zijn er diverse stappen gezet, maar het is een continue proces.

 

Goede en aansprekende informatievoorziening en communicatie over de Wmo is een belangrijke voorwaarde voor het in gang zetten en slagen van burgerparticipatie.

Invoering van de Wmo vergt vanwege de complexe materie een zeer integrale aanpak. Het bestaande communicatieplan zet de lijnen uit voor het discussietraject over de Wmo in 2007 en 2008 en zal worden aangevuld met communicatieaspecten die voortkomen uit de startnotitie.

 


 

5.       Opzet beleidsdiscussie en Beleidsagenda 2007 en 2008

 

Dit hoofdstuk bespreekt de beleidsdiscussie en beleidsagenda 2007 en 2008.

 

5.1 Opzet beleidsdiscussie 2007

 

Voorstel aanpak beleidsdiscussie Wmo

 

We stellen hier een aanpak voor de beleidsdiscussie over de Wmo in het eerste kwartaal 2007 voor. Gekozen is voor een afgebakende discussieperiode met een duidelijk start en eindpunt. De periode start op 10 maart  en eindigt in mei 2007.  In onderstaand schema staat de aanpak.

 


Schema 3 Beleidsdiscussie Wmo

 

 


Hieronder wordt het schema toegelicht.

 

Startdag brede maatschappelijke beleidsdiscussie Wmo

De startdag voor de brede maatschappelijke discussie over de Wmo in Delft is een duidelijk markeringspunt. De startdag vindt plaats op 10 maart. Tijdens deze dag kunnen raadsleden, burgers, (cliënt)organisaties met elkaar in gesprek over de Wmo. Voorgesteld wordt om tijdens deze dag maatschappelijke debatten te organiseren, een Wmo-markt en een innovatiemarkt.

 

De opzet van de dag is als volgt:

 

Ochtendprogramma:

Op basis van het door het RMO (Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling) geschreven boek ‘inhoud stuurt beweging’ zal de RMO een externe spreker op basis van drie scenario’s de maatschappelijke discussie over de Wmo inleiden.  De drie scenario’s zijn:

·         De gemeente aan het roer’. Dit scenario gaat ervan uit dat de samenleving vooral baat heeft bij een krachtige gemeente. Zo’n gemeente investeert in het zelfredzaam maken van mensen die anders afhankelijk zullen blijven of zich als zodanig zullen blijven opstellen. De nadruk ligt op ondersteuning van (zeer) kwetsbare burgers.

·         ‘Stuurman van je eigen leven’. In dit scenario is niet de gemeente maar het individu het uitgangspunt. De gemeente tracht met ‘includerend beleid’ de nodige voorwaarden te scheppen om dit scenario te realiseren. Vervolgens zijn individuen zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van de WMO.

·         ‘De burger en zijn verbanden’. In dit scenario stelt de burger en het particulier initiatief centraal. Burgers maken deel uit van verschillende verbanden, zoals de familie, sportvereniging, kerk of belangenorganisatie. Het scenario toont aan hoe dergelijke verbanden, meer dan nu het geval is, kunnen worden benut bij de vormgeving van de nieuwe wet.

                                        

Vervolgens vindt vanuit de drie scenario’s in deelgroepen een inhoudelijk debat plaats. Dit debat gaat over drie clusters uit de Wmo startnotitie (WZW, OGGZ, Jeugd, Samenwerken in de wijk). Dit betekent dat er 12 debatten parallel plaatsvinden. Per cluster kunnen mensen zich inschrijven om te debatteren over één van de drie scenario’s in relatie tot het cluster.  Bij de debatten gaat het erom om vanuit een scenario naar bijvoorbeeld Jeugd te kijken. Wat betekent het scenario ‘Stuurman van je eigen leven’ voor de invulling van het Jeugdbeleid in de gemeente Delft?

 

Tijdens de dag is er een Wmo-markt. De Wmo-markt bestaat uit allerlei instellingen/organisaties/initiatieven die in Delft actief zijn. Zij kunnen laten zien wat zij doen op het gebied van de Wmo. 

 

 

De innovatiemarkt en de Wmo-teams

Tijdens de periode van de brede beleidsdiscussie wordt gewerkt met Wmo-teams.

Dit zijn Wmo-teams die bestaan uit burgers en organisaties die door willen praten over een zelf gekozen thema of idee en hiermee aan de slag willen. Met dit project wordt gestreefd naar innovatieve oplossingen voor Delftse maatschappelijke vraagstukken door creatieve samenwerking tussen betrokken burgers, organisaties en ambtenaren in werkteams. Burgers en organisaties zijn geheel vrij om een thema aan te dragen. Dit kan voorafgaande aan de Wmo-startdag en tijdens de startdag. Tijdens de startdag wordt dit vormgegeven onder de naam ‘Innovatiemarkt’. Deelnemers kunnen zich ook voor, tijdens en een beperkte periode na de startdag aanmelden voor een Wmo-team.

 

De Wmo-teams gaan met hun zelf gekozen thema aan de slag in de periode maart t/m mei, 2007 in de Wmo-werkplaats. In deze Wmo werkplaats kunnen de werkteams vergaderen, ideeën ontwikkelen etc. Voor het succesvol functioneren van de werkteams is het noodzakelijk dat:

De werkteams worden professioneel ondersteund. De ondersteuner faciliteert de deelnemers en helpt indien nodig een voorstel te ontwikkelen.

 

De gemeente stelt in 2008 en 2009 stimuleringssubsidies beschikbaar om ideeën uit deze werkteams te realiseren.

 

Thema´s

Naast de WMO-werkgroepen die geheel vrij zijn om een onderwerp te kiezen stellen we zes discussiethema´s voor:

1.       Participatie

2.       Verordening 2008

3.       Mantelzorg en vrijwilligers

4.       Aanbesteden in de zorg

5.       Woonservicezones en verstandelijk gehandicapten

6.       Innovatie

 

Over participatie, de Verordening, aanbesteden in de zorg en Mantelzorg & Vrijwilligers wordt tijdens de Wmo-startdag het eerste debat gevoerd.

 

Ad 1 Participatie

Op welke wijze willen we de participatie in Delft vormgeven? Voor achtergrondinformatie en discussiepunten wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

 

Ad 2 Verordening 2008

De huidige verordening maatschappelijke ondersteuning is een tijdelijke verordening voor het overgangsjaar 2007. In 2007 dienen een aantal beleidskeuzen gemaakt te worden voor  het opstellen van de verordening 2008 en verder. De beleidskeuzes hebben onder andere betrekking op de vraaggerichtheid van de verordening, het compensatiebeginsel, de eigen bijdrage, het Persoongebonden budget, de indicatiestelling, etc. Voor meer achtergrondinformatie wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

 

Ad 3 Mantelzorg en vrijwilligers

Voor de beleidsdiscussie over mantelzorg en vrijwilligers is een solide inventarisatie nodig van de huidige en toekomstige vraag en aanbod van de mantelzorgers, informele zorgverleners en vrijwilliger in Delft. Kortom, een nulmeting. Hoe staat Delft ervoor en wat is er in de toekomst nodig? Daarom start dit thema met een onderzoek naar de huidige en de toekomstige vraag. Dit dient gebaseerd te zijn op kwantitatieve en kwalitatieve gegevens.

Voor meer informatie over mantelzorg en vrijwilligers wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

 

Ad 4 Aanbesteden in de zorg

De gemeente Delft heeft de hulp bij het huishouden voor één jaar (2007) ingekocht. Dit betekent dat de gemeente in 2007 weer een aanbesteding van de hulp bij het huishouden moet uitvoeren. Voordat de aanbesteding start moeten keuzes gemaakt worden op basis waarvan de gemeente de aanbesteding uit kan voeren. De keuzes hebben betrekking op de lengte van de aanbesteding, het type aanbesteding en de criteria voor de zorginkoop.

 

Ad 5 Woonservicezones en verstandelijk gehandicapten

In dit onderdeel staat de deelname van verstandelijk gehandicapten en mensen met een ggz-problematiek in de woonservicezones centraal. Wat zijn de mogelijkheden en beperkingen?

 

Ad 6 Innovatie

In Delft worden al projecten uitgevoerd, bijvoorbeeld de telefooncirkels. Over domotica wordt nagedacht. In dit onderdeel wil de gemeente graag in gesprek met burgers over welke projecten wel of niet werken. Dit kunnen projecten in Delft zijn, maar ook projecten uit andere steden. Dit onderdeel komt met name terug in de Wmo-teams.

 

Delfs Internetpanel (DIP)

Het Delft Internet Panel is een vaste groep mensen die met enige regelmaat benaderd wordt met het verzoek om een mening te geven over Delft. De panelleden worden telkens via een e-mail uitgenodigd om een internetvragenlijst in te vullen over allerlei Delftse zaken. De gemeente zal actief communiceren over de mogelijkheden van burgers om aan dit panel mee te doen en op deze wijze een bijdrage te leveren aan de Wmo discussie. Het DIP wordt geconsulteerd over de onderwerpen die de werkteams willen gaan uitwerken. Dit geldt ook voor de zes thema´s. Zij hebben in de uiteindelijke keuze een belangrijke stem. Inmiddels zijn ongeveer 2.500 Delftenaren lid van het Delft Internet Panel.

 

26 mei Wmo slotdag

De Wmo slotdag is een belangrijke dag. Op deze dag vindt er op basis van de uitgewerkte plannen van de Wmo-werkgroepen en de uitwerking van de thema´s een debat plaats met de gemeenteraad. Ook worden voorstellen voor aanbesteding in de zorg, mantelzorg en vrijwilligers, verordening en participatie gepresenteerd. De uitkomsten van deze dag worden verwerkt in het vierjarig Wmo beleidsplan.

 

5.2 Beleidsagenda 2007- 2008

Hieronder wordt een voorstel gedaan voor de beleidsagenda 2007 en 2008.

 

WMO beleidsagenda

 

-          Commissie Extern                                                                                     23 jan

-          Vaststellen startnotitie                                                                                           feb 2007

-          Wmo-startdag                                                                                                       10 mrt

-          Wmo-slotdag                                                                                                        26 mei

-          Vaststellen uitgangspunten: verordening, participatie en inkoop van zorg        jun 2007

-          Vaststellen vierjarig WMO beleidsplan   en beleidsnota WZW                                   sept 2007

-          Vaststellen woonvisie                                                                                            sept 2007

                       

 

Activiteiten/nota’s die voortkomen uit het vierjarige beleidsplan

-          Vaststellen verordening                                                                                          nov  2007

-          Zorginkoop                                                                                                najaar 2007

-          Sportnota evaluatie                                                                                    2007

-          Nota Jeugd                                                                                                Eind 2007

-          Sportnota                                                                                                             2008    

-          Nota Gezondheidsbeleid/OGGZ                                                                              2008

 

Bovenstaande is een voorlopige planning. Gestreefd wordt om het vierjarig beleidsplan WMO in september 2007 vast stellen.


6. Financieel kader

 

 

 

 

Met ingang van 1 januari 2007  is de WMO in werking getreden. Met deze wet is de verantwoordelijkheid voor bepaalde voorzieningen van de AWBZ overgedragen aan de gemeenten. Hierbij hoort een financieel arrangement dat zoveel mogelijk recht doet aan de gemeentelijke beleidsvrijheid. Tegelijkertijd mogen er geen onverantwoorde risico’s bij de gemeenten worden neergelegd.

 

De gemeente krijgt enerzijds middelen via het gemeentefonds (2007 : ca € 7,8 miljoen, waarvan € 6,8 miljoen betrekking heeft op HHV, € 0,8 miljoen op subsidies en € 0,2 miljoen op uitvoeringskosten) ) en anderzijds inkomsten uit eigen bijdragen (raming 2007: ca. € 1,5 miljoen). Het bedrag via het gemeentefonds is een netto bedrag rekening houdend met inkomsten uit eigen bijdragen; met andere woorden het Rijk heeft bij het vaststellen van beschikbare middelen voor de WMO er bij voorbaat financieel rekening mee gehouden dat gemeenten eigen bijdragen blijven heffen. 

Met deze middelen moeten alle voorzieningen betaald worden alsmede de uitvoeringskosten.

 

De contouren van de uitvoering van de WMO krijgt steeds meer vorm en inhoud. Tegelijkertijd worden de financiële consequenties steeds scherper.

In onderstaand overzicht is nog niet meegenomen het overzicht van subsidiegelden en middelen in de sfeer van de openbare geestelijke gezondheidszorg zoals de gemeente Delft die vanwege de WMO ontvangt. Over deze gelden wordt de raad afzonderlijk geïnformeerd.

 

(1) Verstrekkingen

In de septembercirculaire 2006 is nader informatie verstrekt over de budgetten 2007 alsmede de nog te verwerken indexeringen als gevolg van prijs en volumeontwikkelingen.

Daarnaast is het inkoop- en aanbestedingsproces afgerond en is inzicht in de kostprijzen van de nieuwe/bestaande  leveranciers.

Op basis van deze actuele gegevens kan het volgende overzicht worden gepresenteerd:

 


 


De ontwikkeling van de WVG laat het volgende beeld zien:

 


 

 


Op begrotingsbasis wordt een overschot geraamd uitgaande van bestaand beleid en huidige bekende aantallen.  Een deel van dit overschot zou, zeker gezien de uitkomsten 2006 (werkelijk verwacht overschot, ca. € 1,2 miljoen), ingezet kunnen worden voor de problematiek WMO (onderdelen HHV en uitvoeringskosten).

 

(2) Uitvoeringskosten:

 

In de door de gemeenteraad vastgestelde nota Uitvoeringskosten WMO is geraamd dat op de uitvoeringskosten WMO in 2008 en de jaren daarna een tekort van 333.000 euro zal ontstaan.

In diezelfde nota is vastgesteld dat in 2007 incidenteel een bedrag beschikbaar is van 200.000 euro. Dit bedrag is inzetbaar voor projecten die passen bij de verdere ontwikkeling van de WMO in Delft

 

(3)        Programmabegroting 2007

 

In het kader van de programmabegroting 2007 zijn structureel extra middelen gereserveerd binnen het programma WZW voor : urenuitbreiding mantelzorg en vrijwilligers (€ 20.000), lokaal gezondheidsbeleid (€ 100.000), communicatie/interactieve beleidsvorming/ouderenproof (€ 75.000) en de exploitatie van het WMO-loket (€ 50.000). Deze posten zijn niet meer toegevoegd aan bovenstaand totaaloverzicht.

 

Conclusie

 

Kijkend naar bovenstaande gegevens ontstaat meerjarig een sluitend beeld van uitgaven en inkomsten. Voorzichtigheid is daarbij wel geboden omdat een en ander op de nodige aannames is gebaseerd. Risico is bijvoorbeeld dat het rijk de belofte rond het ophogen vanaf 2008 van de WMO-budgetten vanwege een stijgende zorgvraag niet nakomt.

Uitgangspunt voor het financieel kader 2008 en verder is dat de kosten WMO passen binnen de begrootte budgetten. 

Bij de vaststelling van de jaarrekening 2006 moet blijken of structureel enige financiële ruimte ontstaat in de onderbesteding WVG.

 
Bijlage 1 Begrippenlijst

 

Wet werk en bijstand

Wwb - Deze wet is ingegaan op 1 januari 2004 als opvolger van de Algemene bijstandswet (Abw). De WWB neemt ook de plaats in van wet- en regelgeving op het gebied van gesubsidieerde arbeid. Centraal thema van de WWB is ‘werk boven inkomen’.

Civil society

Een samenleving waarin men zorgt voor zichzelf en voor elkaar. Het gaat hierbij om de balans in de verantwoordelijkheden van de overheid en van de burgers/ zorgzame samenleving.

Enkelvoudige huishoudelijke verzorging

Enkelvoudige huishoudelijke verzorging is huishoudelijke verzorging die niet geïndiceerd is in combinatie met andere AWBZ-functies. Mensen met een indicatie voor enkelvoudige huishoudelijke verzorging hebben dus alléén een indicatie voor huishoudelijke verzorging. Dit wordt ook wel huishoudelijke hulp genoemd. Het gaat dus in principe om schoonmaakwerkzaamheden en bijvoorbeeld kleine boodschappen. De alphahulp valt hieronder.

Horizontale verantwoording

Horizontalisering houdt in dat de gemeente verantwoording aflegt aan de burgers en de gemeenteraad. Bij verticale verantwoording legt de gemeente (ook) verantwoording af aan het rijk.

Inclusief beleid

Inclusief beleid is beleid dat rekening houdt met de verschillende mogelijkheden en beperkingen van mensen. Resultaat is dat algemene voorzieningen ook beschikbaar zijn voor mensen met een beperking. Het doel van inclusief beleid is dat mensen met beperkingen vanzelfsprekend op een gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan alle aspecten van het maatschappelijke leven

Mantelzorg

Onder mantelzorg wordt verstaan: ‘de langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de bestaande sociale relatie (familie, vrienden etc.)’.

Meervoudige huishoudelijke verzorging

Bij mensen die naast de indicatie voor huishoudelijke verzorging ook een indicatie hebben voor een andere AWBZ-functie -zoals persoonlijke verzorging, ondersteunende en activerende begeleiding of verblijf- heet de huishoudelijke verzorging 'meervoudig'.

Persoonsgebonden budget (pgb)

Met een persoonsgebonden budget krijgt de cliënt een voorschot van het zorgkantoor waarmee hij zelf zijn zorg kan inkopen. Dat hoeft niet bij een toegelaten zorginstelling te zijn. Iemand kan met een Persoonsgebonden Budget ook familie of buren betalen. De hoogte van een Persoonsgebonden Budget wordt bepaald op basis van het soort zorg dat iemand nodig heeft (functie) en hoe vaak (klassen). De budgethouder moet zijn uitgaven achteraf verantwoorden aan het zorgkantoor. Iemand kan een Persoonsgebonden Budget krijgen voor de AWBZ functies huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging, verpleging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding, en - onder voorwaarden - voor tijdelijk verblijf.

Prestatievelden

De Wmo maakt gemeenten verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning. Deze maatschappelijke ondersteuning wordt omschreven in negen prestatievelden of beleidsterreinen.

Respijtzorg

De tijdelijke overname van zorg door vrijwilliger of professionele hulpverlener om de mantelzorger even vrijaf te geven.

Vrijwilligerswerk

Werk dat in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.

Wet maatschappelijke ondersteuning

Wmo

Wet voorzieningen gehandicapten

Wvg - De Wet voorzieningen gehandicapten regelt de verstrekking door gemeenten van rolstoelen, woon- en vervoersvoorzieningen aan mensen met een beperking.

Wet werk en bijstand

Wwb - Deze wet is ingegaan op 1 januari 2004 als opvolger van de Algemene bijstandswet (Abw). De WWB neemt ook de plaats in van wet- en regelgeving op het gebied van gesubsidieerde arbeid. Centraal thema van de WWB is ‘werk boven inkomen’.

Zorgkantoor

De zorgkantoren regelen dat de cliënt zorg ontvangt van een zorgaanbieder. Het zorgkantoor is dus verantwoordelijk voor de zorginkoop in de AWBZ, het verzorgt dus administratieve taken voor de AWBZ. Het zorgkantoor behoort tot een zorgverzekeraar.

 

 



[1] Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling 2002

[2] Ondersteunende begeleiding omvat ondersteunende activiteiten in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem, gericht op bevordering of behoud van zelfredzaamheid of bevordering van de integratie van de verzekerde in de samenleving, te verlenen door een instelling . Activerende begeleiding omvat door een instelling te verlenen activerende activiteiten gericht op: a. herstel of voorkomen van verergering van gedrags- of psychische problematiek; of  b. het omgaan met de gevolgen van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap.

[3] Gemeente Den Haag. Nota 'Burgerschap: Samen stad zijn, 2006