OGGZ monitor
Delft/DWO
Kwetsbare groepen
in beeld bij instellingen
GGD Zuid-Holland
West
Zoetermeer, 8
december 2006
Auteur: Laura
Voorrips
Omvangschatting:
landelijke gegevens
Omvangschatting:
extrapolatie naar Delft/DWO
Omvangsschatting:
landelijke gegevens
Omvangschatting:
landelijke gegevens
Omvangschatting:
landelijke gegevens
Omvangsschatting:
regionale gegevens
DEEL 2: Risicogroepen in de regio.
Middelengebruik
door jongeren.
Antisociaal
gedrag onder jongeren
Belangrijke
levensgebeurtenissen
Rondkomen met het
inkomen, schulden
DEEL 3: Kwetsbare groepen uit koppeling van
cliëntenbestanden
Totaal aantal
kwetsbare personen
Aantal
organisaties per persoon
Totaal overzicht
kwetsbare groepen in de DWO-regio
Verslaafden aan
alcohol en drugs
Slachtoffers van
huiselijk geweld
Omvang kwetsbare
groepen in 2005: registraties versus extrapolaties
Verslaafden aan
alcohol en drugs.
Slachtoffers van huiselijk
geweld.
Kwaliteit van
registraties: bevindingen.
Identificeren van
unieke personen.
Inventarisatie
van instellingen: tijd
Inventarisatie
van instellingen: Volledigheid en dekking
Inventarisatie
van instellingen: aantal organisaties nodig voor 90%
Kwaliteit van
registraties: aanvullingen en verbeteringen.
Conclusies en
aanbevelingen samengevat:
Gezondheidsenquetes
GGD Zuid-Holland West.
Deelnemende
organisaties en contactpersonen.
Advies- en
Steunpunt Huiselijk Geweld
Deze eerste Monitor
OGGZ Delft/DWO biedt inzicht in de omvang van een aantal kwetsbare groepen en
de aard van de problematiek in Delft en het gebied Delft, Westland, Oostland.
De kwetsbare groepen die in de monitor zijn bestudeerd zijn:
Op twee manieren is
de grootte van deze groepen geschat: ten eerste aan de hand van extrapolatie
van landelijke gegevens, en ten tweede door het koppelen van gegevens over het
jaar 2005 uit registraties van diverse instellingen die zich met deze groepen
bezig houden. De aard van de problematiek die in deze groepen speelt is
beschreven vanuit landelijke publicaties. Voor enkele risicofactoren die van
belang zijn in het proces dat leidt tot het ontstaan van een kwetsbare situatie
is beschreven wat hierover bekend is uit GGD-gezondheidsenquêtes in de eigen
regio.
Bij de koppeling
van registraties van instellingen is er rekening mee gehouden dat personen bij
meerdere instellingen in beeld kunnen zijn en dat personen deel uit kunnen
maken van meerdere kwetsbare groepen tegelijkertijd. Door gebruik te maken van
identificerende gegevens zijn zoveel mogelijk van deze dubbelingen opgespoord.
In de regio DWO met 294.000 inwoners waren in 2005 1525 unieke personen uit
kwetsbare groepen in beeld bij een of meer instellingen. Door sommige
organisaties kon worden aangegeven dat dezelfde persoon tot meerdere groepen
behoorde (bijvoorbeeld dakloos en verslaafd; alcohol- en drugsverslaafd). Soms
kon op grond van geboortedatum, geslacht en andere identificerende informatie
worden geconcludeerd dat een persoon tot meerdere groepen behoorde. Op basis
van de extra informatie die door de meeste organisaties werd geleverd kon ook
onderscheid gemaakt worden in subgroepen binnen de kwetsbare hoofdgroepen
(bijvoorbeeld harddrugs- of softdrugsverslaafd).
Aantal mensen dat
in 2005 op enig moment deel uitmaakte van een of meer kwetsbare groepen in de
DWO-regio, voor zover bekend bij instanties.
Kwetsbare groep: |
Aantal: |
verslaafd |
944 |
verslaafd aan alcohol |
611 |
verslaafd aan drugs |
423 |
verslaafd aan
harddrugs |
285 |
verslaafd aan
softdrugs |
230 |
verslaafd aan gokken |
35 |
dak- of
thuisloos* |
338 |
feitelijk dakloos |
299 |
residentieel dakloos |
28 |
zorgwekkende
zorgmijder |
323 |
slachtoffer van
huiselijk geweld |
193 |
Totaal |
1525 |
*iedereen
waarvan bekend is dat hij/zij op enig moment dak= of thuisloos was, inclusief
mensen die eenmalig een nacht in de laagdrempelige nachtopvang hebben verbleven
In onderstaande
tabel is voor de diverse kwetsbare groepen, met uitzondering van slachtoffers
van huiselijk geweld, aangegeven wat de overlap is tussen de groepen.
Overlap tussen
verschillende kwetsbare groepen in de DWO-regio, voor zover bekend bij
instanties.
|
verslaafd aan alcohol |
verslaafd aan drugs |
dak- of thuisloos |
zorgwekkende
zorgmijder |
||||
|
n |
% |
n |
% |
n |
% |
n |
% |
verslaafd aan alcohol |
611 |
100% |
196 |
46% |
72 |
21% |
61 |
19% |
verslaafd aan drugs |
196 |
32% |
423 |
100% |
101 |
30% |
59 |
18% |
dak- of thuisloos |
72 |
12% |
101 |
24% |
338 |
100% |
65 |
20% |
zorgwekkende zorgmijder |
61 |
10% |
59 |
14% |
65 |
19% |
323 |
100% |
-
Van de mensen
die verslaafd zijn aan alcohol (n=611) is 32% ook verslaafd aan drugs, 12% is
dak- of thuisloos en 10% zorgwekkende zorgmijder.
-
Van de mensen
die verslaafd zijn aan drugs (n=423) is 46% ook verslaafd aan alcohol, 24% is
dak- of thuisloos en 14% is zorgwekkende zorgmijder.
-
Van de dak- of
thuisloze mensen (n=338) is 21% verslaafd aan alcohol, 30% is verslaafd aan
drugs (in het totaal is 40% verslaafd) en 19% zorgwekkende zorgmijder.
-
Ten slotte is
van de zorgwekkende zorgmijders 20% verslaafd aan alcohol, 18% verslaafd aan
drugs (32% is verslaafd) en 19% dak- of thuisloos.
Bij de schattingen
van kwetsbare groepen op basis van registraties moeten een aantal kritische
kanttekeningen worden gemaakt.
§
De registratie
van de meeste organisaties is er niet op gericht om cliënten uit de genoemde
kwetsbare groepen te identificeren. Hoewel bij een aantal organisaties alle
cliënten per definitie behoren tot een bepaalde groep moet bij andere
organisaties een selectie worden gemaakt op basis van beschikbare informatie.
Deze informatie verschilt per instelling.
§
Er heerst
onduidelijkheid omtrent de te hanteren definities en indicatoren op grond
waarvan cliënten worden toegewezen aan een bepaalde groep
§
Niet iedere
organisatie is in staat geboortedatum, geslacht en woonplaats van cliënten aan
te leveren. Hierdoor kunnen niet alle dubbeltellingen worden achterhaald.
§
Niet iedere
organisatie is in staat een indicator aan te leveren waaruit blijkt of dezelfde
persoon meermalen in de registratie voorkomt.
§
Niet iedere
organisatie is in staat cliënten gezien in een afgebakende tijdspanne te
selecteren.
§
De manier
waarop organisaties gegevens kunnen aanleveren is erg divers. Het kost
bijzonder veel tijd deze gegevens aan elkaar te koppelen.
§
Naast de
mensen uit kwetsbare groepen die bij instellingen bekend zijn bevinden zich ook
mensen in de regio die niet bij organisaties in beeld zijn. Hoe groot die groep
is, is niet bekend. Een landelijke schatting gaat er van uit dat de groep in
beeld nog eens met drie zou moeten worden vermenigvuldigd om de grootte van de
totale groep te schatten. Het is echter niet duidelijk of dit in de DWO regio
ook geldt.
De volgende aanbevelingen kunnen worden gegeven:
§
voor een
eventuele toekomstige monitor is het belangrijk dat registratiesystemen tijdig
zo worden ingericht dat informatieverzameling en koppeling van gegevens
eenvoudiger wordt.
§
Het
alternatief is informatie over alle (nader te bepalen) kwetsbare cliënten neer
te leggen bij een centraal meldpunt, zodat informatie gelijkvormig is en het
eenvoudiger wordt (trends in) de samenstelling van groepen te beschrijven in
termen van geslacht, leeftijd, gezinssituatie, woonsituatie, achterliggende
problematiek etc.
§
het is
belangrijk landelijke ontwikkelingen met betrekking tot het monitoren van
kwetsbare groepen te volgen en hier zoveel mogelijk bij aan te sluiten
(standaardisatie van instrumenten, methoden en data-analyse).
§
Een monitor
OGGZ moet een gezamenlijke inspanning zijn van GGD, gemeenten en regionale
organisaties werkzaam op het gebied van OGGZ.
Ondanks de genoemde
kanttekeningen geeft deze eerste OGGZ-monitor inzicht in de aard en de omvang
van kwetsbare groepen in Delft en de regio DWO. Deze monitor kan een bijdrage
leveren aan een betere prioriteitstelling in beleid ten aanzien van de
OGGZ-problematiek in de regio.
Als centrumgemeente
voor de regio Delft-Westland-Oostland heeft Delft de taak om te zorgen voor de
financiering van maatschappelijke opvang, verslavingszorg en vrouwenopvang. In
de nota’s “OGGZ als vangnet” en “Start meldpunt in Delft” is aangegeven dat er
inzicht moet komen in de omvang van de kwetsbare groepen (‘OGGZ-doelgroepen’)
en risicogroepen in Delft middels een monitor OGGZ. De gemeente Delft heeft dit
project neergelgd bij de GGD Zuid-Holland West. Een belangrijk doel van de
monitor is een schatting te maken van de omvang van de OGGZ-groepen in het
verzorgingsgebied van de centrumgemeente Delft en van de aard van de
problematiek. Gezien de onbekendheid met het terrein in deze GGD-regio, de
ervaringen opgedaan door andere GGD’en en de beperkte formatie epidemiologie en
beleid binnen de GGD is het belangrijk om in eerste instantie te starten met een
verkenning van het veld.
Het uiteindelijk doel van de OGGZ-Monitor Delft is om periodiek en systematisch gegevens te verzamelen over de aard en omvang van de problematiek van sociaal zwakkeren in de verzorgingsregio van deze centrumgemeente. Dit op een zo toegankelijk en inzichtelijk mogelijke wijze, teneinde trends te signaleren, lokale en/of regionale beleidsvorming te ondersteunen (nota’s lokaal gezondheidsbeleid) en bestaand beleid te evalueren. Het doel van deze eerste exercitie is om een plaatsbepaling te geven van het onderwerp kwetsbare groepen en de bestuderen in hoeverre het haalbaar is om voor Delft een OGGZ-Monitor uit te voeren.
Via drie sporen
werd een beeld verkregen van de aard en de omvang van de OGGZ-problematiek in
de regio Delft.
1.
Een
omvangsschatting door extrapolatie van landelijke gegevens
2.
Een
omvangsschatting van risicogroepen in de regio op grond van gegevens uit recent
door de GGD uitgevoerde gezondheidsenquêtes onder ouderen, volwassenen en
jeugd.
3.
Een
omvangsschatting met behulp van cliëntregistraties van organisaties werkzaam op
het gebied van OGGZ in de regio Delft/DWO.
1.
Een
omvangsschatting door extrapolatie van landelijke gegevens
Met behulp van
landelijke gegevens op het gebied van OGGZ, werd door middel van extrapolatie
een beeld verkregen van de aard en omvang van de OGGZ-problematiek in Delft en
de regio DWO. Bronnen hiervoor waren landelijke onderzoeksinstellingen als
RIVM, Trimbos-Instituut, Centrum voor Verslavingsonderzoek etc. In rapportages
genoemde landelijke aantallen daklozen, verslaafden etc. werden omgerekend naar
aantallen per 10.000 inwoners, zo mogelijk rekening houdend met
gemeentegrootte. Vervolgens werd op basis van demografische gegevens een
extrapolatie gemaakt voor de regio Delft[1].
Extrapolatie is per definitie een methodiek die leidt tot schattingen met grote
betrouwbaarheidsintervallen. Het geeft echter wel een beeld van beschikbare
cijfers en gegevens in Nederland en kan samen met regionale cliëntgegevens een
completer beeld geven dan de laatste alleen. Resultaten van dit gedeelte zijn
beschreven in Deel I van dit rapport.
2.
Een
omvangsschatting van risicogroepen in de regio op grond van gegevens uit recent
door de GGD uitgevoerde gezondheidsenquêtes onder ouderen, volwassenen en
jeugd.
De GGD voert
periodiek gezondheidspeilingen uit onder verschillende leeftijdsgroepen in de
regio. In de laatste peilingen is het mogelijk om ook over afzonderlijke
gemeentes in het werkgebied resultaten weer te geven. In deze
gezondheidspeilingen is een aantal onderwerpen opgenomen die een indicatie zijn
voor mogelijke (toekomstige) risicogroepen voor OGGZ. De gezondheidsenquêtes
zijn uitgevoerd onder ouderen (65+, 2004), jeugd (12-18 jr, 2005) en
volwassenen (19-64 jr, 2005). Resultaten van dit gedeelte zijn beschreven in
Deel II van dit rapport.
3.
Een
omvangsschatting met behulp van cliëntregistraties van organisaties werkzaam op
het gebied van OGGZ in de regio Delft.
Door koppeling van cliëntgegevens van diverse instellingen wordt een beeld verkregen van de grootte van de groep OGGZ cliënten die in de regio bij een of meer instanties in beeld zijn. Hiertoe werd een verkenningsgesprek gevoerd met een sleutelpersoon van een instelling met het doel inzicht te krijgen in de beschikbare registratiegegevens. Soms waren meerdere gesprekken nodig om uiteindelijk te komen tot de juiste selectie van personen. Een aantal vragen kwam bij de gesprekken aan de orde:
· Welke bruikbare gegevens zijn op cliënt-niveau bekend (geboortedatum, geslacht, woonplaats, etniciteit, aard problematiek, woonsituatie, bij verslaving: primair middel, bij psychische problematiek: diagnose) etc,
· Zijn OGGZ-cliënten in de registratie te onderscheiden, liefst per groep (dak- en thuislozen, alcoholverslaafden etc)
· Zijn gegevens beschikbaar over 2003, 2004, 2005?
· Is er een selectie te maken van ‘unieke personen’ (is uit de registratie te zien of dezelfde personen er meermalen in voorkomen (meerdere keren aangemeld of binnen geweest)).
· Hebben inschrijvingen soms betrekking op personen of gezinnen met kinderen?
· Zijn gegevens beschikbaar voor de Monitor OGGZ Delft?
· Kunnen geboortedatum, geslacht en postcode/woonplaats worden meegeleverd om dubbelen in meerdere registraties te identificeren?
· Zijn gegevens digitaal beschikbaar, in welke vorm?
· Welk registratiesysteem/software wordt gebruikt?
Als het voor een instelling niet mogelijk bleek een eenvoudige selectie te maken uit het registratiesysteem, werd gekeken of het mogelijk was een selectie te maken via case-managers, die bepaalde informatie op cliëntniveau zouden kunnen verzamelen. In overleg werd daartoe een registratieformulier ontwikkeld.
De aangeleverde gegevens werden ten slotte door de GGD ZHW bewerkt. Per organisatie is een overzicht gegeven van het aantal cliënten, cliëntkenmerken en de aard van hun problematiek. Met behulp van geboortedatum, geslacht en woonplaats werd getracht dubbeltellingen te identificeren. Tot slot werd een totaaloverzicht gemaakt voor de gehele regio.
Resultaten van dit
gedeelte zijn beschreven in Deel III van dit rapport.
Bij aanvang van de studie zijn de volgende definities gebruikt:
Openbare geestelijke gezondheidszorg is de zorg voor mensen met een psychosociale beperking, die niet in staat zijn een adequate hulpvraag te formuleren of voor wie het bestaande hulpaanbod tekortschiet.
De volgende kwetsbare groepen werden in de monitor onderscheiden:
a.
Dak- en
thuislozen
b.
Alcohol- en
drugsverslaafden
c.
Zorgwekkende
zorgmijders
d.
Slachtoffers
van huiselijk geweld
A. Dak- en
thuislozen (waaronder zwerfjongeren)
Personen die door
financieel-economische, sociale en/of psychologische oorzaken en omstandigheden
niet in staat zijn een dak of thuis te verwerven of te behouden.
Feitelijk dak-
en thuislozen:
Verblijven buiten,
op straat of in de (laagdrempelige) nachtopvang.
Residentiële
dak- en thuislozen:
Vaste bewoner van
een sociaal pension, daklozeninternaat of beschikt anderszins over een
woonruimte in de maatschappelijke opvang.
B. Verslaafden
Verslaving is een
progressieve ziekte, die in de loop van de tijd in ernst kan toenemen en
ernstige gevolgen heeft voor het psychisch, lichamelijk en sociaal
functioneren. Uitgangspunt is bovendien dat de ernst van verslaving wordt
bepaald door medische, psychologische en sociale factoren, waardoor mensen aan
de rand van het maatschappelijk functioneren terecht kunnen komen. Vaak is er
sprake van meervoudige verslaving, waarbij onderscheid wordt gemaakt in
afhankelijkheid van een primair en secundair middel.
C. Zorgwekkende
zorgmijders
Zij zijn ernstig in
de war en vertonen soms bizar, agressief of ander onaangepast gedrag. Dat
gebeurt thuis, zonder dat iemand dat in de gaten heeft, of op straat omdat ze
dak- en thuisloos zijn. Velen van hen verzorgen zichzelf nauwelijks en leven
geïsoleerd zonder ondersteunend sociaal netwerk. Een deel van de beschreven
doelgroep zorgt voor overlast die soms gepaard gaat met criminele handelingen
en versterkt daarmee het (negatieve) beeld dat veel mensen van psychiatrische
patiënten hebben. Een deel verkommert in eenzaamheid. Het gemeenschappelijk
kenmerk van zorgmijders is dat deze geen zorg ontvangen, daar ook niet om
vragen maar wel ernstig behoeven.
D. Slachtoffers
van huiselijk geweld
Geweld dat door
iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer gepleegd is. Die huiselijke
kring bestaat uit (ex-)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden.
Het was duidelijk
dat er sprake zou zijn van een overlap, zowel tussen de kwetsbare groepen als
tussen de betrokken instanties.
Deel 1 van dit rapport vat de literatuur samen met
betrekking tot kwetsbare groepen, schetst de omvang van die groepen in
Nederland, beschrijft risicofactoren met betrekking tot deze kwetsbare groepen
en geeft een schatting van de omvang van de kwetsbare groepen in Delft en de
DWO regio door middel van een extrapolatie vanuit landelijke gegevens.
In Deel 2
worden eerder genoemde risicogroepen in de algemene bevolking beschreven op
basis van een aantal gezondheidsonderzoeken die in de regio zijn uitgevoerd.
Deel 3 beschrijft het resultaat van de koppeling
van registratiegegevens van de diverse instellingen
Het rapport sluit
af met een discussie en evaluatie van het bereikte resultaat.
Voor de
beschrijving van deze groep is gebruik gemaakt van drie bronnen.
§
Zwerven in
de 21e eeuw.
Centrum voor Verslavingsonderzoek (De Bruin e.a., 2003). Onderzoek naar dak-
en thuislozen. Diverse onderzoekstechnieken, uitgevoerd in 2001-2002. Onder
meer straatinterviews met daklozen.
§
Verkommerden
en verloederden. Research
voor Beleid (Lourens e.a., 2002). Landelijke onderzoek naar het aantal
‘verkommerden en verloederden’, en een uitwerking van enkele achtergrondkenmerken
van de groep. Dak- en thuislozen vormen 80% van de verkommerden en
verloederden.
§
Daklozen en
niet-daklozen aan het woord.
E. Lindeman, S. Crok en J. Slot (Dienst
O+S Amsterdam) m.m.v. dr. L. Deben (Universiteit van Amsterdam), Amsterdam
2004.
In het rapport
‘Zwerven in de 21ste eeuw’ is getracht een genuanceerd beeld te
geven van de problematiek van de dak- en thuislozenpopulatie in Nederland.
Daartoe is in twintig gemeenten bij vijfhonderd dak- en thuislozen een halfgestructureerd
interview afgenomen en zijn in 44 gemeenten bij 95 experts telefonische
diepte-interviews afgenomen. Deze experts waren sleutelfiguren bij onder meer
politie, GGZ, en maatschappelijke opvang. Daarnaast is in 38 kleine gemeenten
een quickscan uitgevoerd.Uit de resultaten van interviews met dak- en
thuislozen bleek ondermeer het volgende:
·
Gemiddeld
waren de daklozen bijna zes jaar dakloos,
·
10% was al
langer dan 15 jaar dakloos.
·
87% van de
daklozen was man.
·
Mannen waren
gemiddeld 39 jaar oud, vrouwen 37 jaar. 85% van de daklozen is tussen 25 en 55
jaar oud.
·
Het grootste
deel (70%) is nooit getrouwd geweest, 24% is gescheiden. De helft heeft
kinderen en hiervan heeft de helft geen contact meer met de kinderen.
·
De meest
voorkomende psychische klachten waren verdriet (50%), somberheid (36%) en concentratieproblemen (27%).
·
45% van de
respondenten heeft ooit te maken gehad met de geestelijke gezondheidszorg, 17%
gedurende het laatste jaar.
·
Het grootste
gedeelte van de respondenten bleek het afgelopen jaar in contact te zijn
geweest met de politie (62%), meestal betrof dit overtredingen en/of
misdrijven. Bijna de helft was het afgelopen jaar door de politie meegenomen
vanwege een misdrijf of overtreding. Contacten met de politie vonden meestal
plaats vanwege diefstal (22%), openstaande boetes (21%), drugs- en
alcoholgerelateerde overlast (21%) en agressie of geweld (13%).
In het rapport ‘Verkommerden en verloederden’ van Research voor Beleid
wordt de situatie beschreven van een groep die voor 80% uit dak- of thuislozen
bestaat. Kenmerken van deze mensen zijn echter alleen beschreven voor de gehele
groep, niet uitgesplitst naar het al of niet dak/thuisloos zijn.
Het merendeel van de geregistreerde verkommerden en verloederden is man
(80%), en bevindt zich in de groep volwassenen van 26 tot 55 jaar. Er zijn
nauwelijks jonge verkommerden en verloederden tot 19 jaar (2%). Ook de groep
oudere verkommerden en verloederden vanaf 70 jaar is zeer gering van omvang
(eveneens 2%).
Bij 80% van de verkommerden en verloederden is sprake van dak- en
thuisloosheid, dit zijn voornamelijk mannen. Ruim een derde heeft psychische/
psychiatrische stoornissen, en rond de 40% van de verkommerden en verloederden
heeft verslavingsproblemen. De mate waarin bepaalde problemen bij verkommerden
en verloederden aan de orde zijn, verschilt per leeftijdscategorie. Bij
jongeren tot 25 jaar is met name sprake van dak- en thuisloosheid (ongeveer
90%); het percentage verkommerden en verloederden met psychische/psychiatrische
stoornissen is het grootst onder ouderen vanaf 56 jaar (bijna 60%). De
verdeling naar problematiek naar geslacht is vrijwel gelijk; echter onder
vrouwelijke verkommerden en verloederden is het percentage met
psychische/psychiatrische stoornissen groter dan bij mannen (bijna 50% bij
vrouwen, ten opzichte van 34% bij de mannen).
Volgens het rapport
‘Verkommerden en verloederden’ is bij ruim een derde van de groep verkommerden
en verloederden een combinatie van problemen aan de orde.
·
De combinatie
dak- en thuisloosheid en verslaving komt bij een derde van hen voor, het meest
onder mannen en (jong)volwassenen.
·
Bij een kwart
is dak- en thuisloos en psychische/psychiatrische stoornissen aan de orde, met
name voorkomend bij vrouwen, jongeren tot 19 jaar en ouderen vanaf 56 jaar.
·
Eveneens bij
een kwart is sprake van een combinatie van alle drie de problemen (dak- en
thuisloosheid, psychische/psychiatrische stoornissen en verslaving), met name
bij (jong)volwassenen van 19 tot 40 jaar.
·
Tenslotte
heeft 14% een combinatie van psychische/psychiatrische stoornissen en
verslaving, met name ouderen vanaf 70 jaar.
In ‘Zwerven in de
21e eeuw’ worden verschillende oorzaken genoemd voor de dakloosheid.
De meest genoemde oorzaken waren:
De meeste
respondenten woonden vlak voordat zij dakloos werden alleen (37%) of in een
studentenhuis of kraakpand (11%). 30% woonde samen (met of zonder kinderen) en
10% bij (pleeg)ouders.
Dertig procent van
de daklozen heeft niet meer dan lagere school gehad, 25% heeft een middelbare
school afgemaakt. De rest (45%) heeft een beroepsopleiding of hoger afgemaakt.
Meestal werden er
dus meerdere redenen genoemd voor de dakloosheid. Er bestond ook samenhang
tussen bepaalde oorzaken: verslavingsproblemen gingen vaak samen met problemen
met justitie en met relatieproblemen.
Het onderzoek
‘verkommerden en verloederden’ gaat niet in op de oorzaken van dak- of thuisloosheid
of van het gaan behoren tot de groep verkommerden en verloederden.
Uit een onderzoek
dat in Amsterdam heeft plaatsgevonden onder daklozen en hulpverleners is
gevraagd wat volgens hen de belangrijkste reden was voor het feit dat daklozen
dakloos zijn geworden. Daklozen noemen als belangrijkste oorzaak meestal een
huisuitzetting (25%), problemen met (pleeg)ouders (16%) en drugsverslaving
(12%). Opvallend is dat slechts 2% van de daklozen alcoholverslaving noemt als
belangrijkste oorzaak van dakloosheid. Thuisloze jongeren noemen vrijwel
allemaal huisuitzetting of de problemen met hun (pleeg)ouders als redenen voor
hun dakloosheid. Bij de overige groepen zijn de oorzaken veel gevarieerder. Uit
de praktijk van de hulpverlening blijkt echter dat verslaving een veel grotere
rol speelt in de problematiek van daklozen dan zij zelf aangeven. De oorzaak
van dakloosheid is bovendien meestal niet één probleem, maar een combinatie van
factoren. Zo zijn huisuitzettingen vaak het gevolg van langdurige problemen op verschillende
gebieden.
In ‘Zwerven in de
21ste eeuw’ worden schattingen gepresenteerd van het aantal dak- en
thuislozen in Nederland. Aan de experts die in het onderzoek werden
geïnterviewd is ondermeer gevraagd een schatting te geven van het aantal dak-
en thuislozen in hun gemeente. Van 80 gemeenten zijn expertschattingen
verzameld. Extrapolatie naar de Nederlandse situatie levert een aantal van ruim
15.000 dak- en thuislozen (spreiding:12.500-18.000). Voor plaatsen met
verschillende omvang is berekend hoe groot het aantal dak- en thuislozen
gemiddeld is; hierbij wordt rekening gehouden met of de gemeente een
centrumgemeente is. Verschillen tussen gemeenten met betrekking tot het aantal
dak- en thuislozen worden het beste verklaard door het voorzieningenniveau voor
dak- en thuislozen van een gemeente ( in de zin dat in centrumgemeenten
verhoudingsgewijs meer daklozen zijn dan in niet centrumgemeenten).
Tabel 1.1. Aantal
dak- en thuislozen naar gemeentegrootte (unieke personen) in 2001, geschat in
80 gemeenten m.b.v. experts/OGGZ instellingen (De Bruin et al, 2003).
Gemeentegrootte* |
Schatting totaal aantal daklozen |
Aantal dak- en thuislozen per 10.000
inwoners |
< 20.000
inwoners |
322 |
1 |
20-50.000
inwoners, geen centrumgemeente |
1406 |
3 |
50-100.000
inwoners, geen centrumgemeente |
355 |
2 |
50-100.000
inwoners en centrumgemeente |
2139 |
14 |
100.000-250.000
inwoners geen centrumgemeente |
636 |
|
100.000-250.000
inwoners en centrumgemeente |
4278 |
16 |
>250.000
inwoners en centrumgemeente |
5667 |
28 |
Totaal |
15217 |
10 |
In ‘Verkommerden en
Verloederden (research voor beleid) (2002)’ wordt het totaal aantal
verkommerden en verloederden in Nederland geschat aan de hand van registraties
van instellingen in een steekproef van gemeenten. In tien grotere gemeenten
(>50.000 inwoners) zijn per gemeente zeven instellingen benaderd. Elke
hulpverlener die op het moment van onderzoek verkommerden en verloederden in
zijn cliëntenbestand heeft, is gevraagd om per verkommerde en verloederde een
individuele vragenlijst in te vullen. In totaal zijn 45 instellingen in dit
deel van het onderzoek betrokken. In twintig kleinere gemeenten (< 50.000
inwoners) is een telefonische vragenlijst afgenomen bij drie instellingen per
gemeente, die voor hun eigen instelling een totaalschatting van het aantal
verkommerden en verloederden doorgegeven. In totaal zijn 40 instellingen in dit
deel van het onderzoek betrokken.
In het totaal komt
men op 33.000 verkommerden en verloederden in registraties, geschat wordt dat
er in het totaal ongeveer 110.000 verkommerden en verloederden zijn. Hiervan is
naar schatting 80% dak- en thuisloos (ruim 26.000 geregistreerde dak- en
thuislozen). Voor plaatsen van verschillende omvang is het aantal verkommerden
en verloederden en dak- en thuislozen die voorkomen in registraties gegeven:
Tabel 1.2. Aantal
geregistreerde dak- en thuislozen naar gemeentegrootte, gebaseerd op het
rapport ‘Verkommerden en Verloederden’.
Gemeentegrootte |
Geschat aantal verkommerden en
verloederden |
Geschat aantal dak- en thuislozen, (80%) |
Aantal dak- en thuislozen per 10.000
inwoners |
<10.000 |
343 |
274 |
4 |
10.000-20.000 |
1.671 |
1.337 |
5 |
20.000-50.000 |
7.635 |
6.108 |
12 |
50.000-100.000 |
4.572 |
3.658 |
14 |
100.000-400.000 |
9.416 |
7.533 |
24 |
>400.000 |
9.133 |
7.306 |
41 |
Totaal |
32.770 |
26.216 |
16 |
In onderstaande
tabel is voor Delft en het DWO gebied een extrapolatie uitgevoerd van het
aantal dak- en thuislozen op basis van de schattingen uit ‘Zwerven in de 21ste
eeuw’ en ‘Verkommerden en Verloederden’. Het aantal inwoners in 2005 voor het
DWO gebied is 294.406, voor Delft 95.031 (CBS-Statline).
Tabel 1.3:
inwonertal gemeenten DWO-gebied, 2005.
Gemeente |
Inwonertal
(2005) |
Bergschenhoek |
16181 |
Berkel en Rodenrijs |
18083 |
Bleiswijk |
10317 |
Delft |
95031 |
Midden-Delfland |
17054 |
Pijnacker-Nootdorp |
39882 |
Westland |
97858 |
Totaal DWO |
294406 |
Bron: CBS Statline
Tabel 1.4. Schatting van het aantal dak- en thuislozen in 2005, in Delft en de
gemeentes van het DWO-gebied.
|
Aantal inwoners
Delft |
Aantal inwoners DWO |
Geschat aantal dak- en thuislozen per 10.000 inwoners |
Totaal aantal
dak- en thuislozen in Delft |
Totaal aantal
dak- en thuislozen in DWO |
Zwerven in de
21ste eeuw |
|
|
|
||
Gemeentegrootte |
|
|
|
|
|
>50.000 |
|
97.858 |
2 |
|
20 |
>50.000 C* |
95.031 |
95.031 |
14 |
133 |
133 |
20.000-50.000 |
|
39.882 |
3 |
|
12 |
<20.000 |
|
61.635 |
1 |
|
6 |
Totaal |
|
294.406 |
|
133 |
171 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Verkommerden
en Verloederden |
|
|
|
||
Gemeentegrootte |
|
|
|
|
|
50.000-100.000 |
95.031 |
192.889 |
14 |
135 |
275 |
20.000-50.000 |
|
39.882 |
12 |
|
46 |
10.000-20.000 |
|
61.635 |
5 |
|
33 |
Totaal |
95.031 |
294.406 |
|
135 |
354 |
C*: gemeente die
Centrumgemeente is voor de regio.
Het grote verschil
tussen de twee schattingen wordt veroorzaakt doordat de gemeenten Delft en
Westland, beiden met bijna 100.000 inwoners, in het eerste geval verschillend
worden behandeld omdat Delft centrumgemeente is en Westland niet. In het tweede
geval wordt hierin geen onderscheid gemaakt.
Een ander
onderscheid is dat het rapport Verkommerden en Verloederden uitgaat van dak- en
thuislozen die bij hulpverlenende instellingen bekend zijn. Daarnaast wordt in
dat rapport geschat dat dit getal nog eens met drie moet worden vermenigvuldigd
om ook rekening te houden met mensen die niet in beeld zijn.
Voor de
beschrijving van deze groep is gebruik gemaakt van verschillende bronnen.
·
Nationale Drug
Monitor. Jaarbericht 2005. Trimbos Instituut Utrecht, 2005.
·
Landelijk
Alcohol en Drug Informatiesysteem (LADIS). Kerncijfers 2005. IVZ
(2006).Instellingen voor (ambulante) verslavingszorg leveren jaarlijks
geanonimiseerde individuele cliëntgegevens aan over de aard en omvang van het
zorggebruik. Deze worden door IVZ
gebundeld.
·
Alcohol en
ouderen in de ambulante verslavingszorg in Nederland (1999-2005). Bulletin
NIGZ, 2006.
·
Probleemdrinken
in Nederland. Van Dijck en Knibbe, 2005.
·
Nationaal
Kompas Volksgezondheid RIVM, Bilthoven
·
Laar M van
(Trimbos-instituut). Wat zijn de
mogelijke oorzaken van alcoholgebruik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 2005.
·
Laar M van
(Trimbos-instituut). Wat zijn de
mogelijke oorzaken van druggebruik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 2006.
Het LADIS
(Landelijk Alcohol en Drug Informatiesysteem) is een nationale gegevensverzameling
voor de ambulante verslavingszorg. Jaarlijks worden deze gegevens geanalyseerd
en gerapporteerd als de zogenaamde ‘Kerncijfers’.
Uit de ‘Kerncijfers
2005’ blijkt dat in 2005 in het totaal 67.095 personen voor een verslaving zijn
behandeld. Ingedeeld naar primaire problematiek werd 47% hiervan behandeld in
verband met alcoholproblematiek, 21% vanwege gebruik van opiaten, 15 vanwege
cocaïne, 9% vanwege cannabis en 4 % met een gokverslaving. Van de nieuwe
cliënten die in 2005 in behandeling werden genomen had 54% alcohol als primaire
problematiek, 14% cocaïne en 13% cannabis.
Tabel 1.5: Personen
die in 2005 zijn behandeld: totaal en nieuwe cliënten, naar primaire
problematiek.
|
totaal behandeld |
nieuwe cliënten |
contacten |
alcohol |
46% |
54% |
36% |
opiaten |
21% |
7% |
44% |
cocaine |
15% |
14% |
6% |
cannabis |
9% |
13% |
4% |
gokken |
4% |
6% |
6% |
overig |
4% |
6% |
4% |
Bij vergelijking
van het aantal contacten per problematiek en het aantal personen met die
primaire problematiek is te zien dat relatief veel zorg wordt geboden aan
opiaatverslaafden.
Figuur
1.1. LADIS Kerncijfers 2005: Naar primaire problematiek: totaal behandelde
personen, nieuwe cliënten en aantal contacten.
Sinds 1996 is het
aantal personen in de verslavingshulpverlening met 36% toegenomen. Ook in 2005
zijn er ten opzichte van 2004 weer 4% meer mensen in behandeling geweest,
terwijl de Nederlandse bevolking in die periode steeg met 0,3%. Geconstateerd
wordt dat het beroep op de hulpverlening nog steeds niet is gestabiliseerd.Vergeleken
met 2004 was er een stijging met 5% van het aantal behandelde personen waarbij
alcohol de primaire problematiek is. Voor cannabis en de categorie ‘overig’
steeg het aantal behandelde personen met respectievelijk 9 en 4%. De stijging
bij ‘overig’ zit waarschijnlijk in de groep medicijnen. Hier gaat het echter om
relatief kleine aantallen.
Voor alcohol en
cannabis blijft het aantal hulpvragers in relatie tot het gebruik opmerkelijk
laag (zie Omvangsschatting: landelijke gegevens). Uit schattingen blijkt dat 1
op de 10 Nederlanders van 16-69 jaar een probleemdrinker is, 3% is hiervan
slechts in behandeling. In het geval van cannabis is 2% van de gebruikers in
behandeling. De hulpvraag neemt hier echter kwantitatief wel steeds verder toe.
Sinds 2000 heeft de verslavingszorg bijna 40% meer alcohol gerelateerde
problematiek behandeld en 75% meer cannabisgebruikers.
Uit de Kerncijfers
2005 blijkt de voortgaande ‘vergrijzing’ van de verslaafdenpopulatie. De enige
uitzondering hierop blijft de groep gokkers. Deze groep lijkt steeds jonger te
worden. Naast de opiaten en cocaïnecliënten, worden vooral de problematische
cannabisgebruikers steeds ouder.
Onder de totale
groep is 22% vrouw. Onder mensen met alcohol als primaire problematiek is 25%
vrouw, terwijl onder de groep drugscliënten circa 19% vrouw is. Onder de
gokverslaafden is 11% vrouw.
Het aantal
hulpvragen van vrouwen met problematisch middelengebruik neemt licht toe in de
hulpverlening. Voornamelijk bij de groep cannabiscliënten groeit het aantal vrouwen
sinds 2000 relatief forser dan bij de mannen.
Het aantal
drugcliënten dat zich meldt met polydrugproblemen (dit wil zeggen meer dan een
middel problematisch gebruiken), schommelt rond de 40%. Binnen het
polydruggebruik is cocaïne het grootste bijmiddel, bij zowel alcohol- als
opiaatcliënten.
Overmatig alcoholgebruik
Verantwoord
alcoholgebruik is afhankelijk van een aantal factoren. Naast kennis over de
risico's van alcohol is ook de houding ten opzichte van verantwoord alcoholgebruik
van invloed op het uiteindelijke gedrag. Evenals het geloof in de eigen
mogelijkheden om het eigen drinkgedrag te veranderen (eigen effectiviteit).
Daarnaast is, vooral bij jongeren, de sociale omgeving van invloed op het
drinkgedrag. Voorbeelden van sociale omgevingsfactoren zijn het gedrag van
leeftijdsgenoten ('peers') en dat van ouders en andere mensen met een
voorbeeldfunctie.
Idealiter richten
preventieve interventies zich behalve op kennis, houding en zelfeffectiviteit,
ook op omgevingsfactoren die het eenvoudiger maken om het gezonde gedrag aan te
nemen en vast te houden. Bovendien verdienen risicogroepen extra aandacht,
zoals scholieren (vooral 12-14 jarige meisjes) waarbij het alcoholgebruik
toeneemt.
Alcoholgebruik
hangt ook samen met een aantal andere gedragingen. Zo is bij overmatige
drinkers en alcoholisten het percentage rokers doorgaans veel hoger, namelijk
ongeveer 80 à 90%. Ook is bij overmatige drinkers, vooral bij vrouwen, vaker
sprake van (overmatig) gebruik van kalmerende middelen (benzodiazepinen). Maar
in beide gevallen zijn oorzaak en gevolg niet te onderscheiden. Ook komen de
meeste psychische stoornissen veel vaker voor bij personen bij wie sprake is
van alcoholmisbruik (Van Laar 2005).
Drugsverslaving
Er is nog weinig
bekend over de factoren die druggebruik in het algemeen beïnvloeden. Wel
is aangetoond dat druggebruik in de algemene bevolking samenhangt met
demografische factoren (leeftijd en geslacht) en de mate van verstedelijking.
Of een dergelijke factor oorzaak is van het druggebruik of dat beiden
samenhangen met een andere risicofactor, is niet bekend. Specifiek voor
cannabisgebruik is wel gevonden dat een aantal kenmerken en gedragingen het
druggebruik beïnvloeden. Zo blijkt bij scholieren dat de mate van uitgaan, het
plegen van kleine criminaliteit, en het omgaan met andere jongens en meisjes
die blowen, aanzetten tot cannabisgebruik. Anderzijds gelden een (afkeurende)
houding van de ouders tegenover cannabisgebruik van hun kind, gelovig opgevoed
zijn en het thuiswonen met beide ouders als beschermende factoren (Kuipers et
al., 1997b). Ook is op jonge leeftijd beginnen met cannabisgebruik een
belangrijke voorspeller voor het gebruik in de toekomst, maar de onderliggende
mechanismen zijn niet bekend. Mogelijke spelen genetische factoren ook een rol.
Het ontstaan van een verslaving aan drugs hangt samen met een combinatie
van biologische, psychologische en sociaal-culturele factoren. Het kan gaan om
erfelijkheid en aanleg, persoonlijkheid, conditionering, de verwachting over -
en waardering van - de effecten van een middel, stress en ‘early life events’,
gezinsproblemen en sociaal-economische achterstand (Van Laar, 2006).
Leeftijd
Uit de Kerncijfers
2005 blijkt de voortgaande ‘vergrijzing’ van de verslaafdenpopulatie. De
gemiddelde leeftijd van nieuwe cliënten in de verslavingszorg is de laatste
tien jaar gestegen van 35 naar 40 jaar.
De enige
uitzondering hierop blijft zoals eerder gezegd de groep gokkers. Naast de
opiaten en cocaïnecliënten, worden vooral de problematische cannabisgebruikers
steeds ouder.
Uit het
IVZ-bulletin ‘Alcohol en ouderen in de ambulante verslavingszorg in Nederland
(1996-2005)’ blijkt dat inmiddels 20% van de ambulante alcoholcliënten 55 jaar
of ouder is. Sinds 1996 is het aantal 55- plussers met een alcoholhulpvraag met
ruim 90% gestegen (gecorrigeerd voor vergrijzing). 32% van de 55-plussers met
een alcoholhulpvraag is vrouw (onder de 55 jaar is dat 24%).
Geslacht
Uit Kerncijfers
2005 blijkt dat onder de totale groep 78% van het mannelijk geslacht is. Onder
mensen met alcohol als primaire problematiek is 75% man, terwijl onder de groep
drugscliënten circa 81% man is. Onder de gokverslaafden is 89% man.
Grootte van de gemeente.
De meeste
problematiek doet zich nog altijd voor in de grotere steden, vooral voor de
opiaten en cocaïne. Desondanks zie je wel een verschuiving naar de kleinere
steden met een inwoneraantal van onder de 50.000. Voor eenderde deel komt deze
problematiek al voor in deze kleinere gemeenten.
Aan de hand van de
meest recente gegevens ontleend aan de Nationale Drugmonitor (NDM 2005) en de
Kerncijfers kan een nadere indruk worden verkregen van het bereik van de
verslavingszorg. Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is het bereik van de
hulpvraag bij de verslavingszorg behalve in de opiaten- en cocaïnegroep
relatief beperkt ten opzichte van de totale groep (problematische) gebruikers
van het middel.
Tabel 1.6. Primaire problematiek naar omvang, gebruik
en % in behandeling
Primaire problematiek |
Omvang (problematisch) gebruik binnen
bevolking |
% in behandeling in 2005 |
Alcohol |
1.175.000 |
3% |
Opiaten |
tussen 24.000 –46.000 |
30-60% |
Cocaïne |
55.000 |
18% |
Cannabis |
408.000 |
2% |
Gokken |
70.000 |
4% |
Bronnen: NDM 2005, LADIS 2005
NB. Het
gebruikcijfer in de tabel voor cannabis en cocaïne betreft cijfers over het
ACTUELE gebruik onder de bevolking. Dit mag niet worden verward met de
gebruikcijfers voor alcohol, opiaten en de groep gokken. Dit behelst
nadrukkelijk op onderzoek gebaseerde cijfers ten aanzien van PROBLEMATISCH
gebruik.
Als de hulpvraag wordt uitgedrukt in een
cijfer per 10.000 inwoners in Nederland, komt het beeld naar voren dat in
onderstaande tabel is weergegeven.
Tabel 1.7.
Primaire problematiek in personen per 10.000 inwoners
Primaire problematiek |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
2005 |
Alcohol |
14,1 |
14,0 |
14,8 |
16,6 |
18,2 |
19,1 |
Opiaten |
9,8 |
10,4 |
10,0 |
9,4 |
8,6 |
8,7 |
Cocaïne |
3,8 |
4,0 |
4,8 |
5,7 |
6,2 |
6,0 |
Cannabis |
2,2 |
2,1 |
2,3 |
2,8 |
3,4 |
3,7 |
Gokken |
2,2 |
1,9 |
1,6 |
1,7 |
1,9 |
1,9 |
Overig |
1,5 |
1,1 |
1,1 |
1,3 |
1,6 |
1,8 |
Totaal |
33,7 |
33,6 |
34,6 |
37,5 |
39,7 |
41,1 |
Bron:
LADIS 2005, IVZ, Houten
Per 10.000 inwoners maken in 2005 ruim 41
personen gebruik van de verslavingszorghulpverlening. Dit is een groei van 22%
in 5 jaar.
Uit de Kerncijfers 2005 blijkt daarnaast dat
de zorgvraag, onafhankelijk van het aantal inwoners, groter is in de grote
steden dan in kleinere gemeentes. Van de inwoners van Nederland woont 31% in
een gemeente van meer dan 100.000 inwoners. Van de gebruikers van opiaten en
cocaine woont respectievelijk 57% en 56% in de grote gemeentes. Voor andere
primaire middelen geldt deze oververtegenwoordiging in de grote steden ook,
maar in mindere mate.
In de Kerncijfers
2005 is aangegeven dat per 10.000 inwoners ruim 41 personen gebruik maken van
de verslavingszorg-hulpverlening. Extrapolatie op basis van deze cijfers geeft
een schatting van 391 personen in Delft, en in het hele DWO-gebied 1210
personen die gebruik maken van deze hulpverlening. Zoals gezegd wordt in de
Kerncijfers ook benadrukt dat er ongeacht het inwonertal een
oververtegenwoordiging van zorgvraag is te vinden in de grotere gemeenten.
Hoewel dit in de Kerncijfers niet wordt uitgewerkt in aantallen per 10.000
inwoners is dit wel te herleiden. In de volgende tabel zijn deze cijfers
gegeven. Wanneer deze benadering wordt gebruikt, komt het aantal zorggebruikers
in Delft iets hoger uit (413) en voor het hele DWO gebied juist lager (1070).
Tabel 1.8a.
Kengetallen naar gemeentegrootte, gebaseerd op Kerncijfers 2005 (LADIS).
|
|
Aantal
zorgvragers per 10.000 inwoners |
||||||
|
Inwoners |
alcohol |
opiaten |
cocaine |
cannabis |
gokken |
overig |
totaal |
Totaal: |
|
19,1 |
8,7 |
6 |
3,7 |
1,9 |
1,8 |
41,1 |
Gemeentegrootte: |
|
|
|
|
|
|
|
|
<10.000 |
|
12,7 |
2,9 |
2,0 |
1,2 |
0,6 |
1,2 |
27,4 |
10.000-20.000 |
|
10,9 |
2,5 |
2,2 |
1,6 |
0,8 |
1,1 |
20,6 |
20.000-50.000 |
|
14,0 |
4,1 |
2,8 |
2,4 |
1,1 |
1,5 |
26,6 |
50.000-100.000 |
|
22,2 |
8,2 |
5,7 |
4,6 |
2,1 |
1,9 |
43,4 |
>100.000 |
|
25,8 |
16,0 |
10,9 |
5,7 |
2,9 |
2,2 |
63,7 |
Tabel 1.8b.
Extrapolatie zorgvragers in Delft/DWO op basis van inwonertal en
gemeentegrootte, gebaseerd op kengetallen uit de Kerncijfers 2005.
Extrapolatie,
alleen gebruik makend van aantal inwoners in Delft/DWO en Nederlands
gemiddelde per 10.000 inwoners : |
||||||||
Delft |
95.031 |
182 |
83 |
57 |
35 |
18 |
17 |
391 |
DWO |
294.406 |
562 |
256 |
177 |
109 |
56 |
53 |
1.210 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Extrapolatie,
gebruikmakend van aantal inwoners Delft/DWO en gemiddeld aantal per 10.000
inwoners, specifiek voor gemeentegrootte |
||||||||
Delft |
95.031 |
211 |
78 |
54 |
43 |
20 |
18 |
413 |
DWO |
294.406 |
552 |
190 |
134 |
108 |
49 |
49 |
1.070 |
Voor de
beschrijving van deze groep is gebruik gemaakt van de volgende bron.
§
Verkommerden
en verloederden. Research
voor beleid (Lourens e.a., 2002). Landelijke onderzoek naar het aantal
‘verkommerden en verloederden’, en een uitwerking van enkele
achtergrondkenmerken van de groep.
In het rapport
‘Verkommerden en verloederden’ werd voor de start van het onderzoek de volgende
definitie geformuleerd: ‘Vooronderstelling is dat het om een diffuse groep
gaat, die om wat voor reden dan ook ontoereikende zorg krijgt en/of niet of
niet voldoende in de eigen bestaansvoorwaarden kan voorzien. Gedacht wordt aan
dak- en thuislozen, zorgwekkende zorgmijders, zichzelf verwaarlozende,
gemarginaliseerde groepen. Deze mensen kunnen al dan niet ernstige en
langdurige psychische stoornissen en/of verslavingsproblemen of een combinatie
van deze kenmerken hebben. Het gaat bij de ‘verkommerden en verloederden’ niet
alleen om de zichtbare groep op straat, maar ook om de onzichtbare groep mensen
die in hun woning een marginaal bestaan leidt.’.
Later in het
rapport wordt niet meer apart over kenmerken van ‘zorgwekkende zorgmijders’
gesproken. Omdat de ‘zorgmijders’ die in de OGGZ Monitor Delft/DWO naar voren
zullen komen ook eigenlijk in het algemeen geen echte zorgmijders zullen zijn
(ze zijn namelijk nu eenmaal ergens bij een instantie in beeld) en de
bovengenoemde beschrijving goed aansluit bij de interpretatie die in de monitor
is gehanteerd wordt ervan uitgegaan dat de kenmerken van ‘Verkommerden en
verloederden’ globaal vergelijkbaar zijn met de zorgwekkende zorgmijders uit de
monitor.
In het rapport ‘Verkommerden en verloederden’ is gesteld dat deze groep
voor 80% uit dak- of thuislozen bestaat. Een groot gedeelte van de beschrijving
van de groep is daarom ook al te vinden onder het hoofdstuk ‘Dak- en
thuislozen’, maar wordt voor de volledigheid hier herhaald.
Het merendeel van de geregistreerde verkommerden en verloederden is man
(80%), en bevindt zich in de groep volwassenen van 26 tot 55 jaar. Er zijn
nauwelijks jonge verkommerden en verloederden tot 19 jaar (2%). Ook de groep
oudere verkommerden en verloederden vanaf 70 jaar is zeer gering van omvang
(eveneens 2%).
Bij 80% van de verkommerden en verloederden is sprake van dak- en
thuisloosheid, dit zijn voornamelijk mannen. Ruim een derde heeft psychische/
psychiatrische stoornissen, en rond de 40% van de verkommerden en verloederden
heeft verslavingsproblemen. De mate waarin bepaalde problemen bij verkommerden
en verloederden aan de orde zijn, verschilt per leeftijdscategorie. Bij
jongeren tot 25 jaar is met name sprake van dak- en thuisloosheid (ongeveer
90%); het percentage verkommerden en verloederden met psychische/psychiatrische
stoornissen is het grootst onder ouderen vanaf 56 jaar (bijna 60%). De
verdeling naar problematiek naar geslacht is vrijwel gelijk; echter onder
vrouwelijke verkommerden en verloederden is het percentage met
psychische/psychiatrische stoornissen groter dan bij mannen (bijna 50% bij
vrouwen, ten opzichte van 34% bij de mannen).
Volgens het rapport
‘Verkommerden en verloederden’ is bij ruim een derde van de groep verkommerden
en verloederden een combinatie van problemen aan de orde.
·
De combinatie
dak- en thuisloosheid en verslaving komt bij een derde van hen voor, het meest
onder mannen en (jong)volwassenen.
·
Bij een kwart
is dak- en thuisloos en psychische/psychiatrische stoornissen aan de orde, met
name voorkomend bij vrouwen, jongeren tot 19 jaar en ouderen vanaf 56 jaar.
·
Eveneens bij
een kwart is sprake van een combinatie van alle drie de problemen (dak- en
thuisloosheid, psychische/psychiatrische stoornissen en verslaving), met name
bij (jong)volwassenen van 19 tot 40 jaar.
·
Tenslotte
heeft 14% een combinatie van psychische/psychiatrische stoornissen en
verslaving, met name ouderen vanaf 70 jaar.
In ‘Verkommerden en
Verloederden (research voor beleid) (2002)’ wordt het totaal aantal
verkommerden en verloederden in Nederland geschat op 110.000.
Voor plaatsen van
verschillende omvang is het aantal zorgwekkende zorgmijders geschat op basis
van het rapport ‘Verkommerden en
Verloederden’. Voor Delft komt deze schatting uit op bijna 170 zorgwekende
zorgmijders en voor het hele DWO gebied op 442. Het rapport Verkommerden en
Verloederden gaat hierbij uit van verkommerden en verloederden die bij
hulpverlenende instellingen bekend zijn. Om te komen tot het totaal aantal
wordt ervan uitgegaan dat dit getal nog eens met drie moet worden
vermenigvuldigd.
Tabel 1.9.
Schatting van het aantal dak- en thuislozen in 2005, in Delft en de gemeentes
van het DWO-gebied.
|
Aantal inwoners
Delft |
Aantal inwoners DWO |
Geschat aantal verkommerden en verloederden per 10.000 inwoners |
Totaal aantal
verkommerden en verloederden in Delft |
Totaal aantal
verkommerden en verloederden in DWO |
Verkommerden
en Verloederden |
|
|
|
|
|
Gemeentegrootte |
|
|
|
|
|
50.000-100.000 |
95.031 |
192.889 |
18 |
169 |
343 |
20.000-50.000 |
|
39.882 |
15 |
|
58 |
10.000-20.000 |
|
61.635 |
7 |
|
41 |
Totaal |
95.031 |
294.406 |
|
169 |
442 |
Voor de
beschrijving van deze groep is gebruik gemaakt van de volgende bronnen.
§
Factsheet
Huiselijk geweld: feiten en cijfers. September 2006, Transact.
§
Dijk, T. van
(e.a.). Huiselijk geweld: aard, omvang een hulpverlening. Ministerie van
Justitie, Den Haag, 1997.
§
Op de rails.
Ambulante hulp aan gezinnen met huiselijk geweld problematiek. Stichting
V.O.Z.H. en TransAct, 2005.
Huiselijk geweld is
geweld dat in de privé-sfeer plaatsvindt, gepleegd door partners, ouders,
kinderen, andere familieleden en huisvrienden. Vormen van huiselijk geweld
zijn: partnermishandeling (met name van mannen tegen hun vrouwelijke
(ex-)partner), kindermishandeling en mishandeling van ouderen in de
familiesfeer of huiselijke sfeer. Huiselijk geweld kan fysiek, seksueel en
geestelijk geweld zijn. Andere termen: thuisgeweld of geweld achter de
voordeur. Huiselijk geweld is de omvangrijkste geweldsvorm in onze samenleving.
Huiselijk geweld
komt voor in alle sociaal economische klassen en binnen alle culturen in de
Nederlandse samenleving. Slachtoffers van huiselijk geweld zijn in de meeste
gevallen vrouwen en kinderen, maar het treft ook mannen, ouders en ouderen.
Er zijn
verschillende vormen van huiselijk geweld te onderscheiden:
·
fysiek geweld
(slaan, schoppen, door elkaar schudden)
·
seksueel
geweld (verkrachting binnen relatie of seksuele kindermishandeling)
·
psychisch
geweld (vernederen, schelden)
·
verwaarlozing
·
schending van
rechten (bijvoorbeeld beperking van bewegingsmogelijkheden)
·
opsluiting
·
belaging
(‘stalking’)
Een kenmerk van
huiselijk geweld is dat er altijd sprake is van een machtsverschil tussen de
dader en het slachtoffer, bijvoorbeeld tussen man en vrouw of tussen ouders en
kind. Verder blijkt uit onderzoek dat daders de meest kwetsbare slachtoffers kiezen.
In de Vrouwenopvang
merkt men heel duidelijk dat in gezinnen waar huiselijk geweld voorkomt,
meestal ook andere problemen spelen, zoals verslavingsproblematiek en
financiële problemen. Doorgaans is er een aantal problemen op een of meer van
de volgende gebieden:
·
het voeren van
een huishouding;
·
het opbouwen
en handhaven van een maatschappelijke positie; het bevorderen van de
individuele ontwikkeling van de afzonderlijke gezinsleden;
·
het
onderhouden van de relatie tussen de partners;
·
het opvoeden
van kinderen.
Plegers van
huiselijk geweld zijn partners of ex-partners, ouders, of (volwassen) kinderen.
In de meeste gevallen (80%) gaat het om mannen, en dan meestal om mannen die
zeer traditionele opvattingen hebben over de rol van de man. Slechts 6% van de
daders is psychotisch (Finkelhor, Römkens).
Er is geen
eenduidige oorzaak aan te wijzen waarom sommige mensen geweld plegen.
Maatschappelijke machtsongelijkheid tussen mannen en vrouwen en de
verschillende socialisatie van mannen en vrouwen spelen hierbij een rol.
Daarnaast spelen individuele en sociale factoren een rol: de behoefte zich
machtig te voelen, een laag gevoel van eigenwaarde, geen inlevingsvermogen en
inadequate sociale en relationele vaardigheden. Soms herhalen plegers eigen
traumatische jeugdervaringen om deze zo ‘schijnbaar’ te overwinnen. Bij mannen
die hun vrouw mishandelen, speelt alcohol vaak een rol. Het is echter niet
duidelijk of alcohol de oorzaak is. Het kan ook zijn dat zij gaan drinken,
omdat zij agressie voelen opkomen.
Er zijn ook
risicofactoren te benoemen om slachtoffer te worden, zoals het hebben van een
laag zelfbeeld en weinig zelfvertrouwen, en opgroeien in een gezin waarin
gebrek is aan aandacht of waar mishandeling en verwaarlozing spelen. Andere
risicofactoren zijn vrouw-zijn, een jonge leeftijd, het hebben van een
handicap, en sociaal isolement.
Uit de
profielanalyse van slachtoffers van huiselijk geweld dat bij de politie wordt
gemeld blijkt dat ruim 76% van het vrouwelijke geslacht is. De helft van de
slachtoffers is tussen de 25 en 45 jaar. Bij seksueel geweld echter is
ruim 20% van de slachtoffers tussen de 0 en 12 jaar en 23% tussen de 12 en 18
jaar.
Een
steekproefonderzoek naar de prevalentie van huiselijk geweld dat in 1997 is
uitgevoerd (van Dijk et al) levert cijfers op voor alle vormen van huiselijk
geweld.
Als we alleen
kijken naar geweld door de (ex-)partner dan heeft volgens dit onderzoek 12% van
de bevolking (1 op de 8 Nederlanders) hiermee ooit te maken gehad. Bij 80% ging
het daarbij om feitelijk geweld en niet (alleen) de dreiging ermee. 3,9% van de
bevolking is slachtoffer geworden van partnergeweld in de vijf jaar die
voorafgingen aan het onderzoek. Uit dit onderzoek komt naar voren dat mannen en
vrouwen in vrijwel gelijke mate slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld
in brede zin. Vrouwen zijn echter ruim twee keer zo vaak slachtoffer van
partnergeweld dan mannen: 16% van de vrouwen tegenover 7% van de mannen.
Uit dezelfde
steekproef blijkt dat 45% van alle vrouwen en mannen tussen de achttien en
zeventig jaar ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld, als kind,
partner of ouder. Meer dan 10% was/is wekelijks slachtoffer. 10% is aangeraakt
met ongewenste seksuele bedoelingen, 8% is gedwongen tot seksuele handelingen
en 4% is verkracht. Ieder jaar worden:
− 160.000
vrouwen het slachtoffer van een lichte vorm van lichamelijk en seksueel geweld;
− 30.000
vrouwen het slachtoffer van ernstig lichamelijk en seksueel geweld;
− 17.000
vrouwen het slachtoffer van zeer ernstig geweld.
In 2004 is de
politie begonnen met de landelijke registratie van aard, omvang en
achtergronden van huiselijk geweld. In 2004 werden er 56.335 incidenten gemeld,
in 2005 zijn dat er 57.421. In de tabel is te zien hoe de verschillende vormen
van huiselijk geweld zijn verdeeld. Naar schatting wordt 10-12% van de
incidenten bij de politie gemeld, dus de daadwerkelijke omvang is vele malen
groter.
Vormen van
huiselijk geweld |
2004 |
2005 |
|
|
|
Lichamelijk
(vooral mishandeling) |
36% |
41% |
Psychisch
(relatieproblemen) |
46% |
35% |
Seksueel (bijna
40% minderjarigen) |
3% |
4% |
Belaging |
3% |
4% |
Bedreiging |
11% |
17% |
Bron:
landelijke politiecijfers 2004 en 2005
Aangezien er ook op
landelijk niveau veel onduidelijkheid is over het vóórkomen van huiselijk
geweld is in het meest recente GGD-onderzoek onder de volwassen bevolking
(2005) hierover uitgebreid navraag gedaan. Er is onder meer gevraagd of men
ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld, en zo ja om welke vorm van
huiselijk het ging en wie de dader was. Verder is gevraagd hoe vaak het in de
12 maanden voor het onderzoek heeft plaatsgevonden.
De gegevens zijn
deels uitgewerkt voor de gemeente Delft. Voor een aantal subvragen is het
databestand van het gehele verzorgingsgebied gebruikt, omdat de aantallen
anders te klein waren. Achtergrond over het Volwassenenonderzoek is te vinden
in de bijlage.
Negen procent van
de volwassenen uit Delft geeft aan ooit slachtoffer te zijn geweest van
huiselijk geweld. In de hele regio Zuid-Holland West was dit acht procent. Bij
twee procent van de Delftse volwassenen vond dit geweld in het jaar voorafgaand
aan het onderzoek plaats.
Meer vrouwen (14%)
dan mannen (5%) in Delft zijn ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld, in
het hele ZHW gebied 12 respectievelijk 4 procent. Het percentage slachtoffers
is relatief laag in Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp en Westland. Huiselijk
geweld wordt vaker gemeld door mensen van allochtone komaf en door volwassenen
die gescheiden zijn. Er is geen verschil tussen de drie onderzochte
leeftijdsgroepen (19-34 jaar, 35-49 jaar en 50-64 jaar) en tussen
opleidingsniveaus.
Bij navraag naar
het soort huiselijk geweld bleek (op grond van de gegevens over de hele regio
Zuid-Holland West) dat het meestal ging om psychisch of emotioneel geweld (76%)
en/of lichamelijk geweld (58%) en minder vaak om ongewenste seksuele
toenadering (13%) of seksueel misbruik (13%). De dader was meestal de
ex-partner (40%), de ouder(s) (31%), de partner (22%) en/of een ander
familielid (15%). Vrouwen rapporteren relatief vaak de ex-partner als de dader
terwijl mannen relatief vaak de ouder(s) als dader rapporteren.
Dader huiselijk
geweld.
Figuur
1.2. Dader(s) van het huiselijk geweld. Volwassenenonderzoek 2005, GGD ZHW.
Van de volwassenen
die ooit slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld heeft driekwart (74%)
het geweld met iemand besproken en/of bij een instantie gemeld. Ruim de helft
besprak het geweld met vrienden, familie of kennissen, een kwart deed melding
bij de politie, een kwart besprak het geweld met de huisarts en een op de vijf
met een medewerker van een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Een
kwart van de slachtoffers (24%) kreeg naar aanleiding van de melding
professionele hulp.
Uit onderzoek
blijkt dat bepaalde groepen in de samenleving een hoger risico lopen om terecht
te komen in een van de kwetsbare groepen, dan andere mensen. Daarom is het
belangrijk de grootte van deze groepen in beeld te hebben. De GGD voert
periodiek onderzoek uit naar de gezondheidstoestand en leefstijl van
verschillende leeftijdsgroepen in de regio. Hiertoe wordt een vragenlijst
verstuurd naar een steekproef van de bevolking. Sinds 2004 is het mogelijk om
voor ieder van de acht gemeentes in het werkgebied eigen resultaten op te
leveren, met daarnaast informatie over de gehele regio. Deze gegevens geven een
indicatie voor de problematiek en de grootte van risicogroepen in de regio. De
gezondheidsenquêtes zijn uitgevoerd onder zelfstandig wonende ouderen (65 jaar
en ouder, 2004), jeugd (12-18 jr, 2005) en volwassenen (19-64 jr, 2005). In het
najaar van 2006 is een onderzoek gestart onder (ouders van) kinderen van 0 tot
12 jaar. In de bijlage wordt voor de verschillende onderzoeken een korte
toelichting gegeven.
De resultaten uit
bovengenoemde onderzoeken geven inzicht in de grootte van groepen die mogelijk
een risico lopen om in de loop van de tijd deel te gaan uitmaken van een van de
kwetsbare groepen uit deze monitor. Uit de verschillende onderzoeken zijn onder
meer gegevens bekend over:
·
Problematisch
alcoholgebruik
·
Middelengebruik
door jongeren
·
Antisociaal
gedrag
·
Eenzaamheid
onder volwassenen en ouderen
·
Psychische
gezondheid
·
Problematische
schulden
Overmatig gebruik
van alcohol
In Delft heeft 35%
van de jongeren tussen 12 en 18 jaar in de vier weken voor het
Jongerenonderzoek (2005) vijf of meer drankjes met alcohol bij één gelegenheid
gedronken (het zogenaamde piekdrinken). In het hele werkgebied van de GGD was
dit 32%. Onder jongeren van 12-14 jaar was dit 10%, bij 15-16 jarigen 42% en
bij jongeren van 17 en 18 jaar 62%. Een derde van de jongeren in Delft had dit
in die vier weken meer dan één keer gedaan. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat
47% van de jongeren uit Delft wel eens dronken is geweest, 26% is in de laatste
vier weken voor het onderzoek dronken geweest. Verder blijkt dat 9% ‘soms’ of
‘vaak’ meer dan 20 glazen alcohol in de week drinkt.
Voor de Delftse
volwassenen tot 65 jaar geldt dat 26% van de mannen en 6% van de vrouwen
excessief tot zeer excessief drinkt, onder zelfstandig wonende ouderen in Delft
is dat percentage respectievelijk 10 en 2%. Zo’n een op de vijf volwassenen kan
beschouwd worden als een zware drinker (eenmaal per week of vaker zes of meer
glazen alcohol (vier voor vrouwen), onder ouderen is dit ongeveer een op de
negen.
Tabel 2.1.:
overmatig alcoholgebruik in Delft en Zuid-Holland West. Resultaten uit diverse
onderzoeken, naar geslacht.
|
Leeftijd |
Jongens/ Mannen |
Meisjes/ Vrouwen |
Totaal Delft |
Totaal ZHW |
piekdrinkena |
12-18 |
39% |
31% |
35% |
32% |
ooit dronken geweest |
12-18 |
50% |
44% |
47% |
44% |
recent dronken geweestb |
12-18 |
29% |
23% |
26% |
22% |
meer dan 20 glazen alcohol per week |
12-18 |
14% |
4% |
9% |
9% |
excessieve drinkerc |
19-64 |
14% |
9% |
12% |
12% |
excessieve drinkerc |
65+ |
6% |
1% |
3% |
4% |
zeer excessieve drinkerd |
19-64 |
10% |
0% |
5% |
4% |
zeer excessieve drinkerd |
65+ |
4% |
1% |
2% |
1% |
zware drinkere |
19-64 |
23% |
19% |
21% |
18% |
zware drinkere |
65+ |
11% |
11% |
11% |
10% |
ZHW: GGD-regio
Zuid-Holland West.
a) piekdrinken:
in vier weken voor het onderzoek vijf of meer drankjes met alcohol bij één
gelegenheid gedronken
b) recent: in de
vier weken voor het onderzoek
c) excessief
drinken: 4-5 glazen/dag op ≥5 dagen/ week óf ≥6 glazen/dag op 3-4
dagen/week
d) zeer
excessief drinken: ≥6 glazen/ dag op ≥5 dagen/week
e) zwaar drinken: wekelijks minimaal eenmaal ≥6 glazen op één dag [mannen] en
wekelijks minimaal eenmaal ≥4 glazen op één dag [vrouwen].
Tabel 2.2.:
overmatig alcoholgebruik door Jongeren in Delft, naar leeftijd
|
12-14 |
15-16 |
17-18 |
piekdrinkena |
10% |
42% |
62% |
ooit dronken geweest |
16% |
64% |
75% |
recent dronken geweestb |
3% |
31% |
52% |
meer dan 20 glazen alcohol per week |
0% |
6% |
25% |
a) piekdrinken:
in vier weken voor het onderzoek vijf of meer drankjes met alcohol bij één
gelegenheid gedronken
b) recent: in de
vier weken voor het onderzoek
Eén op de elf
jongeren in Delft gebruikt soms of vaak hasj of wiet, blijkt uit het
Jongerenonderzoek uit 2005. Twee procent gebuikt soms of vaak xtc,
cocaïne of speed. Jongens gebruiken vaker dan meisjes en het gebruik neemt toe
met de leeftijd. Jongeren krijgen hasj of wiet meestal via vrienden of kopen
het in een coffeeshop. 9% van de jongeren in Delft heeft wel eens harddrugs
aangeboden gekregen (7% van de 15/16 jarigen, 21% van de 17/18 jarigen). In het
hele ZHW-gebied was dit 6%.
Tabel 2.3.
Middelengebruik bij jongeren in Delft en de regio Zuid-Holland West. Naar
geslacht.
|
leeftijd |
Mannen |
Vrouwen |
Totaal Delft |
Totaal ZHW |
Gebruikt soms of vaak hasj of wiet |
12-18 |
11% |
6% |
9% |
9% |
Gebruikt soms of vaak xtc, cocaïne of speed |
12-18 |
3% |
1% |
2% |
1% |
Ooit hasj of wiet gebruikt |
12-18 |
22% |
21% |
22% |
16% |
Recent* hasj of wiet gebruikt |
12-18 |
11% |
4% |
8% |
6% |
ZHW: GGD-regio
Zuid-Holland West.
*recent: in de laatste vier weken voor het
onderzoek.
Tabel 2.4.
Middelengebruik bij jongeren in Delft, naar leeftijd.
|
12-14 |
15-16 |
17-18 |
Gebruikt soms of vaak hasj of wiet |
1% |
9% |
19% |
Gebruikt soms of vaak xtc, cocaïne of speed |
0% |
1% |
5% |
Ooit hasj of wiet gebruikt |
3% |
27% |
39% |
Recent* hasj of wiet gebruikt |
1% |
4% |
17% |
*recent: in de
laatste vier weken voor het onderzoek.
In het jongerenonderzoek uit 2005 zijn diverse items opgenomen die te maken hebben met antisociaal gedrag. Hieruit blijkt dat 7% van de jongeren in Delft wel eens iets vernielt of bekladt van een ander, en dat 3% wel eens iets pikt. Naast deze items zijn diverse items nagevraagd met betrekking tot diefstal, zwartrijden, geweld, vandalisme en wapenbezit. Voor de resultaten hiervan wordt verwezen naar de factsheets die naar aanleiding van het onderzoek zijn verschenen (www.ggdzhw.nl).
Tabel 2.5. Antisociaal gedrag van jongeren in Delft en de regio ZWH, naar geslacht.
Percentage jongeren die
soms of vaak antisociaal gedrag vertonen |
jongens |
meisjes |
totaal |
ZHW
|
Bekladt of
vernielt soms/vaak dingen van anderen |
7% |
7% |
7% |
7% |
Pikt soms/vaak
van anderen (bijv. uit winkels) |
3% |
4% |
3% |
2% |
Doet soms/vaak
mee aan het pesten van anderen |
24% |
17% |
20% |
21% |
ZHW: GGD-regio Zuid-Holland West.
Tabel 2.6. Antisociaal gedrag van jongeren in in Delft, naar leeftijd.
Percentage jongeren die soms of vaak antisociaal gedrag vertonen |
12 t/m 14 |
15 t/m 16 |
17 t/m 18 |
Bekladt of
vernielt soms/vaak dingen van anderen |
7% |
7% |
7% |
Pikt soms/vaak
van anderen (bijv. uit winkels) |
2% |
4% |
5% |
Doet soms/vaak
mee aan het pesten van anderen |
22% |
23% |
15% |
Van de volwassenen
en de zelfstandig wonende ouderen in Delft voelt 8% zich eenzaam.
Oudere ouderen zijn
vaker eenzaam dan jongere, en vrouwen vaker dan mannen. Uit analyses van
gegevens over de hele regio blijkt dat dit verschil grotendeels veroorzaakt
wordt doordat eenzaamheid sterk samenhangt met burgerlijke staat. Ouderen met
een partner voelen zich veel minder vaak eenzaam dan ouderen zonder partner.Als
wordt gecorrigeerd voor burgerlijke staat is er geen verschil in eenzaamheid
meer tussen leeftijdsgroepen, en is het verschil tussen mannen en vrouwen
kleiner geworden. Daarnaast blijkt dat hoger opgeleide ouderen zich minder vaak
(zeer) eenzaam voelen, en dat ouderen met een minder goede gezondheid vaker
(zeer) eenzaam zijn. Er is geen duidelijk verschil in gevoelens van eenzaamheid
tussen gelovige en niet-gelovige ouderen.
Tabel 2.7.:
Eenzaamheid in Delft. Resultaten uit diverse onderzoeken, naar geslacht.
|
leeftijd |
Mannen |
Vrouwen |
Totaal Delft |
Totaal ZHW |
(zeer) eenzaam |
19-64 |
11% |
10% |
10% |
8% |
(zeer) eenzaam |
65+ |
6% |
10% |
8% |
7% |
ZHW: GGD-regio
Zuid-Holland West.
Het is bekend dat
bepaalde gebeurtenissen in het leven van invloed kunnen zijn op het later
optreden van bepaalde problemen.
In het
Jongerenonderzoek 2005 is uitgebreid gevraagd naar ingrijpende gebeurtenissen
die de jongeren van Delft hebben meegemaakt. In onderstaande tabel zijn deze
bevindingen weergegeven.
Tabel 2.8.
Ingrijpende gebeurtenissen in het leven van 12-18 jarigen in Delft en de regio
Zuid-Holland West.
Heb je het volgende ooit meegemaakt of maak je dat nu mee? |
jongens |
meisjes |
Totaal Delft |
Totaal ZHW |
Overlijden
van broer of zus |
2% |
1% |
2% |
1% |
Overlijden
van je vader en/of je moeder |
4% |
5% |
5% |
3% |
Overlijden
van iemand anders van wie je veel hield |
59% |
60% |
60% |
59% |
Langdurige
ziekte of ziekenhuisopname van jezelf |
7% |
7% |
7% |
7% |
Langdurige
ziekte of ziekenhuisopname van (één van) je ouders |
15% |
19% |
17% |
16% |
Langdurige
ziekte of ziekenhuisopname van (één van) je broers of zussen |
8% |
8% |
8% |
6% |
Psychische
ziekte van één van je ouders |
6% |
7% |
6% |
5% |
Psychische
ziekte van een broer of zus |
2% |
1% |
2% |
4% |
Regelmatige
ruzies tussen je ouders onderling |
19% |
28% |
23% |
20% |
Echtscheiding
van je ouders |
16% |
20% |
18% |
16% |
Problemen
met nieuwe ouder |
2% |
5% |
3% |
4% |
Geweld
of mishandeling tussen je ouders |
3% |
2% |
2% |
2% |
Zelf
mishandeld door (één van) je ouders |
3% |
2% |
2% |
2% |
Mishandeld
door andere volwassenen |
2% |
1% |
1% |
1% |
Seksueel
misbruik |
1% |
7% |
4% |
3% |
Zelf
gediscrimineerd worden |
10% |
9% |
9% |
8% |
Zelf
gepest worden |
27% |
30% |
28% |
28% |
Zelf
problemen met geld/inkomen hebben |
13% |
14% |
13% |
11% |
Problemen
met geld/inkomen van je ouders |
8% |
13% |
11% |
9% |
Zelf
problemen met drank, verslaving |
4% |
2% |
3% |
2% |
Problemen
met drank, verslaving van (één van) je ouders |
5% |
8% |
6% |
3% |
Zelf
problemen met school, werk/werkloosheid |
14% |
8% |
11% |
10% |
Problemen
met werk/werkloosheid van (één van) je ouders |
2% |
11% |
6% |
6% |
Verhuizing
of migratie |
17% |
25% |
21% |
27% |
Woonproblemen/problemen
met huisvesting of verblijf in Nederland |
2% |
2% |
2% |
2% |
Vlucht
vanuit ander land naar Nederland |
4% |
3% |
4% |
2% |
Alleen
voor meisjes: zwanger geworden |
n.v.t. |
2% |
n.v.t. |
1%* |
Alleen
voor jongens: een meisje zwanger gemaakt |
0,6% |
n.v.t. |
n.v.t. |
0,3%** |
Andere
problemen |
0% |
2% |
1% |
2% |
ZHW: GGD-regio
Zuid-Holland West.
In het onderzoek
naar zelfstandig wonend ouderen is gevraagd hoeveel mensen in de laatste vijf
jaar en het laatste jaar last een periode gehad van minimaal twee weken
achtereen waarin men zich erg angstig of bezorgd voelde. Dit bleek bij ongeveer
een kwart (24%) van de zelfstandig wonende ouderen het geval. Iets meer dan de
helft van deze mensen was ook het laatste jaar nog langere tijd angstig of
bezorgd. Angst of bezorgdheid kwam minder vaak voor bij hogere leeftijd en,
onafhankelijk van de leeftijd, vaker bij vrouwen dan bij mannen. Hoger
opgeleide ouderen ervoeren minder periodes van angst en bezorgdheid,
verweduwden meer dan ouderen met een andere burgerlijke staat.
Op eenzelfde manier
is gekeken naar periodes van somberheid en depressiviteit gedurende meer dan
twee weken.Vijftien procent van de ouderen had een langere periode van
somberheid of depressiviteit in de laatste vijf jaar, bij iets meer dan de
helft trad dit op in het jaar voor het onderzoek. 37 Procent van de ouderen die
in de vijf jaar vóór het onderzoek langdurig depressieve of sombere gevoelens hadden
heeft in het jaar voor het onderzoek in verband hiermee contact gezocht met een
arts of specialist. Gevoelens van somberheid of depressiviteit kwamen de
afgelopen vijf jaar vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Ouderen met een
hogere opleiding of een hoger inkomen hebben in de afgelopen vijf jaar minder
vaak een langere periode gehad met last van angst, bezorgdheid, somberheid en
depressiviteit dan ouderen met een lagere opleiding of een lager inkomen.
Langere perioden van angst of depressiviteit worden vaker gezien bij ouderen
die weduwe of weduwnaar zijn, dan bij andere ouderen. Ook blijken deze sterk
samen te hangen met gevoelens van eenzaamheid.
Tabel 2.9. Ouderen in Delft en de regio ZHW
die in laatste 5 jaar langer dan 2 weken achter elkaar angstig zijn geweest,
naar geslacht.
|
man |
vrouw |
totaal |
ZHW |
Percentage
ouderen dat zich afgelopen 5 jaar ooit langer dan 2 weken achter elkaar
angstig heeft gevoeld |
18% |
27% |
23% |
24% |
|
|
|
|
|
Percentage
hiervan dat: |
|
|
|
|
à
ook afgelopen jaar langer dan 2 weken achter elkaar
angstig is geweest |
45% |
67% |
60% |
56% |
à
afgelopen jaar hiervoor naar de dokter is geweest: |
41% |
44% |
43% |
39% |
ZHW: GGD-regio
Zuid-Holland West.
Tabel
2.10. Ouderen in Delft die in laatste 5 jaar langer dan 2 weken achter elkaar
somber zijn geweest naar geslacht.
|
man |
vrouw |
totaal |
ZHW |
Percentage
ouderen dat zich afgelopen 5 jaar ooit langer dan 2 weken achter elkaar
somber heeft gevoeld |
11% |
21% |
17% |
15% |
|
|
|
|
|
Percentage
hiervan dat: |
|
|
|
|
à
ook afgelopen jaar langer dan 2 weken achter elkaar somber
is geweest |
48% |
52% |
51% |
57% |
à
afgelopen jaar hiervoor naar de dokter is geweest: |
34% |
34% |
34% |
37% |
ZHW: GGD-regio Zuid-Holland West.
In het onderzoek
onder volwassenen (19-64 jaar, 2005) en zelfstandig wonende ouderen (65 jaar en
ouder, 2004) is een reeks vragen opgenomen die een indruk geven van de
gemoedstoestand in de vier weken voorafgaand aan het onderzoek: zenuwachtig
zijn, in de put zitten, zich kalm en rustig voelen, somber en neerslachtig zijn
en zich gelukkig voelen.
Tabel 2.11.
Gemoedstoestand in de vier weken voor het onderzoek onder Delftse volwassenen
en ouderen, naar geslacht, in vergelijking met de regio Zuid-Holland West.
|
18-64 jaar |
65 jaar en ouder |
||||||
|
man |
vrouw |
Totaal Delft |
Totaal ZHW |
man |
vrouw |
Totaal Delft |
Totaal ZHW |
Niet gelukkig |
24% |
29% |
26% |
22% |
15% |
31% |
24% |
20% |
Niet kalm en rustig |
21% |
30% |
25% |
20% |
18% |
34% |
27% |
22% |
Zenuwachtig |
7% |
13% |
9% |
8% |
4% |
13% |
9% |
8% |
Somber en neerslachtig |
8% |
14% |
11% |
8% |
4% |
10% |
7% |
6% |
In de put |
5% |
7% |
6% |
5% |
3% |
5% |
4% |
4% |
ZHW: GGD-regio
Zuid-Holland West.
Op basis van deze vijf vragen kan een score kan
worden berekend voor de psychische gezondheid (Mental Health Inventory of
MHI-5). Dit is een score tussen 0 en 100, die internationaal gebruikt wordt en
de mogelijkheid geeft een vergelijking te maken met andere populaties.
Volwassenen in Delft hebben gemiddeld een MHI van 74, volwassenen in de regio
Zuid-Holland West hebben gemiddeld een score van 76. Landelijke gemiddelde is
een score van 79 (CBS Statline). Voor zelfstandig wonende ouderen was de gemiddelde
MHI-score in Delft 76, in ZHW 78 en landelijk 80.
De score kan
ingedeeld worden in categorieën van psychische gezondheid, waarbij driekwart
van de Delftse volwassenen (76%) psychisch gezond is (regio ZHW: 81%), 14%
psychisch licht ongezond, 6% psychisch matig ongezond en 3% psychisch ernstig
ongezond.
Er zijn verschillen
tussen gemeenten in het percentage volwassenen dat (matig of ernstig) psychisch
ongezond is. In Midden-Delfland en Pijnacker-Nootdorp is het percentage
relatief laag en in Delft relatief hoog, ook als gecorrigeerd wordt voor de
effecten van geslacht en opleidingsniveau.
Tabel 2.12. Psychische gezondheid onder volwassenen in Delft, naar geslacht.
|
man |
vrouw |
totaal |
ZHW |
Psychisch
gezond |
80% |
71% |
76% |
81% |
Psychisch
licht ongezond |
13% |
16% |
14% |
12% |
Psychisch
matig ongezond |
6% |
8% |
6% |
4% |
Psychisch
ernstig ongezond |
1% |
5% |
3% |
3% |
ZHW: GGD-regio
Zuid-Holland West.
Van de volwassenen
in Delft kan bijna driekwart goed rondkomen van het inkomen. Een op de vijf heeft
enige moeite met rondkomen en 9% heeft grote moeite met rondkomen. Ongeacht
inkomen, hebben vrouwen vaker dan mannen, en jongere volwassenen vaker dan
oudere volwassenen, moeite met rondkomen. In de regio Zuid-Holland West is het
percentage volwassenen dat moeite heeft met rondkomen het hoogst in Delft
(29%), Zoetermeer (29%) en Rijswijk (28%) en het laagst in Midden-Delfland
(15%) en Pijnacker-Nootdorp (18%) en Westland (19%). Hierbij is gecorrigeerd
voor effecten van geslacht, leeftijd en inkomen. Autochtonen hebben minder
moeite met rondkomen dan mensen van allochtone komaf, onafhankelijk van
geslacht, leeftijd en inkomen.
Tabel
2.13. Moeite met rondkomen onder volwassenen in Delft en Zuid-Holland West,
naar geslacht.
Heeft u het
afgelopen jaar moeite gehad om van het inkomen van uw huishouden rond te
komen? |
man |
vrouw |
totaal |
ZHW |
nee,
geen moeite |
40% |
33% |
37% |
41% |
nee,
geen moeite, maar ik moet wel opletten op mijn uitgaven |
34% |
35% |
35% |
35% |
ja,
enige moeite |
18% |
22% |
20% |
18% |
ja,
grote moeite |
7% |
10% |
9% |
7% |
Een op de zeven volwassenen in Delft heeft
een schuld (bijvoorbeeld een huurschuld, betalingsachterstand van winkelpas,
kopen op afbetaling, aflossen van lening. Een hypotheek telt hierbij niet mee).
6% van de volwassenen heeft meer dan drie soorten schulden. In onderstaande
tabel staan een aantal karakteristieken die de ernst van de schulden
beschrijven.
Schulden onder de volwassen populatie van Delft
Meer dan drie soorten schulden |
6% |
Betalingsachterstand die 12 maanden of langer heeft geduurd |
3% |
Betalingsachterstand groter dan € 1.000.- |
6% |
Ten minste 1 betalingsachterstand die respondent niet zelfstandig
binnen 12 maanden op kan lossen |
4% |
Betalingsachterstand waarvoor respondent hulp heeft gevraagd bij
hulpverleningsinstanties |
2% |
Op grond van deze
vijf criteria kan een indeling worden gemaakt in risicovolle schulden en
problematische schulden en of er hulp nodig is om deze schulden op te lossen.
Zes procent van de volwassenen heeft een risicovolle, en negen procent een
problematische schuld. Zes procent van de volwassenen heeft mogelijk hulp nodig
met het aflossen van een problematische schuld.
Tabel
2.14. Schulden onder volwassenen in Delft en Zuid-Holland West *.
|
Delft |
ZHW
|
Geen schuld |
85% |
90% |
Risicovolle
schuld |
6% |
4% |
Problematische
schuld |
2% |
2% |
Problematische
schuld, hulp nodig |
6% |
3% |
* niet
opgesplitst naar geslacht, omdat het aantal respondenten met schulden hiervoor
te klein is.
Uit gegevens voor de hele regio Zuid-Holland West blijkt dat opleiding en inkomen onafhankelijk van elkaar samenhangen met het hebben van schulden. Bij de lage inkomensgroepen (beneden modaal) is er geen verschil tussen lager en hoger opgeleiden, bij de hoge inkomensgroepen (boven modaal) neemt het percentage volwassenen met schulden af naarmate de opleiding hoger is.
Ongeacht leeftijd, opleiding en inkomen hebben volwassenen die moeite hebben met rondkomen vaker schulden dan volwassenen die geen moeite hebben met rondkomen (28% versus 4%). In Delft, Rijswijk en Zoetermeer zijn relatief veel volwassenen met schulden en in Midden-Delfland en Pijnacker-Nootdorp relatief weinig, ook als voor effecten van leeftijd, opleiding en inkomen wordt gecorrigeerd.
Het doel van deze
eerste monitor was onder meer om te beoordelen of het mogelijkheid was de
grootte van een aantal kwetsbare groepen te schatten, uitgaande van
cliëntregistraties van betrokken organisaties. Hiertoe zijn door verschillende
instellingen cliëntgegevens aangeleverd van mensen uit een aantal kwetsbare
groepen.
De volgende
kwetsbare groepen zijn voor de monitor bekeken:
Aan de
verschillende organisaties is gevraagd over 2005, en zo mogelijk ook over 2004
en 2003 gegevens aan te leveren op persoonsniveau, met als minimale informatie
geboortedatum, geslacht en de kwetsbare groep(-en) waartoe de persoon behoort.
Waar haalbaar werd gevraagd de informatie te leveren voor het gehele DWO
gebied. Er werd gevraagd om aanvullende informatie, indien deze beschikbaar was: een indicator voor woonplaats
(viercijferige postcode, woonplaats), bekendheid met andere instellingen
(bijvoorbeeld via verwijzing naar, doorverwezen door) en een relevante
indicator om de problematiek beter te beschrijven (bijvoorbeeld primair middel
bij verslaving). Door een aantal organisaties werd (ongevraagd) tevens de
achternaam van de cliënt geleverd, in dat geval ontbrak meestal een ander
cruciaal gegeven (geboortedatum of geslacht). Bij diverse instellingen is de
kwetsbare groep waartoe cliënt behoorde niet door de instelling beschreven maar
afgeleid van de geleverde gegevens met betrekking tot bijvoorbeeld diagnose of
problematiek. Instellingen zijn op de hoogte gebracht van deze bewerking en
hebben gelegenheid gekregen hierop te reageren.
Het bleek voor
organisatie in het algemeen niet mogelijk gegevens te verstrekken uit eerdere
jaren dan 2005.
In praktijk bleek
het voor de ene organisatie eenvoudiger dan voor de andere om de bedoelde
gegevens aan te leveren. Dit had te maken met:
De aangeleverde
gegevens varieerden van een papieren presentielijst met alleen namen en enige
mondelinge toelichting, tot Excel-bestanden met uitgebreide informatie per
cliënt inclusief woonsituatie, bekendheid met andere organisaties en informatie
over meerdere kwetsbare groepen.
Een aantal
instellingen kon, vanwege de aard van het werk, complete cliëntenbestanden
aanleveren (bijvoorbeeld als alle cliënten een vorm van verslaving hebben),
andere organisaties hebben handmatig cliëntenbestanden doorgenomen om op
individuele basis aan te geven of de betreffende cliënt beschouwd kan worden
als deel uitmakend van een of meer kwetsbare groepen.
Gelukkig hebben een
groot aantal organisaties gegevens kunnen en willen aanleveren.
In de bijlagen van
dit rapport worden de verschillende instellingen en de aangeleverde gegevens
apart besproken. Daarnaast zijn de gegevens van de verschillende organisaties
bij elkaar gebracht en voor zover mogelijk aan elkaar gekoppeld, zodat meer
duidelijk is verkregen over de overlap tussen organisaties. Personen kunnen
uiteraard bij meerdere organisaties in beeld zijn en ook tot meerdere van de kwetsbare groepen
behoren.
Om te beoordelen of
informatie vanuit meerdere bronnen de zelfde persoon kunnen betreffen is zoals
gezegd gebruik gemaakt van geslacht en geboortedatum, en zo mogelijk ook
(gedeeltelijke) postcode of woonplaats of andere gegevens die bekend waren.
Zoals gezegd worden
in de bijlagen de bevindingen voor iedere instelling afzonderlijk gepresenteerd.
Hieronder worden de resultaten besproken zoals ze uit koppeling van de
verschillende instanties ontstaan, waarbij de geleverde gegevens zijn beperkt
tot die welke afkomstig zijn uit het DWO gebied.
In het totaal zijn
gegevens van 1870 personen door de verschillende organisaties aangemeld,
waarvan er 1818 daadwerkelijk in 2005 zijn gezien. De meeste cliëntgegevens
waren afkomstig van Parnassia Verslavingszorg (n=800).
Tabel 3.1.: aantal
cliënten uit kwetsbare groepen in het DWO-gebied dat door verschillende
instanties is gemeld over het jaar 2005.
Organisatie |
Aantal personen aangeleverd: |
Parnassia Verslavingszorg |
800 |
Dienstencentrum Over de Brug (DodB) |
217 |
Meldpunt Bezorgd? |
124 |
GGZ_ACT |
115 |
Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld |
102 |
Nachtopvang |
99 |
GGZ_detox |
94 |
Gemeente Delft (daklozenuitkeringen) |
80 |
Kwadraad |
77 |
GGZ_MBT |
41 |
Maatzorg/De Werven |
30 |
Woonbegeleiding |
21 |
GGD Zuid-Holland West |
18 |
Total |
1818 |
Handmatige
beoordeling van dubbel voorkomende geboortedatum/geslacht combinaties op basis
van aanvullende informatie (naam , postcode/woonplaats, type kwetsbare groep,
bekendheid bij andere instellingen etc) leverde in totaal 1525 verschillende
personen. Van 22 cliënten was noch een geboortedatum noch een geslacht bekend,
bij 61 ontbrak alleen het geslacht en bij 106 ontbrak alleen de geboortedatum.
Met behulp van de achternaam kon voor een aantal cliënten toch worden bepaald
dat deze bij meer dan een instelling in beeld waren.
Van de 1525 unieke
personen waren er 1317 aangeleverd door één enkele organisatie. 208 waren door
twee of meer organisaties aangeleverd (of een enkele keer tweemaal door
dezelfde organisatie), 2 personen kwamen zelfs in bestanden van 5 organisaties
voor.
Van alle 1525
personen was bekend dat zij tot minimaal één kwetsbare groep behoorden. Door
sommige organisaties kon worden aangegeven dat dezelfde persoon tot meerdere
groepen behoorde (bijvoorbeeld dakloos en verslaafd; alcohol- en
drugsverslaafd). Soms kon op grond van geboortedatum, geslacht en andere
identificerende informatie worden geconcludeerd dat een persoon tot meerdere
groepen behoorde. Op basis van de extra informatie die door de meeste
organisaties werd geleverd kon ook onderscheid gemaakt worden in subgroepen
binnen de kwetsbare hoofdgroepen (bijvoorbeeld harddrugs- of
softdrugsverslaafd). In het totaal maakten 232 personen deel uit van twee of
meer kwetsbare groepen (waarbij alcohol- en drugsverslaving als één groep is
beschouwd)
In de volgende
tabel is het aantal personen weergegeven dat deel uitmaakt van de benoemde
kwetsbare groepen.
Tabel 3.2. Grootte
van een aantal kwetsbare groepen in de DWO-regio, voor zover in het jaar 2005
bekend bij instanties.
Kwetsbare groep: |
Aantal |
Percentage van totaal |
verslaafd |
944 |
62% |
verslaafd aan alcohol |
611 |
40% |
verslaafd aan drugs |
423 |
28% |
verslaafd aan
harddrugs |
285 |
19% |
verslaafd aan
softdrugs |
230 |
15% |
verslaafd aan gokken |
35 |
2% |
dak- of thuisloos |
338 |
22% |
feitelijk dakloos* |
299 |
20% |
residentieel dakloos** |
28 |
2% |
zorgwekkende
zorgmijder |
323 |
21% |
slachtoffer van
huiselijk geweld |
193 |
13% |
Totaal |
1525 |
|
*Feitelijk dak-
en thuislozen: verblijven buiten, op straat of in de (laagdrempelige)
nachtopvang.
**Residentiële
dak- en thuislozen: vaste bewoners van een sociaal pension, daklozeninternaat
of beschikt anderszins over een woonruimte in de maatschappelijke opvang.
Informatie over de
thuissituatie is verstrekt door verschillende organisaties. Er is daarbij
zoveel mogelijk onderscheid gemaakt tussen feitelijk en residentieel daklozen.
De gehanteerde
definitie van dak- en thuislozen is: personen die door financieel-economische,
sociale en/of psychologische oorzaken en omstandigheden niet in staat zijn een
dak of thuis te verwerven of te behouden.
Feitelijk dak-
en thuislozen: verblijven
buiten, op straat of in de (laagdrempelige) nachtopvang.
Residentiële
dak- en thuislozen: vaste
bewoners van een sociaal pension, daklozeninternaat of beschikt anderszins over
een woonruimte in de maatschappelijke opvang.
Tabel 3.3. Dak- en
thuislozen in het DWO-gebied in 2005, voor zover bekend bij verschillende
instellingen.
|
dak- of
thuisloos |
feitelijk
dakloos |
residentieel
dakloos |
|||
|
n |
% |
n |
% |
n |
% |
Dienstencentrum Over de Brug |
189 |
56% |
188 |
63% |
13 |
46% |
Nachtopvang |
99 |
29% |
99 |
33% |
12 |
43% |
Parnassia Verslavingszorg |
92 |
27% |
79 |
26% |
20 |
71% |
gemeente |
79 |
23% |
53 |
18% |
6 |
21% |
GGZ_ACT |
19 |
6% |
16 |
5% |
4 |
14% |
Meldpunt Bezorgd? |
14 |
4% |
13 |
4% |
1 |
4% |
GGZ_detox |
7 |
2% |
7 |
2% |
2 |
7% |
Woonbegeleiding |
3 |
1% |
2 |
1% |
1 |
4% |
GGZ_MBT |
2 |
1% |
2 |
1% |
1 |
4% |
ASHG |
1 |
0% |
1 |
0% |
0 |
0% |
Maatzorg |
1 |
0% |
0 |
0% |
0 |
0% |
GGD |
1 |
0% |
0 |
0% |
1 |
4% |
Kwadraad |
0 |
0% |
0 |
0% |
0 |
0% |
Totaal |
338 |
100% |
299 |
100% |
28 |
100% |
Dak- en thuislozen: betrokken instellingen
Van de 338 dak- en
thuislozen in de monitor is het grootste deel ‘aangeleverd’ door
Dienstencentrum Over de Brug (56% van de groep is bij hen in beeld). Andere
bijdragen komen van de laagdrempelige Nachtopvang (29%), Parnassia
Verslavingszorg (27%) en de het bestand van daklozenuitkeringen van de gemeente
Delft (23%). Het is duidelijk dat er overlap bestaat tussen de organisaties.
Het mogelijk dat een cliënt weliswaar bekend was bij een bepaalde organisatie,
maar dat door die organisatie niet de informatie is aangeleverd die het
mogelijk maakte de woonsituatie te schetsen. Deze informatie is dan verkregen
door de koppeling van cliëntgegevens van verschillende instellingen.
Onderscheid in
feitelijk en residentieel dakloos is in eerste instantie gemaakt op basis van
informatie die door de aanleverende organisaties is geleverd. Aangezien deze
informatie door verschillende organisaties over dezelfde persoon kan
verschillen (bijvoorbeeld doordat zij de persoon op een verschillend moment in
2005 hebben gezien) is het mogelijk dat dezelfde persoon uiteindelijk als
feitelijk en residentieel dakloze bekend wordt. Het overall label ‘dak- en
thuisloos’ verandert daarmee overigens niet. De aantallen die per organisatie
zijn genoemd kunnen daarmee overigens ook verschillen van de informatie die
door die organisatie zelf is geleverd. Iemand die via Dienstencentrum Over de
Brug is gekenmerkt als residentieel dakloos kan opduiken feitelijk
dakloos in de registratie van de Nachtopvang wanneer daar een of meer nachten
zijn verbleven.
Onder de feitelijk
daklozen in de monitor vallen mensen die bekend zijn bij Over de Brug en
waarvan geregistreerd staat dat ze slapen in de laagdrempelige opvang, op
straat of bij vrienden/kennissen of familie (188 cliënten). Verder alle mensen
die in de Nachtopvang hebben geslapen (99 mensen in 2005, waarvan ongeveer 10%
er maar 1 nachtje verbleef).
Vanuit Parnassia is
ook iets bekend over de woonsituatie: mensen met als woonsituatie
'Familie/kennissen/relatie' of 'Op straat/zwervend' zijn ook gekenmerkt als
feitelijk dakloos (n=58).
Van de
'residentieel daklozen' komen er 13 van Over de brug, zij hebben aangegeven te
verblijven in een instelling of 24-uurs opvang. Mensen van Parnassia met bij
woonsituatie 'Tehuis dak/thuislozen/soc.pens', 'Pension/kosthuis' of 'GGZ-instelling'
zijn beschouwd als residentieel dakloos (n=16).
Verder zijn er nog
mensen waarvan via de gemeente bekend is dat zij een daklozenuitkering hebben,
zij zijn ingedeeld als 'dak- en thuisloos', maar zijn verder niet ingedeeld als
feitelijk of residentieel dak- of thuisloos (tenzij dat bekend is vanuit een
van de andere organisaties).
Verder zijn er nog
een paar organisaties die nog enkele andere dak- en thuislozen in beeld hebben.
Dak- en thuislozen: Overlap tussen organisaties
Dak- en thuislozen
zijn bij verschillende organisaties in beeld. Van de mensen die in 2005 bij
Dienstencentrum Over de Brug zijn gezien is 25% ook bekend doordat zij een
daklozenuitkering krijgen bij de gemeente. Bijna 20% van de als dak- en
thuisloos gekenmerkte mensen bij Dienstencentrum Over de Brug is ook op enig
moment in beeld geweest bij de Nachtopvang en eenzelfde aantal bij Parnassia
Verslavingszorg. Van de mensen die in 2005 hebben geslapen bij de Nachtopvang
is 35% ook bekend bij Dienst over de Brug en 24% bij Parnassia Verslavingszorg.
Tabel 3.4. Dak- en
thuislozen: overlap tussen organisaties
|
DodB |
Nachtopvang |
Parnassia
Verslavingszorg |
gemeente |
GGZ_ACT |
Meldpunt Bezorgd |
GGZ_detox |
|||||||
|
n |
% |
n |
% |
n |
% |
n |
% |
n |
% |
n |
% |
n |
% |
DodB |
189 |
100% |
35 |
35% |
35 |
38% |
48 |
61% |
12 |
63% |
1 |
7% |
4 |
57% |
Nachtopvang |
35 |
19% |
99 |
100% |
24 |
26% |
15 |
19% |
12 |
63% |
1 |
7% |
4 |
57% |
Parnassia Versl. |
35 |
19% |
24 |
24% |
92 |
100% |
13 |
16% |
12 |
63% |
0 |
0% |
6 |
86% |
gemeente |
48 |
25% |
15 |
15% |
13 |
14% |
79 |
100% |
2 |
11% |
0 |
0% |
2 |
29% |
GGZ_ACT |
12 |
6% |
12 |
12% |
12 |
13% |
2 |
3% |
19 |
100% |
0 |
0% |
1 |
14% |
Meldp.Bezorgd? |
1 |
1% |
1 |
1% |
0 |
0% |
0 |
0% |
0 |
0% |
14 |
100% |
0 |
0% |
GGZ_detox |
4 |
2% |
4 |
4% |
6 |
7% |
2 |
3% |
1 |
5% |
0 |
0% |
7 |
100% |
Dak- en thuislozen: geslacht, leeftijd en woonplaats.
De cliënten die als
dak- of thuisloos zijn gekenmerkt door een of meer van de instellingen zijn
voor 88% van het mannelijk geslacht. De leeftijdsopbouw is weergegeven in
onderstaande figuur:
Figuur
3.1. Leeftijdsverdeling onder dak- en thuislozen in DWO, 2005.
De meeste dak- en
thuislozen zijn tussen de 31 en 40 jaar oud (gemiddelde leeftijd is 36 jaar).
Tabel 3.5.
Woonplaats, leeftijd en geslacht
|
dak- of thuisloos |
feitelijk dakloos |
residentieel dakloos |
|||
|
n |
% |
n |
% |
n |
% |
Woonplaats: |
|
|
|
|
|
|
Delft |
183 |
54% |
173 |
58% |
20 |
71% |
Westland |
16 |
5% |
11 |
4% |
7 |
25% |
Oostland |
3 |
1% |
3 |
1% |
0 |
0% |
buiten DWO |
21 |
6% |
21 |
7% |
1 |
4% |
Onbekend** |
115 |
34% |
91 |
30% |
0 |
0% |
Totaal |
338 |
100% |
299 |
100% |
28 |
100% |
|
|
|
|
|
|
|
Leeftijd (jaar): |
|
|
|
|
|
|
≤20 |
26 |
8% |
25 |
9% |
3 |
11% |
21-30 |
73 |
23% |
63 |
23% |
5 |
19% |
31-40 |
107 |
34% |
90 |
33% |
9 |
33% |
41-50 |
76 |
24% |
67 |
24% |
9 |
33% |
51-60 |
29 |
9% |
28 |
10% |
1 |
4% |
61+ |
2 |
1% |
2 |
1% |
0 |
0% |
|
|
|
|
|
|
|
Geslacht: |
|
|
|
|
|
|
man |
281 |
88% |
263 |
88% |
25 |
89% |
vrouw |
38 |
12% |
36 |
12% |
3 |
11% |
*van
een aantal personen ontbreek informatie over leeftijd, geslacht of
woonplaats/regio.
**van
een groot aantal dak- en thuislozen ontbreekt informatie over de woonplaats.
Dit komt omdat grote ‘leveranciers’ zoals de nachtopvang en de gemeente
(daklozenuitkeringen) hiervoor geen indicator hadden meegeleverd. Het is
uitdrukkelijk niet zo dat iedereen die geen woonplaatsgegevens heeft als
dakloos is gekenmerkt.
Dak- en thuislozen: Overlap met andere kwetsbare groepen:
Van de dak- of thuisloze mensen (n=338) is 21% verslaafd aan alcohol,
30% is verslaafd aan drugs (in het totaal is 40% verslaafd) en 19% is
zorgwekkende zorgmijder.
Informatie over het
al dan niet verslaafd zijn van een cliënt is verstrekt door verschillende
organisaties. Er is daarbij, waar mogelijk, onderscheid gemaakt tussen
verschillende vormen van verslaving. Zoals blijkt uit onderstaande tabel is er
overlap tussen de verschillende vormen van verslaving. Van de mensen met een
verslaving aan alcohol is 32% tevens verslaafd aan drugs (21% harddrugs, 18%
softdrugs). Van de mensen met een verslaving aan drugs is bijna de helft (46%)
ook verslaafd aan alcohol.
Tabel 3.6.
Samengaan van verschillende soorten verslaving.
|
Verslaafd
(totaal) |
Verslaafd aan
alcohol |
Verslaafd aan
drugs |
|||
Ook verslaafd aan: |
n |
% |
n |
% |
n |
% |
alcohol |
611 |
65% |
611 |
100% |
196 |
46% |
drugs |
423 |
45% |
196 |
32% |
423 |
100% |
gokken |
35 |
4% |
8 |
1% |
2 |
0% |
harddrugs |
285 |
30% |
129 |
21% |
285 |
67% |
softdrugs |
230 |
24% |
108 |
18% |
230 |
54% |
Verslaafden: betrokken instellingen en overlap tussen
organisaties
Van de 944 mensen
met een verslaving in de monitor is het grootste deel ‘aangeleverd’ door
Parnassia Verslavingszorg (84% van de groep is bij hen in beeld). Andere
belangrijke bijdragen komen van de Dienstencentrum Over de Brug en GGZ_detox
(ieder 10%).
Tabel 3.7.
Verslaafden bekend bij verschillende instellingen in 2005 voor het DWO-gebied.
|
verslaafd |
Verslaafd aan
alcohol |
Verslaafd aan
drugs |
|||
|
n |
% |
n |
% |
n |
% |
Parnassia Verslavingszorg |
790 |
84% |
500 |
82% |
370 |
87% |
DodB |
99 |
10% |
55 |
9% |
79 |
19% |
GGZ_detox |
94 |
10% |
94 |
15% |
6 |
1% |
GGZ_ACT |
31 |
3% |
20 |
3% |
19 |
4% |
Nachtopvang |
31 |
3% |
23 |
4% |
21 |
5% |
gemeente |
26 |
3% |
15 |
2% |
19 |
4% |
GGZ_MBT |
25 |
3% |
16 |
3% |
12 |
3% |
Meldpunt Bezorgd? |
22 |
2% |
12 |
2% |
9 |
2% |
Woonbegeleiding |
16 |
2% |
10 |
2% |
8 |
2% |
Maatzorg |
8 |
1% |
8 |
1% |
1 |
0% |
GGD |
6 |
1% |
6 |
1% |
2 |
0% |
ASHG |
3 |
0% |
3 |
0% |
2 |
0% |
Kwadraad |
1 |
0% |
1 |
0% |
0 |
0% |
Totaal |
944 |
100% |
611 |
100% |
423 |
100% |
Het is duidelijk
dat er overlap bestaat tussen de organisaties. Voor de drie meest betrokken
organisaties blijkt dit uit onderstaande tabel:
Tabel 3.8. Voor de drie instellingen met de meeste verslaafde cliënten
in 2005: overzicht per subgroep van verslaving
|
n |
Parnassia Verslavingszorg |
DodB |
GGZ_detox |
verslaafd |
944 |
84% |
10% |
10% |
alcohol |
611 |
82% |
9% |
15% |
drugs |
423 |
87% |
19% |
1% |
harddrugs |
285 |
94% |
18% |
1% |
softdrugs |
230 |
82% |
24% |
1% |
gokken |
35 |
91% |
11% |
0% |
Van de mensen met een verslaving aan alcohol die bij Parnassia Verslavingszorg bekend zijn, is 6% ook bij Dienstencentrum Over de Brug bekend en eveneens 6% bij GGZ_detox. Voor mensen met een verslaving aan drugs is dat respectievelijk 11% en 2%. Voor cliënten van Dienstencentrum Over de Brug geldt dat 58% van de mensen met een verslaving aan alcohol ook bekend is bij Parnassia en 9% bij GGZ_detox. Voor de cliënten met een verslaving aan drugs geldt dat voor respectievelijk 51% en 3%. Ten slotte blijken de mensen met een alcoholverslaving die bekend zijn bij GGZ_detox voor 34% ook bekend bij Parnassia en 5% bij Dienstencentrum Over de Brug. Voor cliënten met een verslaving aan drugs geldt dat voor respectievelijk 100% en 33% (hier gaat het slechts om 6 cliënten).
Tabel 3.9. Mensen
met een verslaving: overlap tussen de belangrijkste organisaties in 2005, naar
type verslaving
Ook bekend bij: |
Parnassia Verslavingszorg |
DodB |
GGZ_detox |
|||
|
n |
% |
n |
% |
n |
% |
Verslaving
totaal |
|
|
|
|
|
|
Parnassia
Verslavingszorg |
790 |
100% |
49 |
49% |
32 |
34% |
DodB |
49 |
6% |
99 |
100% |
5 |
5% |
GGZ_detox |
32 |
4% |
5 |
5% |
94 |
100% |
|
|
|
|
|
|
|
Verslaving
aan alcohol |
|
|
|
|
|
|
Parnassia
Verslavingszorg |
500 |
100% |
32 |
58% |
32 |
34% |
DodB |
32 |
6% |
55 |
100% |
5 |
5% |
GGZ_detox |
32 |
6% |
5 |
9% |
94 |
100% |
|
|
|
|
|
|
|
Verslaving
aan drugs |
|
|
|
|
|
|
Parnassia
Verslavingszorg |
370 |
100% |
40 |
51% |
6 |
100% |
DodB |
40 |
11% |
79 |
100% |
2 |
33% |
GGZ_detox |
6 |
2% |
2 |
3% |
6 |
100% |
Mensen met een verslaving: leeftijd, geslacht en woonplaats.
Mensen met een
verslaving zijn voor ruim driekwart (77%) van het mannelijk geslacht. De
verdeling man/vrouw verschilt echter per type verslaving. Het grootste aandeel
vrouwen (24%) wordt gevonden onder de cliënten met een alcoholverslaving. Onder
cliënten met een gokverslaving is het aandeel vrouwen het kleinst (9%) en onder
drugsverslaafden is 17% vrouw.
Figuur
3.2. Verdeling naar geslacht onder verschillende groepen verslaafden in DWO,
2005.
De leeftijdsopbouw
onder mensen met een verslaving is eveneens afhankelijk van type verslaving en
is weergegeven in onderstaande figuur. Het aantal cliënten met een
alcoholverslaving is het hoogst tussen de 41 en 50 jaar, met een gemiddelde van
43 jaar. De vrouwen zijn gemiddeld ouder (46 jaar) dan de mannen (42 jaar), een
verschil dat statistisch significant is. Onder mensen met een drugsverslaving
wordt het grootste aantal gevonden in de categorie 31-40 jaar, met een
gemiddelde van 36 jaar. Er is geen verschil in leeftijd tussen mannen en
vrouwen.
Figuur
3.3. Leeftijdsverdeling onder verslaafden in DWO, 2005.
Tabel 3.10.
Woonplaats, leeftijd en geslacht
|
verslaafd |
verslaafd aan
alcohol |
verslaafd aan
drugs |
|||
|
n |
% |
n |
% |
n |
% |
Woonplaats: |
|
|
|
|
|
|
Delft |
585 |
62% |
358 |
59% |
288 |
68% |
Westland |
189 |
20% |
136 |
22% |
60 |
14% |
Oostland |
134 |
14% |
101 |
17% |
47 |
11% |
buiten DWO |
7 |
1% |
3 |
0% |
5 |
1% |
onbekend |
29 |
3% |
13 |
2% |
23 |
5% |
Totaal |
944 |
100% |
611 |
100% |
423 |
100% |
|
|
|
|
|
|
|
Leeftijd (jaar): |
|
|
|
|
|
|
≤20 |
35 |
4% |
14 |
2% |
24 |
6% |
21-30 |
165 |
18% |
80 |
13% |
118 |
28% |
31-40 |
274 |
29% |
160 |
26% |
143 |
34% |
41-50 |
263 |
28% |
184 |
30% |
101 |
24% |
51-60 |
151 |
16% |
127 |
21% |
28 |
7% |
61+ |
50 |
5% |
44 |
7% |
5 |
1% |
|
|
|
|
|
|
|
Geslacht: |
|
|
|
|
|
|
man |
721 |
77% |
464 |
76% |
349 |
83% |
vrouw |
219 |
23% |
145 |
24% |
72 |
17% |
*van
een aantal personen ontbreek informatie over leeftijd, geslacht of
woonplaats/regio.
Verslaafden: Overlap met andere kwetsbare groepen:
Van de verslaafden is 14% dak- of thuisloos en 11% zorgwekkende
zorgmijder. Onder alcoholverslaafden is dat 12% respectievelijk 10%, onder
drugsverslaafden is 24% dak- en thuisloos en 14% zorgmijder.
De definitie van
een zorgwekkende zorgmijder die bij aanvang van het onderzoek is geformuleerd
is als volgt:
Zij zijn ernstig in de war en vertonen soms bizar, agressief of ander onaangepast gedrag. Dat gebeurt thuis, zonder dat iemand dat in de gaten heeft, of op straat omdat ze dak- en thuisloos zijn. Velen van hen verzorgen zichzelf nauwelijks en leven geïsoleerd zonder ondersteunend sociaal netwerk. Een deel van de beschreven doelgroep zorgt voor overlast die soms gepaard gaat met criminele handelingen en versterkt daarmee het (negatieve) beeld dat veel mensen van psychiatrische patiënten hebben. Een deel verkommert in eenzaamheid. Het gemeenschappelijk kenmerk van zorgmijders is dat deze geen zorg ontvangen, daar ook niet om vragen maar wel ernstig behoeven.
Aangezien uit de
aard van het onderzoek volgt dat de cliënt in kwestie uiteindelijk wel ergens
in een registratie voorkomt wordt strikt genomen niet aan de definitie voldaan.
Toch was het voor dit onderzoek wel min of meer duidelijk welke cliënten met
zorgwekkende zorgmijders werden bedoeld. Het zijn in principe bovengenoemde
cliënten, maar waar men extreem veel moeite voor heeft moeten doen om ze in
zorg te krijgen en te houden.
Hoewel vrijwel geen
enkele organisatie bovengenoemde cliënten rechtstreeks uit een registratie kan
halen is in overleg besloten welke mensen tot die groep gerekend zouden kunnen
worden. Voor cliënten van het ACT-team was dit min of meer duidelijk: vanuit de
aard van het werk van het ACT-team werden alle cliënten beschouwd als
zorgmijders. Bij andere organisaties zoals Dienstencentrum Over de Brug, GGD
ZHW en Meldpunt bezorgd? zijn mensen op basis van criteria als ‘psychosociale
problematiek’ ‘vervuiling’ ‘zelfverwaarlozing en ’isolement’ ingedeeld als
zorgmijder.
Zorgwekkende zorgmijders: betrokken instellingen en overlap
tussen organisaties
Van de 323 mensen
die werden gekarakteriseerd als zorgwekkende zorgmijders in deze monitor is
ongeveer eenderde bekend bij het ACT-team en eenderde bij Meldpunt Bezorgd?.
Andere instellingen die de zorgmijders in het cliëntenbestand hebben zijn
Dienstencentrum Over de Brug, Parnassia Verslavingszorg en het MBT-team van GGZ
Delfland. Overigens heeft Parnassia zelf geen gegevens verstrekt over het
eventueel ‘zorgmijderschap’ van de cliënten, maar doordat zorgmijders vaak
verslaafd zijn (zie later) zijn zij ook bij Parnassia in beeld. Naast genoemde
organisaties is er nog een keur aan organisaties die zorgmijders zien, zoals de
laagdrempelige nachtopvang.
Tabel 3.11.
Zorgwekkende zorgmijders in het DWO-gebied, in 2005 bekend bij verschillende
instellingen.
|
Zorgwekkende
zorgmijders |
|
|
n |
% |
GGZ_ACT |
114 |
35% |
Meldpunt Bezorgd? |
108 |
33% |
DodB |
54 |
17% |
Parnassia Verslavingszorg |
52 |
16% |
GGZ_MBT |
41 |
13% |
Nachtopvang |
21 |
7% |
GGD |
17 |
5% |
GGZ_detox |
12 |
4% |
gemeente |
11 |
3% |
Woonbegeleiding |
11 |
3% |
Maatzorg |
7 |
2% |
Kwadraad |
0 |
0% |
ASHG |
0 |
0% |
Totaal |
323 |
100% |
Het is duidelijk
dat er overlap bestaat tussen de organisaties. Voor de meest betrokken
organisaties blijkt dit uit onderstaande tabel.
Het valt op dat er
relatief veel overlap is tussen Parnassia en diverse andere organisaties.
Verder valt op dat Meldpunt Bezorgd? en de GGD juist erg weinig overlap hebben
met de andere organisaties. Voor het meldpunt heeft dit wellicht te maken met
het feit dat men in 2005 net van start was gegaan en ook het aantal meldingen
voor de monitor over 2005 nog niet compleet was. Ook latere rapportages van het
meldpunt geven echter het beeld dat de echte zorgmijders er (nog) niet op een
vergelijkbare wijze in beeld zijn als bij andere meldpunten. De GGD ziet in het
DWO-gebied de zorgmijders vooral in situaties van vervuilingen.
Tabel
3.12. Overlap tussen instellingen in Delft/DWO op het gebied van zorgmijders in
2005.
|
GGZ_ACT |
Meldpunt Bezorgd? |
DodB |
Parnassia Verslavingszorg |
GGZ_MBT |
Nachtopvang |
GGD |
|
(n=114) |
(n=108) |
(n=54) |
(n=52) |
(n=41) |
(n=21) |
(n=17) |
GGZ_ACT |
100% |
3% |
22% |
46% |
5% |
57% |
0% |
Meldpunt Bezorgd? |
3% |
100% |
2% |
8% |
0% |
5% |
6% |
DodB |
11% |
1% |
100% |
40% |
5% |
67% |
0% |
Parnassia
Verslavingszorg |
21% |
4% |
39% |
100% |
24% |
52% |
12% |
GGZ_MBT |
2% |
0% |
4% |
19% |
100% |
10% |
0% |
Nachtopvang |
11% |
1% |
26% |
21% |
5% |
100% |
0% |
GGD |
0% |
1% |
0% |
4% |
0% |
0% |
100% |
Totaal |
100% |
100% |
100% |
100% |
100% |
100% |
100% |
Zorgmijders: leeftijd, geslacht en woonplaats.
Eenderde van de
mensen die zijn gekarakteriseerd als ‘zorgwekkende zorgmijder’ is vrouw.
De leeftijdsopbouw
van de zorgmijders (mannen en vrouwen samen) vertoont een top tussen de 41 en
50 jaar. De gemiddelde leeftijd is 44 jaar. De vrouwen zijn gemiddeld ouder (47
jaar) dan de mannen (42 jaar), een verschil dat statistisch significant is.
Figuur
3.4. Leeftijdsverdeling onder zorgmijders in DWO, 2005.
Tabel 3.13.
Woonplaats, leeftijd en geslacht van zorgwekkende zorgmijders in het
DWO-gebied, voor zover in 2005 bekend bij een of meer instellingen.
|
Zorgwekkende
zorgmijder |
|
|
n |
% |
Woonplaats: |
|
|
Delft |
202 |
63% |
Westland |
10 |
3% |
Oostland |
12 |
4% |
buiten DWO |
5 |
2% |
onbekend |
94 |
29% |
Totaal |
323 |
100% |
|
|
|
Leeftijd (jaar): |
|
|
≤20 |
8 |
3% |
21-30 |
45 |
16% |
31-40 |
73 |
26% |
41-50 |
76 |
27% |
51-60 |
44 |
16% |
61+ |
34 |
12% |
|
|
|
Geslacht: |
|
|
man |
212 |
68% |
vrouw |
102 |
32% |
*van
een aantal personen ontbreek informatie over leeftijd, geslacht of
woonplaats/regio.
Zorgmijders: Overlap met andere kwetsbare groepen:
Van de zorgmijders is 32% verslaafd: 19% aan alcohol en 18% aan drugs.
20% is dak- of thuisloos.
De schatting van
het aantal slachtoffers van huiselijk geweld in de regio is voornamelijk
gebaseerd op meldingen hij het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld en de
meldingen bij Kwadraad waarvan bekend was dat huiselijk geweld er een rol
speelde. De politie kon geen gegevens verstrekken op persoonsniveau.
Daderhulpverlening De Waag gaf aan niet specifiek de meldingen te kunnen
verstrekken met huiselijk geweld als verwijzingsreden.
Slachtoffers van huiselijk geweld: betrokken instellingen en
overlap tussen organisaties
Van de 193 mensen
die werden gekarakteriseerd als slachtoffers van huiselijk geweld in deze monitor
is ruim de helft bekend bij het ASHG, 40% bij Kwadraad en nog een aantal
gevallen bij Maatzorg en Meldpunt Bezorgd? en Parnassia
Tabel 3.14.
Slachtoffers van huiselijk geweld bekend bij verschillende instellingen.
|
Slachtoffers van huiselijk geweld |
|
|
n |
% |
ASHG |
100 |
52% |
Kwadraad |
77 |
40% |
Maatzorg |
16 |
8% |
Meldpunt Bezorgd? |
14 |
7% |
Parnassia Verslavingszorg |
4 |
2% |
DodB |
1 |
1% |
Totaal |
193 |
100% |
Er is geringe
overlap tussen de organisaties. Van de meldingen bij het ASHG is 9% ook bekend
bij Kwadraad. Andersom is van de cliënten van Kwadraad waar huiselijk geweld
een rol speelt 12% bekend bij het ASHG. De meldingen door Maatzorg komen
nauwelijks voor bij het ASHG of Kwadraad.
Tabel
3.15. Overlap tussen instellingen in Delft/DWO met betrekking tot huiselijk
geweld in 2005.
|
ASHG |
Kwadraad |
Maatzorg |
Meldpunt
Bezorgd? |
|
(n=100) |
(n=77) |
(n=16) |
(n=14) |
ASHG |
100% |
12% |
6% |
21% |
Kwadraad |
9% |
100% |
6% |
0% |
Maatzorg |
1% |
1% |
100% |
0% |
Meldpunt Bezorgd? |
3% |
0% |
0% |
100% |
Slachtoffers van huiselijk geweld: leeftijd, geslacht en
woonplaats.
Van een belangrijk
deel van de slachtoffers huiselijk geweld ontbreekt informatie over het
geslacht, omdat deze door het ASHG niet is aangeleverd.Van de overige
slachtoffers van huiselijk geweld is 84% vrouw. De gemiddelde leeftijd ligt op 40 jaar.
Figuur
3.5. Leeftijdsverdeling onder slachtoffers van huiselijk geweld in DWO, 2005
Tabel 3.16.
Woonplaats, leeftijd en geslacht van slachtoffers van huiselijk geweld in het
DWO gebied, voor zover in 2005 bekend bij een of meer instellingen.
|
Slachtoffers
huiselijk geweld |
|
|
n |
% |
Woonplaats: |
|
|
Delft |
119 |
62% |
Westland |
48 |
25% |
Oostland |
26 |
13% |
buiten DWO |
0 |
0% |
onbekend |
0 |
0% |
Totaal |
193 |
100% |
|
|
|
Leeftijd (jaar): |
|
|
≤20 |
6 |
3% |
21-30 |
27 |
16% |
31-40 |
55 |
32% |
41-50 |
56 |
33% |
51-60 |
16 |
9% |
61+ |
12 |
7% |
|
|
|
Geslacht: |
|
|
man |
17 |
16% |
vrouw |
89 |
84% |
Geslacht niet
bekend: |
87 |
|
*van
een aantal personen ontbreek informatie over leeftijd, geslacht of
woonplaats/regio.
Deze eerste Monitor
OGGZ Delft/DWO schetst een beeld van de grootte en problematiek van een aantal
kwetsbare groepen in Delft en het DWO gebied. In eerste instantie is dit gedaan
vanuit overwegend landelijke publicaties (deel 1). Hierbij is de grootte van de
kwetsbare groepen geëxtrapoleerd aan de hand van de inwoneraantallen van de
gemeente Delft en de gemeentes die samen het DWO gebied vormen, op basis van
specifieke cijfers voor de omvang van kwetsbare groepen in gemeentes met een
bepaalde omvang uit landelijke rapporten. Ook de aard van de problematiek en de
risicofactoren die kunnen leiden tot de problematiek zijn beschreven op grond
van bevindingen in landelijk onderzoek (deel 1).
Vervolgens is
geschetst wat bekend is over het vóórkomen van een aantal van deze
risicofactoren in Delft en de GGD-regio Zuid-Holland West, op basis van
gezondheidsenquêtes die recent door de GGD zijn uitgevoerd (deel 2).
Ten derde is in
kaart gebracht in hoeverre het mogelijk is met hulp van diverse instellingen in
de regio een beeld te krijgen van de grootte van de kwetsbare groepen, voor
zover cliënten daar in beeld zijn (deel 3). Naast een beschrijving van de
bevindingen per organisatie (in de bijlagen) is geprobeerd de gegevens van
verschillende instellingen aan elkaar te koppelen om zo overlap tussen
organisaties te herkennen. Voor de verschillende kwetsbare groepen is tenslotte
een beschrijving gegeven van de grootte van de groep en een aantal kenmerken
(subgroepen, leeftijd, geslacht, woonplaats).
In deze discussie
wordt een aantal kritische kanttekeningen gezet bij het hele proces om te komen
tot een overzicht van de grootte van de kwetsbare groepen in Delft/DWO.
Desondanks zijn in de regio middels dit onderzoek voor de eerste keer van bijna
alle regionale organisaties die zich bezighouden met deze kwetsbare groepen
gelijktijdig gegevens verzameld, naast elkaar gelegd en geanalyseerd. Veel
extra informatie is hierdoor boven tafel gekomen.
Door het gebruik
van zowel extrapolatie van landelijke cijfers als koppeling van
cliëntenbestanden worden moeilijk toegankelijke gegevens beschikbaar gemaakt.
Er zijn in het algemeen echter een aantal opmerkingen over beide methodes te
maken:
Extrapolatie van
gegevens
·
Bij de
uitgevoerde extrapolaties wordt uitgegaan van het inwonertal van de gemeentes.
Bij categorieën van gemeente-grootte worden in de literatuur kengetallen
gegeven voor het aantal mensen (per 10.000 inwoners) dat tot een bepaalde groep
behoort. Die kengetallen zijn hoger naarmate de gemeente groter is. Daardoor
heeft een gemeente als Westland op het moment dat deze nog zou bestaan uit vijf
kleine gemeentes een heel ander geschat aantal kwetsbaren dan op het moment dat
de gemeente als een geheel wordt beschouwd. Met andere woorden, de kengetallen
houden geen rekening met de mate van stedelijkheid van de gemeente.
Koppeling van
cliëntenbestanden
·
Bij de
beschrijving van de resultaten van koppeling van gegevensbestanden wordt er van
uitgegaan dat het totale bestand (betrekkelijk) compleet is, en dat dubbelingen
van personen en instanties bekend zijn. Verderop wordt hier nader op ingegaan
Vergelijking van
extrapolatie en koppeling van registraties
·
Gegevens uit
de koppeling van registraties hebben allemaal betrekking op het totaal aantal
mensen dat is gezien in het jaar waarop de koppeling betrekking heeft. Bij de
extrapolaties worden cijfers gebruikt die soms betrekking hebben op een kort
moment, soms op een heel jaar.
Het aantal dak- en
thuislozen uit extrapolatie verschilde per gebruikte bron. Voor de gemeente
Delft werd op basis van het rapport “Zwerven in de 21ste eeuw’ het
aantal dak- en thuislozen geschat op 133, op basis van het rapport
‘Verkommerden en Verloederden’ op 135. Voor het hele DWO-gebied kwam de
extrapolatie uit op 171 respectievelijk 354 dak- en thuislozen. Dit laatste
verschil was met name te wijten aan het feit dat het eerste rapport wel aparte
cijfers levert voor centrumgemeenten en niet-centrumgemeenten, het tweede
rapport doet dat niet. De grote gemeente Westland telt daardoor in het tweede
rapport net zo zwaar mee als centrumgemeente Delft. Hier doet zich dus
bovengenoemd probleem bij extrapolatie voor.
Uit de koppeling
van registraties van verschillende instellingen in het DWO-gebied blijkt dat er
in 2005 zo’n 338 dak- en thuislozen in beeld zijn (geweest). Omdat van een
groot aantal dak- en thuislozen geen informatie is verkregen over de
woon/verblijfplaats is het moeilijk om een onderverdeling te maken naar Delft,
Westland en Oostland. Het aantal van 338 dak- en thuislozen komt aardig overeen
met de schatting van 354 dak- en thuislozen op grond van extrapolatie op basis
van het rapport Verkommerden en Verloederden, maar is veel hoger dan de andere
schatting van 171 op basis van Zwerven in de 21ste eeuw.
Met betrekking tot
de schatting van het aantal dak- en thuislozen in het DWO-gebied kunnen de
volgende opmerkingen worden gemaakt:
§
Uit de
koppeling van registraties blijkt dat 88% van de dak- en thuislozen van het
mannelijk geslacht is. De gemiddelde leeftijd is 36 jaar. In het landelijk
onderzoek “Zwerven in de 21ste eeuw’ was 87% man en was de
gemiddelde leeftijd 39 jaar.
§
Het aantal van
338 dak- en thuislozen heeft betrekking op heel 2005. In het rapport van
Verkommerden en Verloederden is expliciet gevraagd naar het aantal op een
bepaald moment. Het rapport Zwerven in de 21ste eeuw is hier minder
duidelijk over. Het maakt nogal wat uit of geteld wordt hoeveel mensen er op
een bepaalde datum in de regio als dak- en thuisloos worden beschouwd, of dat
dat over het hele jaar wordt bekeken. Ter illustratie: van de 99 cliënten die
de nachtopvang hebben bezocht in 2005 kunnen er hooguit 12 tegelijkertijd
hebben geslapen. Bovendien heeft ongeveer 10% er maar één nacht vertoefd. Het
alternatief om voor een eventuele volgende peiling een specifieke datum of
korte periode te prikken om zo de vergelijkbaarheid met landelijke rapporten te
verbeteren biedt niet alleen voordelen. Juist voor organisaties als de nachtopvang
(maar ook bijvoorbeeld de Meldpunten en de GGD) wordt dan een erg incompleet en
bovendien seizoensafhankelijk beeld verkregen. Voor behandelende organisaties
als Parnassia en GGZ Delfland is het relatief eenvoudig om betrouwbare gegevens
te verstrekken over een korte periode, voor Over De Brug juist weer niet
aangezien cliënten er soms weken niet komen en dan weer verschijnen. Voor
organisaties met een stabiel cliëntenbestand en regelmatige contacten zoals de
thuiszorg (Maatzorg/ De Werven) en Woonbegeleiding zal het verschil tussen een
peiling over een korte periode of een heel jaar juist weer niet veel uitmaken.
Het is daarom eenvoudiger en nauwkeuriger om aantallen per jaar te blijven
registreren in de toekomst en bij vergelijking met landelijke gegevens zich
bewust te zijn van verschillen in methode. Als in de cliëntenregistraties ook
inzichtelijk is te maken wanneer welke cliënt gezien is, is het ook mogelijk
over kortere periodes gegevens te verschaffen.
§
Er is nog
onvoldoende informatie over de residentieel daklozen (thuislozen) die onderdak
hebben in een sociaal pension. Het aantal dak- en thuislozen in de regio DWO is
daardoor waarschijnlijk nog wat hoger.
Het door middel van
extrapolatie geschatte aantal verslaafden aan alcohol en drugs is gebaseerd op
de nieuwste Kerncijfers van het LADIS, die, net als de monitor, betrekking
hebben op het hele jaar 2005. Landelijk was het aantal hulpvragers op 1 januari
2005 46.228, terwijl gedurende het hele jaar 2005 er 67.095 in behandeling zijn
geweest. De cijfers die gebruikt zijn in de extrapolatie hebben betrekking op
de hulpvraag gedurende het gehele jaar 2005 en zijn daarom beter vergelijkbaar
met de bevindingen in de regio DWO dan de cijfers over de dak- en thuislozen
(tabel 4.1.).
De meest
nauwkeurige extrapolatie houdt rekening met de grootte van de gemeentes. Uit
deze extrapolatie blijkt dat in Delft en de DWO regio respectievelijk 413 en
1070 verslaafden in zorg zijn. Uit de koppeling van registraties blijkt een aantal
van 585 in Delft en 944 in de totale DWO-regio. Voor verslaafden aan alcohol
levert de extrapolatie aantallen van 211 cliënten in Delft en 552 in heel DWO;
de koppeling van registraties komt uit op 358 in Delft en 611 in heel DWO. Ten
slotte is bij extrapolatie het aantal verslaafden aan drugs 175 (Delft) en 432
(DWO) en uit registraties 288 in Delft en 423 in DWO. Het valt op dat de
aantallen op basis van extrapolatie goed overeen komen met de aantallen op
basis van administraties, vooral voor het hele DWO gebied.
Tabel 4.1. Aantal
verslaafden gebaseerd op extrapolatie uit de Kerncijfers 2005 en uit de
koppeling van cliëntenbestanden.
|
Delft |
DWO |
Verslaafden
totaal |
|
|
Extrapolatie |
413 |
1070 |
Koppeling |
585 |
944 |
|
|
|
Verslaafden
alcohol |
|
|
Extrapolatie |
211 |
552 |
Koppeling |
538 |
611 |
|
|
|
Verslaafden drugs |
|
|
Extrapolatie |
175 |
432 |
Koppeling |
288 |
423 |
§
Dat in de
gemeente Delft in het algemeen meer verslaafden worden gevonden dan op basis
van de extrapolatie verwacht kan komen door het feit dat Delft een centrumgemeente
is wat een aanzuigende werking tot gevolg heeft. Daardoor heeft Delft misschien
meer verslaafden dan op basis van de grootte van de gemeente zou worden
verwacht. Aangezien de andere ‘grote’ gemeente Westland vanwege zijn landelijk
karakter juist minder verslaafden heeft dan op basis van de gemeentegrootte was
verwacht komt het aantal voor het hele DWO gebied toch redelijk overeen met de
verwachting.
§
Een verschil
in de extrapolatie en de koppeling van bestanden is dat in de Kerncijfers van
het LADIS gegevens worden gepresenteerd over het primaire middel,
terwijl in de koppeling dit onderscheid naar primair en secundair niet is
gemaakt.
§
De aantallen
van het LADIS zijn gebaseerd op de zorgvraag bij een groot aantal instellingen.
Parnassia en GGZ-Delfland (detox) zullen daar zeker een bijdrage aan hebben
geleverd. In de koppeling van registraties in het kader van de monitor komen
echter ook meldingen van cliënten met een verslaving uit instellingen die daar
alleen signaleren en niet de zorg verlenen zoals Dienstencentrum Over de Brug
en Maatzorg/De Werven. Wat dat betreft is het ook niet verwonderlijk als
aantallen wat hoger uitvallen dan uit de extrapolatie blijkt.
§
Onder de
mensen met een verslaving was bij de koppeling van registraties 23% van het vrouwelijk geslacht, landelijk
was dat 22%. Het grootste aandeel vrouwen wordt gevonden onder de cliënten met
een alcoholverslaving (in de koppeling: 24%, landelijk 25%). Onder cliënten met
een gokverslaving is het aandeel vrouwen het kleinst (in de koppeling 9%,
landelijk 11%) en onder drugsverslaafden is in de koppeling 17% vrouw
(landelijk 19%).
§
Het aantal
cliënten met een alcoholverslaving is het hoogst tussen de 41 en 50 jaar, met
een gemiddelde van 43 jaar. De vrouwen zijn gemiddeld ouder (46 jaar) dan de
mannen (42 jaar), een verschil dat statistisch significant is. Onder mensen met
een drugsverslaving wordt het grootste aantal gevonden in de categorie 31-40
jaar, met een gemiddelde van 36 jaar. Er is geen verschil in leeftijd tussen
mannen en vrouwen. In de Kerncijfers 2005 van het LADIS worden geen cijfers
gepresenteerd over de leeftijd van alle cliënten met een zorgvraag in 2005,
alleen over de mensen die zich in 2005 voor het eerst hebben aangemeld.
Onder die mensen is de gemiddelde leeftijd landelijk 40 jaar (vrouwen 42,
mannen 40 jaar), hetgeen vijf jaar ouder is dan tien jaar geleden. In de
Kerncijfers wordt dan ook aangeraden om zich meer en meer toe te leggen op de
‘vergrijzende’ verslaafde en daarvoor passende maatregelen te treffen.
De extrapolatie van
het aantal zorgwekkende zorgmijders is gedaan aan de hand van het rapport
‘Verkommerden en Verloederden’. Hoewel de omschrijving die in dat rapport werd
gehanteerd wel wat verschilde van de beschrijving van zorgmijders in het
monitoronderzoek waren de resultaten in dezelfde orde van grootte. Uit de
extrapolatie bleek dat voor Delft en DWO respectievelijk169 en 442 zorgwekkende
zorgmijders te verwachten waren. Uit de koppeling van registraties in de regio
is een aantal van 202 zorgmijders in Delft en 323 in heel DWO gevonden.
Opvallend is overigens dat in het rapport Verkommerden en Verloederden wordt
uitgegaan van 80% dakloosheid onder deze groep. Uit de koppeling van
registraties blijkt dat maar van 20% bekend is dat ze óók dakloos zijn. Dat
betekent niet noodzakelijk dat het hier toch een heel andere groep betreft: een
van de organisaties die veel zorgwekkende zorgmijders heeft ‘aangeleverd’ (GGZ
Delfland: ACT-team) heeft geen gegevens geleverd over de woonsituatie van de
cliënt.
§
Uit het
rapport over Verkommerden en Verloederden blijkt dat 20% vrouw is. Onder de
zorgwekkende zorgmijders in de koppeling van registraties blijkt dit 32% te
zijn. Er werden relatief veel vrouwelijke zorgmijders aangeleverd door de
thuiszorg (Maatzorg/De Werven), en Meldpunt Bezorgd?. Dit betreft
waarschijnlijk voornamelijk vrouwen die zeer geïsoleerd leven en daardoor
voldoen aan de beschrijving van zorgwekkende zorgmijder. Meldpunt Bezorgd?
richt zich bovendien expliciet ook op mensen die geïsoleerd dreigen te raken.
Het is niet duidelijk of het hoger percentage vrouwen nu te maken heeft met een
betere tracering van deze groep of toch een onvoldoende zicht op de overlast
verzorgende, meest mannelijke zorgmijders
Op basis van de
koppeling van de registraties van voornamelijk het Advies- en Steunpunt
Huiselijk Geweld en Kwadraad zijn 193 slachtoffers van huiselijk geweld bekend,
waarvan 119 in Delft. Voor wat betreft het ASHG hebben deze gegevens betrekking
op de eerste tien maanden van 2005, dus deze zijn niet geheel volledig. Naast
deze gegevens worden in Delft nog circa 50 vrouwen (eventueel met kinderen)
opgevangen in het vrouwenopvangcentrum Ricardis. Door het gevoerde opvangbeleid
zijn dit echter juist vrouwen die niet uit Delft afkomstig zijn. Naar
schatting worden er daarentegen circa 7 ernstig bedreigde vrouwen/gezinnen uit
Delft elders in het land opgevangen. Daarnaast worden er in Delft jaarlijks 24
gezinnen waar huiselijk geweld speelt ambulant begeleid. Hier gaat het niet per
se om geweld tegen vrouwen maar ook tegen mannen, geweld door kinderen etc.
Er is geen
landelijk centrale registratie van aanmeldingen voor vrouwenopvang. Van het
totaal aantal aanvragen landelijk van 36.000 betreft dit naar schatting voor meer dan de helft dubbeltellingen.
De trend is dat
steeds meer allochtone vrouwen een verzoek doen om hulp. Dit heeft vooral te
maken met een grotere bewustwording, niet omdat het nu vaker voorkomt in
allochtone kringen. Ook wordt steeds vaker gemeld dat mannen slachtoffer worden
van huiselijk geweld. Ook zij slaan, net als vrouwen, vooral op de vlucht als
ook kinderen slachtoffer dreigen te worden.
Hoewel de politie
ook gegevens verzamelt over huiselijk geweld bleek het niet mogelijk deze op
persoonsniveau te leveren. Wel is bekend dat door het bureau Delft in 2005 159
incidenten zijn geregistreerd op het gebied van geweld binnenshuis, op 129
adressen. Er is in 87 gevallen aangifte gedaan. Er werd 48 maal verwezen naar
het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld en 32 keer naar daderhulpverlening De
Waag (Sturingsrapportage III 2005). De Waag zelf kon echter geen gegevens
verstrekken over aantallen cliënten in behandeling met huiselijk geweld als
verwijsreden. Doordat van de Vrouwenopvang, de politie en de Waag geen gegevens
op persoonsniveau beschikbaar zijn is het niet mogelijk aan te geven in
hoeverre deze gegevens overlappen met de gegevens die door de andere
organisaties zijn aangeleverd
(voornamelijk ASHG en Kwadraad). Een overall indicatie van het aantal
slachtoffers van huiselijk geweld is daarom moeilijk te geven.
In plaats van een
extrapolatie is voor een schatting van het aantal slachtoffers van huiselijk
geweld in het DWO-gebied gebruik gemaakt van gegevens uit de gezondheidsenquête
‘Onderzoek Volwassenen 19-64 jaar’ die door de GGD in 2005 is uitgevoerd. In
Delft geeft 9% van de volwassenen aan ooit slachtoffer te zijn geweest
van huiselijk geweld, 2% bleek dit het jaar voorafgaand aan het onderzoek te
zijn overkomen. Omgerekend naar het aantal volwassen in Delft zou dit gaan om
zo’n 1300 mensen. Landelijk wordt door de politie geschat dat circa 12% van
gevallen van huiselijk geweld daadwerkelijk worden gemeld bij de politie, voor
Delft zou dit neerkomen op ruim 150 personen. Qua grootte-orde is dit in
overeenstemming met het aantal cliënten uit de koppeling (193 in DWO, 119 in
Delft) en het aantal adressen waar huiselijk geweld volgens de politie aan de
orde is geweest (129 in Delft).
Een probleem bij
het gebruik van gegevens met betrekking tot huiselijk geweld is dat hier soms
wordt geregistreerd met het systeem (huishouden) als registratie-eenheid, zodat
koppeling op persoonsniveau niet altijd mogelijk is. Bovendien kunnen er
meerdere slachtoffers zijn binnen hetzelfde gezin. Ook is het jammer dat
gegevens van belangrijke bronnen als de politie, De Waag en de Vrouwenopvang
niet op gelijkvormige wijze gekoppeld kunnen worden aan de gegevens van
organisaties als het ASHG en Kwadraad.
Zoals beschreven is
de kwaliteit van de registraties van instellingen en organisaties erg
verschillend. Voor het huidige onderzoek heeft dat een aantal consequenties
gehad:
·
hoewel alle
organisaties een digitaal registratiesysteem hanteren was het niet altijd
mogelijk om uit dit systeem een selectie te maken van mensen uit kwetsbare
groepen. Daardoor moest soms worden teruggegrepen op een aantal alternatieven:
o
Handmatig
inventariseren van kwetsbare groepen door middel van het invullen van registratieformulieren
die aan de GGD werden aangeleverd (bijvoorbeeld Maatzorg/De Werven)
o
Handmatig
doorlopen van het cliëntenbestand en dit aanvullen met een indicator voor
kwetsbare groepen (bijvoorbeeld Woonbegeleiding)
o
Zelf een
databestand maken op basis van geprinte maandoverzichten met mondelinge
toelichting met betrekking tot geslacht (Nachtopvang), waarbij aanvullende
informatie (geboortedatum) zoveel mogelijk werd verkregen via andere
organisatie (DodB).
o
Een selectie
maken aan de hand van andere informatie die per cliënt beschikbaar was en op
die manier bepalen dat cliënt behoort tot een van de kwetsbare groepen. Dit
gebeurde door de organisatie zelf (bijvoorbeeld GGZ-Delfland) of door de
onderzoeker (Dienstencentrum Over de Brug, Meldpunt Bezorgd?, GGD)
o
Het hele
aangeleverde cliëntenbestand toewijzen aan een kwetsbare groep en op basis van
aanvullende informatie een indeling maken op subgroepen (bijvoorbeeld
Parnassia, ACT-team GGZ-Delfland, ASHG, Kwadraad, gemeente).
·
Doordat de
input vanuit de verschillende organisaties erg divers van vorm was heeft het
veel tijd en moeite gekost de verschillende bestanden om te vormen zodat ze
uiteindelijk konden worden gekoppeld.
·
Doordat een
aantal organisaties geen beschikking had over gegevens van 2005 is uitgegaan
van het bestand van (begin) 2006 waarbij is aangegeven welke cliënten nieuw
waren in 2006. Vanwege de stabiele cliëntenpopulaties is dit werkbaar, alleen
worden cliënten gemist die in 2005 uit beeld zijn geraakt.
·
Een groot
probleem bij het verzamelen van de gegevens is dat organisaties in het algemeen
niet ´labelen´ op de kwetsbare groepen uit de monitor. Daarom moest vaak door
de organisatie zelf of door de onderzoeker (in overleg met de instelling)
worden beslist welke cliënten konden worden beschouwd als deel uitmakend van
een bepaalde kwetsbare groep. Het is mogelijk dat hiervoor toch verschillende
criteria zijn gehanteerd; de gebruikte definitie is vooral voor zorgwekkende
zorgmijders vrij breed. Voor een eventuele volgende versie van de monitor moet
met name deze groep in overleg met de diverse instanties duidelijker worden
gedefinieerd.
Na de koppeling van
verschillende gegevensbestanden is gesorteerd op geboortedatum en geslacht, om
op die wijze te achterhalen of er personen dubbel voorkomen. Zoals eerder
besproken was dit uiteraard het geval. Twee personen werden zelfs in vijf
verschillende bestanden aangetroffen.
De combinatie
geboortedatum en geslacht bleek onvoldoende identificerend om met zekerheid te
kunnen concluderen dat het om dezelfde persoon ging. Indien er uit meerdere
bronnen een (goed gelijkende) naam bekend was, was identificatie geen probleem.
Door de beschikbaarheid van de naam bleek ook dat er enkele keren verschillende
geboortedata voor dezelfde persoon geregistreerd waren. Wanneer de cliënt van
het vrouwelijk geslacht was, was er nauwelijks een probleem, aangezien zij veel
minder waren vertegenwoordigd in het bestand. Bij mannen met gelijke
geboortedatum is ook gekeken naar woonplaats/postcode (voor zover bekend). Waar
deze niet met elkaar klopten is er van uitgegaan dat het niet om dezelfde
persoon ging. Bij mannen met gelijke geboortedatum en woonplaats (meestal
Delft) werd gekeken naar dat wat bekend was over de kwetsbare groepen waartoe
de personen behoorden en wat al bekend was over de bekendheid met andere
instellingen. Vaak was het namelijk zo dat bij bijvoorbeeld Dienstencentrum
Over de Brug bekend is dat iemand ook contact heeft met Parnassia
Verslavingszorg. Als iemand van dezelfde geboortedatum en geslacht dan ook via
Parnassia is gemeld, is er van uitgegaan dat het om dezelfde persoon ging. Als
personen vanuit meerdere bronnen zijn gekenmerkt als bijvoorbeeld drugverslaafd
werd er ook van uitgegaan dat het dezelfde persoon betrof.
Door van zoveel
mogelijk verschillende organisaties gegevens te verzamelen omtrent cliënten die
deel uitmaken van een of meer kwetsbare groepen is het mogelijk een beeld te
krijgen van het aantal cliënten dat gedurende een bepaalde tijdsperiode bij een
of meer instanties in beeld was. De tijdsperiode in het onderzoek was één jaar:
het jaar 2005. Aanvankelijk is geprobeerd tegelijkertijd over meerdere jaren
(2004, 2003) gegevens te verkrijgen maar dat bleek al snel niet realistisch. De
verzamelde gegevens hebben dus betrekking op alle cliënten gezien in het jaar
2005, en zullen daarom altijd betrekking hebben op een groter aantal personen
dan wanneer als meetmoment bijvoorbeeld een bepaalde datum wordt genomen. Er is
meestal geen informatie bekend gemaakt over de tijdsperiode dat de cliënt bij
de betreffende organisatie in beeld was.
Belangrijke
gegevens ontbreken nog met betrekking tot de residentieel daklozen: vaste bewoners
van een sociaal pension, daklozeninternaat of personen die anderszins over een
woonruimte in de maatschappelijke opvang beschikken. Met betrekking tot
slachtoffers van huiselijk geweld ontbreken gegevens van politie en
vrouwenopvang.
De meeste instellingen
hebben gegevens verstrekt over het gehele DWO gebied. Voor Maatzorg/De Werven
en Woonbegeleiding is dit niet gebeurd, vooral omdat deze organisaties
handmatig het cliëntenbestand hebben moeten beoordelen op de aanwezigheid van
cliënten uit kwetsbare groepen. Verder is de monitor uitgevoerd in opdracht van
de gemeente Delft en is geleidelijk aan besloten de monitor door te trekken nar
het hele DWO-gebied. Er is niet meer met de andere gemeentes van het DWO gebied
gesproken over bronnen waar mensen uit kwetsbare groepen te vinden zijn.
Op basis van
extrapolatie en inventarisatie is een beeld verkregen van de grootte van een
aantal kwetsbare groepen in het DWO-gebied. Omdat Delft een centrumgemeente is
zal een deel van de doelgroep uit de rest van DWO in Delft bij instellingen
bekend zijn geweest. Hoewel een groot aantal instellingen een bijdrage heeft
geleverd is het denkbaar dat, met name buiten Delft, nog andere instellingen
zijn die over gegevens beschikken die het overzicht kunnen completeren.
Er zullen altijd
mensen zijn die behoren tot een van de kwetsbare groepen maar niet bij een of
meer van de genoemde instanties in beeld zijn. Met name de groep ‘slachtoffers
van huiselijk geweld’ is vermoedelijk vele malen groter dan bekend wordt bij
het beperkt aantal bronnen dat in dit onderzoek kon worden geraadpleegd. Ook
het aantal zorgwekkende zorgmijders dat geen overlast veroorzaakt maar thuis
verpietert is mogelijk veel groter dan uit deze monitor kan worden opgemaakt.
In theorie is er
een methode om met behulp van de ´vangst-hervangst techniek´op grond van registraties bij een aantal onafhankelijke
instellingen een schatting te doen van het aantal kwetsbaren dat juist niet in
beeld is bij instellingen. In het eerder genoemde rapport Verkommerden en Verloederden
is berekend dat de groep verkommerden en verloederen die niet in beeld is bij
instellingen nog ongeveer driemaal zo groot is als de wel geregistreerde groep.
De opzet van het onderzoek Verkommerden en Verloederden was echter anders: de
geregistreerde cliënten waren op een specifiek onderzoeksmoment in beeld bij de
deelnemende instellingen terwijl de monitor Delf/DWO betrekking heeft op een
heel kalenderjaar. Bovendien is het waarschijnlijk dat de verhouding tussen
geregistreerde kwetsbaren en de mensen die juist niet in beeld zijn sterk
regio-afhankelijk is.
Op basis van de
cliëntgegevens zoals die nu bekend zijn is te berekenen welke organisaties
samen, voor iedere kwetsbare groep, minimaal 90% van de cliënten in die groep
in beeld hebben. Dit is gedaan door telkens te beginnen met de grootste
‘leverancier’ en daarna te bekijken welke organisatie daarna de meeste ‘nieuwe’
cliënten kan aanleveren. Dit heeft geleid tot tabel 4.2. Voorbeeld: De
organisatie met de meeste dak- en thuislozen in beeld (56%) is Dienstencentrum
Over de Brug. De organisatie met de meeste dak- en thuislozen in beeld die niet
bekend zijn bij Dienstencentrum Over de Brug is de nachtopvang, samen hebben
zij 75% van de groep in beeld. Daarbij gevoegd de ‘nieuwe’ cliënten bij
Parnassia Verslavingszorg levert 89% etc.
Tabel 4.2. Per
kwetsbare groep de organisaties die samen meer dan 90% van het aantal cliënten
in beeld hebben, gebaseerd op het totale gekoppelde bestand van de
participerende organisaties.
Groep: |
Organisaties: |
Cumulatief
percentage |
Dak- en
thuislozen |
Dienstencentrum Over de Brug Nachtopvang Parnassia Verslavingszorg Gemeente |
56% 75% 89% 96% |
Verslaafden aan
alcohol |
Parnassia
Verslavingszorg GGZ-detox |
82% 92% |
Verslaafden aan
drugs |
Parnassia
Verslavingszorg Dienstencentrum
Over de Brug |
87% 97% |
Zorgwekkende
zorgmijders |
GGZ-ACT Meldpunt Bezorgd? Dienstencentrum
Over de Brug GGZ_MBT GGD |
35% 65% 76% 87% 92% |
Slachtoffers
Huiselijk Geweld |
ASHG Kwadraad Maatzorg |
52% 87% 94% |
|
||
|
Om een indruk te
krijgen van verschuivingen in de kwetsbare groepen, bijvoorbeeld wat betreft
grootte of aspecten als leeftijd en geslacht, is het raadzaam in de toekomst
vaker gegevens van verschillende organisaties aan elkaar te koppelen. Om dit
een volgende keer eenvoudiger te laten zijn is het raadzaam een aantal
aanvullingen of verbeteringen in de gevoerde registraties door te voeren.
Samengevat is de ideale
situatie in een volgende monitor dat instellingen een bestand kunnen
verstrekken dat minimaal de informatie bevat uit onderstaande tabel. Dit zal
niet altijd mogelijk zijn, het blijft zaak met de betrokken instellingen samen
te beoordelen op welke wijze cliënten kunnen worden ingedeeld als onderdeel van
een of meer kwetsbare groepen. Over de exacte definitie die gehanteerd moet
worden voor de groep die nu ‘zorgwekkende zorgmijders’ moet echter nog
overeenstemming worden bereikt.
Tabel 4.2 :
informatie die idealiter door iedere organisatie wordt verschaft ten bate van
een eventuele volgende monitor OGGZ
Informatie: |
Toelichting |
Identificatienummer
|
Bijv.
registratienummer |
Geboortedatum |
|
Geslacht |
|
Woonplaats |
(bij voorkeur
postcode(4cijfers)) |
Dakloos |
0. niet dakloos 1 feitelijk
dakloos (verblijft op straat of bij laagdrempelige opvang) 2. residentieel
dakloos (vaste bewoners van een sociaal pension, daklozeninternaat of
beschikt anderszins over een woonruimte in de maatschappelijke opvang. 3. dakloos, status onbekend 9. geen gegevens
dakloosheid in registratie |
Verslaafd |
0. niet verslaafd 1. verslaafd aan een of meer middelen 9. geen gegevens
verslaving in registratie |
Verslaafd aan
alcohol |
0. niet verslaafd aan alcohol 1. verslaafd aan alcohol 9. geen gegevens
alcoholverslaving |
Verslaafd aan
drugs |
0. niet verslaafd aan drugs 1. verslaafd aan harddrugs 2. verslaafd aan
softdrugs 3. verslaafd aan
hard- en softdrugs 4. verslaafd aan
drugs, type onbekend 9: geen gegevens drugsverslaving in registratie |
Verslaafd aan
gokken |
0. niet verslaafd aan gokken 1. verslaafd aan gokken 9. geen gegevens
gokverslaving |
Zorgwekkende
zorgmijder |
1. zorgwekkende zorgmijder 9. geen gegevens bekend zorgmijder in registratie |
Slachtoffer
Huiselijk Geweld |
1. cliënt is
slachtoffer van huiselijk geweld 9. geen
gegevens bekend slachtoffer huiselijk geweld in registratie |
Bekendheid met
andere instellingen |
Bijvoorbeeld
informatie over: 4 Instelling waar cliënt vandaan komt 4 Instelling waar cliënt naar verwezen is 4 Instelling waarvan bekend is dat cliënt er
ook contacten heeft |
In de eerst fase
van de monitor is het privacy-aspect uitgebreid besproken. Voor de koppeling
van gegevens is het immers nodig dat instellingen gegevens verstrekken
inclusief geboortedatum, geslacht en woonplaats.
De Wet Bescherming
Persoonsgegevens biedt de mogelijkheid om voor statistisch of wetenschappelijk
onderzoek gegevens te verzamelen. Dit betreft niet alleen identificerende
gegevens zoals geboortedatum, geslacht en woonplaats (maar ook naam, voornamen,
voorletters, adres, postcode), maar ook andere gegevens die voor het onderzoek
nodig zijn. Er zijn wel een aantal voorwaarden, waaronder dat de gegevens (met
uitzondering van geboortedatum, geslacht en woonplaats) binnen zes maanden worden
vernietigd.
Wat levert de monitor niet?
Met de gegevens uit
deze monitor wordt inzicht verschaft in de grootte van een aantal kwetsbare
groepen Delft en de regio DWO. Met de in het kader van dit onderzoek verzamelde
gegevens is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de zorgbehoefte
van OGGZ-cliënten, hun specifieke gezondheidssituatie en de kwaliteit van
leven. Hiervoor zijn andersoortige onderzoeksmethodieken meer geschikt
(kwalitatief onderzoek als straatinterviews en focusgroepen).
Kenmerken van de
sociaal kwetsbaren zijn alleen bekend voor zover ze zijn verzameld in het kader
van de monitor: leeftijd, geslacht, woonsituatie (dakloosheid) en verslaving.
Andere aspecten die van belang zijn voor een betere beschrijving van de groep
zijn niet bij alle instellingen bekend. Voorbeelden zijn: gezinssituatie
(alleenstaand/samenlevend, met/zonder kinderen), culturele achtergrond,
financiële situatie, huisuitzetting etc.
Door de
gegevensverzameling op gezette tijden te herhalen wordt inzicht verkregen in
veranderingen binnen de kwetsbare groepen, zowel in omvang als in samenstelling
(leeftijd, geslacht, multiproblematiek). Verschuivingen in andere eigenschappen
van de groepen, zoals gezinssituatie, culturele achtergrond, financiële
situatie, huisuitzetting etc zijn alleen te volgen als alle instellingen hierop
(eenduidig) zouden registreren of als alle zorgwekkende situaties standaard
worden gemeld/geregistreerd bij een centraal meldpunt zoals Meldpunt Bezorgd?.
Overigens is het dan ook vele malen eenvoudiger om veranderingen in aspecten
die al wel in deze monitor zijn verzameld te volgen. Er hoeven dan immers geen
bestanden meer te worden gekoppeld, alle informatie is up-to-date en
beschikbaar.
Landelijk werkt het
Trimbos Instituut aan een traject waarin initiatieven tot lokale OGGZ-monitors
worden gebundeld om tot een gezamenlijke standaardaanpak te komen. Binnen deze
aanpak wordt nagedacht over doestellingen van een dergelijke monitor, functies,
kwaliteitseisen, theoretische uitgangspunten, indicatoren, gegevensbronnen,
informatielevering etc. Aansluiten bij deze landelijke ontwikkeling leidt tot
een grotere efficiëntie en de mogelijkheid tot onderlinge vergelijkingen van
resultaten.
Voor de regio DWO
is het vooral van belang dat voor een eventuele volgende monitor organisaties
eenvoudiger de kwetsbare groepen uit de registratie kunnen halen. Door zoals
voorgesteld in de registratie informatie te verzamelen over het al dan niet
behoren tot een bepaalde groep is dit beter mogelijk. Daarnaast is het van
groot belang dat organisaties informatie kunnen geven over een betrouwbare
geboortedatum, geslacht en bij voorkeur postcode en anders woonplaats. Het
meeleveren van een achternaam vergroot de nauwkeurigheid aanzienlijk.
Voor een volgende
versie van de monitor is het van groot belang dat alle betrokken organisaties
het belang ervan onderschrijven, er moet lokaal draagvlak zijn. Een monitor
OGGZ moet een gezamenlijke inspanning zijn van GGD, gemeenten en regionale
organisaties werkzaam op het gebied van OGGZ. De ontwikkelingen in de
landelijke monitor (Trimbos instituut) moeten worden gevolgd.
Het is zinvol de
monitor OGGZ in de toekomst te herhalen. Algemene gezondheidsenquêtes door de
GGD worden voor verschillende leeftijdsgroepen eens in de vier jaar uitgevoerd,
teneinde het proces van het schrijven van nota’s lokaal gezondheidsbeleid
tijdig te voeden met recente gegevens. Deze periodiciteit kan ook voor de
monitor OGGZ worden gehanteerd.
De koppeling van
cliëntenbestanden op het gebied van OGGZ is ingewikkeld:
·
registratiesystemen
zijn divers. Kwetsbare groepen zijn moeilijk te identificeren. Er is weinig
overeenstemming over de terminologie
·
het blijkt
niet altijd mogelijk alle cliënten die in een specifieke periode cliënt zijn geweest te selecteren
·
het blijkt
niet altijd mogelijk unieke personen te selecteren (personen komen soms
meermalen voor in een registratiesysteem)
·
het belang van
een monitor OGGZ wordt nog niet breed gedragen
Daarom is het
volgende belangrijk:
·
voor een
eventuele toekomstige monitor is het belangrijk dat registratiesystemen tijdig
zo worden ingericht dat informatieverzameling en koppeling van gegevens
eenvoudiger wordt.
·
Het
alternatief is informatie over alle (nader te bepalen) kwetsbare
cliënten neer te leggen bij een centraal meldpunt, zodat informatie
gelijkvormig is en het eenvoudiger wordt (trends in) de samenstelling van
groepen te beschrijven in termen van geslacht, leeftijd, gezinssituatie,
woonsituatie, achterliggende problematiek etc.
·
het is
belangrijk landelijke ontwikkelingen met betrekking tot het monitoren van
kwetsbare groepen te volgen en hier zoveel mogelijk bij aan te sluiten
(standaardisatie van instrumenten, methoden en data-analyse).
·
Een monitor
OGGZ moet een gezamenlijke inspanning zijn van GGD, gemeenten en regionale
organisaties werkzaam op het gebied van OGGZ.
Alcohol en
ouderen in de ambulante verslavingszorg in Nederland (1999-2005). Bulletin NIGZ, 2006.
De Bruin D, Meijerman
C, Verbraeck H, et al. Zwerven in de 21ste eeuw. Een exploratief onderzoek
naar geestelijke gezondheidsproblematiek en overlast van dak- en thuislozen in
Nederland Utrecht; Centrum voor
Verslavingsonderzoek, 2003.
van Dijck D. en
Knibbe RA. Probleemdrinken in Nederland., 2005.
van Dijk, T.
(e.a.). Huiselijk geweld: aard, omvang een hulpverlening. Ministerie van
Justitie, Den Haag, 1997.
Fiolet D. OGGZ-Monitor
Midden-Holland. Aantal verkommerden en verloederden in de regio
Midden-Holland: cijfers van de openbare Geestelijke Gezondheidszorg. Gouda,
Augustus 2006.
GGD Zuid-Holland
West. Onderzoek Zelfstandig Wonenden van 65 jaar en ouder, 2004. Factsheets:
www.ggdzhw.nl.
GGD Zuid-Holland
West. Onderzoek Jongeren 12 t/m 18 jaar, 2005. Factsheets: www.ggdzhw.nl.
GGD Zuid-Holland
West. Onderzoek Volwassenen 19 t/m 64 jaar, Factsheets in voorbereiding:
www.ggdzhw.nl.
Laar M van
(Trimbos-instituut). Wat zijn de
mogelijke oorzaken van alcoholgebruik? In: Volksgezondheid Toekomst
Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 2005.
Laar M van
(Trimbos-instituut). Wat zijn de mogelijke oorzaken van druggebruik? In:
Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Bilthoven: RIVM, 2006.
Landelijk Alcohol
en Drug Informatiesysteem (LADIS). Kerncijfers 2005. IVZ
(2006).Instellingen voor (ambulante) verslavingszorg leveren jaarlijks
geanonimiseerde individuele cliëntgegevens aan over de aard en omvang van het
zorggebruik. Deze worden door IVZ
gebundeld.
Lindeman E, Crok S,
Slot J en Deben L. Daklozen en niet-daklozen aan het woord. Dienst O+S
Amsterdam, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam 2004.
Lourens J, Scholten
C, Van der Werf C en Ziegelaar A. Verkommerden en verloederden. Een
onderzoek naar de omvang en aard van de groep in Nederland. Research voor
Beleid, Leiden, 2002.
Nationale Drug
Monitor. Jaarbericht 2005
Trimbos-instituut, Utrecht, 2005
Op de rails. Ambulante
hulp aan gezinnen met huiselijk geweld problematiek. Stichting V.O.Z.H. en
TransAct, 2005.
Ouwehand AW, Mol A,
Kuijpers WGT en Boonzajer Flaes S. Kerncijfers verslavingszorg 2005.
Landelijk alcohol en drugs informatie systeem. Stichting Informatie
Voorziening Zorg. Houten, oktober 2006.
Transact. Factsheet
Huiselijk geweld: feiten en cijfers. Utrecht, September 2006
Jongerenonderzoek
2005 (12-18 jaar).
Onderzoek naar de
gezondheid van jongeren van 12 tot en met 18 jaar De GGD Zuid-Holland West
voorziet gemeenten in haar werkgebied van inzicht in de gezondheidssituatie van
hun inwoners. In het kader hiervan is in 2005 een schriftelijke
gezondheidsenquête uitgevoerd.Van iedere gemeente is
een steekproef
getrokken uit de populatie 12 tot en met 18 jarigen. Van de 6.287 vragenlijsten
is 53% geretourneerd. De resultaten geven onder meer inzicht in de lichamelijke
en geestelijke gezondheid, leefgewoonten, vrijetijdsbesteding, criminaliteit, seksuele
ervaring en schulden.
Volwassenenonderzoek
2005 (19-64 jaar)
Onderzoek naar de
gezondheid van volwassenen van 19 t/m 64 jaar. In het kader hiervan is in het
najaar van 2005 een schriftelijke gezondheidsenquête uitgevoerd bij een
steekproef uit de populatie volwassenen van 19 tot en met 64 jaar. Van 54% van
de ruim 9.800 benaderde volwassenen werd een bruikbare vragenlijst ontvangen.
De resultaten geven onder meer inzicht in de lichamelijke en psychosociale
gezondheid, leefstijl, opvoeding van kinderen, rondkomen en schulden en
veiligheid en geweld in deze populatie.
Onderzoek
zelfstandig wonende ouderen 2004 (65+).
In het voorjaar van
2004 een schriftelijke gezondheidsenquête uitgevoerd bij een steekproef uit de
populatie zelfstandig wonenden van 65 jaar en ouder. Van 8.600 verstuurde
vragenlijsten zijn er ruim 5.800 teruggekomen, dit wil zeggen een respons van
67%. De resultaten geven onder meer inzicht in de lichamelijke en geestelijke
gezondheid, leefstijl, fysieke omgeving en zorggebruik van deze populatie.
Alle resultaten van
deze onderzoeken worden gepresenteerd in een serie factsheets die onder meer op
de website van de GGD Zuid-Holland West verschijnen. Daarnaast worden gegevens
gepresenteerd in tabellenboeken over de gehele regio en per gemeente. Deze
tabellenboeken worden verspreid onder verschillende instanties in de regio en
zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de GGD.
Instelling |
Contactpersoon |
Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld |
Mevr. Y. Blom |
Dienstencentrum Over de Brug |
Mevr. K. de Jonge |
Gemeente Delft |
Mevr. M. Kras, Dhr H. Vlaanderen |
GGD Zuid-Holland West |
Dhr K.B. Yap, arts. |
GGZ Delfland |
Mevr. P. Moes |
Kwadraad |
Mevr. W. Wubben |
Maatzorg/De Werven |
Mevr. M. van der Mey |
Meldpunt Bezorgd? |
Mevr. P. van Mil |
Nachtopvang |
Dhr H. van Klaveren |
Parnassia Verslavingszorg |
Mevr. H. Barnhorn |
Politie Haaglanden |
Dhr M. van Straten, dhr J. Hooymeyer |
Stichting Woonbegeleiding |
Dhr F. Bankeman |
Vrouwenopvang Ricardis |
Mevr. M. Scali |
De Waag |
Dhr B. Noordenbos |
Inventarisatie
OGGZ-cliënten 2005
‘Over de Brug’ is
de dagopvang in Delft waar verslaafden en daklozen hulp en begeleiding kunnen
krijgen. De dagopvang is bedoeld om in contact te komen met de doelgroep en
overlast door de doelgroep zoveel mogelijk te beperken. Het is een
laagdrempelige voorzieningen waar daklozen en verslaafden terecht kunnen voor
een maaltijd, sanitaire voorzieningen, recreatieve activiteiten en begeleiding
in het zoeken naar woonruimte, werk en activiteiten. Daarnaast is de dagopvang
het postadres voor mensen zonder vast woonplek. Er komen gemiddeld 50 tot 70
bezoekers per dag.
Gegevensverzameling
Over de Brug
hanteert een registratiesysteem in Excel. Cliënten vullen eenmalig een
registratie formulier in. Het bestand wordt steeds aangevuld met nieuwe
cliënten. Soms worden cliënten uit het systeem verwijderd, bijvoorbeeld wanneer
zijn niet meer komen om de post op te halen. Het systeem loopt vanaf januari
2005 en bevatte in april 2006 233 cliënten. Er is geen datumveld voor
inschrijving.
Aantal cliënten
In het totaal
stonden in april 2006 233 mensen ingeschreven bij Dienstencentrum Over de Brug,
voor 91% mannen. De gemiddelde leeftijd was 36 jaar, met een minimum van 17 en
een maximum van 58 jaar.
183 bezoekers hebben ingevuld waar zij
wonen. 68% hiervan komt uit Delft, 11% uit ‘regio Haagland’, 4% uit Rotterdam.
6% heeft ingevuld geen woonplaats te hebben en de rest woont elders.
Indeling in kwetsbare groepen
Dak- en thuislozen
Bij inschrijving is
door cliënten aangegeven waar zij slapen. In onderstaande tabel is te zien dat
44 personen thuis slapen. De overige 188 personen slapen bij
vrienden/kennissen/familie (59%), op straat (12%), bij de nachtopvang (7%), of
verblijft in een instelling of 24-uurs opvang (zoals GGZ of Houttuinen) (5%),
waarbij meerdere keuzemogelijkheden mogelijk zijn. Van één persoon is niet
bekend waar deze slaapt.
Dienstencentrum
Over de Brug: waar slapen de clienten (meerdere antwoorden mogelijk).
|
n |
% |
familie/kennissen/vrienden |
155 |
67% |
thuis |
44 |
19% |
op straat |
32 |
14% |
nachtopvang |
18 |
8% |
instelling of
24-uurs opvang |
12 |
5% |
totaal |
232 |
100% |
180 cliënten slapen
in de laagdrempelige opvang, op straat of bij vrienden/kennissen of familie en
zijn daarmee ‘feitelijk dakloos’. De twaalf personen die verblijven in een
instelling of 24-uurs opvang zijn ‘residentieel daklozen’. Er zijn vier
personen die zowel aangeven in een 24-uurs opvang te verblijven als op een van
de andere genoemde plaatsen.
Verslaafden
Op grond van de problematiek die door de
cliënten bij inschrijving wordt gemeld, blijkt dat 92 van de 233 cliënten een
vorm van verslaving hebben (40%). Ruim driekwart van de verslaafden is
verslaafd aan hard- of softdrugs (78%), de helft aan alcohol (50%). 28% van de
verslaafden is zowel verslaafd aan alcohol als aan drugs.
Dienstencentrum
Over de Brug: totaal aantal verslaafden en uitgesplitst naar type.
|
n |
% |
Verslaafd aan
drugs |
72 |
78% |
harddrugs |
37 |
40% |
softdrugs |
51 |
55% |
Verslaafd aan
alcohol |
46 |
50% |
Verslaafd aan
gokken |
3 |
3% |
Totaal verslaafd |
92 |
100% |
Zorgwekkende zorgmijders
Binnen
de definitie van zorgwekkende zorgmijders die voor het project is gebruikt ligt
de nadruk op het gedrag (onaangepast, bizar) en het ontbreken van een sociaal
netwerk. Cliënten van Dienstencentrum Over de Brug die bij problematiek
‘psychosociaal’ hebben ingevuld zijn daarom meegeteld als zorgwekkende
zorgmijder, hoewel die term dus de lading niet geheel dekt.
Van de
233 cliënten zijn er 49 zorgwekkende zorgmijders (21%).
Totaal OGGZ-groep:
In het
totaal zijn 217 van de 233 cliënten bij een van boven genoemde kwetsbare
groepen onder te brengen. Van
de dak- of thuislozen zijn er 52 drugsverslaafd, 33 verslaafd aan alcohol en 41
zijn zorgwekkende zorgmijders.
Dienstencentrum
Over de Brug: OGGZ-groepen (meerdere groepen tegelijk mogelijk).
|
n |
% |
dak- of thuisloos |
188 |
87% |
verslaafd aan
drugs |
72 |
33% |
verslaafd aan
alcohol |
46 |
21% |
verslaafd aan
gokken |
3 |
1% |
zorgwekkende
zorgmijder |
49 |
23% |
totaal |
217 |
100% |
Bekendheid bij andere instellingen
Cliënten geven bij
inschrijving aan met welke andere organisaties zij contact hebben, zoals GGZ
Delfland, Parnassia of de politie. In het totaal had de helft van de cliënten
(50%) behalve met Dienstencentrum Over de Brug ook contact met een of meer
andere organisaties. De meeste hiervan hadden contact met de politie (65%).
Andere organisatie waar veel cliënten contact mee hebben zijn Parnassia en GGZ
Delfland. Van de cliënten die ook elders contacten hadden, hadden de meesten
contact met één andere organisatie (69%), de rest bij twee of meer instanties.
|
n |
% onder
cliënten met
contacten elders |
Bekend bij Politie |
75 |
65% |
Bekend bij Parnassia |
44 |
38% |
Bekend bij GGZ |
34 |
29% |
Bekend bij Anders |
16 |
14% |
Bekend bij Reclassering |
4 |
3% |
Bekend bij GGD |
1 |
1% |
Bekend bij Stoed |
1 |
1% |
Bekend bij Jeroen |
1 |
1% |
totaal |
116 |
100% |
Inventarisatie
OGGZ-cliënten 2005
Bij de gemeente
Delft kunnen dak- en thuislozen een uitkering aanvragen. Om in aanmerking te
komen voor een daklozen uitkering moet cliënt een binding hebben met Delft en
aantoonbaar dakloos zijn.
Gegevensverzameling
Van de gemeente
Delft is een excel-bestand verkregen met geboortedata en namen van mensen met
een dak- en thuislozenuitkering. Er waren geen gegevens bekend over het geslacht.
Door vergelijking met gegevens van Dienstencentrum Over de Brug kon voor bijna
driekwart van de mensen het geslacht worden achterhaald.
Aantal cliënten
In het totaal is in
2005 aan 80 mensen een dak-en thuislozen uitkering verschaft. Van de 59 personen
waarvan het geslacht bekend was, was 95% man. De gemiddelde leeftijd was 35
jaar, met een minimum van 18 en een maximum van 57 jaar.
Indeling in kwetsbare groepen
Dak- en thuislozen
Gezien de aard van
de uitkering wordt er van uitgegaan dat alle 80 cliënten dak- of thuisloos
waren, waar geen onderscheid gemaakt wordt in feitelijk en residentieel dak- en
thuislozen.
Bekendheid bij andere instellingen
Vanuit de gemeente
werden geen gegevens geleverd met betrekking tot bekendheid bij andere
instellingen. Aangezien wel geboortedata en namen inclusief initialen bekend
waren was het mogelijk handmatig een vergelijking te maken met registraties van
andere organisaties die namen hebben geleverd. 53 personen (66%) zijn ook
bekend bij Dienstencentrum Over de Brug en 12 (15%) bij de Nachtopvang. Zes
personen zijn bij beide in stellingen bekend.
Status eind 2005
Er is alleen bekend
dat deze personen ergens in 2005 een uitkering hebben gehad.
Vervolg
De gemeente Delft
kan een volgende keer wel gegevens verschaffen over het geslacht van de
cliënten. Ook kan er dan een overzicht worden gegeven van
reïntegratieactiviteiten en schuldhulpverlening.
Gegevensverzameling
De GGD heeft een
signalerende en coördinerende taak binnen de OGGZ. Zij treedt op als
intermediair naar de instellingen die zich bezig houden met de doelgroep. De
GGD houdt alle meldingen die binnenkomen op OGGZ-gebied bij in een Excel
bestand. Over 2005 zijn er 197 meldingen geregistreerd, waarvan 38 uit het
DWO-gebied. Het overgrote deel van de andere meldingen komt uit het gebied rond
Zoetermeer, dit heeft te maken met het feit dat de GGD voor dat gebied een
meldpunt OGGZ beheert. Voor Delft is een vergelijkbaar meldpunt ondergebracht
bij Kwadraad.
Aantal cliënten
De 38 cliënten uit
het DWO-gebied waren 26 mannen (67%) en 10 vrouwen. In 1 geval betrof het een
heel gezin, en in 1 geval was niet duidelijk wat het geslacht was. De
gemiddelde leeftijd was 54 jaar.
Indeling in kwetsbare groepen
Voor zover mogelijk
zijn cliënten ingedeeld bij een of meer kwetsbare groepen.
Mensen met
‘verslaafd’ bij ‘persoonsgebonden diagnose primair’ zijn ingedeeld bij de
verslaafden. Uit de persoonsgebonden
diagnose secundair’ is op te maken of het een alcohol-, drugs-- of andere
verslaving betreft. Mensen met ‘vervuiling’ of ‘zelfverwaarlozing’ bij de
objectieve beoordeling van de omgeving zijn ingedeeld bij ‘zorgmijders’,
evenals de cliënten met ‘isolement’ bij de sociale diagnose. In het totaal
konden 18 personen worden geïdentificeerd die behoorden tot één of meer OGGZ
groepen.
Deze 18 cliënten
uit het DWO gebied zijn als volgt geclassificeerd:
OGGZ-doelgroep |
n |
verslaafd |
5 |
verslaafd aan alcohol |
4 |
verslaafd aan drugs |
0 |
|
|
Zorgwekkende zorgmijder |
17 |
Totaal |
18 |
Bekendheid bij andere instellingen
Wanneer een persoon
via een andere organisatie bij de GGD terecht was gekomen of wanneer die
persoon via de GGD bij een andere instelling terecht kwam is geconcludeerd dat
die persoon dus bij die andere organisatie bekend was.
7 personen zijn
bekend bij andere organisaties, te weten de politie (n=4) en de GGZ (n=3).
GGZ Delfland
behandelt patiënten met een tijdelijke of blijvende psychische stoornis,
ongeacht de leeftijd van de patiënt of de complexiteit van de stoornis.
Gegevensverzameling
Binnen GGZ Delfland
zijn er een aantal groepen cliënten die in aanmerking komen voor rapportage in
de Monitor OGGZ. Allereerst zijn de cliënten van het ACT-team in het algemeen
zorgwekkende zorgmijders. Het ACT-team werkt volgens de ‘Assertive Community
Treatment’, waarbij de cliënt (die niet in een GGZ-instelling verblijft) zeer
direct en frequent wordt benaderd door een divers samengesteld team van
hulpverleners.
Een tweede groep
bestaat uit een klein deel van de groep cliënten van het Mobiel Behandel Team
(MBT) die eigenlijk meer zorg zouden behoeven en eigenlijk ook overgedragen
zouden kunnen worden aan het ACT.
Tenslotte draagt de
GGZ Delfland ook zorg voor alcoholverslaafden, zowel intern in een kliniek als
poliklinisch.
GGZ-Delfland heeft
voor het ACT eerst een papieren maar later ook een digitaal (Excel)-bestand
aangeleverd met geboortedata, geslacht en een aantal kenmerken van de ACT
cliënten.
Voor de Detox is
een vergelijkbaar Excel-bestand aangeleverd, maar met daarin ook naam,
postcode, en woonplaats.
Voor het MBT was
afgesproken dat een inventarisatie gedaan zou worden door de casemanagers naar
welke mensen echt behoren tot de OGGZ-doelgroep en eigenlijk bij het ACT thuis
zouden horen. Dit is niet gebeurd, wel is voor een selectie van het MBT een
Excel-sheet ontvangen met daarop vergelijkbare gegevens als van de detox.
Aantal cliënten
ACT
Het ACT-bestand
bestond uit gegevens van 134 cliënten. 125 daarvan zijn in 2004 of 2005 in
beeld geweest, 80% zelfs in beide jaren. Van de 125 cliënten waren er 92 mannen
(74%). Ongeveer een kwart is bij de GGZ terecht gekomen via de huisarts, en 20%
via de RIAGG Delft Westland Oostland. Van ongeveer 33% van de cliënten is niet
duidelijk door wie zij zijn verwezen.
De gemiddelde
leeftijd was 41 jaar: de jongste cliënt was 19 en de oudste 66 jaar. Op basis
van gegevens die bekend zijn over de DSM-IV As 4 (psychosociale en uitlokkende
factoren) blijkt dat een op de drie cliënten problemen ervaart binnen de
primaire steungroep, 15% heeft problemen gebonden aan de sociale omgeving, 13%
problemen met wonen en 6% heeft financiële problemen. De helft van de cliënten
lijdt volgens As 1 (primaire symptomatologie) aan schizofrenie.
Detox
Het Detox bestand
bestaat uit 422 cliënten, waarvan er 323 in 2004 of 2005 zijn gezien. Hiervan
komen er 130 uit het gebied Delft-Westland-Oostland:56 van deze cliënten (43%)
zijn in beide jaren gezien. Van de 130 cliënten is 25% vrouw. De gemiddelde
leeftijd was 47 jaar en was niet anders voor mannen dan voor vrouwen.
MBT
Het MBT-bestand
bestond uit 56 cliënten. Hiervan waren er 47 afkomstig uit het DWO-gebied en
daadwerkelijk in 2004 of 2005 gezien. 36% van de cliënten was vrouw en de
gemiddelde leeftijd was 45 jaar.
Indeling in kwetsbare groepen
ACT
De cliënten van het
ACT zijn allemaal geclassificeerd als ‘zorgwekkende zorgmijder’. Daarnaast is
op basis van gegevens vermeld onder As 1 van een aantal personen bovendien
geconcludeerd dat zij alcohol- dan wel drugsverslaafd zijn. Over de andere
doelgroepen (dak-/thuislozen en slachtoffers huiselijk geweld) zijn op grond
van de registratie-gegevens geen uitspraken te doen.
Detox
Maar 35 cliënten
kunnen volgens de ‘As1’ kunnen worden aangemerkt als alcoholverslaafd. Van
trweederde van de cliënten ontbreken echter de As 1 gegevens.Gezien de aard van
het type zorg waarvan de registratie is verkregen worden alle cliënten
beschouwd als verslaafd aan alcohol. Daarnaast kon nog 1 persoon worden
aangemerkt als drugsverslaafd.
MBT
De cliënten van het
MBT die zijn aangeleverd zijn geclassificeerd als ‘zorgwekkende zorgmijder’.
Daarnaast is op basis van gegevens vermeld onder As 1 van een aantal personen
bovendien geconcludeerd dat zij alcohol- dan wel drugsverslaafd zijn. Over de
andere doelgroepen (dak-/thuislozen en slachtoffers huiselijk geweld) zijn op
grond van de registratie-gegevens geen uitspraken te doen.
OGGZ-doelgroep |
n |
% |
2004 |
2005 |
totaal |
ACT: |
|
|
|
|
|
zorgwekkende zorgmijder |
125 |
100% |
110 |
115 |
125 |
verslaafd aan
alcohol |
2 |
|
2 |
1 |
2 |
verslaafd aan
drugs |
2 |
|
2 |
2 |
2 |
|
|
|
|
|
|
Detox: |
|
|
|
|
|
verslaafd aan
alcohol |
130 |
100% |
92 |
94 |
130 |
verslaafd aan
drugs |
1 |
1% |
1 |
|
1 |
|
|
|
|
|
|
MBT |
|
|
|
|
|
zorgwekkende
zorgmijder |
47 |
100% |
|
|
|
verslaafd aan
alcohol |
16 |
34% |
|
|
|
verslaafd aan
drugs |
4 |
9% |
|
|
|
Bekendheid bij andere instellingen
ACT
Van de cliënten van
GGZ_ACT is bekend via welke verwijzer zij bij het ACT terecht zijn gekomen. De
meeste cliënten kwamen binnen via de huisarts (25%), een RIAGG (22%) of de
politie (4%).
Detox
Van de cliënten van
GGZ_Detox is bekend via welke verwijzer zij bij Detox terecht zijn gekomen.
De meeste cliënten
kwamen binnen via de huisarts (32%). Andere doorverwijzende instellingen of
personen waren: CAD Delft/AZR (25%), andere CAD’s (8%), Parnassia (3%), Politie
(4%) en RIAGGs (5%).
MBT
Van tweederde van
de cliënten van GGZ_MBT is bekend via
welke verwijzer zij bij de GGZ terecht zijn gekomen. De meeste cliënten kwamen
binnen via een RIAGG (37%) en de huisarts (31%).
Een andere
doorverwijzende instelling waren de Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs
(19%).
Status eind 2005
ACT
Aan het eind van
het jaar 2005 waren 12 van de 115 mensen die in 2005 gezien waren door het ACT
‘klinisch’ (opgenomen?). 9 Waren er uitgeschreven en de overige 94 nog steeds
in beeld bij het ACT.
Status eind 2005 |
n |
% |
nog steeds in zorg |
94 |
82% |
zorgverlening afgesloten |
9 |
8% |
klinisch |
12 |
10% |
Detox
Van de cliënten die
in 2005 nog zijn gezien zijn er 16 (17%) die op 1 januari 2006 zijn ontslagen.
MBT
Van de 41 cliënten
die in 2005 nog zijn gezien zijn er 3 (7%) die op 1 januari 2006 zijn
ontslagen.
Kwadraad biedt
diensten die liggen op het gebied van maatschappelijk werk,
schuldhulpverlening, sociaal raadsliedenwerk, sociale activering,
schoolmaatschappelijk werk, bedrijfsmaatschappelijk werk en zorgmaatschappelijk
werk. Kwadraad werkt in vele gemeenten in Zuid-Holland. Voor de registratie van
cliënten gebruikt Kwadraad het programma Regas. Er wordt heel veel
geregistreerd, maar er is geen indicator waarmee geselecteerd kan worden op
OGGZ-groepen. Het is wel mogelijk gegevens te leveren met betrekking tot
huiselijk geweld ligt het anders. Slachtoffers melden zich zelf aan bij
Kwadraad, en zijn lang niet altijd ook in beeld bij het Advies- en Steunpunt
Huiselijk Geweld.
Gegevensverzameling
Van Kwadraad werd
een Excelbestand verkregen waarin de cliënten stonden waarbij huiselijk geweld
was geregistreerd. Cliënten kwamen uit het gehele werkgebied van Kwadraad. Per
cliënt zijn alleen geboortedatum, geslacht en woonplaats bekend.
Aantal cliënten
Van de 55 mannen en
206 vrouwen in het bestand kwamen er respectievelijk 12 en 65 uit het DWO
gebied:
|
Mannen |
Vrouwen |
totaal |
Westland |
7 |
27 |
34 |
Delft |
2 |
22 |
24 |
Pijnacker-Nootdorp |
2 |
6 |
8 |
Midden-Delfland |
0 |
4 |
4 |
Bergschenhoek |
1 |
2 |
3 |
Berkel en Roodenrijs |
0 |
3 |
3 |
Bleiswijk |
0 |
1 |
1 |
Totaal |
12 |
65 |
77 |
De gemiddelde leeftijd
van de cliënten is 46 jaar, met een minimum van 36 en een maximum van 70 jaar.
Indeling in kwetsbare groepen
Alle 77 cliënten
uit het bestand zijn benoemd als op ‘slachtoffer van huiselijk geweld’. Van de
cliënten was verder geen informatie beschikbaar.
Bekendheid bij andere instellingen
Hierover
zijn geen gegevens bekend.
Status eind 2005
Hierover
zijn geen gegevens bekend.
Naast de
langdurende huishoudelijke zorg aan (voornamelijk) ouderen met een somatisch
probleem (gebroken heup etc) biedt maatzorg De Werven gespecialiseerde
thuiszorg (meestal kortdurend, en aan verandering onderhevig) en stabiele zorg
aan ‘doelgroepen’. Dit betreft zorg aan alle groepen mensen waarbij meer aan de
hand is dan bij de voornoemde twee groepen.
Gegevensverzameling
Maatzorg/De Werven
registreert voornamelijk op te verrichten activiteiten. Het registratiesysteem
heet TIS (Thuiszorg Informatie Systeem). Hierin staan vooral NAW gegevens,
gegevens over de partner en de zorg die wordt geleverd. In het systeem wordt
wel een score meegenomen voor complexiteit van de behandeling, een soort
puntensysteem. Er is geen directe mogelijkheid om uit het systeem iets te halen
over OGGZ-cliënten. Het bleek echter wel mogelijk het huidige cliëntensysteem
door te nemen en OGGZ-cliënten handmatig te identificeren. De huidige
OGGZ-cliënten waren ook in 2005 al cliënt. Nieuwe cliënten van na 1-1-2006
worden niet meegenomen in deze exercitie, althans, ze moeten apart herkenbaar
zijn. OGGZ-mensen die in 2005 zorg hadden hebben dit in het algemeen nu nog
tenzij zij zijn overleden.
Voor Maatzorg/De
Werven werd een registratieformulier ontwikkeld waarmee het cliëntenbestand
werd doorgenomen. Omdat de definities zoals gehanteerd in het projectvoorstel
te ingewikkeld werden bevonden werd hiervan een vereenvoudigde versie gemaakt.
Van de Maatzorg/De
Werven werden 53 ingevulde registratieformulieren terugontvangen.
Aantal cliënten
Aan de medewerkers
is gevraagd een registratieformulier in te vullen als betreffende cliënt voldeed
aan een of meer van de omschrijvingen. Er werden 53 formulieren terug
ontvangen. Bij 49 kon uit de postcode worden afgeleid in welke gemeente de
cliënten woonachtig waren. Het betrof 46 inwoners van Delft, 2 uit
Pijnacker-Nootdorp en 1 uit Zoetermeer.
Indeling in kwetsbare groepen
Van de 53
geretourneerde lijsten is bij 31 cliënten aangegeven dat zij deel uitmaken van
een van de kwetsbare groepen uit de monitor (verslaafd, dak- of thuisloos,
zorgwekkende zorgmijder of slachtoffer van huiselijk geweld). Op de 22
resterende formulieren was geen van de OGGZ-groepen aangekruist.
Van de drie
cliënten waarvan geen postcode bekend was wordt er van uitgegaan dat zij komen
uit het DWO gebied. De cliënt uit Zoetermeer wordt buiten beschouwing gelaten
aangezien het hier een monitor betreft voor de centrumgemeente Delft.
Van de 30 cliënten
uit het DWO-gebied die volgens de casemanagers behoren tot een van de
OGGZ-groepen zijn er 17 die slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Acht
personen zijn verslaafd aan alcohol en zeven voldeden aan de definitie van
zorgwekkende zorgmijder.
OGGZ-doelgroep |
n |
% |
zorgwekkende zorgmijder |
7 |
23% |
verslaafd aan alcohol |
8 |
27% |
dak- of thuisloos |
1 |
3% |
slachtoffer van
huiselijk geweld |
17 |
57% |
totaal |
30 |
100% |
De gemiddelde
leeftijd was 46 jaar. Een van de gemelde cliënten was een kind van 4 jaar.
Onder de volwassenen was de gemiddelde leeftijd 51 jaar, met een range van 23
tot 83 jaar. Driekwart was vrouw. In zestien gevallen betrof het een huishouden
met kinderen, bij dertien met kinderen jonger dan 18 jaar.
Bekendheid bij andere instellingen
Van de dertig personen zijn er 26 ook bekend bij andere instellingen, met name bij de GGZ (22 personen). Zes zijn er bekend bij politie, drie bij Parnassia verslavingszorg, twee bij Woonbegeleiding.
Ook bekend bij |
n |
% |
GGZ |
22 |
85% |
Politie |
6 |
23% |
Parnassia |
3 |
12% |
Stichting Jeroen |
1 |
4% |
SMO/Woonbegeleiding |
2 |
8% |
Meldpunt Bezorgd? |
1 |
4% |
Kwadraad? |
1 |
4% |
Totaal bekend bij
andere instellingen |
26 |
100% |
Het Advies en
steunpunt Huiselijk Geweld is er voor iedereen in Delft, Pijnacker-Nootdorp,
Westland en Midden-Delfland, die te maken heeft met huiselijk geweld:
Slachtoffers, plegers en degenen uit hun omgeving die zich zorgen maken, zoals
familieleden, buren en instanties. Het biedt een luisterend oor, advies en
informatie, gesprekken en iemand die u of uw gezin begeleidt naar hulpverlening
Gegevensverzameling
Advies- en
Steunpunt Huiselijk Geweld heeft over 2005 een registratie in twee delen. Tot
november is gebruik gemaakt van Access, na 1 november is voortgegaan met
registratie via REGAS. Alleen van het
eerste deel zijn cijfers ontvangen.
Aantal cliënten
Het bestand tot
november bestond uit 110 meldingen. Hiervan waren er 84 uit Delft, 13 uit regio
Westland (Midden-Delfand+Westland), 8 uit Pijnacker-Nootdorp en 5 uit andere
regio’s.
Indeling in kwetsbare groepen
De
cliënten van het steunpunt HG behoren tot de groep ‘slachtoffers van huiselijk
geweld’ als er is aangeven dat een bepaald type geweld een rol speelt.Dit is
bij 108 cliënten het geval. Of zij daarnaast ook nog deel uitmaken van een van
de andere groepen uit de monitor (dak- of thuisloos, verslaafd, zorgwekkende
zorgmijder) is niet uit de registratie te halen.
102
cliënten zijn afkomstig van het DWO gebied en maken deel uit van een of meer
OGGZ-groepen.
Meldingen betroffen
niet altijd individuele personen, maar in 46% van de gevallen gezinnen,
een-oudergezinnen (21%), en samenwonenden (16%). In 15% van de gevallen ging
het om een alleenstaande vrouw, in 2% van de gevallen om een man.
Meldingen ASHG uit
DWO gebied, naar gezinssituatie.
|
n |
% |
gezin |
44 |
46% |
een-oudergezin |
20 |
21% |
samenwonend |
15 |
16% |
Vrouw alleen |
14 |
15% |
Man alleen |
2 |
2% |
onbekend |
7 |
7% |
totaal |
102 |
|
Van 87 personen was
een geboortedatum bekend. De gemiddelde leeftijd was 35
jaar, met een minimum van 17 en een maximum van 70.
In meer dan de
helft van de gevallen was de dader de inwonende partner van het slachtoffer, in
30% van de gevallen was het de ex-partner. In enkele gevallen was de dader een
uitwonende partner (5 gevallen), kind van het slachtoffer (4 gevallen), of
ouder(s) van het slachtoffer (3 gevallen).
Meldingen ASHG uit
DWO gebied, naar aard van mishandeling.
|
n |
% |
lichamelijk |
73 |
72% |
combinatie |
16 |
16% |
geestelijk |
6 |
6% |
stalking |
4 |
4% |
seksueel |
1 |
1% |
financiële
uitbuiting |
1 |
1% |
verwaarlozing |
1 |
1% |
totaal |
102 |
|
Bekendheid bij andere instellingen
Er is
niet rechtstreeks per cliënt na te gaan bij welke instellingen men verder
bekend is. Wel is bekend waarnaar cliënten zijn verwezen, of er melding is
gedaan bij de politie en of er contact is geweest met de politie. Hieruit is te
concluderen dat 72 mensen bij de politie bekend zijn en 33 bij Kwadraad (AMW)
etc.
In
maart 2005 is het meldpunt Bezorgd? in Delft van start gegaan. Bij dit meld- en
adviespunt kunnen door bezorgde bewoners en instellingen meldingen worden
gedaan van overlast, sociaal isolement en zorgwekkende situaties. De bestaande
meld- en adviespunten voor Huiselijk geweld, Bijzondere Aandacht Woonproblematiek
(beiden Kwadraad), “D’r uit” (sociaal isolement/BWD) en “Buurtgenoten en hun
eigenaardigheden“ (GGZ) zijn in het meldpunt geïntegreerd.Het meld- en
adviespunt is geen hulpverlener of probleemoplosser.
Gegevensverzameling
Meldpunt
bezorgd? heeft over 2005 een registratie in twee delen. Tot november is gebruik
gemaakt van Access, na 1 november is voortgegaan met registratie via REGAS. Van
het Access-gedeelte is een Excel bestand gemaakt dat via SPSS verder is
bewerkt.
Aantal cliënten
Het
bestand tot november bestond uit 177 meldingen (77 mannen, 73 vrouwen en 2
kinderen, van de anderen is geen geslacht bekend).Hiervan zijn er 126 door
Meldpunt Bezorgd? in behandeling genomen, de rest is direct doorverwezen of
terugverwezen naar een instantie waar men reeds bekend was.
Indeling in kwetsbare groepen
Voor het project Monitor OGGZ Delft zijn vijf doelgroepen benoemd: zorgwekkende zorgmijders, alcoholverslaafden, drugsverslaafden, dak- en thuislozen en slachtoffers van huiselijk geweld.
De registratie van Meldpunt Bezorgd kent diverse variabelen, die kunnen worden gebruikt om de binnengekomen meldingen hierop in te delen.
Voor Meldpunt Bezorgd? is de indeling in groepen als volgt gedaan:
Zorgwekkende zorgmijder:
Type probleem=OGGZ en/of Type probleem=isolement en/of overlast=1 en/of vervuiling=1.
Alcoholverslaafd:
Verslaving=alcohol
Drugsverslaafd:
verslaving=harddrugs
en/of verslaving=softdrugs.
Dak- en
thuislozen:
Pension=’waar’ en/of begeleid wonen=waar
en/of zwervend=waar
Slachtoffers van huiselijk
geweld:
huiselijk geweld=’waar’ en/of typeprobleem = 'HGW'
Voor de presentatie
van het aantal mensen in een OGGZ-groep is gebruik gemaakt van het totaal aan
meldingen (dus zowel de wel als niet in behandeling genomen meldingen), omdat
het voor het project gaat om de totale aantallen. De niet in behandeling
genomen mensen moeten in principe ook voorkomen in de registratie van andere
instellingen waarnaar ze zijn door- of terugverwezen.
Voor de
monitor OGGZ Delft zijn mensen geselecteerd, behorend tot een of meer van de
genoemde groepen en wonend in het DWO gebied. Op deze wijze zijn er onder de
177 meldingen 124 cliënten uit een of meer groepen:
|
Delft |
Westland |
Oostland |
Totaal |
dak- of thuisloos |
11 |
1 |
0 |
12 |
residentieel dakloos |
1 |
0 |
0 |
1 |
feitelijk dakloos |
10 |
1 |
0 |
11 |
|
|
|
|
|
verslaafd |
19 |
0 |
0 |
19 |
verslaafd aan alcohol |
12 |
0 |
0 |
12 |
verslaafd aan drugs |
7 |
0 |
0 |
7 |
verslaafd aan harddrugs |
1 |
0 |
0 |
1 |
verslaafd aan softdrugs |
6 |
0 |
0 |
6 |
|
|
|
|
|
zorgwekkende
zorgmijder |
104 |
2 |
2 |
108 |
slachtoffer van
huiselijk geweld |
10 |
1 |
2 |
13 |
Totaal |
117 |
3 |
4 |
124 |
Van 79
van de 124 mensen was de geboortedatum bekend. De gemiddelde leeftijd was 49
jaar (minimum 20, maximum 88 jaar). Van 115 mensen was het geslacht bekend, 50%
is man.
28
cliënten maakten deel uit van meer dan 1 groep. Van de zorgwekkende waren er
bijvoorbeeld 16 verslaafd, 7 dak- of thuisloos en 3 slachtoffer van huiselijk
geweld.
Bekendheid bij andere instellingen
Er is
niet rechtstreeks per cliënt na te gaan bij welke instellingen men verder
bekend is. Wel is bekend waarnaar cliënten zijn verwezen (variabele
‘doorverwezen naar’) en of er contacten zijn met geweest met
justitie. Het is te verwachten dat cliënten dan ook bij die andere
zorgverleners in beeld zijn.
Van 38 cliënten is op deze manier bekend dat zij ook bij
andere instellingen in beeld zijn. Ruim de helft bij de GGZ, 11 bij Kwadraad, 5 bij de politie, 2 bij
Dienstencentrum Over de Brug en 1 bij Stichting Jeroen.
|
n |
% |
GGZ |
21 |
55% |
Kwadraad? |
11 |
29% |
Politie |
5 |
13% |
DodB |
2 |
5% |
Stichting Jeroen |
1 |
3% |
Totaal |
38 |
100% |
Beschermd/Begeleid
wonen biedt individueel afgestemde woonbegeleiding aan mensen met (vaak) langdurige psychiatrische en/of
psychosociale problematiek in een beschermende woonruimte, zelfstandig of in
een groep. De begeleiding kan ook worden geboden in de eigen
woning/thuissituatie van cliënten.
Gegevensverzameling
Stichting
Woonbegeleiding heeft handmatig het cliëntenbestand doorgenomen en per cliënt
aangegeven of deze uitmaakte van 1 of meer OGGZ-groepen. Gegevens zijn aangeleverd
via een Excel bestand. In een van de kolommen is weergegeven of de cliënt deel
uitmaakte van een OGGZ-groep. Daarbij was er maar plaats voor OGGZ-groep
tegelijk.
Aantal cliënten
Het Excel bestand
bestond uit gegevens van 195 personen.
Indeling in kwetsbare groepen
In totaal bevatte
het bestand gegevens van 21 OGGZ-cliënten, 16 mannen en 5 vrouwen. De
gemiddelde leeftijd van de cliënten is 41,6 jaar (range: 20-66 jaar).
De meest
voorkomende OGGZ-indicatie is verslaving (15 cliënten, 71% van de cliënten met
een OGGZ-indicatie en 8% van het totale bestand).
Cliënten Woonbegeleiding: Type OGGZ-groep,
onder 21 cliënten die tot een of meer groepen horen.
|
n |
% |
Verslaafd
(totaal) |
15 |
71% |
Verslaafd aan
drugs |
5 |
24% |
Verslaafd aan
alcohol |
10 |
48% |
Verslaafd aan
gokken |
1 |
5% |
|
|
|
Dak- of thuisloos
(totaal) |
1 |
5% |
|
|
|
Zorgwekkende
zorgmijder |
6 |
29% |
|
|
|
Twee cliënten waren
zowel aan alcohol als aan drugs verslaafd.
Bekendheid bij andere instellingen
Bijna alle
OGGZ-cliënten waren bij 1 of meerdere andere instellingen bekend. Instellingen
die het meest genoemd werden zijn GGZ Delfland (81%). Andere instellingen
waarmee cliënten te maken hebben zijn Parnassia Verslavingszorg (13%), Politie
(13%), en Meldpunt Bezorgd? (19%).
Cliënt bekend bij andere instellingen |
n |
% |
GGZ Delfland |
16 |
80% |
GGZ Delfland ACT team |
5 |
25% |
Parnassia
Verslavingszorg |
3 |
15% |
Kwadraad |
3 |
15% |
Meldpunt Bezorgd? |
2 |
10% |
Politie |
5 |
25% |
Anders instelling |
5 |
31% |
Een cliënt kan bij
meerdere instellingen bekend zijn, waardoor het totaal groter is dan het aantal
cliënten. Bij de helft van de cliënten is één instelling genoemd, bij een kwart
twee instellingen en bij de rest drie of meer instellingen. Bij cliënten die
bij meerdere andere instellingen bekend zijn, komt de combinatie politie en GGZ
Delfland het meest voor (5 cliënten, 24% van alle cliënten).
Status eind 2005
Aan het eind van
het jaar 2005 waren 18 van de 21 cliënten (86%) nog steeds in zorg. Bij één
cliënt was de zorg afgesloten. Bij twee cliënten is de zorg gestopt, een
daarvan is uit beeld geraakt.
Status eind 2005 |
n |
% |
nog steeds in zorg |
18 |
86% |
zorgverlening afgesloten |
1 |
5% |
zorgverlening gestopt |
2 |
10% |
uit beeld geraakt |
1 |
5% |
Sinds februari 2003
heeft de Stichting Maatschappelijke Opvang een nachtopvang gerealiseerd aan de
Houttuinen te Delft. Deze laagdrempelige opvang biedt plaats aan 10 passanten
uit het werkgebied van SMO komt, Delft / Schieland / Westland en er plaats is.
Via St. Over de Brug kan men een zogenaamde slaappas verkrijgen na controle of
men uit de regio komt. Vervolgens kan men zich aanmelden bij de nachtopvang.
Indien de St. Over de brug is gesloten kan men maximaal een nacht verblijven.
Daarna is toegang alleen met pas mogelijk.
Gegevensverzameling
De nachtopvang
heeft lijsten verstrekt waarop voor 2005 per maand op individueel niveau is
bijgehouden hoe vaak een cliënt er heeft geslapen. Mondeling werd per persoon
het geslacht aangegeven. Geboortedata werden waar mogelijk achterhaald met
behulp van Dienst Over de Brug.
Aantal cliënten
In 2005 hebben 99
cliënten één of meerdere nachten in de Nachtopvang doorgebracht: 87 mannen en
12 vrouwen. Van 81 cliënten is de geboortedatum bekend, de gemiddelde leeftijd
van de cliënten is 39 jaar (range: 18-63 jaar).
Van de 99 cliënten
van de nachtopvang hebben er 11 maar één nacht in de nachtopvang geslapen. Ruim
de helft (52%) verbleef er 11 nachten of meer.
Aantal nachten in
de Nachtopvang |
|
1 |
11% |
2-5 |
20% |
6-10 |
17% |
11+ |
52% |
Totaal |
100% |
Indeling in kwetsbare groepen
De cliënten
behoorden allen tot de groep dak- en thuislozen, aangezien zij gebruik maakten
van een laagdrempelige nachtopvang worden ze beschouwd als feitelijk
daklozen.
Of zij daarnaast
ook tot een andere groep behoorden is niet bekend.
Of cliënten contact
hebben (gehad) met andere instellingen is niet bekend.
Verslaving is zowel
een ziekte als een psychologisch en sociaal probleem dat tot grote problemen in
iemands dagelijkse (openbare) leven kan leiden. Iemand kan bij Parnassia Verslavingszorg
terecht voor hulp als iemand verslaafd is aan alcohol, drugs, gokken,
medicijnen of aan internet.
Een aanpak op alle
fronten die echt werkt
Verslavingsproblemen
staan bijna nooit op zichzelf. Ze kunnen het gevolg zijn van of leiden tot
psychiatrische en lichamelijke stoornissen. Vaak is er sprake van meervoudige
verslaving. Het succes van behandeling is dan ook sterk afhankelijk van de
aandacht voor bijkomende problemen.
In de
méérfrontenaanpak die door Parnassia is ontwikkeld, staat samenhang met
bijkomende problemen centraal. Programma’s voor preventie, behandeling (ook
specifiek voor jeugdigen) en begeleiding worden afzonderlijk en gecombineerd
ingezet. En dat werkt!
Gegevensverzameling
Al in een vroeg
stadium kon Parnassia een bestand leveren met de meeste vairabelen die van
belang waren. Ontbrekende variabele was echter de geboortedatum. Om privacy
redenen kon Parnassia in eerste instantie de geboortedatum niet meeleveren.
Ontbreken van de geboortedatum zou echter tot gevolg hebben dat voor de Monitor
OGGZ Delft er ook geen mogelijkheid zou bestaan te inventariseren in hoeverre
er overlap is tussen de cliënten die in beeld zijn bij Parnassia en bij andere
organisatie. Op de valreep bleek Parnassia alsnog aan ons verzoek te kunnen
voldoen. Het nieuwe bestand bevatte informatie op cliëntniveau over
geboortedatum, geslacht, primaire en secundiaire problematiek en woonsituatie.
Het eerste bestand, bevatte weliswaar geen geboortedatum maar wel informatie
over de instellingen waar de cliënten van Parnassia in 2005 zorg kregen. De
hieronder gepresenteerde resultaten zijn voornamelijk gebaseerd op het tweede
bestand, behalve waar wordt gemeld dat dit niet zo is.
Aantal cliënten
In een Excel
bestand werden records aangeboden van 893 cliënten.
In het databestand
zaten 37 paren van cliënten met een gelijke postcode, geslacht en
geboortedatum. Waarschijnlijk betreft het hier voornamelijk dubbele records.
Handmatig is nagegaan of andere variabelen (type verslaving, woonsituatie) ook
overeenkwamen. Zo ja, dan werd handmatig een van beide records verwijderd. Zo nee, dan bleven beide records in het
bestand. Als bij een van beide records niets was ingevuld bij type verslaving
en woonsituatie, werd deze verwijderd. In het totaal werden 31 cliënten
beschouwd als dubbel geregistreerd.
Van de 863 overigen
kwamen er 800 uit het DWO gebied. De resterende cliënten kwamen uit
Zevenhuizen-Moerkapelle en Nieuwerkerk aan de IJssel, en zijn verder in de
analyses niet meegenomen.
Het cliëntenbestand
bestond voor 77% uit mannen. De gemiddelde leeftijd was 40,2 jaar, met een
minimum van 13 en een maximum van 83 jaar. De vrouwen waren met 42,2 jaar
gemiddeld ouder dan de mannen (39,6 jaar). De meeste cliënten kwamen uit Delft
(502) of uit Westland (161).
Clienten Parnassia
Verslavingszorg naar gemeente, 2005.
|
n |
% |
Bergschenhoek |
15 |
2% |
Berkel en Roodenrijs |
19 |
2% |
Bleiswijk |
17 |
2% |
Delft |
502 |
63% |
Midden-Delfland |
13 |
2% |
Pijnacker-Nootdorp |
73 |
9% |
Westland |
161 |
20% |
Totaal |
800 |
100% |
Uit het eerste
bestand dat door Parnassia werd gestuurd kon worden gehaald bij welke centra de
cliënten in 2005 zijn behandeld. De zelfde persoon (op basis van
registratienummer) kon in dat jaar op meerdere momenten in beeld zijn geweest
bij verschillende behandelcentra (variabele Oeoms in de database).
Voor de regio DWO
zijn de belangrijkste centra:
Meest voorkomende
centra waar cliënten van Parnassia in 2005 in beeld waren.
|
Delft |
Westland |
Oostland |
Totaal |
Polikliniek Delft |
75% |
65% |
36% |
67% |
Methadon Delft |
18% |
2% |
2% |
12% |
Polikliniek
Zoetermeer |
2% |
2% |
52% |
10% |
Polikliniek Den
Haag |
6% |
22% |
5% |
9% |
Centrale Intake
AWBZ |
5% |
14% |
6% |
7% |
Kliniek
Zoetermeer Detox & Observ. |
4% |
5% |
9% |
5% |
Polikliniek dtb.
Zeestraat |
4% |
3% |
0% |
3% |
Banenconsulent
Verslavingszorg |
3% |
2% |
0% |
2% |
Kliniek Alcohol
Opname |
2% |
4% |
1% |
2% |
Kliniek Detox
Drugs |
2% |
1% |
2% |
2% |
Polikliniek
Mistral |
1% |
3% |
3% |
2% |
Poli Nazorg
Alc.kliniek |
2% |
2% |
0% |
2% |
Cliënten woonachtig
in Delft werden voornamelijk behandeld bij de Polikliniek Delft (75%) en het
methadonprogramma Delft (18%). Cliënten
uit Westland kwamen vooral bij de poliklinieken Delft (65%) en Den Haag (22%),
en uit Oostland (Pijnacker-Nootdorp en 3B gemeentes) bij de poli’s Delft (67%)
en Zoetermeer (10%) en het
methadonprogramma in Delft.
Indeling in kwetsbare groepen
Gezien de aard van
het bestand worden alle cliënten beschouwd als verslaafd. Op basis van de
primaire en secundaire problematiek zijn mensen ingedeeld als verslaafd aan
harddrugs, softdrugs, of gokken. Van een aantal cliënten is niet bekend welk
type verslaving ze hebben. Verder zijn cliënten op basis van woonsituatie
ingedeeld als (feitelijk of residentieel) dakloos.
Van de 800 cliënten
in het DWO gebied is 46% verslaafd aan drugs en 62% aan alcohol. 22% van de
cliënten zijn zowel aan drugs als aan alcohol verslaafd.
Cliënten Parnassia Verslavingszorg: OGGZ
groepen.
|
n |
% |
Verslaafd
(totaal) |
800 |
100% |
Verslaafd aan
drugs |
371 |
46% |
harddrugs |
272 |
34% |
softdrugs |
177 |
22% |
Verslaafd aan
alcohol |
493 |
62% |
Verslaafd aan
gokken |
32 |
4% |
|
|
|
Dak- of thuisloos
(totaal) |
74 |
9% |
Feitelijk dakloos |
58 |
7% |
Residentieel
dakloos |
16 |
2% |
Bekendheid bij andere instellingen
Via
Parnassia Verslavingszorg zijn er geen gegevens bekend over andere instanties
waar de cliënten in beeld zouden kunnen zijn. Op basis van de meegeleverde
postcode kan worden opgemaakt dat 33 cliënten ook bij Dienstencentrum Over de
Brug bekend zullen zijn.
Status eind 2005
Uit het bestand van
Parnassia is niet op te maken of te behandeling van clienten eind 2005 was
afgesloten.