Verstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007

 

Gemeente Delft


Inhoudsopgave

 

 

 

0.       Algemene begrippen…………………………………          3

1.       Aanvraag……………………………………………..            4

2.       Recht op een individuele voorziening       …………….      5

3.       Inkomen ……………………………………………..            11

4.       Eigen bijdrage………………………………………..           14

5.       Eigen aandeel………………………………………...          15

6.       Woonvoorzieningen ………………………………...           17

7.       Vervoersvoorzieningen ……………………………..           27

8.       Rolstoelvoorzieningen ………………………………           35

9.       Huishoudelijke voorziening …………………………           40

10.   Kindervoorzieningen ………………………………..           43

11.   Herziening, intrekking en terugvordering …………..         44

 

 


  1. Algemene begrippen

 

Betreft richtlijnen U001 t/m U003

 

 

Richtlijn U001 Begrip compensatieplicht

 

Onder het compensatiebeginsel wordt verstaan hetgeen in artikel 4 Wmo is bepaald (artikel 1 lid 1, onder f Wmo-verordening).

 

 

 

Richtlijn U002 Begrip zelfredzaamheid

 

Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financieel vermogen om voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken.

 

 

 

Richtlijn U003 Begrip maatschappelijke participatie

 

Onder maatschappelijke participatie wordt verstaan: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

 

 


1. Aanvraag

 

Betreft de richtlijnen I001 t/m I006

 

 

Richtlijn I001 Schriftelijke machtiging

 

B&W vragen in alle gevallen waarin een derde namens de belanghebbende optreedt een schriftelijke machtiging waaruit zijn bevoegdheid tot vertegenwoordiging blijkt. Hierbij gaat het primair om de partner of een ander familielid. In overleg met de gemeente kan de aanvrager iemand anders dan de hiervoor genoemde personen machtigen.

 

 

Richtlijn I002 In welke gemeente moet de aanvraag worden ingediend?

 

De belanghebbende moet zijn aanvraag indienen in de gemeente waar hij zijn woonplaats heeft (artikel 2 lid 2 onder d Wmo-verordening).

Het college verleent slechts woonvoorzieningen indien de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorzieningen worden getroffen (artikel 23 lid 1 Wmo-verordening). Daarbij wordt onder hoofdverblijf verstaan: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4, 5 en 6 Wmo zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres hij in het bevolkingsregister staat ingeschreven of zal staan ingeschreven; indien de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4, 5 en 6 Wmo een briefadres heeft geldt als hoofdverblijf het feitelijke woonadres waar de gehandicapte in het bevolkingsregister staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven (artikel 1 lid 1 onder z Wmo-verordening).

 

 

Richtlijn I003 Bij welke instantie moet de aanvraag worden ingediend?

 

Wmo-aanvragen kunnen alleen worden ingediend bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het CIZ heeft het alleenrecht op de indicatiestelling (artikel 47 verordening). In de volgende situaties kan de aanvraag rechtstreeks bij de gemeente worden ingediend:

·    aanvragen door burgers ouder dan 65 jaar voor een WMO-vervoerspas voor de Regiotaxi worden zonder indicatiestelling door het CIZ afgehandeld door de gemeente.

·    de aanvraag voor kleine woningaanpassigen (zoals b.v. het verwijderen van drempels).

Bij een second opinion blijft het mogelijk een andere adviesinstantie te raadplegen.

 

 

Richtlijn I004 Vorm van de aanvraag

 

Voor het aanvragen van Wmo-voorzieningen dient de belanghebbende gebruik te maken van het daartoe opgestelde formulier (artikel 44 lid 1 Wmo-verordening). De aanvraagformulieren kunnen op de volgende manieren worden verkregen:

·    via internet;

·    telefonisch;

·    bij een huisbezoek wordt het aanvraagformulier door het CIZ afgegeven.

 

 

 

Richtlijn I005 Identificatieplicht

 

De aanvrager dient desgevraagd een identiteitsbewijs van de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet te overleggen als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder 1˚ t/m 3˚ van de Wet op de identificatieplicht (artikel 44 lid 2 Wmo-verordening).

 

 

Richtlijn I006 Afhandeling ingetrokken aanvragen

 

Door middel van een ingevuld intrekkingsformulier geeft de aanvrager goedkeuring voor het intrekken  van de aanvraag.

 

 

2. Recht op een individuele voorziening

 

Betreft de richtlijnen I007 t/m I021

 

 

Richtlijn I007 Begrip algemene voorziening

 

Een algemene voorziening is een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt (artikel 1 lid 1 onder j Wmo-verordening).

Op dit moment wordt alleen het collectief vervoer als een algemene voorziening aangemerkt.

 

 

Richtlijn I008 Primaat van de algemene voorziening

 

De Wmo-verordening kent geen primaat van algemene voorzieningen. Wel geldt het primaat van het collectief vervoer (artikel 36 Wmo-verordening).

 

 

Richtlijn I009 Individueel gericht

 

Een Wmo-voorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze in overwegende mate op het individu is gericht (artikel 2 lid 2 onder c Wmo-verordening). Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt voor de algemene voorzieningen (b.v. het collectief vervoer).

Een Wmo-voorziening moet in overwegende mate op het individu gericht zijn. Dit betekent dat het nut van de voorziening voornamelijk door de aanvrager ervaren moet worden. Hiermee worden de gemeenschappelijke voorzieningen uitgesloten.

Met “op het individu gericht” wordt bedoeld:

a.   Er moet altijd een individuele aanvrager zijn. De aangevraagde voorziening moet voor deze aanvrager noodzakelijk zijn in het kader van de Wmo. De voorziening moet op die persoon gericht zijn.

b.   Een voorziening wordt alleen verstrekt voor zover het voor de persoon met een functiebeperking zelf betreft (nut ervaren). De voorziening is gericht op het opheffen van het verplaatsing- of het woonprobleem van de individuele mens met een functiebeperking.

 

 

 

 

Richtlijn I010 Langdurig noodzakelijk

 

Een Wmo-voorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is (artikel 2 lid 2 onder a Wmo-verordening).

In afwijking van het bovenstaande kan het college wel kortdurende hulp bij het huishouden verstrekken (artikel 10 Wmo-verordening; zie ook richtlijn I123).

De voorzieningen moeten langdurig noodzakelijk zijn om beperkingen op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen, dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op de aangevraagde voorziening.

Voor langere tijd betekent in ieder geval, dat wie tijdelijk functiebeperkingen ervaart, bijvoorbeeld door een ongeval, terwijl vaststaat dat de beperkingen van voorbijgaande aard zijn, niet voor een Wmo-voorziening in aanmerking komt. In dergelijke gevallen kan men een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgwinkel, die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode eenmaal nog eens drie maanden verlengd kan worden.

De grens tussen kortdurende en langdurige noodzaak is niet altijd direct aan te geven. In deze gevallen is de prognose omtrent de ziekte of handicap van groot belang. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassing zal kunnen functioneren dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij beperkingen van tijdelijke aard komt men niet voor een voorziening in het kader van de Wmo in aanmerking.

Indien het niet mogelijk is om een prognose vast te stellen, maar is er in redelijkheid sprake van beperkingen die langer dan een half jaar voortduren, dan kan een (tijdelijke) Wmo-voorziening worden getroffen. Opgemerkt wordt dat de factor “beperking” niet in relatie wordt gebracht met de levensverwachting.

 

 

Richtlijn I011 Goedkoopst adequaat

 

Een Wmo-voorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt (artikel 2 lid 2 onder b Wmo-verordening).

De voorzieningen die in het kader van de Wmo prestatieveld 6 verstrekt worden, dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Adequaat betekent in dit kader dat het een verantwoorde voorziening moet zijn om de door de cliënt ondervonden belemmeringen zoveel mogelijk op te heffen. Een adequate voorziening is een voorziening, dan wel een combinatie van voorzieningen, die belemmeringen, door de persoon met een functiebeperking ondervonden, zoveel mogelijk wegneemt dan wel vermindert. Het kan voorkomen dat meerdere voorzieningen adequaat zijn. De grens tussen adequaat en inadequaat wordt in een individueel geval bepaald door een verantwoorde oplossing voor de belemmeringen. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Mocht de aanvrager de wens uiten om deze meerkosten zelf te bekostigen, dan wordt deze mogelijkheid gegeven. De "normale" kosten van reparatie en onderhoud komen voor rekening van de gemeente.  Indien extra kosten van onderhoud en reparatie voortkomen uit de extra gekozen eigenschappen van de voorziening  komen deze kosten voor rekening van de cliënt.

Door het instrument "goedkoopst adequate" in te zetten stel je als gemeente een financiële grens aan het verstrekkingenbeleid. Het gaat in eerste instantie om het (grotendeels) oplossen van de door de cliënt ondervonden belemmeringen. Pas als er meerdere oplossingen mogelijk zijn, die tevens adequaat zijn, kan de meest goedkope voorziening worden gekozen.

 

 

Richtlijn I012 Duurdere voorzieningen dan geïndiceerd

 

Het is mogelijk duurdere voorzieningen te verstrekken dan geïndiceerd, mits de persoon met beperkingen de extra kosten voor eigen rekening neemt. De gemeente kan namelijk de goedkoopst adequate oplossing verstrekken (zie richtlijn I011).

 

Richtlijn I013 Algemeen gebruikelijk

 

Geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is (artikel 2 lid 3 onder c Wmo-verordening). Een door de aanvrager gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager indien persoon zonder beperking of probleem, die zich voor wat betreft leeftijd, inkomen, etc. in een vergelijkbare positie bevindt, naar maatschappelijke maatstaf redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening.

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening of hulpmiddel voor ouderen en gehandicapten, welke normaal in de handel verkrijgbaar zijn. Bij de Wmo wordt er vanuit gegaan dat de aanschaf van deze voorzieningen binnen het normale uitgavenpatroon valt, waardoor deze voorzieningen buiten het verstrekkingenbeleid van de Wmo vallen. In de laatste jaren zijn verschillende jurisprudentie uitspraken gedaan over dit onderwerp. Dit gebied is constant in beweging. In de tijd kan iets wat voorheen niet als algemeen gebruikelijk werd gezien wel algemeen gebruikelijk worden. Dat een zaak slechts in een minderheid van de huishoudens in Nederland aanwezig is doet niet af aan het algemeen gebruikelijk zijn van de zaak. Samenvattend de verschillende jurisprudentieuitspraken, kan het volgende gehanteerd worden bij de beoordeling of een voorziening als algemeen gebruikelijk aangemerkt kan worden:

·    De voorziening is niet speciaal voor mensen met een functiebeperking gemaakt.

·    De voorziening is normaal in de handel verkrijgbaar.

·    De voorziening is niet duurder dan vergelijkbare producten.

In het genoemde artikel is de toevoeging opgenomen indien de voorziening “voor een persoon als aanvrager” algemeen gebruikelijk is. Hiermee wordt bedoeld een niet- gehandicapt persoon, die in een vergelijkbare situatie verkeert (bijvoorbeeld wat betreft leeftijd, inkomen, etc). Met name het inkomen kan een belangrijke rol spelen. De gemeente Delft heeft ten aanzien van dit onderwerp, het volgende uitgangspunt gekozen.

Een voorziening (product) is algemeen gebruikelijk zoals hierboven omschreven. Hierdoor valt een dergelijke aanvraag buiten de verstrekkingensfeer van de Wmo en de aanvraag zal niet in behandeling worden genomen c.q. afgewezen worden. Er zijn echter twee uitzonderingsituaties. Een algemeen gebruikelijk product, wordt toch als Wmo voorziening aangemerkt indien;

·    het gaat om een acute vervanging van een recent aangeschaft product. Bijvoorbeeld wanneer iemand recent draaiknopkranen heeft aangeschaft en door een acute niet-herstelbare aandoening moeten de kranen worden vervangen. In dergelijke situatie kan een voorziening voor vergoeding in aanmerking komen.

·    de aanvrager een uiterst laag inkomen geniet, bijvoorbeeld op of onder het bijstandsniveau en aantoonbaar hoge noodzakelijke kosten, die direct verband houden met de handicap. Voorwaarde hierbij is dat de aanschaf van de gevraagde voorziening een dusdanige zware belasting vormt voor het inkomen van de aanvrager. Dergelijke situaties kunnen leiden tot een onredelijke hardheid. Een zware belasting voor het inkomen geldt bij die situaties waar het gaat om grote uitgaven, dus niet bijvoorbeeld een verhoogd toilet of een aanschaf van een wasdroger (=algemeen gebruikelijk). Bij de bepaling van de inkomenssituatie, wordt aansluiting gezocht bij de normering zoals deze wordt gehanteerd bij de Wet Werk en Bijstand.

Voorbeelden van zaken die als algemeen gebruikelijk worden gezien (niet limitatief):

·    Airconditioning in de auto;

·    Auto;

·    Automatische transmissie;

·    Centrale verwarming;

·    Doucheglijstang;

·    Eénhendelmengkraan;

·    Fietskar;

·    Fiets met verlaagde instap;

·    Fietszitje voor kinderen;

·    Keramische kookplaat;

·    Kosten van aanschaf en het gebruik van een brommer, snorfiets, fiets met hulpmotor;

·    Telefoonabonnement;

·    Thermosstatische hendelmengkraan;

·    Verhoogde toiletpotten;

·    Wasdroger;

In sommige situaties kan een algemeen gebruikelijke voorziening adequaat gemaakt worden met een aanpassing vanuit de Wmo.

 

Richtlijn I014 Aanvraag voor verstrijken normale afschrijvingsduur

 

Het college weigert indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de WVG of krachtens de Wmo is verleend en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen (artikel 2 lid 3 onder d Wmo-verordening).

Indien een ander verantwoordelijk is voor het verloren gaan van het verstrekte middel, zal bekeken moeten worden of het mogelijk is deze derde daarvoor door de aanvrager aansprakelijk te laten stellen, om zo de kosten te kunnen verhalen.

 

 

Richtlijn I015 Kosten voorziening voordat besluit is genomen

 

Het college weigert een voorziening indien indien de aanvraag een financiële tegemoetkoming in, of een PGB voor kosten betreft die de belanghebbende voor de datum van het besluit naar aanleiding van die aanvraag heeft gemaakt, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten (artikel 2 lid 4 onder b Wmo-verordening). Het onderstaande is ontleend aan de toelichting op dit artikel.

Afwijzing op deze grond volgt indien niet meer achterhaald kan worden of de aangebrachte voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is. In beginsel mag dus niet eerder dan nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een voorziening hebben genomen een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden dan wel tot aanschaf worden overgegaan. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopste adequate voorziening beschouwen. Het college kan bijvoorbeeld ten aanzien van een woningaanpassing immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

 

 

Richtlijn I016 Wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis

 

Het college weigert een voorziening indien op grond van enige andere wettelijke regeling dan wel privaatrechtelijke overeenkomst aanspraak op de voorziening bestaat (artikel 2 lid 3 onder b Wmo-verordening).

Aan de toelichting op artikel 2 lid 3 onder b Wmo-verordening is het volgende ontleend:

 Een (uit de wet voortvloeiende) privaatrechtelijke verbintenis is bijvoorbeeld de verbintenis uit onrechtmatige daad. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden (vergelijk artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek). Te denken valt aan het toebrengen van letselschade (lees: het veroorzaken van de beperking) door een aanrijding met een motorrijtuig. De aanvrager heeft een aanspraak op vergoeding van de schade die de ander door die aanrijding veroorzaakt heeft. De schade is als regel gedekt door de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering, welke de bezitter van een motorrijtuig ingevolge de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) verplicht is te sluiten.

 

 


Richtlijn I017 Inkomensgrenzen

 

 

Op grond van artikel 37 lid 4 Wmo-verordening geldt er een inkomensgrens van 1,5 maal het norminkomen voor:

1.   verstrekkingen in natura of PGB:

o    een al dan niet aangepaste gesloten motorische buitenwagen;

o    een ander verplaatsingsmiddel;

o    reparatie en onderhoud van de hierboven genoemde voorzieningen.

2.   Een financiële tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van:

o    gebruik van een taxi of auto; 

o    gebruik van een rolstoeltaxi;

o    gebruik van een huur- of bruikleenauto;

o    aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;

Op grond van artikel 37 lid 5 Wmo-verordening geldt er een inkomensgrens van 2 maal het norminkomen voor:

·    voor een verstrekking in natura of PGB:

a.   een open motorische buitenwagen dan wel een scootmobiel;

b.   een verplaatsingsmiddel bestemd en bedoeld voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar;

c.   reparatie en onderhoud van de onder a en b genoemde voorzieningen.

Hierna is een tabel opgenomen met de bedragen die gelden per 1 januari 2007.

 

Inkomensgrens

1,5x norminkomen

2x norminkomen

gehuwden tot 65 jaar

€ 22.263,48

€ 29.684,64

 

 

 

alleenstaande ouder tot 65 jaar

€ 20.037,06

€ 26.716,08

 

 

 

alleenstaande tot 65 jaar

€ 15.584,40

€ 20.779,20

 

 

 

gehuwden, 1 partner tot 65 jaar

€ 23.311,80

€ 31.082,40

 

 

 

gehuwden, beiden 65 of ouder jaar

€ 23.311,80

€ 31.082,40

 

 

 

alleenstaande ouder 65 jaar of ouder

€ 20.946,06

€ 27.928,08

 

 

 

alleenstaande 65 jaar of ouder

€ 17.007,48

€ 22.676,64

 

 

 

gehuwden in inrichting

€ 9.061,38

€ 12.081,84

 

 

 

alleenstaande in inrichting

€ 5.893,56

€ 7.858,08

 

 

 

alleenstaande ouder in inrichting

€ 5.893,56

€ 7.858,08

 


Richtlijn I018 Drempelbedrag

 

 

De gemeente hanteert geen drempelbedrag waaronder de kosten van voorziening niet voor vergoeding in aanmerking komen. 

 

 

Richtlijn I019 Overige voorwaarden en weigeringsgronden

 

Geen voorziening wordt toegekend:

·    indien de voorziening voor therapeutische doeleinden is aangevraagd (artikel 2 lid 3 onder f Wmo-verordening);

·    voor zover de getroffen voorziening niet toereikend wordt verzekerd (artikel 2 lid 3 onder g Wmo-verordening);

·    indien in de financiering van het niet door de financiële tegemoetkoming of het PGB bestreken deel van de kosten niet is voorzien (artikel 2 lid 4 onder a Wmo-verordening);

·    indien er sprake is van schade, veroorzaakt door onzorgvuldig gebruik, aan een reeds eerder toegekende voorziening, accessoire of aanpassing (artikel 2 lid 3 onder h Wmo-verordening).

 

 

Richtlijn I020 Hardheidsclausule

 

De hardheidsclausule is opgenomen in artikel 52 van de Wmo-verordening en bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager of de woningeigenaar kan afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Aan de toelichting op artikel 52 Wmo-verordening is het onderstaande ontleend:

Het afwijken is niet mogelijk ten aanzien van de bepalingen in de Wmo. Het afwijken van de verordening kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of eigenaar van de woonruimte. Verder is met nadruk vermeld: in bijzondere gevallen. De hardheidsclausule mag alleen bij uitzondering worden toegepast en moet niet worden gezien als regel. In verband met precedentwerking moet het college nauwkeurig vastleggen waarom in een bepaald geval van de verordening wordt afgeweken.

 

Richtlijn I021 Medewerking belanghebbende of anderen

 

Het college weigert een voorziening indien een voorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs van de aanvrager zelf of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden of huisgenoten, te vergen medewerking aan oplossing voor het zich voordoende probleem (artikel 2 lid 3 onder e Wmo-verordening).

 

 

3. Inkomen

 

Betreft de richtlijnen I023 t/m I026

 

 

Richtlijn I023 Relevantie paragrafen inkomensbegrip

 

De gemeente vraagt zowel een eigen bijdrage als een eigen aandeel, en hanteert inkomensgrenzen. hoofdstuk I3 is daarom geheel relevant.

De gemeente hanteert voor de vaststelling van de eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten een andere inkomen als voor de toetsing aan de inkomensgrenzen. Voor de vaststelling van de eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten wordt het inkomen zoals beschreven in artikel 4.2 Besluit maatschappelijke ondersteuning gehanteerd. Bij de toetsing aan de inkomensgrenzen wordt het inkomen zoals beschreven in richtlijn I024 gehanteerd.

 

 

Richtlijn I024 Inkomensbegrip bij inkomensgrenzen

 

Onder inkomen wordt verstaan (artikel 1 lid 1 onder r Wmo-verordening):

het netto-inkomen, inclusief vakantietoeslag,

1.   Indien de aanvrager gehuwd is, waarbij inbegrepen als gehuwd aangemerkt, als bedoeld in artikel 1 lid 2 t/m 7 van de wet, wordt onder inkomen verstaan het gezamenlijke inkomen van beide echtgenoten.

2.   Indien de aanvrager de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, wordt onder inkomen verstaan het gezamenlijke inkomen van de ouders van de aanvrager.

3.   Indien de aanvrager een pleegkind is, wordt onder inkomen verstaan het gezamenlijke inkomen van de pleegouders indien laatsgenoemden het pleegkind als een eigen kind opvoeden en onderhouden.

 

 

Richtlijn I025 Vaststellen inkomen

 

Voor de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van de inkomsten van de kalendermaand voorafgaand aan de datum van de aanvraag. Bij wisselende inkomsten wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over drie kalendermaanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag.

Aandachtspunten:

·    Algemene heffingskorting. Dit is de korting die via de belastingdienst te verkrijgen is, voor echtparen waarvan de partner geen inkomen heeft en de werkende voldoende belasting betaalt. Voor een persoon <65 jr.: € 2.043,-- en > 65 jr.: € 957,-- (indexcijfer 1 januari 2007). Dit bedrag wordt als inkomen gekenmerkt.

·    Oneigenlijke componenten: Bedrijfsspaarregelingen zoals de spaarloonregeling, premiespaarregeling, PC privéregeling en reiskostenvergoeding worden buiten beschouwing gelaten.

·    Winstdelingsregeling/eindejaarsuitkering: Om een redelijke benadering van de werkelijke kosten te realiseren, wordt er 60% van de bruto vergoeding gehanteerd. Dit bedrag naar een maandbedrag berekenen (delen door 12) en optellen bij het netto loon. Het inkomen wordt hierdoor hoger.

·    Bij betaalde en ontvangen alimentatie moet het volgende in ogenschouw worden genomen. De alimentatie die ontvangen wordt voor kinderen is netto. De alimentatie die een partner ontvangt van de ex-partner is bruto. Deze inkomsten verhogen het inkomen. Voor de bepaling van het netto inkomen wordt ook hier gerekend met 60% van de ontvangen inkomsten.

·    Indien iemand een zogenaamde dertiende maand ontvangt, moet dit blijken uit het inkomensformulier. Hiermee wordt rekening gehouden bij de bepaling van het netto inkomen per jaar (factor 13 i.p.v. 12).

·    Indien iemand een onkostenvergoeding ontvangt van de werkgever dan is het mogelijk om dit bedrag in mindering te brengen op het netto inkomen. Dit is afhankelijk waar de onkostenvergoeding voor gegeven wordt.

In mindering te brengen kosten

Op het netto inkomen wordt in mindering gebracht de ten laste van de gehandicapte blijvende kosten voortvloeiend uit de handicap, te weten:

Eigen betalingen, die de gehandicapte over het betreffende kalenderjaar verschuldigd is uit hoofde van andere wettelijke regelingen welke verband houden met de handicap; hierbij kan gedacht worden aan eigen bijdragen bij AWBZ regelingen (Thuiszorg) e.d.
Indien dit het geval is dient de aanvrager dit aannemelijk te maken door middel van het overleggen van een bewijsstuk dat zij een eigen bijdrage moet betalen.

Overige extra kosten voortvloeiend uit de handicap welke in het betreffende kalenderjaar voor rekening van de gehandicapte komen en voorzover deze niet op een andere wijze kunnen worden gedekt.

·    Eigen kosten medicatie bij chronische aandoeningen;
Hierbij gaat het om dat deel van de kosten van medicijn gebruik, dat niet gedekt wordt door de ziektekostenverzekering. Deze eigen kosten (bijdrage) moet inzichtelijk worden gemaakt. Eveneens moet inzichtelijk worden gemaakt in hoeverre het medicijn gebruik chronisch kan worden genoemd; chronisch betekent hier dat het medicijn gebruik langer dan zes maanden achtereen gebruikt moet worden en door een behandelend arts is voorgeschreven en alleen bij de apotheek met recept verkrijgbaar is.

·    Eigen betalingen (meerkosten) bij toekenning hulpmiddelen, gerelateerd aan de handicap (voortkomend uit de AWBZ en/of Regeling zorgverzekering);
Indien een hulpmiddel is toegekend via een bepaalde regeling, kan het zo zijn dat de gebruiker een eigen bijdrage (meerkosten) hiervoor moet betalen. Bijvoorbeeld de eigen bijdrage bij maaltijdvoorzieningen: maaltijdservice € 5,60 geldende algemene norm bedraagt € 1,95 (deze norm verschilt per persoon); meerkosten in deze situatie derhalve € 3,65 per dag. In voorkomende gevallen dient de cliënt dit zelf aannemelijk te maken. De meerkosten moeten betrekking hebben op noodzakelijke voorzieningen en zijnde niet algemeen gebruikelijke kosten.

·    Hogere extra premie voor een verzekering van een aangepaste auto vanwege een autoaanpassing;
Indien een auto aangepast wordt met een bepaalde voorziening, die de toegankelijkheid en de bruikbaarheid van de gehandicapte bestuurder vergroot, kan de verzekeraar beslissen tot het verhogen van de premie. De vervangingswaarde van de auto wordt door de aanpassingen hoger. De extra premie die als gevolg hiervan betaald moet worden, kan in mindering worden gebracht op het inkomen. Ook hier dient de cliënt zelf dit aannemelijk te maken.

·    Hogere opstalverzekering woning na Wmo-aanpassingen;
Dezelfde lijn bij de autoaanpassing, geldt ook hier. Door het aanbrengen van woningaanpassing in het kader van de Wmo, kan er een hogere opstalverzekering worden afgesloten. De extra premiekosten als gevolg van deze aanpassingen, kunnen in mindering worden gebracht op het inkomen. Dit dient de cliënt aannemelijk te maken.

·    Een hogere onroerend zaken belasting vanwege een verbouwing aan de woning;
Bij een verbouwing aan het huis, welke noodzakelijk is gebleken in het kader van de Wmo, werkt dit kostenverhogend bij de onroerend zaken belasting. De extra kosten kunnen in mindering worden gebracht op het inkomen.

Uitgangspunt hierbij is dat de kosten betrekking hebben op het geldende kalenderjaar. De datum van betalen van deze kosten is bepalend. Zijn het periodiek terugkerende kosten, dan worden deze kosten herleid naar een jaarpost. De aanvrager moet de kosten kunnen aantonen.

Stel de cliënt geeft zelf andere dan de hierboven genoemde kosten op, welke gerelateerd aan de handicap kunnen zijn, dienen deze beoordeeld te worden volgens de onderstaande uitgangspunten:

a.   Het betreft kosten die niet vanuit een andere regeling geheel of gedeeltelijk worden vergoed;

b.   Het betreft kosten die niet algemeen gebruikelijk zijn;

c.   Het betreft kosten die gemaakt zijn in het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wvg voorziening is gedaan.

d.   De aanvrager dient deze kosten zelf inzichtelijk en aannemelijk te maken.

Uit de praktijk blijkt dat er een aantal kostenposten genoemd kunnen worden die niet tot de handicap gerelateerde kosten gerekend kunnen worden (lees algemeen gebruikelijk zijn). Deze kosten zijn (dus niet limitatief);

·    Lidmaatschap vereniging zoals reuma- of ander patiëntenvereniging;

·    Behandelingskosten pedicure;

·    Eigen bijdrage ziekenvervoer in voorkomende gevallen;

·    Kosten aanschaf Maatzorgpas (Delft);

·    Aanschafkosten brilmonteur / contactlenzen (algemeen);

·    Aanschafkosten steunzolen;

·    Meerkosten aangepaste vakantie;

·    Eigen bijdrage sport op medische indicatie;

·    Eigen bijdrage alternatieve geneeswijzen;

·    Kosten anticonceptiepil;

·    Behandelingskosten borstprothese;

·    Eigen kosten fysiotherapie;

Vrijgelaten inkomsten

De genoemde inkomstenposten in artikel 31 lid 2 van de Wet Werk en Bijstand tellen niet mee bij de vaststelling van het inkomen in het kader van de Wmo.

Een Persoons Gebonden Budget (PGB) wordt alleen vrijgelaten als de zorg volledig extern wordt ingekocht. Indien de belanghebbende geld krijgt vanuit PGB voor te leveren diensten in eigen gezin, wordt dit als inkomen (salaris) beschouwd.

 

 

Richtlijn I026 Vrijgelaten inkomsten

 

De gemeente laat de inkomsten als bedoeld in artikel 31 lid 2 WWB buiten beschouwing bij de vaststelling van het inkomen (artikel 1 lid 1 onder r onderdeel c Wmo-verordening).

 


4. Eigen bijdrage

 

Betreft de richtlijnen I027 t/m I032

 

 

Richtlijn I027 Relevantie hoofdstuk eigen bijdrage

 

Het gemeentelijk Wmo-beleid bepaalt dat van een belanghebbende bij hulp bij het huishouden een eigen bijdrage kan worden gevraagd. hoofdstuk I4 is dus relevant.

Indien het inkomen van belanghebbende minder dan 120% van de WWB-norm bedraagt dan kan belanghebbende een tegemoetkoming in de kosten krijgen via één van onderstaande regelingen:

·    bijzondere bijstand; of

·    via de zorgverzekering AV-Delft polis.

Voor de hoogte van de eigen bijdrage in het kader van hulp bij het huishouden wordt verwezen naar richtlijn I031.

 

 

Richtlijn I028 Eigen bijdrage bij personen jonger dan 18 jaar

 

Van de ouders van personen beneden 18 jaar wordt geen eigen bijdrage gevraagd.

 

 

Richtlijn I029 Wie is eigen bijdrage verschuldigd?

 

Een eigen bijdrage wordt gevraagd van een aanvrager aan wie hulp bij het huishouden wordt verstrekt.

 

 

Richtlijn I030 Voor welke voorzieningen is eigen bijdrage verschuldigd?

 

Een eigen bijdrage wordt gevraagd bij hulp bij huishouden.

 

 

Richtlijn I031 Hoogte van de eigen bijdrage

 

De omvang van de eigen bijdrage voor Hulp bij het Huishouden is gerelateerd aan de kostprijs voor Hulp bij het Huishouden met een maximum van € 12,30 per uur, maar nooit hoger dan de maximale eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 van het Besluit.

 

 

Richtlijn I032 Periode waarover eigen bijdrage wordt gevraagd

 

Voor hulp bij het huishouden wordt een eigen bijdrage gevraagd zolang er hulp wordt geleverd.

 

 

5. Eigen aandeel

 

Betreft de richtlijnen I033 t/m I038

 

 

Richtlijn I033 Relevantie hoofdstuk eigen aandeel

 

Het gemeentelijk Wmo-beleid bepaalt dat van een belanghebbende een eigen aandeel kan worden gevraagd. hoofdstuk I5 is dus relevant.

Het gemeentelijk Wmo-beleid bepaalt dat van een belanghebbende met een inkomen hoger dan 1,5x norminkomen een eigen aandeel kan worden gevraagd bij woning- en autoaanpassingen boven het drempelbedrag € 1.104,-- (prijspeil 2007).

Voor het eigen aandeel in de kosten is het volgende van belang:

·    Wie is er een eigen aandeel verschuldigd (zie richtlijn I034)?

·    Voor welke voorziening is een eigen aandeel verschuldigd (zie richtlijn I035)?

·    Wat is de hoogte van het eigen aandeel (zie richtlijn I036)?

·    Hoelang kan een eigen aandeel worden gevraagd (zie richtlijn I037)?

 

 

 

Richtlijn I034 Wie is eigen aandeel verschuldigd?

 

Een eigen aandeel wordt gevraagd van alle personen aan wie een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming ten behoeve van een woning- of autoaanpassing wordt verleend. Het eigen aandeel wordt niet gevraagd indien:

·    de kosten minder dan € 1.104,-- bedragen;

·    het inkomen van belanghebbende lager is dan 1,5 maal het norminkomen.

 

 

Richtlijn I035 Voor welke voorzieningen is eigen aandeel verschuldigd?

 

Een eigen aandeel wordt gevraagd voor de volgende voorzieningen, die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt:

·    woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard;

·    auto-aanpassing.

Een eigen aandeel wordt alleen gevraagd indien de kosten van de voorziening meer bedragen dan
€ 1.104,-- (artikel 15 en 20 Besluit) en het inkomen meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen.

 

 

Richtlijn I036 Hoogte van het eigen aandeel

 

Het eigen aandeel bedraagt:

·    €16,60 per vier weken voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16.137,-- het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.137,--.

·    € 16,60 per vier weken voor de ongehuwde personen van 65 jaar of ouder, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.162,00 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.162,--.

·    € 23,80 per vier weken voor gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.810,-- het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.810,--.

·    € 23,80 per vier weken voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn €23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 19.837,-- het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19.837,--.

Bij het bepalen van de hoogte van het eigen aandeel in het individuele geval moet wel rekening worden gehouden met de kostprijs, het maximum dat op grond van artikel 4.1 Besluit maatschappelijke ondersteuning per vier weken aan eigen bijdrage en eigen aandeel tezamen is verschuldigd en de anticumulatie.

 

 

Richtlijn I037 Periode waarover eigen aandeel wordt gevraagd

 

Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen van een financiële tegemoetkoming voor een autoaanpassing dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning, kan gedurende maximaal dertien perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering worden gebracht.

Het totaal van het eigen aandeel bedraagt niet meer dan:

·    de kostprijs;

·    en tezamen met de eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp en een ander eigen aandeel voor een voorziening niet meer dan het bepaalde in artikel 4.1 Besluit.

 

 

Richtlijn I038 Afstemming gemeente-CAK

 

Met het CAK zijn afspraken gemaakt over de eigen bijdrage regeling en over de wijze van het vermelden van het opgelegde eigen aandeel.

Voor het berekenen van de eigen bijdrage bij hulp bij het huishouden wordt een fictieve uurprijs gehanteerd. Deze uurprijs ligt lager dan de werkelijke uurprijs.

De fictieve uurprijs is € 12,30.
6. Woonvoorzieningen

 

Betreft de richtlijnen I039 t/m I067

 

 

Richtlijn I039 Omschrijving begrip woonvoorziening

 

Een woonvoorziening is een voorziening die wordt toegekend om de (langdurig) ondervonden beperkingen van een de aanvrager in (of direct om) de woning op te heffen of te verminderen. Het criterium om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening is de vaststelling dat bouwkundige of woontechnische belemmeringen, het normale gebruik van de woning aantoonbaar verhinderen. De belemmeringen moeten een gevolg zijn van lichamelijke (geestelijke) beperkingen van de gebruiker en dus niet voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen.

De door de gemeente Delft te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

·    Een natura verstrekking:

o    Woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard;

·    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

o    Verhuizing en inrichting;

o    Woningaanpassing;

o    Onderhoud, keuring en reparatie;

o    Huurderving;

o    Tijdelijke huisvesting.

·    Een PGB voor een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard.

De soort verstrekking en het type woonvoorziening staan vastgelegd in artikel 14 en 15 van de
Wmo-verordening.

Onder het normale gebruik van de woning worden de normale (elementaire) woonfuncties verstaan zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt hier niet onder.

 

 

Richtlijn I040 Doelgroep woonvoorziening

 

Een woonvoorziening kan slechts worden verleend ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 van de wet (artikel 19 Wmo-verordening).

 

 

Richtlijn I041 Nazorg en heronderzoek woonvoorzieningen

 

Het college kan een heronderzoek verrichten naar de voor het recht op dan wel de adequaatheid van de verstrekte voorziening van belang zijnde gegevens. Het college beoordeelt of er aanleiding bestaat om de verstrekte voorziening in te trekken, te wijzigen dan wel aan te vullen (artikel 49 Wmo-verordening). Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend:

Dit artikel geeft aan dat het college kan onderzoeken of een reeds verstrekte voorziening nog steeds adequaat is en of er nog steeds recht bestaat op de voorziening. Een dergelijk heronderzoek kan ertoe leiden dat een andere of aanvullende voorziening wordt verstrekt of dat een voorziening wordt beëindigd. Voorbeelden van dergelijke situaties zijn: de persoon aan wie bijvoorbeeld een scootmobiel is verstrekt, blijkt te zijn overleden en de toiletstoel is (nog) niet teruggegeven door de nabestaanden. Ook kan het voorkomen dat een persoon de aan hem verstrekte tillift niet of maar weinig gebruikt; in een dergelijk geval kan worden besloten om deze voorziening te beëindigen. Een laatste voorbeeld is wanneer bij een heronderzoek blijkt dat een verstrekte toiletstoel niet meer adequaat is voor de betrokkene maar met individuele aanpassingen wel adequaat gemaakt kan worden.

 

 

 

Richtlijn I042 Aard van de gebruikte materialen

 

Op grond van artikel 21 lid 1 onder a Wmo-verordening wordt geen woonvoorziening toegekend voor zover de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen. Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend:

Geen woonvoorziening wordt verleend indien de in of aan de woning gebruikte materialen (mede) de oorzaak zijn van de ondervonden beperking, zoals bijvoorbeeld een allergie. Een uitzondering geldt indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5° en 6° van de wet niet heeft kunnen reserveren, bijvoorbeeld in het geval dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat deze persoon lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor hij zijn woning dient te saneren.
Ook wordt geen woonvoorziening verleend indien de ondervonden beperking het gevolg is van achterstallig onderhoud of vocht en tocht, veroorzaakt door in de woning gelegen factoren. De eigenaar van een woning (al dan niet in de sociale huursector) dient zijn woning deugdelijk te onderhouden. Alleen in die situaties dat de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5° en 6° van de wet met een inkomen op het sociaal minimum te maken heeft met een woningeigenaar die weigert tot onderhoud/aanpassing (al dan niet gepaard gaande met een huurverhoging) over te gaan, kan een voorziening worden verleend.

 

 

Richtlijn I043 Voorzieningenniveau

 

Het college weigert een woonvoorziening voor zover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw (artikel 21 lid 1 onder b Wmo-verordening).

Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend:
Het uitrustingsniveau in de sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing dus.

 

 

Richtlijn I044 Rechtstreeks oorzakelijk verband

 

Het college weigert een woonvoorziening indien (artikel 21 lid 1 onder c en d Wmo-verordening):

·    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning; en

·    indien de beperking of het probleem niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning wordt begrepen) wordt ondervonden.

 

 

Richtlijn I045 Zelfstandige woonruimte

 

Artikel 21 lid 1 onder k Wmo-verordening bepaalt dat het college geen woonvoorzieningen treft aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, verzorgingshuizen, AWBZ-instellingen, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur of op specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden. 

Hiermee wordt volgens de toelichting op artikel 21 lid 1 onder k Wmo-verordening bedoeld dat het college alleen woonvoorzieningen treft aan een woonruimte die voor de toepassing van de Wet op de huurtoeslag wordt aangemerkt als een zelfstandige woonruimte.

Een uitzondering op bovenstaande regel geldt ten aanzien van woonwagens en binnenschepen. Hiervoor kent de verordening aparte regels.

 

 

 

Richtlijn I046 Dure woonvoorzieningen

 

Het college weigert een woonvoorziening indien de kosten hiervan gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 45.378,--, tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard (artikel 21 lid 1 onder m Wmo-verordening).

 

 

Richtlijn I047 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

 

De volgende woonvoorzieningen worden in ieder geval als algemeen gebruikelijk aangemerkt:

·    centrale verwarming;

·    doucheglijstang;

·    éénhendelmengkraan;

·    keramische kookplaat;

·    telefoonabonnement;

·    thermosstatische hendelmengkraan;

·    verhoogde toiletpot;

·    wasdroger.

Deze lijst is niet limitatief.

Zie richtlijn I013 voor nadere informatie over het algemeen gebruikelijk zijn.

 

 

Richtlijn I048 Primaat van verhuizing

 

Het primaat van de verhuizing is neergelegd in artikel 17 van de Wmo-verordening.

Verhuiskostenvergoeding

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet kan voor een woonvoorziening voor verhuizing en (her)inrichting in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik en/of de bereikbaarheid van de woning belemmeren.

In de volgende situaties, indien de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet niet wenst te verhuizen, wordt het primaat van de verhuizing niet als de goedkoopst adequate oplossing aangemerkt (artikel 18 lid 1 Wmo-verordening):

·    de noodzakelijke aanpassingskosten van de woning lager zijn dan € 8.274,--;

·    de kosten van de noodzakelijke aanpassing van de huidige woning niet meer dan € 4.137,-- hoger zijn dan de kosten van verhuizing en herinrichting in combinatie met de noodzakelijke aanpassing van de nieuwe woning. Bij deze kostenvergelijking worden de eventuele kosten van een berging voor een scootmobiel betrokken.

Indien belanghebbende niet wenst te verhuizen en wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden, dient belanghebbende de woning zodanig aan te passen dat er een adequate woonsituatie ontstaat. Voorts dient de belanghebbende de reden van het niet willen verhuizen aan te geven. Eventuele meerkosten bij het adequaat maken van de woning komen voor eigen rekening. De financiële tegemoetkoming wordt na voltooiing van de werkzaamheden uitbetaald.

Woonvoorziening van (niet-)bouwkundig of (niet-)woontechnische aard

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet kan pas voor een woonvoorziening van (niet-)bouwkundige of (niet-)woontechnische aard in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik en/of bereikbaarheid van de woning belemmeren en indien:

a.   verhuizen niet binnen een redelijke termijn te realiseren is;

b.   verhuizing voor het wegnemen van de geconstateerde beperkingen naar het oordeel van het college niet de goedkoopst adequate oplossing is, daarbij ook rekening houdend met eventuele aanpassingskosten van een andere woning.

Uitraasruimte

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet kan pas voor een uitraasruimte in aanmerking komen wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

 

 

Richtlijn I049 Weigering om te verhuizen

 

Indien verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is, maar de betrokkene ervoor kiest niet te verhuizen dan kan het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van de volgende voorzieningen toekennen (artikel 18 lid 2 Verordening):

·    een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woning;

·    een voorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard in of aan een woning;

·    een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een liftinstallatie in een woning.

Indien belanghebbende niet wenst te verhuizen, dient belanghebbende de woning zodanig aan te passen dat er een adequate woonsituatie ontstaat. Voorts dient de belanghebbende de reden van het niet willen verhuizen aan te geven.

Het college kan dan een financiële tegemoetkoming van € 8.274,-- toekennen (artikel 18 lid 3 Verordening jo. artikel 8 lid 4 Besluit). De financiële tegemoetkoming wordt na voltooiing van de werkzaamheden uitbetaald. Eventuele meerkosten bij het adequaat maken van de woning komen voor eigen rekening.

 

 

Richtlijn I050 Wie komt in aanmerking voor een voorziening voor verhuizing en inrichting?

 

Het college kan een financiële tege­moetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet die naar een ge­schikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte verhuist. Het college kan ook aan een niet-gehandicap­t persoon een dergelijke woonvoorziening verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet. De tegemoetkoming of de vergoeding van een deel van de verhuis- en inrichtingskosten dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning. Zie artikel 28 van de Wmo-verordening.

 

 

Richtlijn I051 Hoogte van de voorziening voor verhuizing en inrichting

 

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting bedraagt volgens artikel 8 lid 1 Besluit € 2.436,-- ongeacht het feit of het een gehandicapte of niet-gehandicapte (die een woning vrijmaakt) betreft.

 

 

Richtlijn I052 Extra voorwaarden voorziening voor verhuizing en inrichting

 

In de volgende situaties, indien der persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet niet wenst te verhuizen, wordt het primaat van de verhuizing niet als de goedkoopst adequate oplossing aangemerkt (artikel 18 lid 1 Wmo-verordening):

·    de noodzakelijke aanpassingskosten van de woning lager zijn dan
€ 8.274,--;

·    de kosten van de noodzakelijke aanpassing van de huidige woning niet meer dan € 4.137,-- hoger zijn dan de kosten van verhuizing en herinrichting in combinatie met de noodzakelijke aanpassing van de nieuwe woning. Bij deze kostenvergelijking worden de eventuele kosten van een berging voor een scootmobiel betrokken.

Voorts wordt slechts een financiële tegemoetkoming verleent in de verhuis- en inrichtingskosten indien de aanvrager verhuist van een niet-adequate naar een adequate woning en is voldaan aan de volgende voorwaarden:

·    in het te verlaten hoofdverblijf, als gevolg van ziekte of gebrek, aantoonbare beperkingen het normale gebruik en/of de bereikbaarheid van de woning belemmeren (artikel 17 lid 1 Wmo-verordening);

·    de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben gegeven (artikel 21 lid 1 onder f Wmo-verordening);

·    de verhuizing plaatsvindt binnen een termijn van zes maanden nadat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt (artikel 50 lid 5 Wmo-verordening). In bijzondere gevallen kan de genoemde termijn worden verlengd;

·    de aanvrager niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen (arikel 21 lid 1 onder h Wmo-verordening);

·    de aanvrager niet verhuist naar een AWBZ gefinancierde instelling (artikel 21 lid 1 onder j Wmo-verordening);

·    de aanvrager verhuist vanuit en naar een woning die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden (artikel 21 lid 1 onder i Wmo-verordening);

·    de verhuizing vindt niet plaats op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder de beperking of probleem als algemeen gebruikelijk geacht zou zijn (artikel 17 lid 4 Wmo-verordening).

Bij de vraag of het primaat van vehuizing kan worden toegepast wordt rekening gehouden met een aantal factoren (wegingsmodel). In de praktijk komt het voor dat een persoon met een functiebeperking een aanvraag indient voor een woningaanpassing en niet wil verhuizen. In het kader van het compensatiebeginsel wordt altijd gekozen voor de goedkoopst adequate oplossing. In dit kader wordt hier een afweging gemaakt tussen aanpassen en verhuizen. De wens van de aanvrager om niet te verhuizen, is hierbij niet maatgevend. Er moet een afweging gemaakt worden, waarbij naast het kostenaspect, ook rekening gehouden wordt met de onderstaande elementen. 

Welke factoren van toepassing zijn is afhankelijk van de individuele situatie van de cliënt. Onderstaande opsomming dient als checklist (belangrijk te vermelden is dat het niet meer is dan een checklist; de onderstaande factoren zijn punten waarmee rekening gehouden moet worden met de afweging of het verantwoord is om iemand wel of niet te laten verhuizen in het kader van de verhuisplicht):

a.   Aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimte;

b.   Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woning;

c.   Volkshuisvestelijke afwegingen;

d.   Termijn waarop het woonprobleem opgelost kan worden;

e.   Prognose woon - zorg;

f.    Sociale omstandigheden;

g.   Integrale afweging verstrekking WMO-voorzieningen;

h.   Eigen woning;

i.    Noodzaak tot verhuizen door inkomensachteruitgang;

j.    Woonlastenstijging en draagkracht.

A Aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimte
Verhuizing naar een voor de aanvrager geschikte en betaalbare woonruimte moet binnen een redelijke termijn te realiseren zijn. Uit jurisprudentie blijkt dat onder een redelijke termijn zes maanden wordt verstaan. Een woonruimte die als niet betaalbaar wordt beschouwd is een woning waarvan de huur boven de individuele huursubsidiegrens ligt. Dit terwijl betrokkene, gelet op de hoogte van zijn inkomen, wel voor huursubsidie in aanmerking zou komen.
Het uitgangspunt van de WMO is dat iemand die belemmeringen ondervindt in het normale gebruik van de woning daarvoor gecompenseerd wordt, en dan bijvoorbeeld in aanmerking kan koment voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.

Het criterium 'ergonomische' beperkingen is in 1999 onder de WVG via twee wegen uitgebreid:

·    via een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waarbij bepaald werd dat de cliënt waarvan de relatie tussen de medische problematiek en het woonprobleem was aangetoond, in aanmerking kon komen voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.

·    voorts is de zogenaamde uitraaskamer ook onder de toenmalige zorgplicht van de Wvg gebracht.

B Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woning
Om inzicht te krijgen wat de goedkoopst adequate oplossing is, moeten de kosten van de totale aanpassingen in de huidige woning in kaart worden gebracht. Deze kosten worden afgezet tegen een verhuissituatie, waarbij rekening gehouden moet worden met de volgende kosten:

·    De tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten;

·    Kosten van de aanpassing nieuwe woning, inclusief evt. grondkosten;

·    Kosten vrijmaken nieuwe woning;

·    Huurderving (indien nieuwe woning leegstaat).

Is dit kostenverhaal moeilijk (feitelijk) inzichtelijk te maken, dan kan worden volstaan met een zo goed mogelijke benadering van de werkelijkheid (ervaringcijfers, aannames).
Er wordt gekozen voor de goedkoopst adequate oplossing.

Uitraaskamer; dit is een verblijfsruimte waarin een mensen met een functiebeperking die vanwege een gedragstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Hoe zo’n kamer er precies uit moet zien hangt af van de persoonlijke omstandigheden. 

C Volkshuisvestelijke afwegingen

·    Ondoelmatigheid van het aanpassen van de oude (huidige) woning, indien een reeds aangepaste woning beschikbaar is;

·    Eveneens moet rekening gehouden worden met woningen die een zogenaamde sloopnominatie hebben;

·    Aantal kamers in relatie tot aantal bewoners.

D Termijn waarop het woonprobleem opgelost kan worden
Verhuizen kan een snellere oplossing zijn dan aanpassen. Bijvoorbeeld wanneer het ontslag uit het ziekenhuis of de verpleeginrichting afhankelijk is van de woningaanpassing. Dit moet individueel benaderd worden. Opgemerkt wordt hier dat de mate van de noodzaak tot verhuizen in relatie mag worden gebracht tot de termijn waarop iemand een woning kan betrekken. In een situatie waaruit blijkt dat de medische noodzaak voor een verhuizing niet groot is, dan kan de termijn van zes maanden worden verlengd. Eén en ander mag uiteraard niet leiden tot een onverantwoorde situaties.
Bij dit aspect kan eveneens de druk op de woningmarkt genoemd worden, die ook effect heeft in de huursector. De huursector in de gemeente Delft wordt gekenmerkt door een relatief laag aantal opgepluste (niet adequate) woningen. Hierdoor kan het voorkomen dat de gemeente eerder verplicht wordt om de bestaande woning aan te passen. Zie ook onder G.

Tot slot wordt hier opgemerkt dat naast de verplichting van de gemeente om een geschikte woning aan te bieden, van de cliënt zelf ook actie mag worden verwacht. Indien in het regionale woningaanbod een voor die cliënt geschikte woning wordt aangeboden, wordt de cliënt geacht te reageren. Er kan gebruik worden gemaakt van het Woonmarktsysteem om zelf een geschikte woning te vinden. Er kan een voorrangsindicatie tot verhuizen aangevraagd worden, een urgentieverklaring. Een urgentieverklaring valt niet onder de Wmo, maar onder het regime van de Huisvestingsverordening Stadsgewest Haaglanden. Vaak moet de in de aangepaste woning nog wat maatwerk plaatsvinden middels kleine woningaanpassingen. Dit gaat via een spoedprocedure bij het CIZ verlopen.

E Prognose woon - zorg
In navolging van hetgeen staat genoemd onder D, moet eveneens rekening gehouden worden met de tijdsinschatting over de gebruiksduur van de aangevraagde woonvoorzieningen. Bij de afweging kan rekening gehouden worden met de prognose van het ziektebeeld, al of niet ingeschreven staan bij een verzorgingshuis of andere woonvorm, etc. Hierbij gaat het erom dat de investeringskosten in verhouding staan tot het duur van het gebruik van de geboden voorziening, waarbij het uitgangspunt is dat de gemeente de zorgplicht heeft om een verantwoorde voorziening te verstrekken. Er zijn hier grijze gebieden voorstelbaar; de prognose moet in dergelijke gevallen afgemeten worden aan de term “langdurig noodzakelijk”.

F Sociale omstandigheden
Verhuizing kan leiden tot aantasting van het sociale netwerk van de aanvrager. Als dit aan de orde is moet worden bekeken of dit leidt tot het wegvallen van de volgende aspecten van het sociale netwerk;

·    Mantelzorg die nodig is voor het overwinnen van beperkingen in het normale gebruik van de woning;

·    Mantelzorg die in belangrijke mate ondersteunt in ADL;

·    Buurtgebonden vrijwilligerswerk;

·    De aanwezige huisgenoten (Aandachtspunt hierbij is dat er zich situaties voordoen waarbij het inwonend kind de (mantel)zorg op zich neemt van de ouders. Bij de afweging dient hiermee rekening gehouden te worden);

·    Overige door de cliënt aangehaalde factoren.

G Integrale afweging verschillende Wmo-voorzieningen
(wonen, vervoer, rolstoelenalgemene voorzieningen, individuele voorzieningen)
Afstemming met de overige Wmo-voorzieningen is van belang om te komen tot een besluit op een aanvraag. Afstemming met vervoersvoorzieningen kan een belangrijke rol spelen. Criteria zijn de afstand tot openbaar vervoerhaltes en de aanwezigheid van voorzieningen zoals winkelcentra. Als een woning dichtbij bovengenoemde voorzieningen ligt, kan het adequater zijn om de huidige woning aan te passen dan de betrokkene te laten verhuizen. De bereikbaarheid van de diverse voorzieningen is beter indien ze in de buurt liggen. 

H Eigen woning
Verhuizing kan meer consequenties hebben wanneer de aanvrager eigenaar is van de woning. Er wordt nagegaan of betrokkene vermogensverlies lijdt bij gedwongen verkoop en er een schuldrestant ontstaat. Van ernstig vermogensverlies is sprake als 5% of meer op de verwervingsprijs moet worden toegelegd. Bij een aangepaste woning is minder kans op hergebruik.

I Noodzaak tot verhuizen door inkomensachteruitgang
Iemand kan door zijn handicap aangewezen raken op een (arbeidsongeschiktheids-)uitkering, wanneer werken niet meer mogelijk is. Het hierdoor ontstane inkomensverlies kan ertoe leiden dat een cliënt de woonlasten van zijn huidige woning niet meer kan dragen waardoor verhuizen automatisch een adequatere oplossing is dan aanpassing van de huidige woning.

J Woonlastenstijging en draagkracht
Indien bij verhuizing de woonlastenstijging de draagkracht van cliënt te boven gaat, moet hiermee rekening worden gehouden. Bij een eventueel hogere huur moet dit binnen de draagkracht vallen, tenzij er voor betrokkene “onmiskenbaar sprake zou zijn van een daadwerkelijk substantiële verhoging van het woongenot”. Zie Wvg-journaal no:10 jaargang 4. (CRvB 18/08/1998 gepubliceerd in JSV 98/255). 

 

 

Richtlijn I053 Samenwerking sociale verhuurders verhuizing

 

In de Samenwerkingsafspraak Wet voorzieningen gehandicapten zijn bepalingen opgenomen omtrent de bevordering van doorstroming van niet-gehandicapten uit woningen bestemd voor gehandicapten. Indien een niet-gehandicapte verhuist uit een vrij te maken woning komt hij in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding.

 

 

Richtlijn I054 Bepalen hoogte kosten bouwkundige of woontechnische voorziening

 

Voor het maken van een begroting van de kosten van verschillende woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard maakt de gemeente Delft gebruik van een componentenlijst die opgenomen is in bijlage 1 behorend bij het Besluit (artikel 7 lid 2 Besluit).

Het bedrag van de kosten van voorzieningen welke niet zijn opgenomen in bovengenoemde componentenlijst wordt vastgesteld aan de hand van de beoordeling van offertes voor de uit te voeren werkzaamheden (artikel 7 lid 3 Besluit).

 

 

 

Richtlijn I055 Primaat van de losse woonunit

 

De gemeente kent geen primaat van de losse woonunit.

 


 

Richtlijn I056 Vorm en hoogte van voorziening van bouwkundige of woontechnische aard

 

Een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard wordt in de vorm van een financïele tegemoetkoming verleend. Op grond van artikel 7 lid 1 van het besluit geldt dat de kosten van noodzakelijke woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard in beginsel volledig worden vergoed, met inachtneming van het bepaalde in lid 3 tot en met 5 van dit artikel. Voor voorzieningen zoals opgenomen in de componentenlijst gelden maximumbedragen. Deze lijst is opgenomen als bijlage 1 behorend bij het Besluit.

Opgemerkt zij dat woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard waarvan de kosten
€ 45.378,-- of meer bedragen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komen (artikel 21 lid 1 onder m Wmo-verordening).

Indien de kosten van een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard meer bedragen dan € 1.104,-- en het inkomen meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen wordt een eigen aandeel in de kosten in rekening gebracht (artikel 15 Besluit). 

 

 

Richtlijn I057 Samenwerking met sociale verhuurders

 

Het college heeft afspraken gemaakt met diverse woningcorporaties over het aanbrengen van woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard op grond van de Wmo. Deze afspraken zijn neergelegd in de Samenwerkingsafspraak Wet voorzieningen gehandicapten.

 

 

Richtlijn I058 Gemeenschappelijke ruimten

 

Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze voorziening de woonruimte voor de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet ontoegankelijk blijft:

1.   het verbreden van toegangsdeuren;

2.   het aanbrengen van elektrische deuropeners;

3.   aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

4.   drempelhulpen of vlonders;

5.   het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

6.   een opstelplaats voor een rolstoel of scootermobiel bij de toegangsdeur van het  woongebouw.

 

 

Richtlijn I059 Bezoekbaar/logeerbaar maken van een woning

 

In uitzonderlijke situaties kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het bezoekbaar maken van een een woonruimte waarvan de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 van de wet regelmatig gebruik moet maken, indien deze persoon zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ gefinancieerde instelling (artikel 23 lid 2 Wmo-verordening).

Onder bezoekbaar maken van een woning wordt, volgens artikel 23 lid 3 van de Wmo-verordening, verstaan dat de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 van de wet  de (woonruimte) de woonkamer kan bereiken en één toilet kan bereiken en gebruiken. 

De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Voor het aanpassen van de woning is toestemming van de woningeigenaar nodig. Voorts mag niet eerder een woning bezoekbaar en/of toegankelijk zijn gemaakt.

 

 

 

 

Richtlijn I060 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

 

De gereedmelding van een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard moet in ieder geval worden gedaan binnen 7 maanden na toekenning van de voorziening. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

Indien de bedoelde werkzaamheden voor 50% voltooid zijn, kan degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald de voltooide werkzaamheden gereedmelden. Het college kan naar aanleiding van de gereedmelding overgaan tot uitbetaling van 50% van de verleende financiële tegemoetkoming.

Nadat een bovenstaande gereedmelding heeft plaatsgevonden wordt (na een eventuele controle door de gemeente) de financiële tegemoetkoming vastgesteld en uitbetaald aan de woningeigenaar. Deze is verplicht om gedurende 7 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden. Zie ook artikel 22 van de Wmo-verordening.

Het college kan de beschikking tot verlening van de financiële tegemoetkoming intrekken indien de belanghebbende niet binnen 12 maanden heeft aangetoond dat de tegemoetkoming is aangewend voor de voorziening waarvoor zij was verleend (artikel 50 lid 6 Wmo-verordening).

 

 

Richtlijn I061 Anti-speculatiebeding en afschrijvingsregeling

 

Artikel 24 van de Wmo-verordening kent een afschrijvingsregeling van woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard:

Met dit artikel wordt kapitaalvernietiging voorkomen. Een en ander is uitgewerkt door de woningeigenaar bij verkoop te verplichten tot terugbetaling van een deel van de voorziening verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 10 jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt. Uit oogpunt van rechtsgelijkheid zijn de eerste € 1.104,-- vrijgelaten.

Ter illustratie van de toepassing van de afschrijvingsregeling het volgende voorbeeld. Indien een woning is aangepast voor € 51.104,-- en de eigenaar verkoopt deze woning na vijf jaar, dan dient hij 50 procent van de aanpassingskosten minus € 1.104,-- terug te betalen. Dit percentage is berekend door de totale aanpassingskosten na aftrek van € 1.104,-- te stellen op 100 procent en dit te verminderen met een afschrijving van 50 procent (5 jaar maal 10 procent). De berekening is als volgt: € 51.104,-- -/- € 1.104,-- € 50.000,-- x 50% = € 25.000,--. De termijn van tien jaar ligt ruim beneden de in de bouwwereld algemeen gebruikelijke afschrijvingstermijn van (afhankelijk van het soort bouwwerk) 12 tot 20 jaar.

 

 

Richtlijn I062 Afschrijving roerende zaken in verband met woningsanering

 

 

Het college houdt bij de bepaling van de financiële tegemoetkoming voor woningsanering rekening met de reeds verlopen afschrijvingsperiode van een bepaalde zaak. Hierbij wordt de volgende staffel gebruikt (artikel 16 Besluit):

·    Voor een artikel nieuwer dan twee jaar wordt 100% van het normbedrag in aanmerking gebracht;

·    tussen de twee en vier jaar 75% van het normbedrag;

·    tussen vier en zes jaar 50% van het normbedrag;

·    tussen zes en acht jaar wordt 25% van het normbedrag in aanmerking gebracht.

·    voor voorzieningen ouder dan 8 jaar wordt geen vergoeding verstrekt.

Het normbedrag is opgenomen in de componentenlijst. Deze lijst is als bijlage 1 opgenomen bij het Besluit.

Een uitzondering wordt gemaakt indien een aanvrager een uiterst laag inkomen heeft (op of rond het minimuminkomen) en aantoonbaar veel kosten heeft die directe verband houden met de handicap. Door deze extra kosten kan deze persoon met een functiebeperking onder het bestaansminimum
terecht komen. Voor deze groep geldt geen afschrijvingtermijn, waardoor een volledige vergoeding kan worden gegeven. Hierbij moet onderzocht worden in hoeverre zij geen eerdere vergoeding hebben ontvangen voor de inrichting via een andere regeling.

Tot slot kan opgemerkt worden dat er geen vergoeding wordt verstrekt voor woningsanering bij verhuizing, omdat bij de verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

 

 

Richtlijn I063 Hoogte en vorm woonvoorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard

 

Een woonvoorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard wordt in natura of in de vorm van een PGB verleend. De keuzevrijheid wordt niet geboden indien hiertegen overwegende bezwaren bestaan (artikel 20 lid 2 Wmo-verordening).

Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie (artikel 16 Besluit).

 

 

Richtlijn I064 Onderhoud, keuring en reparatie woonvoorzieningen

 

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie indien de liftinstallatie in het kader van de Wmo, de WVG dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend (artikel 31 Wmo-verordening).

Alleen de werkelijk gemaakte kosten van onderhoud, keuring en reparatie van liften als bedoeld in artikel 31 Wmo-verordening komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, echter tot een maximum zoals het Liftinstituut dat hanteert (artikel 14 Besluit).

 

 

Richtlijn I065 Huurderving

 

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 5 maanden, gerekend vanaf de tweede maand van huurderving. Deze periode kan met ten hoogste drie maanden worden verlengd indien vaststaat dat binnen deze periode een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet voor de woning in aanmerking komt. De eerste maand van huurderving komt niet voor vergoeding in aanmerking (artikel 30 lid 1, 2 en 3 Wmo-verordening). De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoet­koming in de kosten van huurderving is gelijk aan de kale huur van de woonruimte (artikel 12 lid 1 Besluit).

Indien een woning ten gevolge van het realiseren van een woningaanpassing voor een nieuwe bewoner leeg staat, kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woonruimte voor de duur van maximaal zes maanden (artikel 30 lid 4 Wmo-verordening). Deze tegemoetkoming is gelijk aan de kale huur van de woonruimte en bedraagt ten hoogste de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag (artikel 12 lid 2 Besluit).

 

 

Richtlijn I066 Tijdelijke huisvesting

 

Het college verleent een financiële tegemoetkoming voor maximaal zes maanden in de kosten van tijdelijke huisvesting die door de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet moeten worden gemaakt gedurende het aanpassen van de huidige ofwel de nog te betrekken woonruimte.
De financiële tegemoetkoming wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte tengevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder onder g onderdeel 4˚, 5˚ en 6˚ als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan (artikel 29 Wmo-verordening).

Op grond van artikel 11 van het Besluit is de hoogte van de financiële tegemoetkoming gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van:

a.   € 552,-- per maand indien de tijdelijke huisvesting een zelfstandige woonruimte betreft ofwel de te verlaten woning langer moet worden aangehouden;

b.   € 276,-- per maand indien de tijdelijke huisvesting een niet-zelfstandige woonruimte betreft.

 

 

Richtlijn I067 Verwijderen van een woonvoorziening

 

Uitgangspunt is dat zo min mogelijk aangebrachte woonvoorzieningen worden verwijderd. Er kunnen zich echter situaties voordoen dat het college besluit een financiële tegemoetkoming te verstrekken aan een verhuurder voor het verwijderen van aangebrachte woonvoorzieningen. Veelal zal het daarbij gaan om sociale verhuurders (woningstichtingen).

Het college verstrekt alleen een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden (artikel 33 Wmo-verordening):

·    de financiële tegemoetkoming wordt slechts verstrekt voor het verwijderen van voorzieningen die de verhuurbaarheid van de woning belemmeren;

·    de woning staat langer dan zes maanden leeg, tenzij bekend is dat binnen een periode van drie maanden na het verstrijken van de termijn van zes maanden een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet in aanmerking zal komen voor de woning;

·    de woonruimte is voor meer dan € 2.758,-- aangepast;

·    de aanpassingen zijn zo specifiek dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een ander persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet te verhuren.

 

 

 

7. Vervoersvoorzieningen

 

Betreft de richtlijnen I068 t/m I101

 

 

Richtlijn I068 Omschrijving begrip vervoersvoorziening

 

De gemeente draagt zorg voor de verlening van vervoersvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige mensen met een functieperking, voor zover voldaan aan de hiervoor geldende voorwaarden.

De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit (artikel 34 en 35 Wmo-verordening):

1.   Een algemene voorziening waaronder een collectief systeem van aangepast vervoer binnen een lokaal en regionaal vervoersgebied;

2.   Een verstrekking in natura of PGB van:

a.   Een al dan niet aangepaste gesloten motorische buitenwagen;

b.   Een open motorische buitenwagen dan wel een scootermobiel;

c.   Een ander verplaatsingsmiddel;

d.   Reparatie en onderhoud van de in dit lid genoemde voorzieningen.

3.   Een financiële tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van het gebruik van:

a.   Aanpassing van een eigen auto;

b.   Gebruik van een taxi of een auto;

c.   Gebruik van een rolstoeltaxi;

d.   Gebruik van een huur- of bruikleenauto;

e.   Aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;

 

 

Richtlijn I069 Doelgroep vervoersvoorzieningen

 

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet kan, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen, op grond van de Wmo voor een vervoersvoorziening in aanmerkingen komen.

Mantelzorgers en vrijwilligers komen als zodanig niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening.

 

 

Richtlijn I070 Nazorg en heronderzoek vervoersvoorzieningen

 

Het college kan een heronderzoek verrichten naar de voor het recht op dan wel de adequaatheid van de verstrekte voorziening van belang zijnde gegevens. Het college beoordeelt of er aanleiding bestaat de verstrekte voorziening in te trekken, te wijzigen dan wel aan te vullen (artikel 49 Wmo-verordening). Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend:

Dit artikel geeft aan dat het college kan onderzoeken of een reeds verstrekte voorziening nog steeds adequaat is en of er nog steeds recht bestaat op de voorziening. Een dergelijk heronderzoek kan ertoe leiden dat een andere of aanvullende voorziening wordt verstrekt of dat een voorziening wordt beëindigd. Voorbeelden van dergelijke situaties zijn: de persoon aan wie bijvoorbeeld een scootmobiel is verstrekt, blijkt te zijn overleden en de rolstoel is (nog) niet teruggegeven door de nabestaanden. Ook kan het voorkomen dat een persoon de aan hem verstrekte scootmobiel niet of maar weinig gebruikt; in een dergelijk geval kan worden besloten om deze voorziening te beëindigen. Een laatste voorbeeld is wanneer bij een heronderzoek blijkt dat een verstrekte scootmobiel niet meer adequaat is voor de betrokkene maar met individuele aanpassingen wel adequaat gemaakt kan worden.

 

 

Richtlijn I071 Reikwijdte vervoersvoorzieningen

 

De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken (artikel 38 Wmo-verordening).

De compensatieplicht van de gemeente beperkt zich in eerste instantie tot de directe leefomgeving van de aanvrager en het leven van alledag. Slechts bij hoge uitzondering is uitbreiding mogelijk.

 

 

Richtlijn I072 Criterium recht op vervoersvoorziening

 

Een belanghebbende kan eerst dan voor een Wmo-vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht, wanneer (artikel 36 en 37 Wmo-verordening): 

·    het gebruik van het openbaar vervoer onmogelijk is of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk is; en

·    andere algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen in onvoldoende mate een oplossing bieden.

 

 

Richtlijn I073 Primaat collectief vervoer

 

De verlening van een voorziening in de vorm van een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer, zonodig in combinatie met andere vervoersvoorzieningen, heeft voorrang (artikel 37 Wmo-verordening).

 

 

Richtlijn I074 Uiterst beperkte mobiliteit

 

Er is sprake van uiterst beperkte mobiliteit indien iemand een maximale loopafstand heeft van 100 meter en hierdoor een indicatie heeft voor bijvoorbeeld een elektrische rolstoel of scootmobiel. Soms kan een belanghebbende geen gebruik maken van een elektrische rolstoel of scootmobiel. Deze belanghebbenden komen in aanmerking voor de compensatieregeling kort vervoer (financiële tegemoetkoming van € 33,00 per maand).

 

 

Richtlijn I075 Vervoersbehoefte

 

Artikel 37 lid 7 Wmo-verordening bepaalt dat bij de te verstrekken vervoersvoorziening ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening wordt gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet om dreigende vereenzaming te voorkomen.

 

 

Richtlijn I076 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

 

De volgende vervoersvoorzieningen worden als algemeen gebruikelijk aangemerkt:

·    airconditioning in de auto;

·    automatische transmissie;

·    fietskar;

·    snorfiets;

·    bromfiets;

·    fiets met lage instap;

·    fiets met hulpmotor;

·    normale driewielfiets bij kinderen tot 4 jaar;

·    fietszitje voor kinderen.

Deze lijst is niet limitatief.

Zie richtlijn I013 voor nadere informatie over het algemeen gebruikelijk zijn.

 

 

Richtlijn I077 Vervoersvoorziening bewoners AWBZ-instelling

 

Er zijn geen aparte regels voor het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten voor bewoners van AWBZ-instellingen. Dit betekent dat voor deze groep personen als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onder 5 en 6 van de wet voor het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten dezelfde regels gelden als voor personen als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onder 5 en 6 van de wet die niet in een dergelijke instelling verblijven.

 

 

Richtlijn I078 Afstemming vervoersvoorziening op leeftijd

 

In onderdeel 3.3.3. van het Verstekkingenboek is het volgende bepaald:

·    Kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen vervoersprobleem omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een aparte voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van niet-functiebeperkte  leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een individuele voorziening. Gevallen waarin deze regel onredelijk zou werken worden individueel beoordeeld.

·    Kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte; deze worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid door de ouders. Toch kan er in deze categorie al sprake zijn van wezenlijke sociale contacten, zodat deze groep in bepaalde gevallen een vervoersprobleem kan hebben. Kinderen in de leeftijd van vijf tot twaalf jaar komen slechts in aanmerking voor de helft van de individuele financiële tegemoetkoming in de kosten van (artikel 37 lid 6 Wmo-verordening):

o    gebruik van een taxi of auto;

o    gebruik van een rolstoeltaxi;

o    gebruik van een huur- of bruikleenauto.

·    Bij kinderen van 12 jaar en ouder wordt ervan uitgegaan dat zij een zelfstandig verplaatsingsgedrag vertonen. Dit gedrag speelt zich veelal af binnen de mogelijkheden van fietsafstand of openbaar vervoer. Vanaf de leeftijd van 18 jaar komt het vervoerspatroon van zelfstandig rijden met een auto in beeld.

 

 

Richtlijn I079 Collectief vervoer

 

De gemeente kent een collectief vervoerssysteem, de Regio Taxi. Dit systeem biedt vervoer door stadsgewest Haaglanden en 2 zones daarbuiten.

 

 

Richtlijn I080 Tarief collectief vervoer

 

De reiziger betaalt voor een rit altijd het aantal zones dat hij reist plus één opstapzone. Het tarief voor het jaar 2007 bedraagt € 0,45 per zone. Het opstaptarief bedraagt ook € 0,45.

 

 

Richtlijn I081 Kenmerken collectief vervoerssysteem

 

De opdrachtgever van de Regio Taxi is stadsgewest Haaglanden. De uitvoerder is BTR. Het is een vervoerssysteem op afroepbasis en biedt vervoer van deur tot deur. Elke Delftse burger kan gebruik maken van de diensten van de Regio Taxi.  De reiziger met een Wmo-vervoerspas kan reizen tegen het normale OV-tarief (blauwe strippenkaart).

Klachten

Voor klachten kan de klant terecht op:

·    http://www.regiotaxi.haaglanden.nl/;

·     schrijven naar Klachtenmeldpunt RegioTaxi Haaglanden, Antwoordnummer 1541, 2501 VC Den Haag (onder vermelding van 'Klacht'); of

·    bellen naar 0900-2020509 (€ 0,10 p/min). 

Voor meer informatie over de RegioTaxi en prijzen kan de klant bellen met 0900-20 20 511 (0,10 euro p.m. + tafief mobiel). Of kijken op http://www.regiotaxi.haaglanden.nl/

 

 

Richtlijn I082 Begeleiding en collectief vervoer

 

Er is gratis begeleiding mogelijk. De gebruiker van de RegioTaxi dient hiervoor de beschikking te hebben over een OV-begeleiderskaart. Deze kaart kan worden aangevraagd bij de NS via telefoonnummer 0900-1462. Zodra de belanghebbende de beschikking heeft over een OV-begeleiderskaart dient de belanghebbende een kopie tezen naar:

BTR Vervoerscombinatie BV
RegioTaxi Haaglanden
Postbus 1119
2280 CC Rijswijk

internet: http://btr.wintax.nl/

 

 

Richtlijn I083 Vergoeding van vervoer per eigen auto, bruikleenauto of taxi

 

Om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi, bruikleenauto, huurauto of eigen auto moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:

1.   Het inkomen van de gehandicapte is niet hoger dan 1,5 maal het norminkomen (volgt uit artikel 37 lid 4 van de Wmo-verordening).

2.   Er is een medische indicatie voor het desbetreffende vervoer.

3.   Een financiële tegemoetkoming is de goedkoopst adequate voorziening.

4.   Er is geen (andere) weigeringsgrond van toepassing.

De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi, huur- of bruikleenauto of eigen auto betreft een forfaitaire vergoeding. De hoogte van de vergoedingen is af te leiden uit bijlage 2 bij het Besluit. 

 

 

Richtlijn I084 Vergoeding van vervoer per rolstoeltaxi

 

Om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:

1.   Het inkomen van de belanghebbende is niet hoger dan 1,5 maal het norminkomen (volgt uit artikel 37 lid 4 van de Wmo-verordening).

2.   Er is een medische indicatie voor het vervoer per rolstoeltaxi.

3.   Een financiële tegemoetkoming is de goedkoopste adequate voorziening.

4.   Er is geen (andere) weigeringsgrond van toepassing.

De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi betreft een forfaitaire vergoeding. De hoogte hiervan is af te leiden uit bijlage 2 bij het Besluit.

 

 

Richtlijn I085 Aanpassing van een auto

 

Voor autoaanpassingen gelden de volgende voorwaarden:

·    er moet een medische indicatie zijn;

·    Een autoaanpassing wordt niet verstrekt indien gebruik gemaakt kan worden van het collectief vervoer;

Een autoaanpassing wordt verstrekt als een financiële tegemoetkoming ter hoogte van de werkelijke kosten (artikel 18 lid 3 Besluit). Indien het inkomen van belanghebbende meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen en de kosten van de autoaanpassing meer bedragen dan € 1.104,-- wordt er een eigen aandeel in de kosten gevraagd.

 

 

Richtlijn I086 Auto

 

De Wmo-verordening voorziet alleen in de mogelijkheid van verstrekking van een bruikleenauto via de hardheidsclausule.

 

 

Richtlijn I087 Gesloten buitenwagen

 

Het verstrekken van een gesloten buitenwagen is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

·    Uit medisch onderzoek blijkt dat de belanghebbende voor zijn verplaatsingen buitenshuis is aangewezen op constant gesloten vervoer (gebruik scootmobiel is niet mogelijk);

·    Het gebruik van het collectief vervoer, de taxi of de rolstoeltaxi is niet mogelijk;

·    De gesloten buitenwagen is de goedkoopst adequate voorziening;

·    De belanghebbende is aangewezen op eigen vervoer;

·    Het inkomen van belanghebbende bedraagt minder dan 1,5 maal het norminkomen;

·    De belanghebbende moet zelfstandig gebruik kunnen maken van de gesloten buitenwagen en veilig aan het verkeer deel kunnen nemen.

De gesloten buitenwagen wordt in natura of in de vorm van een PGB verstrekt.

 

 

Richtlijn I088 Scootmobiel

 

Het verstrekken van een scootermobiel is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

·    Het collectief vervoer volstaat niet of niet volledig in de vervoersbehoefte van belanghebbende;

·    de afstand waarover de belanghebbende zich, ook met gebruik van een loophulpmiddel, een handbewogen rolstoel of een (driewiel)fiets, zelfstandig kan verplaatsen bedraagt minder dan 500 meter;

·    het inkomen van belanghebbende bedraagt minder dan 2 maal het norminkomen;

·    er bestaat een vervoersbehoefte in de directe woonomgeving.

Verstrekking van een aanvullende vervoersvoorziening is nodig indien er sprake is van een uiterst beperkte mobiliteit (zie richtlijn I074 voor de uiterst beperkte mobiliteit).

De scootmobiel wordt in natura of in de vorm van een PGB verstrekt.

De standaardverstrekking van een scootmobiel bestaat uit een voorziening met een uitvoering van 15 km/uur, met een actieradius van minimaal 20 km. Een enkele scootmobiel kent een uitvoering van 19 km/uur, welke op verzoek van de cliënt op deze snelheid kan worden ingesteld. Een belangrijke afweging hierbij is dat iemand verantwoord met deze snelheid overweg kan.

Indien dit medisch noodzakelijk is kan een scootmobiel worden verstrekt met een extra geveerde stoel.   

Indien geen stalling aanwezig is voor de scootmobiel en ook niet gerealiseerd kan worden dan kan belanghebbende aanspraak maken op de compensatieregeling kort vervoer (artikel 18 lid 4 Besluit).

 

 

Richtlijn I089 Accessoires scootmobiel

 

Het college vergoedt accessoires indien deze functioneel zijn voor het gebruik van de verstrekking.

Voor accessoires geldt dat zij:

·    medisch noodzakelijk;

·    niet algemeen gebruikelijk en

·    noodzakelijk voor een duurzaam en/of veilig gebruik zijn.

Voorbeelden van accessoires zijn onder andere:

·    spiegels;

·    stokhouders;

·    zuurstoffleshouders;

·    winterbeenbekleding.

 

 

Richtlijn I090 Fietsen

 

Onderstaande "fietsen" worden slechts verleend indien het inkomen minder dan 1,5 maal het norminkomen bedraagt. Voor de driewielfiets wordt een uitzondering gemaakt. Deze fiets wordt alleen verstrekt indien het inkomen minder bedraagt dan 2 maal het norminkomen.

Driewielfiets

Een normale driewielfiets bijvoorbeeld voor kinderen tot 4 jaar wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd en komt niet voor verstrekking in aanmerking. De meerkosten voor een driewielfiets in bijzondere uitvoering voor kinderen tot 4 jaar komen wel voor vergoeding in aanmerking.

Een driewielfiets voor kinderen ouder dan 4 jaar wordt niet als algemeen gebruikelijk beschouwd en komt daarom voor vergoeding in aanmerking.

Naast de door fysieke kracht aangedreven driewielfiets, bestaat er eveneens de gemotoriseerde driewielfiets. Deze voorziening is gelijk aan de standaard driewielfiets, maar wordt aangedreven door een elektromotor. Deze motor kan de fiets in zijn geheel verplaatsen of ondersteunen tijdens het fietsen. Deze voorziening wordt verstrekt in een situatie waarbij medisch is aangetoond dat de aanvrager hierop is aangewezen en dit de goedkoopst adequate oplossing is. In dit kader kan het verschil met de scootmobiel genoemd worden: de aanvrager is in algemene zin “mobieler” dan iemand die geïndiceerd is voor een scootmobiel. Immers, bij een driewielfiets moet men sturen en deels meetrappen (inspanningsbeperkt). Daarnaast is de zit instabieler bij een driewielfiets. Opgemerkt wordt dat in tegenstelling tot een scootmobiel, een driewielfiets niet in winkels mag rijden.

Tandem

De tandem is in beginsel een algemeen gebruikelijke voorziening.

De tandem is een vervoersmogelijkheid voor personen die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig tot fietsen in staat zijn. Hierbij kan gedacht worden aan visueel in functie beperkte personen (zeer slechtziend of blind) of aan sommige motorisch of verstandelijk in functiebeperkte personen, waarvoor het noodzakelijk is dat een ander een vast tempo aangeeft en het stuur ter hand neemt.

Tandemet

De tandemet is een tandem met hulpmotor. Dit voertuig is niet speciaal voor mensen met een functiebeperking ontwikkeld, maar wel zeer bruikbaar. De gemeente kan een vergoeding toekennen voor een tandemet, als het niet louter gaat om een verplaatsingsmiddel in het kader van recreatie.

Verlaagde fiets

Een verlaagde fiets is algemeen gebruikelijk te achten en komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Voor de meerkosten van een speciale verlaagde fiets wordt een financiële tegemoetkoming verleend. Een verlaagde fiets is immers algemeen gebruikelijk. Strikt genomen gaat het hier dus niet om een verstrekking in natura.

Extra verlaagde fiets

De extra verlaagde fiets kan op grond van de Wmo voor vergoeding in aanmerking komen. De normale verlaagde fiets is algemeen gebruikelijk te achten.

 

 

Richtlijn I091 Aankoppelfiets/handbike

 

De aankoppelfiets wordt verstrekt aan mensen met een functiebeperking die zijn aangewezen op een rolstoel en met de combinatie rolstoel/fietsdeel een groot deel van de bestemmingen in het kader van het leven van alledag bereiken. Het kan worden gezien als alternatief voor een scootmobiel.

De aankoppelfiets wordt in bruikleen of in de vorm van een PGB verstrekt.

 

 

Richtlijn I092 Rolstoelscooter

 

Het verstrekken van een rolstoelscooter (pendel) in natura of in de vorm van een PGB is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

·    De belanghebbende kan op grond van zijn medische beperkingen geen gebruik maken van het collectief vervoer;

·    Er bestaat een medische noodzaak voor het gebruik van een rolstoelscooter;

·    De rolstoelscooter is de goedkoopst adequate oplossing;

·    Het inkomen van belanghebbende bedraagt minder dan 1,5 maal het norminkomen.

 

 

Richtlijn I093 Accessoires rolstoelscooter

 

De gemeente hanteert de richtlijn I089.

 

 

Richtlijn I094 Onderhoud en reparatie

 

Het college verstrekt de kosten van onderhoud, reparatie aan de volgende voorzieningen in de vorm van een PGB of in natura (artikel 35 lid 1 Wmo-verordening):

·    een al dan niet aangepaste gesloten motorische buitenwagen;

·    een open motorische buitenwagen dan wel scootmobiel;

·    een andere verplaatsingsmiddel;

·    een verplaatsingsmiddel bestemd en bedoeld voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar.

 

 

Richtlijn I095 Medisch noodzakelijke begeleiding

 

Indien begeleiding medisch noodzakelijk is, reist de begeleider gratis mee tijdens het collectief vervoer.

 

 

Richtlijn I096 Training voor het gebruik

 

Wanneer iemand geïndiceerd is voor een scootmobiel, wordt bij aflevering van de voorziening gebruiksinstructies en 1 gewenningsles gegeven door de leverancier.

 

 

Richtlijn I097 Vergoeding oplaadkosten accu

 

Het college verstrekt geen financiële tegemoetkoming voor het opladen van de accu van een gesloten buitenwagen, een scootmobiel of een rolstoelscooter.

 

 

Richtlijn I098 Rijlessen

 

Wanneer er een indicatie is voor een scootmobiel worden er bij de aflevering van de voorziening een gebruikersinstructie en 1 gewenningsles door de leverancier gegeven.

Indien er bij de passing en selectie twijfel bestaat over de rijvaardigheid kan de adviseur besluiten tot het geven van (3 à 5 rijlessen). Hiernaast bestaat de mogelijkheid om via de huisarts maximaal 10 rijlessen vergoed te krijgen van de ziektekostenverzekeraar.

Indien blijkt dat dit niet leidt tot een verbetering van de rijvaardigheid, dan wordt de scootmobiel niet verstrekt en wordt er gekeken of een andere oplossing mogelijk is. Een mogelijkheid is de compensatieregeling kort vervoer (artikel 18 lid 4 Besluit).

 

 

Richtlijn I099 Autoverzekering/verzekering

 

De meerkosten aan een autoverzekering vanwege een aanpassing aan de auto kunnen worden vergoed.

 

 

Richtlijn I100 Gehandicaptenparkeerkaart

 

De kosten van een gehandicaptenparkeerkaart worden niet in het kader van Wmo vergoed.

 

 


Richtlijn I101 Gehandicaptenparkeerplaats

 

De kosten van een gehandicaptenparkeerplaats worden niet in het kader van Wmo vergoed.

 

 

8. Rolstoelvoorzieningen

 

Betreft de richtlijnen I102 t/m I117

 

 

Richtlijn I102 Omschrijving begrip rolstoel(voorziening)

 

Een rolstoel is bedoeld voor verplaatsing binnen en/of buiten de woonruimte. De persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet kan in aanmerking komen voor een rolstoel als hij in belangrijke mate is aangewezen op zittend verplaatsen. Onder het begrip rolstoel valt alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals bijvoorbeeld een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen wordt verstaan zelfbewegers en duwrolstoelen of duwwandelwagens. Ook individuele aanpassingen vallen onder de rolstoelverstrekking.

Sportrolstoelen vallen ook onder rolstoelvoorzieningen in het kader van de Wmo. Een scootmobiel wordt niet tot de rolstoel- maar tot de vervoersvoorzieningen gerekend.

 

 

 

Richtlijn I103 Doelgroep rolstoelvoorziening

 

Een rolstoelvoorziening kan worden verleend aan een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet wanneer deze persoon als gevolg van aantoonbare beperkingen als grond van ziekte of gebrek in belangrijke mate aangewezen is op zittend verplaatsen (artikel 40 lid 1 Wmo-verordening).

 

 

Richtlijn I104 Vorm en hoogte van rolstoelvoorzieningen

 

Een rolstoelvoorziening wordt in natura of in de vorm van een PGB verleend. Deze keuzevrijheid wordt niet geboden indien hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

Het PGB voor een rolstoelvoorziening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de kostprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie (artikel 22 Besluit).

 

 

Richtlijn I105 Nazorg en heronderzoek rolstoelvoorzieningen

 

Het college kan een heronderzoek verrichten naar de voor het recht op dan wel de adequaatheid van de verstrekte voorziening van belang zijnde gegevens. Het college beoordeelt of er aanleiding bestaat de verstrekte voorziening in te trekken, te wijzigen dan wel aan te vullen (artikel 49 Wmo-verordening). Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend:

Dit artikel geeft aan dat het college kan onderzoeken of een reeds verstrekte voorziening nog steeds adequaat is en of er nog steeds recht bestaat op de voorziening. Een dergelijk heronderzoek kan ertoe leiden dat een andere of aanvullende voorziening wordt verstrekt of dat een voorziening wordt beëindigd. Voorbeelden van dergelijke situaties zijn: de persoon aan wie bijvoorbeeld een rolstoel is verstrekt, blijkt te zijn overleden en de rolstoel is (nog) niet teruggegeven door de nabestaanden. Ook kan het voorkomen dat een persoon de aan hem verstrekte rolstoel niet of maar weinig gebruikt; in een dergelijk geval kan worden besloten om deze voorziening te beëindigen. Een laatste voorbeeld is wanneer bij een heronderzoek blijkt dat een verstrekte rolstoel niet meer adequaat is voor de betrokkene maar met individuele aanpassingen wel adequaat gemaakt kan worden.

 

 

Richtlijn I106 Liggend of zittend verplaatsen noodzakelijk

 

Een rolstoelvoorziening kan worden verleend aan een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet wanneer deze persoon als gevolg van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek in belangrijke mate is aangewezen op zittend verplaatsen (artikel 40 lid 1 Wmo-verordening).

 

 

Richtlijn I107 Overname rolstoel

 

De gemeente kan zowel zelf voorzieningen overnemen van een andere gemeente als wel voorzieningen door een andere gemeente laten overnemen

Overname van voorzieningen van een particulier:

In principe wordt er niet van een particulier overgenomen. Dit heeft te
maken met indicaties in relatie tot goedkoopst, adequate voorziening. Een
uitzondering op de regel:

1.   cliënten uit Delft;

2.   met een indicatie voor een scootermobiel;

3.   voorziening ogv inkomen afgewezen;

4.   zelf de voorziening aangeschaft.

 

 

Richtlijn I108 Wensen en voorkeuren

 

Het college verstrekt de goedkoopst adequate voorziening, gebaseerd op de indicaties met betrekking tot de medische noodzaak en doelmatigheid. Indien de belanghebbende meer wenst, dient de belanghebbende de meerkosten hiervan voor eigen rekening nemen.

 

 

Richtlijn I109 Selectie en kwaliteitsbeleid

 

Er wordt een programma van eisen opgesteld waaraan het hulpmiddel moet voldoen. Aan de hand van het programma van eisen wordt de goedkoopst adequate rolstoel geselecteerd. Om een kwalitatief goede selectie te verkrijgen heeft de gemeente met haar leveranciers afspraken gemaakt qua assortiment van de voorzieningen en qua passingsmogelijkheden.

Bij de toekenning van een PGB wordt bij de beschikking een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het PGB te verwerven voorziening dient te voldoen. 

 

 

Richtlijn I110 Duw(wandel)wagen

 

Voor duw(wandel)wagens gelden de volgende toekenningscriteria:

·    een duw(wandel)wagen wordt verstrekt indien de conditie/balans en/of de arm-handfunctie van belanghebbende niet voldoende is om zich zelfstandig voort te bewegen met een handbewogen rolstoel;

·    de belanghebbende ondervindt op aantoonbare medische gronden belemmeringen in het zich verplaatsen in en rond de woning en is in belangrijke mate aangewezen op zittend veplaatsen;

·    indien de woonsituatie het noodzakelijk maakt dat een duwwandelwagen (is smaller) in plaats van een duw-hoepelrolstoel wordt verstrekt.

 

 

Richtlijn I111 Duw-hoepelrolstoel

 

Voor duw-hoepelrolstoel gelden de volgende toekenningscriteria:

·    deze rolstoel wordt verstrekt indien de conditie/balans en/of de arm-handfunctie van belanghebbende voldoende is om zich zelfstandig voort te bewegen met een handbewogen rolstoel;

·    de belanghebbende ondervindt op aantoonbare medische gronden belemmeringen in het zich verplaatsen in en rond de woning en is in belangrijke mate aangewezen op zittend veplaatsen;

·    indien de woonsituatie het niet noodzakelijk maakt dat een duwwandelwagen (is smaller) in plaats van een duw-hoepelrolstoel wordt verstrekt.

 

 

Richtlijn I112 Elektrische rolstoel

 

Voor de toekenning van een elektrische rolstoel gelden de volgende voorwaarden:

·    de loop/stafunctie van belanghebbende is slecht;

·    directe mechanische besturing van een rolstoel is niet mogelijk (bijv: energetisch beperkt of een geringe arm- en handfunctie);

·    ondervindt op aantoonbare medische gronden belemmeringen in het zich verplaatsen in en rond de woning en is in belangrijke mate afhankelijk van een rolstoel;

·    de belanghebbende is niet in staat om zich met een handbewogen rolstoel over een afstand van meer dan 100 meter zelfstandig te verplaatsen en niet in staat om zich buiten de woning over een afstand van meer dan 25 meter lopend met of zonder hulpmiddel te verplaatsen.

De elektrische rolstoel kan naast het collectief vervoer voor het vervoer buitenshuis worden verstrekt. Dit dient individueel beoordeeld te worden.

AWBZ-bewoners kunnen ook voor een elektrische rolstoel in aanmerking komen indien er, buiten een indicatie en voldoende rijvaardigheid, voldoende zelfstandige verplaatsingsbehoefte buitenshuis bestaan. In de verplaatsingsbehoefte binnen het verzorgingshuis wordt door het personeel voorzien.

Voor aanpassingen aan de rolstoel geldt dat alleen noodzakelijke aanpassingen worden vergoed.

 

 

Richtlijn I113 Sportrolstoel

 

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5˚ en 6˚ van de wet kan in aanmerking komen voor een sportrolstoel indien hij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening (artikel 40 lid 2 Wmo-verordening). Verder geldt dat de gehandicapte ook aantoonbaar moet deelnemen aan een tak van sport.

De verstrekking van een sportrolstoel vindt plaats in de vorm van een forfaitaire vergoeding. Deze vergoeding is bedoeld voor de aanschaf (inclusief aanpassingen) en het onderhoud voor een periode van 3 jaar (artikel 41 lid 3 van de Wmo-verordening). De hoogte van de forfaitaire vergoeding is € 2.303,-- (artikel 21 lid 1 Besluit).  

 

Richtlijn I114 Accessoires

 

Alleen als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan komen rolstoelaccessoires in het kader van de Wmo voor vergoeding in aanmerking:

·    de accessoires zijn functioneel voor het gebruik;

·    de accessoires zijn medisch noodzakelijk;

·    de accessoires zijn niet algemeen gebruikelijk;

·    de accessoires zijn noodzakelijk voor een duurzaam en/of veilig gebruik.

 

 

 

Richtlijn I115 Vergoeding oplaadkosten accu

 

Het college verstrekt geen financiële tegemoetkoming ten behoeve van de kosten voor het opladen van de accu van een elektrische rolstoel.

 

 

Richtlijn I116 Rolstoeltraining

 

Rolstoeltraining kan deel uit maken van de rolstoelverstrekking. Bij aflevering van een rolstoel geeft de leverancier instructies voor het gebruik. Bij twijfels over de rijvaardigheid kan de aanvrager die geïndiceerd is voor een elektrische rolstoel voor buiten gebruik in aanmerking komen voor een door de gemeente betaalde rolstoeltraining (ter bevordering van een veilig en duurzaam gebruik van de rolstoel).

De gemeente Delft vergoedt 5 gewenningslessen voor een elektrische rolstoel en kan de gebruiker worden verwezen naar een revalidatiecentrum. Blijkt dat iemand na 5 lessen niet op een adequate manier gebruik kan maken van een elektrische rolstoel, wordt de indicatie voor deze voorziening ingetrokken.

 

 

Richtlijn I117 Onderhoud, reparatie en verzekering

 

De kosten voor onderhoud, keuring en reparatie van een rolstoel die door de gemeente is verstrekt worden geheel via de Wmo vergoed (geen sportrolstoel).

De reparatiekosten ten gevolge van schade door verwijtbaar gedrag van de gebruiker of zijn gezinsleden, worden niet via de Wmo vergoed. Deze kosten komen voor rekening van de gebruiker.

Voor onderhoudsbeurten dient de gebruiker zicht tot de leverancier te wenden.

 

 

 

 9. Huishoudelijke voorziening

 

Betreft de richtlijnen I118 t/m I127

 

 

Richtlijn I118 Begrip huishoudelijke voorziening

 

Categorie 1: Hulp bij huishouden 1

De belanghebbende kan door assistentie bij of overname van alleen huishoudelijke werkzaamheden het huishouden blijven voeren. Het betreft de volgende activiteiten:

·    Boodschappen doen voor het dagelijkse leven;

·    Maaltijdverzorging (brood- en/of warme maaltijd);

·    Licht poetswerk in huis (hand- en spandiensten, opruimen, stof afnemen, bedden opmaken);

·    Huishoudelijke werkzaamheden (stofzuigen, dweilen, wc/badkamer schoonmaken, bedden opmaken/verschonen, opruimen huishoudelijk afval);

·    Verzorging kleding/linnengoed (wassen, vouwen/strijken, opbergen van wasgoed).

Categorie 2: Hulp bij huishouden 2

De belanghebbende heeft hulp nodig bij de organisatie van het huishouden. Het betreft de activiteiten genoemd onder categorie 1, aangevuld met:

·    Dagelijkse organisatie van het huishouden (administratieve werkzaamheden t.b.v de cliënt, organisatie huishoudelijke activiteiten, plannen en beheren van middelen t.b.v. het huishouden);

·    Opvang en/of verzorging van kinderen (wassen en aankleden van kinderen, hulp bij eten en/of drinken, sfeer scheppen, spelen);

·    Anderen helpen bij het bereiden van maaltijden (voorbereiden van maaltijden).

 

 

 

Richtlijn I119 Voorwaarden respijtzorg

 

De gemeente verstrekt respijtzorg.

Indien de mantelzorger zijn taken tijdelijk niet kan verrichten, zorgt de gemeente door het inzetten van vrijwilligers ervoor dat de mantelzorg wordt verleend. De situatie van de zorgbehoevende is doorslaggevend of respijtzorg wordt verleend. 

 

 

Richtlijn I120 Doelgroep huishoudelijke voorziening

 

Een hulp bij het huishouden kan worden verleend aan (artikel 9 Wmo-verordening):

·    een persoon met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan een persoon met een psychosociaal probleem;

·    een mantelzorger of vrijwilliger.

 

 

Richtlijn I121 Vorm huishoudelijke voorziening

 

De hulp bij het huishouden wordt in natura of in de vorm van een PGB verleend (artikel 7 Wmo-verordening). In de gemeente wordt zowel HV1 als HV2 geleverd (zie richtlijn I118).

 

 

Richtlijn I122 Omvang en hoogte huishoudelijke voorziening

 

De omvang van de huishoudelijke verzorging wordt uitgedrukt in klassen. Onderstaande tabel geeft aan hoeveel uren per klasse kunnen worden toegekend en wat per klasse het bedrag is dat per jaar in de vorm van een PGB wordt verstrekt:

 

Klasse

1

2

3

4

5

6

Aantal uren per week

0 t/m 1,9

2 t/m 3,9

4 t/m 6,9

7 t/m 9,9

10 t/m 12,9

13 t/m 15,9

Hoogte PGB

€ 904,--

€ 2.714,--

€ 4.977,--

€ 7.692,--

€ 10.407,--

€ 13.120,--

 

Bij additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend geldt het tarief van klasse 1 vermenigvuldigd met het aantal uren waarmee de bovengrens van de hoogste klasse wordt overschreden.

 

 

Richtlijn I123 Kortdurende noodzaak

 

In afwijking van artikel 2 lid 2 onderdeel a Wmo-verordening verleent het college ook hulp bij het huishouden, indien er geen langdurige noodzaak is (artikel 10 Wmo-verordening).

Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend:
Een voorbeeld van een geval waarin er geen langdurige noodzaak is, is het geval van revalidatie na een ziekenhuisopname en respijtzorg.

 

 

Richtlijn I124 Huishoudelijke voorziening - voorzieningenniveau

 

Het college weigert hulp bij het huishouden voor zover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw (artikel 11 onder a Wmo-verordening).

 

 

Richtlijn I125 Huishoudelijke voorziening - zelfstandige woonruimte

 

Het college weigert hulp bij het huishouden indien de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen, tweede woningen en AWBZ-instellingen (artikel 11 onder b en c Wmo-verordening).

 

 

Richtlijn I126 Nazorg en heronderzoek huishoudelijke voorziening

 

Het college kan een heronderzoek verrichten naar de voor het recht op dan wel de adequaatheid van de verstrekte voorziening van belang zijnde gegevens. Het college beoordeelt of er aanleiding bestaat de verstrekte voorziening in te trekken, te wijzigen dan wel aan te vullen (artikel 49 Wmo-verordening). Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend:

Dit artikel geeft aan dat het college kan onderzoeken of een reeds verstrekte voorziening nog steeds adequaat is en of er nog steeds recht bestaat op de voorziening. Een dergelijk heronderzoek kan ertoe leiden dat een andere of aanvullende voorziening wordt verstrekt of dat een voorziening wordt beëindigd.

 

 

Richtlijn I127 Contract met welke zorgaanbieders

 

Voor het aanbieden van huishoudelijke voorzieningen heeft de gemeente contracten met de volgende zorgaanbieders:

·    Pieter van Foreest,
Beukenlaan 2,
Delft
015-2152800

·    Stichting Ipse (voor clienten met verstandelijke beperking)
Brasserskade 4
2631 NC Nootdorp
015-3102200

·    Stichting Philidelphia Zorg Groot-Rijnmond (voor clienten met verstandelijke beperking)
Veerkade 5b
3016 DE Rotterdam
010-4140767

·    Maatzorg/ Clareyn
MTZ-zorggroep
Karel Doormanlaan 25
3115 JD Schiedam
010-2421719

·    Stichting Florence
Postbus 1005
2280 CA Rijswijk
070-413100
info@florence-zorg.nl

 

 

10. Kindervoorzieningen

 

Betreft de richtlijnen I129 t/m I135

 

 

Richtlijn I129 Douche- en toiletstoelen op wielen

 

Indien een douche/toiletstoel en/of een douche-brancard medisch noodzakelijk is (zijn) voor de verzorging van een kind met beperkingen, wordt (worden) deze voorziening(en) verstrekt. Deze voorzieningen worden, met inachtneming van artikel 6 Wmo, in natura of in de vorm van een PGB verleend.

 

 

Richtlijn I130 Aangepaste box en aankleedtafels

 

Indien het verstrekken van een aankleedtafel medisch noodzakelijk is om het gehandicapte kind in de thuissituatie te verzorgen verstrekken B&W een aankleedtafel voor kinderen. 

Deze voorziening wordt, met inachtneming van artikel 6 Wmo, in natura of in de vorm van een PGB verstrekt.

Een aankleedtafel (commode) voor kinderen tot ongeveer drie jaar wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd.

 

 

Richtlijn I131 Duofiets

 

De meerkosten van een duofiets kan voor vergoeding in aanmerking komen indien:

·    het gebruik van het collectief vervoer is niet mogelijk;

·    het gebruik van de duofiets is medisch noodzakelijk;

·    de duofiets is de goedkoopst adequate oplossing;

·    het inkomen van belanghebbende bedraagt minder dan 2 maal het norminkomen.

 

 

Richtlijn I132 Autozitjes en fietszitjes

 

Aan ouders, verzorgers of pleegouders van een gehandicapt kind wordt, indien hiervoor een medisch indicatie bestaat, een aangepast autozitje of fietszitje in natura of in de vorm van een PGB verstrekt. Een standaard autozitje wordt niet verstrekt omdat deze als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd.  

 

 

Richtlijn I133 Speelvoertuigen

 

Voor de toekenning van speelvoertuigen gelden de volgende voorwaarden:

·    er is een medische indicatie voor een rolstoel;

·    het kind kan zich niet kruipend of lopend verplaatsen en zou dit gezien de leeftijd wel moeten kunnen;

·    de voorziening is in het belang voor de ontwikkeling van het kind;

·    de handbewogen rolstoel biedt geen adequate oplossing.

Een speelvoertuig wordt in bruikleen of in de vorm van een PGB verstrekt.

Er kunnen zich situaties voordoen waarin kinderen al overweg kunnen met een rolstoel, maar toch een beroep doen op een speelvoertuig om te kunnen spelen met leeftijdgenoten. Op grond van de hardheidsclausule kan in bepaalde gevallen toch een speelvoertuig worden toegekend. Dit is met name het geval wanneer het speelvoertuig kan worden gezien als een ontwikkelingsgerichte voorziening.

 

 

Richtlijn I134 Buggy

 

Aan ouders, verzorgers of pleegouders van gehandicapte kinderen van 4 jaar en ouder, die nog niet aan een rolstoel toe zijn, wordt bij het aanwezig zijn van een medisch indicatie een buggy in bruikleen verstrekt.

Voor de verstrekking gelden verder de volgende voorwaarden:

·    het kind ondervindt belemmeringen bij het zich buitenshuis verplaatsen;

·    een standaard buggy voldoet medisch gezien niet.

Voor kinderen tot 4 jaar wordt de buggy als algemeen gebruikelijk beschouwd.

De buggy wordt in bruikleen of in de vorm van een PGB verstrekt.

 

Richtlijn I135 Zitondersteuningselementen

 

Zitondersteuningselementen worden aangemerkt als een rolstoelaanpassing en komen op grond van artikel 39 onder a Wmo-verordening voor vergoeding in aanmerking. 

 

 

 

11. Herziening, intrekking en terugvordering

 

Betreft de richtlijnen I136 t/m I140

 

 

Richtlijn I136 Beëindiging

 

Indien de belanghebbende komt te overlijden wordt de voorziening beëindigd (artikel 50 Wmo-verordening).

Bij het overlijden van een budgethouder eindigt het PGB op de dag gelegen na de dag waarop de budgethouder overlijdt. Een periodieke financiële tegemoetkoming eindigt op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de belanghebbende is overleden.

 

 

Richtlijn I137 Intrekken van besluiten

 

Het college kan een beschikking, genomen op grond van de verordening, intrekken indien (artikel 50 Wmo-verordening):

·    niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

·    op grond van gegevens is beschikt en waarvan gebleken is dat deze zodanig onvolledig of onjuist waren dat, zouden de juiste gegevens bekend zijn geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

·    de verstrekte financiële tegemoetkoming niet binnen zes maanden na uitbetaling is aangewend voor bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend;

·    de verstrekte financiële tegemoetkoming ten behoeve van een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard niet binnen twaalf maanden na uitbetaling is aangewend voor bekostiging van de voorziening waarvoor deze was verleend;

·    een besluit tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag waarop de budgethouder de in artikel 4 lid 6 genoemde verplichtingen niet nakomt.

 

Richtlijn I138 Afzien van intrekking en herziening

 

In gevallen waarin een voorziening herzien of ingetrokken kan worden, ziet het college in beginsel niet af van herziening/intrekking.

Ingeval er toch wordt afgezien van herziening/intrekking wordt dit aangetekend in het dossier.

 

Richtlijn I139 Terugvordering

 

Artikel 51 van de Wmo-verordening bepaalt: 

1.   indien een voorziening is ingetrokken, kan het college een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of PGB geheel of gedeeltelijk terugvorderen;

2.   het college kan een in bruikleen, huur of eigendom verstrekte voorziening, verstrekt in natura, terugvorderen. Betrokkene is dan gehouden de voorziening terug te geven of niet.

 

 

Richtlijn I140 Afzien van terugvordering

 

Het college ziet in beginsel niet af van terugvordering.

Ingeval er toch wordt afgezien van terugvordering wordt dit aangetekend in het dossier.