Artikel
1 Begripsbepalingen
In
deze verordening wordt verstaan onder
a. minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen;
b. bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de
Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het
voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of
gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied
van de gemeente;
c. school: school voor basisonderwijs,
school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet
onderwijs;
d. – school
voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs
als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;
– school voor (voortgezet) speciaal
onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
expertisecentra, een instelling voor
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de
Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of deel II van de Wet op
het voortgezet onderwijs;
–
school
voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend
wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet
onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs
en voor praktijkonderwijs als bedoeld in deel I van de Wet op het voortgezet
onderwijs;
e. nevenvestiging: deel van een school voor
basisonderwijs of voortgezet onderwijs dat
door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs en artikel
75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor
bekostiging in aanmerking is gebracht;
f. voorziening: een van de voorzieningen in de
huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;
g. programma: het programma als bedoeld in artikel
12 van deze verordening;
h. overzicht: het overzicht van de niet in het
kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld
in artikel 13 van deze verordening;
i. aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag
voor vergoeding van een voorziening of voor vergoeding van de kosten van
bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze
verordening heeft ingediend;
j. aanvraag: verzoek om vergoeding van een
voorziening of om vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding;
k. voor blijvend gebruik bestemde voorziening:
voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose
als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk
is;
l. voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening:
voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als
bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren
noodzakelijk is;
m. permanent gebouw: schoolgebouw dat door de
keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60
jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;
n. noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de
keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15
jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;
o. gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor
het onderwijs
in lichamelijke oefening;
p. advies Onderwijsraad: een advies van de
Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid
van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de
Wet op het primair onderwijs,
artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f en 210, negende lid
van de Wet op het voortgezet onderwijs;
q. verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw
door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele,
maatschappelijke
of recreatieve doeleinden.
r. gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in
artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de
expertisecentra, artikel 76u en artikel 225, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;
s. beslissing gedeputeerde staten: de beslissing
van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid
van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de
expertisecentra, artikel 76u, tweede lid en artikel 225, tweede lid van
de Wet op het voortgezet onderwijs;
t. eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als
bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de
Wet op de expertisecentra, artikel 76u en artikel 225, vierde lid van
de Wet op het voortgezet onderwijs.
Artikel
2 Omschrijving
voorzieningen in de huisvesting
Bij
de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen
onderscheiden:
a. de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik
bestemde voorzieningen bestaande
uit:
1o nieuwbouw voor een school die voor het eerst
voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele
of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al
dan niet op dezelfde locatie;
2o uitbreiding van een gebouw waarin een school is
gehuisvest;
3o gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een
bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;
4o verplaatsing van een of meer bestaande
noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;
5o terrein voor zover benodigd voor de realisering
van een onder a sub 1o tot
en met 4o
omschreven voorziening;
6o inrichting met onderwijsleerpakket of met leer‑ en
hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks‑ of
gemeentewege in aanmerking is gebracht;
7o inrichting met meubilair voor zover deze nog
niet eerder voor bekostiging van rijks‑ of gemeentewege in
aanmerking is gebracht;
8o medegebruik van een ruimte voor het onderwijs
in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een
gymnastiekruimte en
een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;
b. aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of
meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;
c. onderhoud aan gebouwen van een school
voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs
bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;
d. herstel van een constructiefout bestaande uit
schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen
bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest
geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten,
uitvoeringsfouten of wanprestatie;
e. herstel en vervanging in verband met schade aan
een gebouw, onderwijsleerpakket
of leer‑
en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;
f. huur
van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een
school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke
oefening.
Artikel
3 Bouwvoorbereiding
voorzieningen
Ten
aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, welke het
investeringsbedrag van € 230.000,- te boven gaan, kan een aanvraag worden
ingediend voor een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding. Hierbij is
het bepaalde in hoofdstuk 4 en Bijlage VI van toepassing.
Artikel
4 Vaststelling vergoeding
voorzieningen
1. Bij toekenning van een van de in artikel 2
genoemde voorzieningen, of bij toekenning van vergoeding voor de kosten van
bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt
bij de wijze van
vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen
vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene
kosten per geval.
2. De genormeerde vergoedingsbedragen worden
vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV,
deel A. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten
worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.
3. Deel A van bijlage IV is van toepassing op de
voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, sub 1, sub 2, sub 6 en sub 7.
Deel
B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel
2, onder a, sub 3, sub 4, sub 5, sub 8, en onder b, onder c, onder d, onder e,
onder f en artikel 3.
4.
4. Voor
vergoeding locatiegebonden
kosten: zie Bijlage VI.
Artikel
5 Informatieverstrekking
1.
1. Het
bevoegd gezag verstrekt aan het college burgemeester
en wethouders gegevens die noodzakelijk zijn voor de
uitvoering van het bepaalde in deze verordening.
2.
Ter
uitvoering hiervan
kunnen door het college nadere aanwijzingen worden gegeven.
3.
Bij
de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door het college
vastgesteld formulier.
Bij de
gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en
wethouders vastgesteld
formulier.
2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden
onderscheiden in:
a. basisgegevens, zijnde gegevens die eenmalig in
hun geheel worden verstrekt en vervolgens alleen in geval van wijziging worden
gemeld bij burgemeester en wethouders;
b. periodieke gegevens, zijnde gegevens die
regelmatig door het bevoegd gezag dienen te worden verstrekt.
3. De in het tweede lid onder a genoemde
basisgegevens omvatten:
1o gegevens over het bevoegd gezag, bestaande uit
naam, adres, denominatie en vestigingsplaats, alsmede een opgave
van een contactpersoon inzake aangelegenheden aangaande de huisvesting;
2o gegevens over de onder het beheer van het
bevoegd gezag staande school of scholen
die geheel of gedeeltelijk gehuisvest zijn in een gebouw gelegen in de gemeente,
bestaande uit het Brin‑nummer, naam, adres, onderwijssoort en
eventuele onderwijsafdelingen en, voor zover van toepassing, de aanduiding of
de school bestaat uit een hoofdvestiging met een of meer nevenvestigingen;
3o gegevens over de bij de school of
nevenvestiging in gebruik zijnde gebouwen gespecificeerd per gebouw, bestaande
uit:
– het adres;
– de status van het gebouw
zijnde hoofdgebouw of dislocatie;
– de bouwaard zijnde
permanent of noodlokaal;
– het bouwjaar zijnde het
oorspronkelijk bouwjaar
of, ingeval het gebouw bestaat uit in verschillende jaren gebouwde delen, de
bouwjaren onderscheiden naar gebouwdeel met de daarbij behorende bruto‑vloeroppervlakte;
– de bruto‑vloeroppervlakte
van het gebouw uitgedrukt in m2;
– de genormeerde en feitelijke
capaciteit van het gebouw voor zover bestemd voor een school voor
basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, te bepalen
aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel A en B;
4o gegevens over de omvang van het medegebruik uitgedrukt
in het aantal groepen, voor zover het een school voor basisonderwijs of een
school voor (voortgezet) speciaal onderwijs betreft en het aantal in
medegebruik genomen m2 voor
zover het voortgezet onderwijs betreft, te verstrekken door de hoofdgebruiker
van het gebouw waarin het medegebruik plaatsvindt;
5o gegevens over het adres, het stichtingsjaar en
de oppervlakte van de oefenzaal indien een bevoegd gezag van een niet door de
gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet)
speciaal onderwijs of school voor voortgezet onderwijs eigenaar
is van een gymnastiekruimte.
4. De in het tweede lid onder b genoemde
periodieke gegevens omvatten:
1o een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de
minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijk teldatum staat
ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een
gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente;
2o een afschrift van een tussentijdse opgave aan
de minister van het aantal leerlingen dat staat ingeschreven op de
school in verband met een groei van het aantal leerlingen;
3o indien de school gedeeltelijk is gehuisvest in
een of meer locaties op het grondgebied van de gemeente, een opgave van het
aantal leerlingen op de wettelijke teldatum per locatie.
De
onder 1o en 2o
vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag tegelijkertijd met de opgave
aan de minister verstrekt aan burgemeester en wethouders. De onder 3o
vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag gevoegd bij de jaarlijkse
opgave als
bedoeld onder 1o.
5. Een bevoegd gezag van een school voor
basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt
jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van
de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik
van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:
1o de gewenste omvang van het onderwijsgebruik
uitgedrukt in een aantal klokuren;
2o de
aanduiding van de gymnastiekruimte of ‑ruimten waarin het
gebruik wordt gewenst;
3o de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende
een schoolweek wordt gewenst.
6. In aanvulling op de in het eerste tot en met
vijfde lid bedoelde gegevens verstrekken de bevoegde gezagsorganen op verzoek
van burgemeester en wethouders alle inlichtingen die nodig zijn voor
de uitvoering van deze verordening. Hieronder kunnen in ieder geval zijn
begrepen:
1o een oordeel over de juistheid en volledigheid
van door burgemeester en wethouders voorgelegde gegevens die betrekking hebben
op het bevoegd gezag;
2o inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het
opmaken van de staat van het onderhoud als bedoeld in artikel 37.
HOOFDSTUK
2 Programma en overzicht
Paragraaf
2.1 Aanvragen programma
Artikel
6 Indiening aanvraag
1. Een aanvraag voor opneming van een
voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van
vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij
burgemeester en wethouders. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door
burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.
2. Indien de aanvraag niet voor 1 februari is
ingediend, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.
Het
besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt
binnen vier weken na ontvangst
van de ingediende aanvraag.
Artikel
7 Inhoud aanvraag;
gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
1. De aanvraag vermeldt in ieder geval:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. de naam van de school en, voor zover
van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;
d. welke voorziening wordt aangevraagd;
e. de onderbouwing van de noodzaak en de omvang
van de gewenste voorziening;
f. de geplande aanvangsdatum van uitvoering
van de voorziening.
2. In aanvulling op de in het eerste lid vermelde
gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:
a. een prognose van het te verwachten aantal
leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven
vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2,
onder a onderdelen 6o tot
en met 8o en
artikel 2, onder d, e en f;
b. de aanduiding van de gewenste plaats waar de
voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als
bedoeld in artikel
2, onder a, onderdelen 1o tot
en met 4o;
c. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak
blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of
gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw van een
school
voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, uit
aanpassing aan de buitenzijde van een gebouw van een school voor voortgezet
onderwijs of uit herstel van een constructiefout;
d. een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering
van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening
waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;
e. een voor aanbesteding gereed bouwplan en
bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een
vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.
Bij
de rapportage als bedoeld onder c wordt gebruik gemaakt van het door
burgemeester en
wethouders
vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.
3. Bij het ontbreken van een of meer
gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid delen burgemeester en
wethouders dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij
wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende
gegevens aan te vullen.
Indien
de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15
maart, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.
4. Indien een door burgemeester en wethouders in
behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening
voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het
aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1
oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager
onverwijld aan
burgemeester en wethouders een afschrift van de jaarlijkse
opgave
aan de minister van het aantal
leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de school,
die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw gelegen op
het grondgebeid van de gemeente. opgave
als bedoeld in artikel 5, vierde lid onder 1o.
Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke
teldatum is ontvangen, delen burgemeester en wethouders dit schriftelijk mee
aan de aanvrager.
Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de
opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in
te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in
de vorige volzin is
verstrekt, besluit de raad de aanvraag niet te behandelen.
5. Een besluit om ingevolge het derde lid de
aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier
weken na het verstrijken van de daarin genoemde termijn. Een besluit om ingevolge
het vierde lid de aanvraag niet te behandelen wordt binnen vier weken na het
nemen van de daarin genoemde beslissing bekendgemaakt aan de aanvrager.
Artikel
8 Opgave ingediende
aanvragen
Burgemeester
en wethouders verstrekken ter informatie aan de bevoegde
gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende
aanvragen. Voor zover van toepassing geven burgemeester en wethouders daarbij
aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.
Paragraaf
2.2 Overleg
voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht
Artikel
9 Toelichting aanvraag;
overleg over ingediende begroting
1. De aanvraag kan op verzoek van de aanvrager of
van het college nader worden toegelicht.Na
het in behandeling nemen van een aanvraag door burgemeester en
wethouders, kan de aanvraag voor 1 mei volgend op de datum als genoemd in
artikel 6, door de aanvrager nader worden toegelicht. De toelichting kan
plaatsvinden op verzoek van de aanvrager of op verzoek van burgemeester en
wethouders.
2. Indien de aanvraag een voorziening betreft
waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is,
treden burgemeester en wethouders voor de in het eerste lid genoemde datum in
overleg met de aanvrager indien zij van oordeel zijn dat de door de
aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast.
Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van
het geraamde bedrag dan geven burgemeester en wethouders dat, onder vermelding
van de redenen,
aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het
overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3.
Burgemeester
en wethouders geven in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag
aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de
toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.
Artikel
10 Overleg programma en
overzicht; advies Onderwijsraad
1. Alvorens het college het programma en het
overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid
gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren
te brengen.
2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt
plaats voor 15
september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door
burgemeester
en wethouders vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij
worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het
voorstel.
3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen
aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in
het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan
burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders stellen de deelnemers
aan het overleg hiervan in kennis.
4. Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen
naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk
kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze
zienswijzen, wordt door het college een verslag gemaakt. Het verslag wordt
toegezonden aan alle bevoegde
gezagsorganen.
5. Indien een bevoegd gezag of burgemeester en
wethouders een advies wensen van de Onderwijsraad over het voorstel met
betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de
vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit
door het bevoegd gezag of burgemeester en wethouders tijdens het overleg als
bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een
schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de
Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven
tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van
inrichting.
6. De bevoegde gezagsorganen en burgemeester en
wethouders worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun
zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de
Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren
gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als
bedoeld in het vierde lid.
7. Burgemeester en wethouders zijn belast met de
indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgen zij
ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag
van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig
zijn voor de beoordeling van het verzoek.
8. Een afschrift van het door de Onderwijsraad
uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door burgemeester en wethouders
toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk
opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer
inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan
worden de bevoegde gezagsorganen door burgemeester en wethouders bij de
toezending van het afschrift
van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.
In
alle andere gevallen beoordelen burgemeester en wethouders of nader bestuurlijk
overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Burgemeester en
wethouders geven dit aan bij de toezending van het afschrift
van het advies van de Onderwijsraad.
9. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid
vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de
Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg
een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.
Paragraaf
2.3 Vaststelling bedrag, programma en overzicht
Artikel
11 Tijdstip vaststelling
1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast
dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit
bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per
onderwijssoort en/of per voorziening.
2. Het programma en het overzicht worden
vastgesteld uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de
datum genoemd in artikel 6 valt.
3.
Indien de uiterste datum als genoemd in het tweede lid voor de vaststelling van
het bedrag, het programma en het overzicht wordt overschreden, worden de
aangevraagde en in behandeling genomen voorzieningen geacht voor vergoeding
in aanmerking te zijn gebracht. Voor de hoogte van de vergoeding is dan het
gestelde in artikel 4 in samenhang met bijlage IV bepalend. De uitvoering van
de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in paragraaf 2.4
Artikel
12 Inhoud programma
1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het
jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan
worden gemaakt, komen, voor zover het
college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs,
Wet op de
expertisecentra en Wet op het
voortgezet onderwijs opgenomen
weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het
programma. Daarbij past het college de
regels toe met betrekking tot:
a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;
b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;
c. de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen
als bedoeld in bijlage III.
Van
de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen
neemt het college, aan de hand van de
urgentiecriteria
als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor
zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid,
toereikend zijn.
2. Op voorstel van het overleg als bedoeld in
artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het
programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.
3. Ten aanzien van de in het programma opgenomen
voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door de het college aangegeven:
a. het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV,
deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;
b. het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering
van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;
c. de voorwaarden betreffende ingebruikneming
of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.
Artikel
13 Inhoud overzicht
1. Het overzicht bevat de aangevraagde
voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het
programma zijn opgenomen.
Ten aanzien van elk van de in
het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het
programma zijn opgenomen.
Artikel
14 Bekendmaking besluiten
vaststelling bedrag, programma
1. De bekendmaking van de besluiten tot
vaststelling van het
bedrag, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum
van vaststelling door toezending door burgemeester en wethouders van de
besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de
besluiten door burgemeester
en wethouders schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde
gezagsorganen.
2. De besluiten als bedoeld in het eerste lid
worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.
Paragraaf
2.4 Uitvoering programma
Artikel
15 Overleg wijze
van uitvoering
1. Binnen vier weken na de datum van vaststelling
van het programma treden burgemeester en wethouders in overleg met de aanvrager
over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In
dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering
van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken
gemaakt over:
a. het bouwheerschap als bedoeld in de wet;
b. het tijdstip van indiening van het bouwplan en
de begroting door de aanvrager;
c. een andere wijze van uitvoering van het besluit
met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;
d. de wijze waarop door burgemeester en wethouders
toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting,
alsmede aan de toetsing
in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als
bedoeld in artikel 16;
e. de controle op en het afleggen van
verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.
2. Indien het overleg betrekking heeft op
de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste
volzin, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de
uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing gezien
de aard van de voorziening,
de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.
3. De inhoud van de afspraken of de constatering
dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door burgemeester
en wethouders schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg
en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de
aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen
twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk
van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of
geen overeenstemming is bereikt.
4. Indien toepassing wordt gegeven aan het
bepaalde in artikel 16, vierde lid, nemen burgemeester en wethouders binnen
vier weken nadat de overeenstemming
als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip
waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is
daarbij van overeenkomstige toepassing.
5. Indien in het overleg geen overeenstemming als
bedoeld
in het derde lid is bereikt, delen burgemeester en wethouders binnen vier
weken
nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager.
Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de
voorziening geen aanvang zal nemen.
Artikel
16 Goedkeuring bouwplannen
en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften
en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes
1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel
15, derde lid is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een
bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte
afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van
het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter
goedkeuring in bij burgemeester en wethouders.
2. Binnen zes weken na ontvangst beslissen
burgemeester en wethouders over de goedkeuring van de bouwplannen en de
desbetreffende begroting en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang
kan nemen. Burgemeester
en wethouders kunnen, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn
verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, worden
de bouwplannen en de begroting geacht te zijn goedgekeurd en vangt de
bekostiging aan op het
door de aanvrager aangegeven tijdstip.
Binnen
twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende
begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, delen
burgemeester en wethouders de beslissing schriftelijk mee
aan de aanvrager.
3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid
stellen burgemeester en wethouders eveneens vast of de feiten en omstandigheden
waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten
tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn
gewijzigd. Bij een naar oordeel van burgemeester en wethouders ingrijpende
wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor
bekostiging in aanmerking.
4. De goedkeuring van de bouwplannen,
de goedkeuring van de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of
krachtens de wet gestelde voorschriften en de toetsing of er sprake is van
nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven, als naar het oordeel
van burgemeester en
wethouders, dat niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma
opgenomen voorziening. Burgemeester en wethouders doen hiervan mededeling aan
de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.
5. De indiening van de in het eerste en het
tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering
betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste
volzin.
De
beslissing van burgemeester en wethouders als bedoeld in het tweede lid betreft
dan uitsluitend de
beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede
lid van overeenkomstige toepassing.
6. Nadat burgemeester en wethouders het bouwplan
van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin hebben
goedgekeurd,
overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als
bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan burgemeester en wethouders de aan de
aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening.
Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na ontvangst van de
offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de
uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een
aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de
datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de
vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste
prijsstelling bepalend.
Artikel
17 Aanvang bekostiging
Burgemeester
en wethouders kunnen bij de beslissing als bedoeld in artikel
16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de
bekostiging een aanvang kan nemen, bepalen dat de beschikbaarstelling van de
gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt
dan telkens
op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële
verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma
geplaatste voorziening.
Artikel
18 Vervallen aanspraak op
vergoeding
1. De aanspraak op vergoeding van een voorziening
vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op
de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop‑,
huur‑
of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15
oktober daaropvolgend
aan burgemeester en wethouders is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde
bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de
termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt
opgeleverd.
De
in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van
een huur‑
of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld,
alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt
daarin
de datum van aankoop vermeld.
2. De aanspraak op vergoeding vervalt niet, indien
de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt
wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te
rekenen en de aanvrager
voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij
burgemeester en wethouders tot verlenging van de termijn als bedoeld in het
eerste lid.
3. Burgemeester en wethouders beslissen voor 15
september over het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien
het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum
de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.
HOOFDSTUK
3 Aanvragen met spoedeisend karakter
Paragraaf
3.1 Aanvraag
Artikel
19 Indiening
aanvraag
Een
aanvraag om vergoeding van een voorziening in de huisvesting die gelet op de
voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij
burgemeester en wethouders. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld
aanvraagformulier.
Artikel
20 Inhoud aanvraag
1. De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens
zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager
de volgende gegevens te verstrekken:
a. een nadere aanduiding van de omstandigheden
die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;
b. de reden waarom de voorziening in de
huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te
stellen programma;
c. een prognose van het te verwachten aantal
leerlingen
van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij
het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6o tot
en met 8o en
artikel 2 onder d, e en f;
d. een begroting van de kosten gemoeid met de
uitvoering indien
het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste
volzin.
2. Indien naar het oordeel van burgemeester en
wethouders een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt
dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag
schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de
ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te
dienen bij burgemeester en wethouders. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende
gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt,
besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.
Paragraaf
3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit
Artikel
21 Tijdstip beslissing
1. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of
binnen vier weken nadat de aanvullende
gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na
de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld
door burgemeester en wethouders.
2. Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis
en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet
kan worden gezien.
Artikel
22 Inhoud beslissing
1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen,
indien het college heeft vastgesteld
dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs,
geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair
onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen
weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking
tot:
a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage
I;
b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;
c. de oppervlakte en indeling van gebouwen als
bedoeld in bijlage III.
2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel
een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.
3. Indien de aanvraag wordt toegewezen,
vermeldt het college welk genormeerd
bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen
voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is
indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4,
derde lid, laatste volzin. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn
verleend, dan wel een koop‑, huur‑ of erfpachtovereenkomst
moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan
aan de raad moet zijn toegezonden. Binnen
vier maanden na de datum van de beschikking
door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur-, of
erfpachtovereenkomst zijn gesloten.Binnen
vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet
een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of pachtovereenkomst
zijn gesloten
Artikel
23 Uitvoering beslissing
Na
bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij
een vergoeding is toegewezen,
treden burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk in overleg met de
aanvrager over de wijze van uitvoering.
Het
bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij overeenkomstig van toepassing,
met uitzondering van de in tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van zes
weken. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.
Artikel
24 Vervallen aanspraak
vergoeding
1. Indien niet voor de in artikel 22, derde lid
bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop‑,
huur‑
of erfpachtovereenkomst
is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op vergoeding. Ten aanzien van
de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop‑, huur‑ of
erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige
toepassing.
2. De aanspraak op vergoeding vervalt niet, indien
de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere
omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager
uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een
schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het
college tot verlenging van de termijn.
3. Dit verzoek schort het vervallen van de
aanspraak op vergoeding op totdat het
college op het verzoek heeft beslist. Indien
het college
het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak
op vergoeding vervalt. Indien het
college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als
vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke
vervaldatum kan vallen.
Artikel
25 Aanvraag
1. Het bevoegd gezag dat voornemens is een
aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend
gebruik bestemde voorziening
als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij
burgemeester en wethouders voor een vergoeding van de kosten van de
bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van
aanbesteding van die voorziening. In bijlage VI is dit nader omschreven.
2. De aanvraag wordt gedaan voor 1 februari van
het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de vergoeding gewenst wordt. Hierbij
wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld
aanvraagformulier.
3. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende
gegevens:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. de naam van de school ten behoeve waarvan de
vergoeding wordt gewenst;
d. de reden, de gewenste omvang en de aanduiding
van de gewenste
locatie van de voorziening;
e. het gewenste tijdstip van realisering van de
voorziening;
f. een prognose van het te verwachten aantal
leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;
g. indien het nieuwbouw betreft ter
vervanging van een bestaand gebouw: een rapportage waaruit de bouwkundige
noodzaak van de vervanging blijkt;
h. een begroting van de kosten als bedoeld in het
eerste lid, indien de vergoeding kosten bouwvoorbereiding is aangemerkt als een
voorziening bedoeld
in artikel 4, derde lid, laatste volzin.
Bij
de rapportage als bedoeld onder g wordt gebruik gemaakt van het door
burgemeester en wethouders vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.
4. Bij het ontbreken van een of meer gegevens als
bedoeld in het
derde lid, delen burgemeester en wethouders dit voor 15 februari schriftelijk
mee aan de aanvrager en stellen hem in de gelegenheid om voor 15 maart de
gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde lid en
vijfde lid is daarbij van overeenkomstige
toepassing.
Artikel
26 Toelichting en overleg
aanvraag
1. Ten aanzien van het geven van een toelichting
op de aanvraag of het overleg over de begroting is het gestelde in artikel 9
van overeenkomstige toepassing.
2. . Voordat het college een besluit
neemt over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding treedt het
college in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats
tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. De leden twee,
drie en vier van artikel 10
zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel
27 Beschikking op aanvraag
1. Het college neemt op het tijdstip als bedoeld
in artikel 11 een beslissing over de aanvraag.
2. De aanvraag wordt toegewezen indien en voor
zover:
a. er voldoende middelen voor de vergoeding
van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;
b. de noodzaak van de gewenste voorziening
voldoende vaststaat;
c. er een reële mogelijkheid is dat de voorziening
in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking
kan worden gebracht.
3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in
de beschikking vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden
vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden
gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn
financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de
bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van
het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en burgemeester
en wethouders.
4. Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede
lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de
plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.
Artikel
28 Vervallen aanspraak
vergoeding
De
aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van een vergoeding
van de kosten van bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor
15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is
genomen, daadwerkelijk
gestart is met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend
informatie is verstrekt aan burgemeester en wethouders waaruit dit blijkt.
HOOFDSTUK
5 Medegebruik en verhuur
Paragraaf
5.1 Medegebruik ten behoeve
van onderwijs of educatie
Artikel
29 Aanduiding
omstandigheden
Burgemeester
en wethouders kunnen overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of
terrein, bestemd voor een school, indien:
a. er sprake is van een tekort aan
huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in
bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als
bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;
b. het bevoegd gezag van een school een aanvraag
voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik
aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;
c. er sprake is van een tekort aan
huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in
de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de
voor die school of instelling gangbare berekeningswijze en
d. er sprake is van leegstand in een lesgebouw van
een school;
e. er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte
van een school.
Artikel
30 Omschrijving leegstand
1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:
a. wanneer het betreft een gebouw van een school
voor basisonderwijs of
voor (voortgezet) speciaal onderwijs,
indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van
bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op
basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste één leslokaal niet nodig
is voor de daar gevestigde school of scholen;
b. wanneer het betreft een gebouw van een school
voor voortgezet onderwijs (met uitzondering van een zelfstandige school voor
praktijkonderwijs), indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals
berekend op basis van Bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals
vastgesteld op basis van Bijlage III, deel A blijkt dat er een
overschot is aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte tenzij het bevoegd
gezag op basis van het lesrooster of lesroosters voor het lopende of
eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante
meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de
onderwijsruimten. Voor een zelfstandige school voor praktijkonderwijs (niet
zijnde een afdeling voor praktijkonderwijs) is hetgeen bepaald in lid a van dit
artikel van toepassing.
2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:
a. wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt
wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet)
speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruikt
dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren; wanneer
het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor
basisonderwijs of
voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien
de som van het aantal klokuren gebruik dat wordt vergoed op grond van artikel
38 minder is dan 26 klokuren;
b. wanneer het betreft een gebouw van een school
voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van Bijlage III,
Deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd
gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het
lopende of eerstkomende schooljaar aantoont
dat dit niet het geval is;
c. wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt
wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor
(voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien
de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager
dan 40 oplevert.
Artikel
31 Nalaten vordering;
volgorde van vorderen
1. Burgemeester en wethouders gaan niet over tot
vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de
leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden
in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het
onderwijs aan die school of scholen.
2. Het gestelde in het eerste lid is niet van
toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden
in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.
3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand
voordoet wordt:
a. als eerste de leegstand gevorderd
in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag,
tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander
gebouw een betere oplossing biedt;
b. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw
waarin een school
van dezelfde richting is gehuisvest en
c. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw
dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve
waarvan de vordering plaatsvindt.
4. Burgemeester en wethouders kunnen, indien de
bij de
vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een
individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.
Artikel
32 Overleg en mededeling
1. Indien burgemeester en wethouders voornemens
zijn om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of
gymnastiekruimte, voeren zij daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de
leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is
bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld
in artikel 10.
2. Binnen vier weken na de vaststelling van het
programma als bedoeld in artikel 11, doen burgemeester en wethouders
schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan
gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd
gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te
hebben.
3. Indien burgemeester en wethouders voornemens
zijn om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in
artikel 19, voeren
zij daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan
gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.
4. Binnen een week na afloop van het overleg als
bedoeld in het vorige lid, doen burgemeester en wethouders
schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan
gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag
in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te
hebben.
5. De schriftelijke mededeling van
burgemeester en wethouders als bedoeld in de tweede en vierde lid, bevat in
ieder geval:
a. de naam van de school en het bevoegd gezag ten
behoeve waarvan wordt gevorderd;
b. een aanduiding van het aantal groepen of, voor
voortgezet onderwijs,
het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het
betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat
gevorderd wordt;
c. een aanduiding van het gebouw waarop de
vordering betrekking heeft;
d. een aanduiding van het aantal en het
type ruimten dat gevorderd wordt;
e. de periode waarvoor gevorderd wordt en de
ingangsdatum van het medegebruik.
Artikel
33 Vergoeding
De
bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met
inachtneming van de wettelijke
bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet
tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.
Paragraaf
5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of
recreatieve
doeleinden
Artikel
34 Aanduiding
omstandigheden
Burgemeester
en wethouders kunnen overgaan tot vordering indien:
a. er sprake is van leegstand van een lesgebouw of
een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 30;
b. er sprake is van onderbenutting van een
sportveld
van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de
school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.
Artikel
35 Overleg en mededeling
1. Alvorens over te gaan tot vordering voeren
burgemeester en wethouders overleg met het bevoegd gezag.
2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:
a. voor welke activiteit of activiteiten gevorderd
wordt;
b. of die activiteit of activiteiten zich
verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;
c. welke maatregelen eventueel
noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw
gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;
d. wat naar de mening van burgemeester en
wethouders en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het
medegebruik is;
e. de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs
een aanvang kan nemen.
3. Binnen vier weken na afloop van het overleg
doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan
het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het
eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die
afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat
de mededeling de beslissing van burgemeester en wethouders over de punten waarover
geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen
heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de
schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.
Paragraaf
5.3 Verhuur
Artikel
36 Toestemming
burgemeester en wethouders
1. Alvorens een huurovereenkomst te sluiten,
vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan burgemeester en
wethouders.
2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk
gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de
bestemming van de te verhuren ruimte.
3. Burgemeester en wethouders verlenen de
toestemming niet indien:
a. de bestemming van de te verhuren ruimte in
strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet
op de expertisecentra
en Wet op het voortgezet onderwijs of
regelgeving;
b. de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is
voor een school.
4. Burgemeester en wethouders nemen binnen vier
weken na ontvangst van het verzoek een besluit en zenden dat aan het bevoegd
gezag.
HOOFDSTUK
6 Einde gebruik gebouwen en terreinen
Artikel
37 Tijdstip beëindiging
gebruik; staat van onderhoud
1. Nadat een gebouw of terrein niet meer door het
bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van
het gebouw
of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in
de door burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag ondertekende
gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de
beslissing inzake een geschil
over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.
2. Indien er, naar het oordeel van burgemeester en
wethouders, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of
terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het
bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft
plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.
3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in
opdracht van burgemeester en wethouders na overleg met het bevoegd gezag.
4. Over de staat van onderhoud wordt
overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van
toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd
gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan burgemeester en
wethouders
betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen
partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.
5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft
achterwege indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet
nodig is.
HOOFDSTUK
7 Gebruik en vergoeding
gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
Artikel
38 Omvang en vergoeding
gebruik
1. De omvang van het door de gemeente bekostigde
gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs en een
school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren
per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte
wordt gebruikt.
Voor
een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in
aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B en
bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van 6 jaar en
ouder.
Voor
een speciale school voor basisonderwijs en een school voor
(voortgezet)
speciaal onderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in
aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B, en
bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes
jaar indien de school
niet de beschikking heeft over een speellokaal en ten hoogste 2,25 klokuur per
groep leerlingen van zes jaar en ouder.
2. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente
in stand gehouden school voor basisonderwijs of school voor (voortgezet)
speciaal onderwijs
dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks een vergoeding. De
hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV,
deel A, op basis van de door het betreffende bevoegd gezag ingevolge artikel 5,
derde lid,
onder 5, verstrekte gegevens. Het maximaal aantal voor vergoeding in aanmerking
komende klokuren wordt op grond van het eerste lid vastgesteld. Wanneer er
sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer andere
scholen voor basisonderwijs
of (voortgezet) speciaal onderwijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de
vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd.
3. Burgemeester en wethouders keren de ingevolge
het tweede lid vastgestelde jaarlijkse vergoeding in driemaandelijkse termijnen
uit aan het bevoegd gezag als bedoeld in het tweede lid, waarbij de eerste
termijn aanvangt aan het begin van het schooljaar.
Artikel
389 Mutaties aantal klokuren
binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik
1.
1. Een
bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor
(voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande
aan het volgende schooljaar een opgave van het voor dat schooljaar voor de
school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze
opgave
bevat de volgende gegevens:
a.
de
gewenste omvang van het onderwijsgebruik
uitgedrukt in een aantal klokuren;
b.
de
aanduiding van de gymnastiekruimte of –ruimten
waarin
het gebruik wordt gewenst;
c.
de
tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek
wordt gewenst.
2.
De
jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte
als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als
een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling
van een dergelijke aanvraag
het bepaalde in dit artikel van toepassing is.
3.
Het
college stelt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende
schooljaar op basis van de ingediende opgaven
een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor
basisonderwijs
en (voortgezet) speciaal onderwijs van
de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten, waarbij wordt
uitgegaan van 26 klokuren per week per
gymnastiekruimte.
4.
Het
college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het
volgende in acht:
a.
de
afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een
gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;
b.
het
bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat
eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het
eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;
c.
het
gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één
gymnastiekruimte.
5.
Het
voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs
en (voortgezet) speciaal onderwijs de
volgende gegevens:
a.
het
aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;
b.
de
aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende
welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;
c.
een
nadere
onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik
in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;
d.
voor
zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat
ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte
voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor bekostiging door de
gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen
van het bevoegd gezag van de school. Het college neemt het aantal klokuren als
bedoeld in
dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor
nog capaciteit beschikbaar
is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor
bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.
6.
Het
voorstel tot inroostering
wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toeezonden aan de bevoegde
gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De
bevoegde
gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit
overleg
vindt plaats binnen twee weken na
toezending van het voorstel. In het overleg worden de
vertegenwoordigers van de bevoegde
gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het
voorstel tot inroostering.
7.
Met
inachtneming van de reacties van de bevoegde
gezagsorganen stelt het college voor 15 juni volgend op de
genoemde datum in het derde lid, de definitieve
inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende
schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of
meer in het
overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt
dit gemotiveerd.
8.
Binnen
twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende
bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de
inroostering
in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande
school of scholen voor het volgende
schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van
artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing
in de zin
van artikel 32, vierde lid.
a.De
jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte
als bedoeld in artikel 5, vijfde lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin
van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een
dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.
2. Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks
voor 1 mei voorafgaande
aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een
voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door
scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van
de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt
het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de
gymnastiekruimten,
waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per
gymnastiekruimte.
3. Burgemeester en wethouders nemen bij de
vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:
a. de afstanden in relatie tot de omvang van het
onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel
B;
b. het bevoegd gezag van een niet door de gemeente
in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt
voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die
gymnastiekruimte;
c. het gymnastiekonderwijs van een school wordt
zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.
4. Het voorstel tot inroostering vermeldt per
school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:
a. het aantal klokuren waarvoor de school wordt
ingeroosterd in een gymnastiekruimte;
b. de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en
de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;
c.c.
een
nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte
wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;
d. voor zover het gewenste aantal klokuren hoger
is dan het aantal klokuren dat ingevolge artikel 38, eerste lid voor
bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel
klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.
Burgemeester
en wethouders nemen het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts
op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar
is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor
bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.
5. Het voorstel tot inroostering wordt door
burgemeester en wethouders binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de
bevoegde
gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De
bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het
voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het
voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde
gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot
inroostering.
6. Met inachtneming van de reacties van de
bevoegde gezagsorganen stellen burgemeester en wethouders voor
15 juni volgend op de genoemde
datum in het tweede lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van
de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien burgemeester en
wethouders daarbij afwijken van een of meer in het overleg als bedoeld in het
vijfde lid naar voren
gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.
7. Binnen twee weken na vaststelling van de
inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke
mededeling van burgemeester en wethouder over de inroostering in de beschikbare
gymnastiekruimten
van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende
schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van
artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32,
vierde lid.
HOOFDSTUK
8 Overgangs‑ en slotbepalingen
Artikel
3940 Beslissing burgemeester
en wethouders in gevallen, waarin de Verordening niet voorziet
In
gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze
verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.
Artikel
41 Invoering euro
De
in het kader van deze verordening gehanteerde
normbedragen voor vergoeding van voorzieningen, voorzover vastgesteld in
Nederlandse guldens, worden met ingang van 1 januari 2002 op basis van de
officiële waardeverhouding volgend uit de EU-verordening 1103/97 omgezet in
euro’s. De officiële waardeverhouding is: € 1,– = f 2,20371. Het
zo omgerekende bedrag wordt afgerond op twee decimalen.
Artikel
402 Indexering
Burgemeester
en wethouders stellen jaarlijks de in het kader van deze verordening
gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis
van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van
prijsbijstelling.
Artikel
413 Citeertitel;
inwerkingtreding
1 De verordening kan worden aangehaald als:
Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Delft.
2 Deze verordening treedt in
werking op een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen
tijdstip doch niet eerder dan zes weken na dit besluit.
Artikel
II Overgangsrecht.
Aanvragen
voor voorzieningen in de huisvesting voor opneming in het onderwijshuisvestingsprogramma
2007 die zijn ingediend bij de raad worden vanaf 8 maart 2006 geacht te zijn ingediend bij het college.
Aanvragen
voor voorzieningen in de huisvesting met een spoedeisend karakter die zijn
ingediend voor 8 maart 2006 worden conform de toen geldende
wettelijke bepalingen door de raad afgehandeld.
Dit
besluit treedt in werking op ……………………………….8
maart 2006
Aldus vastgesteld in de
openbare raadsvergadering van 21 februari 2002.
H.M.C.M.
van Oorschot ,burgemeester.
N.
Roos
,secretaris.
Bekendgemaakt: 24
februari 2002.
Op 1 september 2002 is
bekendgemaakt dat burgemeester en wethouders in hun vergadering van 20 augustus
2002 hebben besloten dat deze verordening in werking treedt op 1 augustus 2002.
Gewijzigd bij
raadsbesluit van 1 juni 2006. Inwerkingtreding 8 maart 2006.
Gewijzigd
bij raadsbesluit van ……. 2007.
Inwerkingtreding ……….2007.